In het spoor van Heidegger zoeken naar de zin van Zijn.
26-07-2007
Het Kruis en het Onze Vader
Mijn zondagse lectuur in L.-M. Chauvet, Symbol and Sacrament, 1995, was, zoals altijd, inspirerend. Zo inspirerend dat ik me genoopt voel anderen daarin te doen delen. In de slipstream van Moltmann en Jüngel denkt Chauvet na over de Gekruisigde God. Hij heeft daarover beschouwingen neergeschreven waar je soms koud van wordt.
Met in het achterhoofd de wetenschap dat , volgens Cicero, het hoogst ongepast was over een kruis te spreken in een fatsoenlijk gezelschap, blijft me de passage in Marcus achtervolgen: een Romeins centurio onder het kruis, met de blik op een gemutileerd lichaam gericht, na diens wanhoopskreet, zegt: Inderdaad, die man was de Zoon van God! ( Mc. 15:39 ) Een ronduit onvoorstelbare uitspraak van die heiden in die situatie! Inderdaad staat er! Alsof de legionair een grondige en moeilijke redenering met een evidente conclusie afsluit. Is het niet spijtig dat Marcus die redenering niet opschreef?
Die tot uitschot vernederde man op dat kruis is voor die soldaat de openbaring van God. Zo openbaart zich God! In een verminkt en gemarteld lichaam. In een uit de gemeenschap verbannen man. Op een kruis waarover deftige mensen niet spreken!
Mislukte Jezus op dat kruis? Of mislukten wij in hem op dat kruis?
Niet Jezus mislukte! WIJ mislukten! Het kruis openbaart, demonstreert het failliet van onze maatschappij. Wij allen samen, de hele mensengemeenschap, met al haar instituties, met al haar vitale krachten en verbanden. Want we waren, noch individueel noch als geheel, in staat om in onze gemeenschap een plaats te geven aan Jezus die vanuit zijn visie op mens en wereld leefde in de nabijheid van zijn Vader. Wij hebben hem uitgestoten, als onduldbaar, als een kanker weggesneden uit onze gemeenschap.
Het kruis manifesteert ons onvermogen om als mensen menswaardig samen te leven.
Het kruis toont ook de kenotische God, de God die aanwezig is door zijn afwezigheid. De machteloze God. De uit zichzelf machteloze God.Een God die zijn droom over de mensheid zonder ons niet waar kan maken.Hij kan het niet zonderonze medewerking.En wij kunnen het niet alleen.
Zonder onze medewerking blijft het Onze Vader een ratelende gebedsmolen, zonder voeling met realiteit.Zonder ons wordt God nooit Onze Vader!Als wij die droom niet in ons dagelijkse doen handen en voeten geven. Het kruis demonstreert dat wedaartoe nog lang niet in staat zijn. Iemand als Jezus die wel wil omgaan met zijn medemensen en met de dingen van de wereld in de geest van het Onze Vader wordt met inzet van alle krachten in de maatschappij onverbiddelijk aan het kruis genageld. Nu nog steeds. Semel? Hapax?
Dat kruis demonstreert dus ook Gods onmacht. Het toont dat God de mensen nodig heeft. Das Seyn braucht den Menschen, zegt Heidegger herhaalde malen en in verschillende varianten. Wij moeten het Onze Vader waar maken! Wij moeten God tot onze Vader maken! God kan het alleen, zonder ons, niet aan!Wij moeten daarvoor elkaar als zusters en broers gelijkwaardig behandelen, in waardering en in de verdeling van de goederen van de Aarde.
Daarom is een in gemeenschap gebeden Onze Vader een krachtige geloofsbelijdenis. En een opgave. Sterker en rijker aan inhoud dan het Credo zelfs. De lex orandi van de liturgie laat in feite de filosofische en theologische discussies die in dat Credo verpakt zitten, naast zich liggen. De liturgie kijkt gefocust naar de Lijdende, naar de Verrezene. Het Onze Vader maakt schoon schip met al die ingewikkelde Aristotelisch-Grieks-filosofische en die Grieks-theologische speculaties en fijnslijperij over hypostasis,. twee naturen of één persoon! Het Onze Vader spreekt een fundamenteel geloof in de mens uit: meer geloof in mensen dan in God. In elk gaval geloof in een menselijke God, want Vader! Geloof in een God die ons nodig heeft om onze Vader te kunnen worden.
Dat gebed, samen uitgesproken, impliceert de vier traditionele aktes:
- een akte van geloof: een geloof dat voorbij de oppervlakkige verschillen kijkt en ziet dat elkvan ons een unieke uitstraling is van Gods menslievendheid kan zijn;
- een akte van hoop: Ooit worden we voor elkaar echt zusters en broers! Gelijkwaardig in het verschil! Hoop: want het 'Onze' is nog lang niet gerealiseerd, zie maar de oorlogen, de armoede, wereldwijd;
- een akte van liefde, voor elke mens, elk individu, tegen alle verschillen in, op basis van onze dochterschap en zoonschap van God;
- en een akte van berouw: want we zijn er nog lang niet, aan dat 'Onze'! We houden nog te zeer de verschillen in 'ere'! We hebben nog zo veel af en bij te leggen.
Het Onze Vader is akte van geloof, hoop, liefde en berouw, gericht op de toekomst.
BETEKENen is als humaan Zelf BUITEN DE kosmische krijtLIJNEN KLEUREN
Oh zu sagen wie selber die Dinge niemals
Innig meinten zu sein.
R. M. Rilke, Die Neunte Elegie, v. 34-36
Betekenis staat voor mij gelijk met buiten de lijnen kleuren. Betekenis bevrijdt de zijnden uit hun kosmische wetmatigheden en beperkingen. Alle cultuur komt neer op oneigenlijk gebruik maken van de eigenschappen en kenmerken van de zijnden die de kosmos ons biedt. De eik groeide niet om er pianos van te maken. Koper schettert niet uit zichzelf als een klaroen het ten velde. De darmen van een schaap kunnen niet vermoeden welke hemelse klanken de vioolvirtuoos aan hen kan ontlokken. Noch vaste standaarden, noch zekerheden, noch vanzelfsprekendheden leveren een vruchtbare kweekbodem voor cultuur of voor betekenis, maar onwaarschijnlijkheid. Betekenis ligt altijd voorbij beperkingen, voorbij bepalingen, voorbij eigenschappen en kenmerken, voorbij het lineair-causale, voorbij het Geläufige van de kosmos.
Umberto Eco moet ik dankbaar zijn, omdat hij me een inspirerend toneeltje met analyse aanbiedt, dat zo rijk is aan verbindingsmogelijkheden als het koolstofatoom. In zijn La Struttura assente, (1968), in het Duits vertaald als Einführung in die Semiotik, (UTB, 1972), p. 33, voert hij een Australopithecus op die een baviaan de schedel inslaat met een steen. U. Eco vraagt of het feit dat de Australopithecus tatsächlich ein Element der Natur in ein Werkzeug verwandelt hat een uiting van cultuur is. Eco stelt dat we pas onder de volgende drie voorwaarden van cultuur kunnen spreken: wenn a) ein denkendes Wesen die neue Funktion des Steines festlegt, b) es ihn benennt als Stein, der zu etwas dient, c) es ihn wiedererkennt als Stein, der die Funktion X erfüllt und den Namen Y hat. Het gaat hier blijkbaar om meer dan dat een steen ( = een stuk natuur) , plots verandert in een wapen (=cultuurproduct). De steen houdt niet op steen te zijn, een kei in de rivier. Hij blijft een stuk kosmos, een product van blinde krachten en wetten; hij krijgt er plots uit een heel andere bron dan de kosmos een functie bij.
Lopen we de voorwaarden van U. Eco nog eens aandachtig langs. Niet de kosmos is de bron van de nieuwe functie, maar een individueel denkendes Wesen. Een denkend wezen haalt de steen uit zijn solipsistisch opgesloten zitten in zichzelf en in de lineaire evolutie. Een denkend wezen geeft hem een rol in een interactie waaraan hij uit zichzelf nooit in die rol zou deelnemen. Een denkend wezen. Welke rol speelt hier dat denken? In zijn denken beoordeelt de Australopethicus inzicht in zijn bedreigende situatie, neemt hij kennis van de steen, ziet een nieuwe bruikbare selectie en bundeling van diens eigenschappen en kenmerken, neemt kennis ook van de baviaan; hij beoordeelt het verband tussen steen en baviaan, en beslist dat de steen hem kan helpen in zijn gevecht met de baviaan. Het denken geldt vooral de verbinding en de afweging van de kenmerken van de steen en de baviaan, en de beoordeling van de verschillen tussen de twee en het voordeel voor zichzelf. Op basis van die kennis, beoordeling en selectie kent de Australopethicus de steen een neue Funktion toe. Een nieuwe functie, die de steen niet meegekregen heeft uit zijn kosmische evolutie. Een functie die de steen ook niet uit zichzelf zou inbrengen in het duel. Dat is een belangrijk moment: het zien van iets nieuws, iets dat buiten de standaard verwachtingen valt. Onwaarschijnlijkheid troef! Zien wat niet te zien is, wat niet gegeven is.
Mij intrigeert dat festlegt. De Australopethicus verbindt die functie blijvend aan die steen. Aan deze steen, of aan elke steen, als het maar een steen is met die ad hoc selectie en herbundeling van de eigenschappen en kenmerken. Dat wil zeggen, dat de functie niet aan deze unieke steen gekoppeld wordt, maar dat een logisch ongeldige inductie plaatsvindt, een latius hos: ab uno disce omnes. Hij pelt die nieuwe functie los uit haar Hic-et-Nunc-situatie, tilt ze uit haar toevallige, concrete situatie en transponeert ze naar een soort zetting waardoor ze in feite voor iedereen overal en altijd bruikbaar wordt. Op basis van een selectie en bundeling van reeds bestaande eigenschappen en kenmerken beveiligt hij zijn eigen toekomst en continueert hij zijn individuele bestaansmogelijkheden. Hier is sprake van méér dan louter zintuiglijk waarnemen en registreren. Onze Australopethicus overstijgt de tijd- en ruimtegrenzen van de situatie.
In de tweede voorwaarde komt de taal nadrukkelijker in het vizier: benennt. Het gaat niet om gewoon benoemen, noemen, of een naam geven. Het gaat er om die nieuwe functie, dit nieuwe inzicht, die nieuwe tijd- en ruimte overstijgende betekenis die de steen nu krijgt een bijna tastbaar corpus te geven, een blijvende drager. Iets waardoor de functie bewaard kan worden, een schier autonome bestendigheid krijgt, los van de ziener, los van de situatie, waardoor ze over een afstand in tijd en ruimte ongeschonden gedragen kan worden, de vergetelheid voorbij. De zijnsdimensie van de nieuwe functie zet haar grenspalen breder uit.
De onbepaaldheid van etwas draagt het transponeren, het losweken van het voorval uit de toevallige, concrete situatie. In benennen zit ook impliciet het vrij beschikken, het zelfstandig beheren, het soeverein voeren de heerschappij over de nieuwe functie: de steen kan een wapen worden, of een mes, een hamer, een gewicht, en later, onder de beitel van Michelangelo, een David. Benennen, taal geeft hier een huis aan die labiele nieuwe functie, een bestendigheid, om afstanden in tijd en ruimte ongeschonden te overbruggen. In etwas kondigt zich embryonaal de inflatoire explosie van het symboliseringproces aan. Dat leidt rechtstreeks naar de derde voorwaarde.
Als derde voorwaarde stelt U. Eco wiedererkennt als. Hier begint de geschiedenis, de uitbouw van de cultuur. In dit als schetst Eco ook duidelijk het buiten de lijnen kleuren: der Funktion X erfüllt. De steen lijkt een neutrale container zonder immanente binding met zijn nieuwe functie, met zijn nieuwe inhoud. Het als wijst op het oneigenlijke, a-kosmische gebruik dat van de steen gemaakt wordt. De steen-als-wapen komt wel uit de kosmos, maar ontstaat niet als wapen door de kosmos. In wieder , in de herhaling, wordt ook impliciet op de waarde van memoria, van herinneren, van het geheugen gewezen. Die nieuwe functie mag niet als schuim op de kruin van een golf verdwijnen in de oceaan. Omdat de nieuwe functies, die we de dingen toedichten, er niet zo maar vanaf te lezen zijn, omdat je ze niet zomaar met natte ogen kunt zien, omdat ze uit zichzelf geen autonoom ont- noch bestaan hebben, en niet door de kosmos gedragen worden, net daarom moeten ze elders bewaard worden, moeten ze via een vreemde drager in het geheugen opgeslagen worden, om ze in andere situaties te kunnen herkennen, ze je te weten herinneren en er over te kunnen beschikken in andere situaties later. Daarvoor moeten ze een blijvend corpus krijgen, een bestendige behuizing, in taal b.v. Zo kun je ze ook mededelen aan anderen, ze met anderen delen.
Betekenis en cultuur ontstaan door buiten de lijnen van de kosmos te kleuren en daarvoor bestendigheid te verzekeren. Door een nieuwe zijnsdimensie uit te zetten: een dimensie waar het individuele humane Zelf respect afdwingt en krijgt. Daarvoor worden de gegeven kosmische dingen beladen met een humane betekenis die ze noch uit zichzelf hebben noch uit de kosmos meekrijgen. Waarvoor ze wel geschikt zijn. Die nieuwe betekenissen, die nieuwe functies geven ons nieuwe bestaansmogelijkheden, nodigen uit tot nieuwe interacties Die nieuwe functies dwingen ons ook nieuwe middelen te scheppen en in te zetten: taal en geheugen.
Gerard Bodifée, God en het gesteente, zet me als een
zweepslag aan tot denken. Het haalt oude vragen boven, ingedommeld, verdrongen,
omdat ze me sprakeloos lieten. Nochtans fundamentele vragen. Vragen die je in
alle overige vragen incognito
vergezellen. Onderzeeërswaarvan je de
periscoop soms boven de kim ziet piepen. Uw boek dwingt de onderzeeër boven
water te komen en hij verspert nu de horizont: die vragen worden onontwijkbaar.
De contrasten in de titel en in de afbeelding op het titelblad geven al
overvloedig veel te denken. De tegenstellingen dwingen tot nadenken en tot het
kiezen van een positie.
Het gesteente!Je ogen tasten de sensuele gladde rondingen
van de stenen af en voelen onder die vorm de hardheid van hun materiaal. Die
stenen liggen in hun rondingen besloten. Erin bevangen. Ze zijn rond en glad door
wat ze verloren en toch konden behouden: die vormen spreken van verlies en
behoud; ze zijn de resultante uit de collusie verlies en behoud tijdens de
ontelbare interacties met de buitenwereld. De stenen verschillen naar vorm en
afmeting. Hun materiaal is duidelijk niet homogeen, maar een conglomeraat van
verschillende elementen. Die verscheidenheid van materialen werd door externe
krachten respectloos samengeperst. Maar het gesteente heeft zich die opgedrongen
samenhorigheid eigen gemaakt en zo de externe verscheidenheid tot een interne
eenheid geïnternaliseerd. Gedwongen eenheid uit toevallige verscheidenheid.
Geen losse zandkorrels. De stenen hebben zich zo een Zelf gegeven, bestaande
uit extern opgedrongen gladheid en intern overgenomen samenhang. Toch
verscheidenheid van herkomst. Verscheidenheid van vorm. Hier liggen ze wel
samen, als gesteente. Dat samen liggen, dat kan echter een grote
verscheidenheid in schikkingen aannemen, waarbij elke steen toch zijn Zelf
behoudt. Onderling, extern, kennen ze geen
samenhang, ze zijn tegenover elkaar als
losse zandkorrels. De stenen kunnen daarom ook uit dit toevallige verband
gehaald en verspreid worden, met voor elke steen behoud van zijn Zelf. Het is
zelfs mogelijk een steen te verbrijzelen tot gruis, te verpulveren tot stof. En
je weet niet op welk nanoniveau dat verpulveren ophoudt. Verder dan het atoom?
Theoretisch blijft na elke splitsing een volgende splitsing mogelijk. ( Wat
zegt dat over logica? Over theorie? )
Maar nu de sprong van gesteente
naar God? God en het gesteente zijn totaal, maar dan ook totaal incompatibele
grootheden. Het lijkt me een affront voor God hem te willen bewijzen via enig
eindig, contingent wezen. En vice versa zou het ontluisterend zijn voor een
eindig zijnde het te confronteren met God. We moeten beide respecteren door ze
in hun eigenheid te houden.
Wat, afgaande op de titel van uw
boek, te vrezen is, wat praktisch onontkoombaar is, gebeurde naar mijn mening.
Een boek lang probeert u te voorkomen dat God zich te pletter stort op die
stenen. Wat onvermijdelijk moest gebeuren, omdat u uitgaat van een
eendimensionaal Zijn. Omdat u uitgaat van een Aristotelische zijnsvisie, waarin
alleen rechtlijnige contactcausaliteit alle interacties beheerst.
Hoe kun je twee zijnsdimensie
verzoenen, hoe kun je God met zijn schepsel gelijk stellen?Reeds in de eerste zinnen van het Bijbelse scheppingsverhaal
laten de wijze auteurs God enkel via hetwoord in contact treden met zijn Schepping. Heel de Bijbel door wordt
God op afstand van zijn schepping gehouden. Wie hem ziet, vergaat. Hij blijft
een briesje, een brandend braambos, een stem uit de hoogte, een regenboog, een schimmige
wolk, de shekina , een naamloze zelfs: Ik ben die ben.
Wie God echt au sérieux neemt die
moet erkennen dat die niet vanuit enig zijnde te bereiken valt. Wie God
respecteert, moet dat aanvaarden. Ook dat is religie. Er is geen
compatibiliteit tussen God en de wereld. Redenerend vanuit een zijnde kun je
per essentie niet tot God besluiten. Daarom ook dat Thomas na zijn godsbewijzen
sibillijns en afzwakkend, zich indekkend, zegt: Id quod omnes dicunt esse Deum.
Binnen een eendimensionale zijnsvisie blijft de kloof God mens te diep en onoverbrugbaar.
Hoe probeer ik intellectueel uit deze padstelling te geraken?Daarvoor vond ik bij Heidegger de wegwijzers.
Onvermoeibaar herhaalt Heidegger
dat je niet via een eindig Seiendes tot het absolute Sein kunt komen.Een tuinkabouter groeit nooit uit tot een superatleet!
Hoe komen we er danüberhaupt toe over dat
Sein na te denken en erover te spreken?
Wat hebben we? We bereiken zelfs
geen contingente nzijnden! We bereiken die entia enkel via via,via bemiddeling van ervaringen, via de
vervormende omweg van interacties er mee. En dat ervaren gebeurt alleen door
Egos, alleen door in tijd en ruimte gesitueerde individuen. Door Egos die externe,
vreemde zijnden ontmoeten, tegen vreemde zijnden aanlopen.En dan nog bestrijken onze ervaringen maar
een heel beperkt bereik van die zijnden. Wij zelf zijn minder dan een
zandkorrel in het universum. ( EiM, 4)
Als we ervaren, dan balanceren we
op één been, op één steen,omgeven door
de onbekende, onbepaalde ruimtes van oeverloze oceanen.En dat op een onooglijk ogenblik in de lichtjaren.
Op de flitsende snede tussen uitdijend verleden en aanwassende toekomst.
Dat hebben we. Een schijnvertoning, een surrogaat van het Niets! Zo vertonen de dingen zich aan
ons. Op een speldenknop in de ruimte, tijdens een voorbij flitsend ogenblik in
de tijd. De dingen zijn daarmee tevreden.De steen rust in zichzelf. De waterlelie vindt rust in het etaleren van
haar witte pracht. ( Fr. van Eeden )Dat vult hun hele zijn.
Kunt je echter, staande binnen de
benauwde grenzen vanje beperkte ruimte,
voorbijzien aan wat buiten, achter die grenzen ligt? Ligt het Hier niet
gedragen en opgenomen door wat het omgeeft. Is elke Nu-flits niet zwanger van een
verleden en vanaankondigingen van een
toekomst? Kun je het verleden uit het Nuuitsluiten?En het alle
perspectief op een toekomst ontzeggen? Spelen beide niet zeer nadrukkelijk mee
in elke punctuele actuele ervaring.Draagt elk Nu niet de zichtbare sporen van zijn verleden en van de
verwachtingen van zijn toekomst? Dewassende maan. De merel die broedt. De plant die bloeit. De eikel die
kiemt. ZijnHier en Nu nauwkeurig
bepaald en scherp te omlijnen, te onderscheiden, af te scheiden eilandjes in
het Niets, in het apeiron?
En wat bereiken we in het
ervaren?Bereiken we meer dan de
buitenkant van de zijnden, meer dan hun oppervlakte?Bereiken we de dingen zelf? Bereik ik het
binnenste van het pijpje krijtje als ik het tot poeder vermaal? Bereik je wel
jezelf?Neen! Je raakt zelfs jezelf
niet. Kennen we onze eigen drijfveren? Onze verlangens, ons verleden? Zijn we
heer over onze talenten? Beheren we onze daden? Sturen we ons denken? Zijn we
niet onderdanige speelbal van onze emoties? Leven we niet voortdurend al
dagdromend?
En wat met je om-geving? Bereik je die? Wat je buiten jezelf
bereikt,wordt je manifest onhandig,
gebrekkig bemiddeld. Bemiddeld o.a. via
taal. Je ziet alleen wat in je gemeenschap ter sprake komt. Alle ervaren is
beladen met het eigen verleden en met het verleden van je gemeenschap, van je
cultuur: haar categorieën, haar onderscheidingen en verbanden, haar structuren
en hiërarchieën, haar uitsluitingen en haar voorkeuren. Wat houdt ervaren dan nog
in?Zitten we niet uitzichtloos
gevangen in een objectloos ervaren?Wat
ervaren we meer dan ons eigen loos ervaren? Gevangen in de heksenkring van het
eigen ervaren!
Leert ons de nucleaire fysica? Hoe komen we
tot onze kennis over de structuur van een atoom? Wat is een atoom? Een trosseltje
minieme greintjes bepaaldheid zwevend is oceanen van onbepaaldheid. (Op dat
niveau lijken alle verhoudingen zoek, want zonder grond, zonder richtsnoer! )Zwevend? Neen! Opvallend cirkelen die
deeltjes volgens streng bepaalde wetten,
op bepaalde afstanden, tegen bepaalde snelheden, rond een onooglijk maar wel
sturend centrum.Nauwelijks de schijn
van Iets. Meer Niets dan Iets. Meer onbepaaldheid dan bepaling. En van waar die
gestrengheid van die wetten, vanwaar die bepalingen van die snelheden, die afstanden
of verhoudingen? Opmerkelijk wat er op p. 127 staat:
Ontkoppelde deeltjes die ooit gekoppeld geweest zijn, beïnvloeden
elkaar over grote afstanden zonder dat er een informatieoverdracht plaatsvindt.
( Bodifée, God en het gesteente.
2007)
Ook als je die zin herhaalde malen leest, blijf je sprakeloos!
Dragen die gekoppeldemaar gescheiden
deeltjes dan een autonome intimiteit, een zichzelf-in-stand-houdendewederkerigheid blijvend in zich opgeslagen?
Betekent ruimte, betekent afstand dan niets? Die wederkerigheid-op-afstand is
mysterieus.
Dat beïnvloeden!Er is blijkbaar een band die ver buiten de
eigen fysische dimensie van de deeltjes reikt en actief is. Actie ondanks
afstand, een fenomeen waar reeds Newton met verbazing en onbegrip naar opkeek. Samen-zijn,
samen-geweest-zijn is dus niets neutraals! Blijft niet zonder gevolgen. Al is
door de verwijdering in de ruimte het fysische contact weg, al is er daardoor
blijkbaar geen informatieoverdracht meer, toch draagt elk deeltje oude informatie,
oude invloed van het andere, van het vreemde element in zich mee. Iets dat
méér is dan elks fysisch zijn. Iets waarover geen van beide beheer hebben. Iets
dat hen in se fysisch en ruimtelijk overstijgt. En waarnaar zij zich
wel gedragen, waaraan zij wel gehoorzamen. Die informatie is geen in tijd en
ruimte punctueel situeerbaar zijnde. Het gebeurttussen de twee ont-koppelde deeltjes. Tussen. Waarsitueert zich dit tussen? Waar? Niet
vastgepind in een hier. Niet opgesloten in een daar. Waar dan wel? Want
blijkbaar zeer reëel, voldoende reëel om toch actief te zijn. Hoe is dat in
termen en categorieën van de Aristotelische causale metafysica te verklaren?
Hoe?
PHUSIS
Hierdoe ik een beroep op een begrip waaraan Heidegger veel aandacht
heeft besteed: de phusis. Heidegger
houdt van dit begrip! Het geeft hem toegang tot de arcana van het Sein.
In de phusis gaat het niet om b.v. het ontkiemen van een
eikel. Dat ontkiemen ligt voorgeprogrammeerd en verloopt in elke eikel, volgens
programma, identiek; hetis zo een
universeel verschijnsel. Ook het product van het ontkiemen ligt al eeuwen
voorgeprogrammeerd. Het proces is nauwkeurig te beschrijven, in al zijn fases.
In de phusis echter gaat het om
een opborrelen, een opbruisen op een niet
voorgeprogrammeerde noch programmeerbare wijze, van iets dat niet
voorgeprogrammeerd is, dat niet reduceerbaar noch traceerbaar of
terug-redeneerbaar is naar een punctueel aan te wijzen, naar een bepaalde en
omschrijfbare oorzaak of bron.Het gaat
in phusis om iets dat niet gepland noch planbaar of vooraf berekenbaar is; dat
niet als proces in fases analyseerbaar en beschrijfbaar is, vanuit vooraf
gekende en bepaalde gegevens.
Echte phusis springt onvoorspelbaar en onnaspeurbaar op uit het apeiron,uit
het onbepaalde Zijn. Het ont-springtuit
zichzelf en vrij uit het onbepaalde. Vrij zichzelf bepalend zonder achtergrond,
zonder erflaters. Zonder voor-sporen. Zonder navelstreng. Zonder vader noch
moeder. Zonder sjibbolet. Uit de amorfe, chaotische, compacte zijnsmassamaakt zich een juweel los, op zoek naar een
eigen gestalte, een eigen aangezicht. Het juweel dat zichzelf een gestalte, een
aangezicht geeft. Dat zichzelf in die gestalte als een Zelfaan de andere voordoet, toont, en optreedt.
Een Zelf wordt, uit het Niets.
Een juweel, vooraf niet te
identificeren, nog opgeslorpt in de onbepaalde, amorfe compactheid van het
Exuberante, van het apeiron, treedt
uitdiens schoot naar buiten, wordt
geboren., zoals Botticellis Venus oprijst uit de golven. Etaleert zich,
toont zich aan de reeds bepaalden, zet zichzelf ertegen af, bevrijdt zich uit
de naamloze , amorfe compactheid en straalt de eigen schittering in het
rond.Met een eigen, herkenbaar
aangezicht, discrimineert zichzelf tegenover de amorfe rest.Scheidt zich van de amorfe compactheid af als
een autonoom Zelf, met een bepaalde gestalte, met een herkenbaar,
onderscheidbaar gezicht. En ziet dat het tof is.
Dat is Heideggers phusis zoals ik
die probeer te begrijpen. Geen pro-ductmet streepjescode uit een voorraadschuur of logistiek centrum. Geen
voorspelbare resultante van bekende botsende krachten.Geen ont-wikkeling van wat altijd al
in-gewikkeld op een chiquenaude lag te wachten om zich te manifesteren. Het
gaat om een heel nieuwe, onvermoede creatie. Een originele bepaling. Een deel
van het apeiron maakt zich los uit de
amorfe chaos en geeft zichzelf een herkenbaar eigen en uniek gezicht; krijgt
daarmee als autonoom Zelf coördinaten, en een gestroomlijnde betrokkenheid op
de reeds bestaande, bepaalde entia. Emergentie.Epifanie. Vanuit een apeiron!Vanuit een vrijlatende onbepaaldheid. Dat valt buiten het bereik van de
wetenschap.
Iets van die
dubbele gelaagdheid van het Zijn lees ik op p. 13: maar hecht er zoveel
belang aan als de verliefde aan de moleculaire samenstelling van zijn
hormonen. Op het kosmisch causale niveau van de hormonen is geen God te
vinden. De vreugde van het Zijn, de openbaring, de epifanie van het Goddelijke,
van de Exuberante, dat ligt in die emergentie uit de onbepaaldheid van het
apeiron naar het totaal nieuw bepaalde.Daar
siddert het Zijn. Daar is de wetenschap per se onwetend en machteloos. Die weet
alles over gesteente. Niets over emergentie. Dat is het exclusieve terrein van
het geloof.
Waarom Lèthè? Waarom Entzug? Welke hogere wet gebiedt dat gebeuren? Waarom Alètheia? Waarom phusis? En waarom Ereignis? Waarom Lèthè als er onmiddellijk een phusis, een Alètheia moet volgen? En wat is de zin van Lèthè als het toch haar bestemming is door Alètheia, door phusis ongedaan gemaakt te worden?En waarom leidt Alètheia naar Ereignis? Waarom Ereignis na phusis? WaaromLèthè met het risico de phusis mis te lopen. En waarom de phusis met het risico de Ereignis mis te lopen? Wat is de zin van dat circulair gebeuren? Een circulair gebeuren waarin de ene fase door de volgende teniet gedaan wordt. Het lijkt wel een estafetteloop zonder begin noch einde.Een ijlbodedienst zonder boodschap. Mettelkens het risico dat het bij het wisselen van het estafettestokje fout loopt. Echter, wat kan er fout lopen, als er alleen maar estafette gelopen wordt en geen boodschap afgeleverd?
En wat is Sein vòòr de Lèthè? Wat is Sein na de Ereignis? Wat gebeurt er met Sein door en in de Lèthè; door en in de Alètheia; door enin de Ereignis? Hoe gedraagt Sein zich in de tussentijd, tussen Lèthè en Ereignis. Waarom doorloopt Sein deze Echternachprocessie? Wat is zijn winst? Naar welke lauwerenwordt hier gerend?
Dat zijn vragen die me bezig houden, en waarvoor ik een antwoord zoek.Vragen waarop ik zelfs bij M. Heidegger geen antwoord vindt. Soms lijkt M. Heidegger over het Zijnsgebeuren te schrijven alsof hij persoonlijk zitting had in de Hoge Raad,en daarin mede beraadslaagde en mede besliste over de arcanadiehet Geschick van het Sein sturen.
Nogmaals: waarom Lèthè? Wat is daarvan de ratio? Waarom verbergt Sein zich, en verzaakt het aan zijn natuur?Wat is van dit zich verbergen de zin? Sein moet toch krachtig en uitbundig zijn! Sein moet toch bruisen van overvloed van zijn! Moet zich toch als Sein manifesteren! Moet toch zijn zijnsvreugde en schoonheid uitstralen!Wat kan er naast, boven, onder, achter of voor het Sein bestaan, dat het zich daar überhaupt zou kunnen verbergen? Hoe verbergt het Sein zich? Waar verbergt het zich? Kan het Sein wel buiten zichzelf treden, en daar ergens eenveilig heenkomen vinden om te schuilen? Kan er enige vorm van camouflage bestaan voor Sein? Camouflage die zelf geen Sein is? Die buiten het Sein staat? Een camouflage die geen deel heeft aan het Sein? Ik blijf tussen die vragen onrustig rondtollen.
Waarom Lèthè?Waarom Alètheia? Waarom Ereignis?
M Heidegger zegt : Was grosse Denker sagen dass sie das eigentlich zu-Denkende in einem unversehens angefügten Nebensatz sagen. ( VA, 243) Die ervaring had ik soms ook bij het lezen van zijn teksten. Soms maakte de tekst me onzeker, onrustig, en dacht ik op sibillijnse sporen te stuiten; je aandacht blijft echter gefocust op krachtlijn van het betoog. Pas later ontmoet de gewekte onrust een klankbord, klinken de vraagtekens luid genoeg door om gehoord te worden. Maar dan zijn je sporen weg gedwarreld.
Echter niet een unversehens angefügten Nebensatzmaar de door Heidegger vaak, in wisselende formuleringen, herhaalde bewering: Das Seyn braucht den Menschen.bracht mij op het spoor van de kenosis. Ik probeer nu Heideggers teksten vanuit dit begrip te herlezen.
( Ik schrijf om het Zijn achter Lèthè, Phusis of Ereignis aan te duiden het Exuberante. )
Waarom zou het Exuberanteeen eindig wezen als de mens nodig hebben? Waarom?
Waarom Lèthè? Waarom Alètheia? Waarom Ereignis? Het Exuberantezit daar zelf toch niet om verlegen? Tenzij, tenzij het Exuberantede eigen vreugde te zijn, de eigen overvloed aan gaven wil delen en de schoonheid van deze gaven wil laten bewonderen.
Het Exuberante heeft geen eindige zijnde nodig om te zijn. Wel om exuberant en royaal zijn weldaden te kunnen mededelen. Geen zijnde echter kan zonder het Exuberante bestaan. Hoe kan echter het oeverloze Exuberantezich zo indijken en zich zo klein maken dat het het eindige zijnde kan doen zijn; dat het oneindige zich als aanvulling inpast in de eindigheid, in de begrenzing, in het zijnstekort van het eindige zijnde? Hoe past de oceaan in een mosselschelp? Het Exuberantekan zich toch niet vernederen tot de status van loutere compensatie van het zijnstekort van het zijnde. Het volle Exuberantekan toch onmogelijk het huisslaafje van het eindige zijnde worden. Waar liggen dan de verhoudingen? Hoe kan dat? Hoe moet dat? Het Exuberantemoet wel diep door de knieën gaan om in de eindigewereld te kunnen kruipen. Hoe? Het Exuberantezit blijkbaar gevangen in de eigen compacte eenheid.Het Exuberanteis te compact , te een, opdat het de veelheid en de verscheidenheid van de weelde aan gaven tot uiting zou kunnen brengen. Uit zichzelf is het Exuberanteniet in staat tot veelheid en verscheidenheid. De eigen gaven blijven daarom verborgen als de schatten van Toetanchamon in het onderaardse graf in het Dal der Koningen. Aan de andere kant zou toch ook elk eindig zijnde in de buurt van het Exuberantedoor de gloed ervan onmiddellijk tot niets verdampen. Door de eigen gloed is het Exuberantegedoemd tot eenzaamheid.
Lèthè, Entzug, Kenosis
Het Exuberante zit dus vereenzaamd opgesloten in zichzelf, in zijn eenheid, almacht, volheid, volmaaktheid, volledigheid. Opgekluisterd in zichzelf. Het is als een zwart gat waarin alles wat in de buurt passeert reddeloos binnengezogen wordt. Toppunt van eenzaamheid. Al zijn eigenschappen zitten monolithisch compact, zonder onderscheid onherkenbaar in elkaar gecomprimeerd en versmolten. Geen gave kan zich onderscheiden van de andere, geen kan de schoonheid van de eigen gestalte etaleren, gevangen als het zit in de compacte eenheid van de Ene. Het Exuberante kent niet eens de eigen weelde aan diversiteit. Hoe zou dat kunnen, als alles in die strikte eenheid versmolten gecomprimeerd zit? En uit zichzelf kan het Exuberante daar geen oplossing voor brengen, want in de Ene is geen ruimtenoch voor veelheid, noch voor diversiteit. Is geen ruimte voor de eigenheid van de eigenschappen van de juwelen van het Exuberante. Alles wordt onverbiddelijk opgezogen in de monolithische compactheid van de Eenheid en zonder Zelf, zonder eigen gestalte onherkenbaar tot een compact Eén versmolten en gecomprimeerd. Er is geen mogelijkheid de vreugde te zijn te delen, want alle delen verdwijnen, opgezogen en versmolten in de compactheid van het Exuberante.
Hoe komt het Exuberante uit deze impasse? Hoe bevrijdt het Exuberantezich uit de eigen compacte en eenzame glorie en tempert het zijn alles verzengende gloed? Heidegger zegt herhaalde malen: Das Seyn braucht den Menschen.Voorwaar een verwarrende bewering!
Waarom zou het Exuberante de mensen nodig hebben?Hoe zou de mens de gloed van het Sein kunnen overleven? Er is maar één uitweg: het Exuberante moet losbreken uit de alles samensmeltende compactheid, de eigen verzengende gloed temperen, de eigen volmaaktheid ontluisteren, de eigen volheid ontledingen. Zichzelf krachteloos, effectloos, ongevaarlijk maken.
De eigen gloed temperen en achter beschermende hitteschilden onschadelijk maken. Zijn buik intrekken en door tussenschotten de eigen compactheid laten openbreken , en zo in de verstikkende eenheid ruimte laten voor veelheid en verscheidenheid, zodat dan eindige zijnden in een onmisbare en veilige zijnsruimte de nodige zijnskansen aangeboden krijgen om te bestaan en zichzelf te zijn. Wat het Exuberante uit zijn compacte, monolithische, exclusieve Zelf niet kan,dat kunnen eindige zijnden wel, beveiligd achter hitteschilden. Die eindige zijnden kunnen dan uitpakken met de weelde aan diversiteitvan de gaven van het Exuberante, ze uitwaaieren over veelheid, verscheidenheid;ze in en door die eindige zijnden etaleren en uitstrooien ; en daarbij de eindige zijnden vrij laten interageren in niet voorspelbare prestaties die uitmonden in niet te voorspellen resultaten: Das Seyn braucht den Menschen. In veelheid en verscheidenheid bieden eindige zijnden de gaven van het Exuberante de mogelijkheid zichzelf een eigen gestalte te fatsoeneren. In de gestalte deze eindige zijnden kunnen die gaven zich afzetten tegenover elkaar, zich onderscheiden en zo een eigen Zelf, een eigen gestalte ontwikkelen, een eigenheid veroveren die hen onderscheidt van alle andere. En zo kunnen de eindige zijnden de individualiteit van de talloze juwelen van het Exuberante breeduit ten toon spreiden, op de markt uitstallen, ze uitwaaieren. Alleen deze eindige zijnden kunnen de monolithische compactheid van het Exuberante decompresseren, opluchten, openwerken, tot een luchtige zijnsmousse opkloppen. Pas in en door de eindige zijnden kunnen de juwelen een eigen gestalte krijgen, hun eigenheid en hun individualiteit afzetten tegenover de andere juwelen, en hun diversiteit op de bühne brengen.
Tot veelheid noch tot verscheidenheid is het compacte Exuberante uit zichzelf niet in staat. Daarvoor heeft het Exuberante de assistentie van eindige zijnden nodig: Das Seyn braucht den Menschen.
Alètheia, Phusis, Unverborgenheit
Blijkbaar: pas als het Exuberantezichzelf inkort, zichzelf beperkt in zijn glorie, zelf de buikriem aanhaalt, zijn compactheid openbreekt, zijn gloed tempert, pas dan kunnen beperkte zijnden veilig tot ontstaan komen. Dan ontstaat er binnen het Exuberantevoldoende open ruimte voor beperkte zijnden die gestalte geven aan de glorie van het Exuberante. Pas als miniatuurkarikatuur van zichzelf past het Exuberantein een eindig zijnde.
Zijnden worden niet door het Niets ingeperkt. Wel door de leegte aan Zijn van het Exuberante mogelijk gemaakt. Door een volle leegte binnen het Exuberante. Door de volle leegte van het zich terugtrekkende en zichzelf temperende Exuberante. Door de kenosis van het Exuberante ontstaat de mogelijkheid de weelde aan diversiteit van de juwelen van het Exuberante uit te waaieren over ontelbare zijnden. Die gaven breeduit en glashelder te epifaneren in eindige zijnden. En dat is pas een mysterie!
Ereignis
Dit epifaneren van de weelde van het Exuberante is de zending die de eindige zijnden bij de kenosis als een vrijgeleide meekregen. Tot die taak zijn de eindige zijnden in staat, omdat zij instaat zijn tot onbeperkte veelvuldigheid, tot onoverzienbare verscheidenheid Dat epifaneren van de weelde aan gaven van het Exuberante is de glorie van de eindigheid van de eindige zijnden.
Deze glorie is echter niet zonder risicos. Het kan foutlopen bij het doorgeven van het estafettestokje:de zijnden kunnen hun zending, het Exuberante al epifanerend te restaureren, vergeten, uit hun rol vallen en de bruikleen voor zichzelf houden, op de juwelen beslagleggen alsof het eigendom is, die ze naar believenkunnen uti et abuti. Dat is het gevaar van de averechtse roof! De gekregen juwelen voor zich houden enze niet retourneren naar hun bron. In de zending die de zijnden meekregen zit vervat de opdracht die uitgewaaierde juwelen terug te brengen naar hun oorspong: Ereignis. Teruggave van de geleende goederen aan de rechtmatige eigenaar. Maar verrijkt met een individualiteit, met een Zelf.
In de Ereignis moeten de geëpifaneerde juwelen, als geëpifaneerd, als uitgewaaierd, als onderscheiden, verrijkt met hun Unter-Schied en van een eigen aangezicht voorzien teruggegeven worden.Ereignis mét Unter-Schied. Het grote risico van de kenosis en de inspanningen van de Alètheia mogen niet nutteloos zijn, umsonst.
De modernen lezen de Bijbel niet meer. En ook de exegeten van M. Heidegger kennen blijkbaar hun klassieken maar voor de helft meer. In de eerste, handgeschreven versie van zijn verhandeling over 'Het wezen der Waarheid', in de Urfassung van 1930, spreekt M. Heidegger over de 'Verborgenheit', in de termen van de beroemde hymne van Paulus, in zijn brief aan zijn geliefde Filippenzen, 2,6in termen van kenosis en roof. Heel M. Heideggers denken draait rond de wonderbaarlijke verhouding tussen Exuberanteen zijnde, rond de cirkelgang tussen 'Verborgenheit', 'Unverborgenheit' en Ereignis van het Zijn. Ik vertaal Lèthè of Entzug, trouw aan de Urfassung, in termen van kenosis, of contractio.
Er is dus blijkbaar maar één uitweg: uit de monolithische compactheid treden, afstand doen van de alles opslorpende aanzuigkracht, uit de eigen oneindigheid en eenheid, uit de eigen volheid, uit de eigen almacht treden, en eindigheid, veelheid, diversiteit dulden.De weg van de kenosis gaan. De weg gaan van de Lèthè, van de Entzug. Van het zichzelf ontledigen. Het risico van de epifanie door eindige zijnden, die in een langzame queeste op zoek gaan naar een nieuwe gedaante, een uiteindelijke apotheose, een punt Omega. Zichzelf ontledigen, uit de verstikkende compactheid treden, de eigen gloed temperen opdat eindige zijnden bestaansruimte zouden krijgen en niet meer zouden verschroeiendoor de gloed van het volle Zijn. Eindige zijnden die ruimte maken voor onbeperkte veelheid. Veelheid die onbeperkte verscheidenheid mogelijk maken. Dit maakt een nieuwe en actieve oneindigheid van interacties mogelijk.Zo komt door de kenosis een onvoorspelbare werveling van interacties opgang. Een wervelende Graaltocht naar de Gulden Vlies. Een restauratiebeweging die werkt aan de Aufbau van het nieuwe Exuberante. En dat door de juwelen van het Exuberante een eigen gestalte te geven in een eindapotheose..
Ik zie deze boodschap in filigraan schemeren door vele teksten van Heidegger, en gecondenseerd en versterkt in de beschrijvingen van de brug, de kruik, een pijpje krijt, een paar schoenen, maar heel bijzonder in de beschrijving van de Griekse tempel. Daaruit wil ik enkele een kort zinnetje citeren: « Durch dem Tempel west der Gott im Tempel an. ».(HW, p. 21 ) Heel de boodschap zit in die voorzetsels : in durch, im en an.Heidegger is geen fan van causale relaties. Maar hij heeft een geoefend oog ( van Husserl gekregen, zegt hij zelf)voor een rijke waaier van andere relaties. Daarom vind je in zijn voorzetsel-filosofie zoveel aandacht voor voorzetsels.God zelf is voor ons ongenaakbaar; we zouden in de nabijheid van zijn gloed tot Niets verdampen. God komt echter tot ons via eindige zijnden die als een hitteschild ons afschermen voor zijn gloed.Heidegger toont meer eerbied voor de godheid dan veel theologen , die spreken/schrijven als of ze die godheid in hun broekzak beschikbaar meedragen. Zij beschrijven de godheid als een ens, of stellen die gelijk met Zijn, onder protest weliswaar.De dingen van de wereld rond de tempel en hun connecties en interacties vinden hun voltooiing in het Geviert.Daarin vindt elke zijn eigen individualiteit aanvaard door elke andere,en in die aanvaarding bevestigd. Het Geviert is de resultante van deze autonome en bevestigde individualiteiten van de vier, gevat in een niet-fusionerende, niet-versmeltende afhankelijkheid. De ene kan niet bestaan zonder de andere. Ze bestaan maar samen, in wederzijdse en wederkerige afhankelijkheid en bevestiging. ( Tijdens een heldere maannacht zien we het licht in het hemelruim niet. We zien het enkel weerkaatst als een begrensde vorm. Licht heeft noch vorm noch grens. Het krijgt die. )
De Onbegrensde, de Onbepaalde, de Onbestemdeen de begrensde zijnden draaien mee in een mysterieuze queeste op zoek naar zichzelf en de volheid van het Sein, naar de eindapotheose.
Wordt het niet hoog tijd dat onze kerkleiders en onze priesters zich bezighouden met wat hun kerntaak is: het volk een uitzicht op heil geven? De mensen een visioen geven, waardoor ze humaan kunnen leven. Wordt het geen tijd dat onze priesters uit hun rol treden van goedbedoelende, maar niet-professionele sociale werkers, die constant zichzelf voorbij renen om alle brandjes te willen blussen. En in tussen hun kerntaak vergetend!
Wordt het geen tijd dat ze zich eens echt bezorgd maken over de leegloop van onze kerken. Zich vooralzorgen maken over de echte noden die deze kerkverlaters met zich meezeulen buiten de kerk. Waarom verlaten die mensen onze kerken? Hebben die mensen elders een antwoord gevonden voor hun geestelijke noden? Dat blijkt niet uit de onheiltijdingen die de media dagelijks met bakken over ons uitstorten.
Zou het niet tijd dat de religieuze leiders zich bezinnen waarom die mensenzo plots zo massaal onze kerken verlaten en soelaas voor hun geestelijke noden elders gaan zoeken? Waarom leggen onze religieuze leiders zich zo gelaten neer bij die leegloop? Waarom maken zich wel druk om de vele zaken die niet tot hun kerntaak behoren? Waarom stoppen ze niet met hun energie te verspillen aan taken die niet tot hun kerntaak behoren? Wat weerhoudt hen van die gedurfde bezinning op hun kerntaak? Waarom laten zemet een ogenschijnlijke gemoedsrustdie zoekende mensen hun gading elders vinden.Is dat een sluipende vaandelvlucht? Een sluipende vaandelvlucht!Want gelaten zien ze die massasidolen achterna hollen, Bvs, Story-helden, sportgoden, zich toevertrouwen aan horoscopen, madame Soleil, hun hoop stellen op Lotto,
Wordt het niet hoog tijd dat ze eens ernstig nadenken over de zondagliturgie.Niet om de neus nog dieper weg te stoppen in oude folianten opzoek naar de lang uitgestorven, maar aftandse, levensvreemd geworden symbolischewaarde van woorden en gebaren. Een zoektocht met grote oogkleppen op voor reële actuele noden en gevoeligheden van de kerkverlaters. Studie om die mensen nieuwe, actuele, aangepaste motieven voorhoop, geloof en liefde te geven.Er zijn andere problemen dan de kleding, of sekse van voorgangers en helpers tijdens de diensten!
Welke heilstijdingen, welke Goed Boodschap kunnen we op zondag die kerkverlaters brengen als tegengewichttegen de vrachten onheilstijdingen die gedurende de weekin ononderbroken golven over hen heen spoelen?
Krijgen pastorale werkerster, diakens en leken voldoende vrijheid om te experimenten met nieuwe rituelen, die nauwer aansluiten bij het aanvoelen van de moderne mensen?
Worden vernieuwers aangemoedigd om te zoeken naar vormen die de polsslag van het volk versterkt? Vinden de tekstdichters die de noden van de moderne mensen in woorden gestalte trachten te geven ook een luisterend oor bij onze kerkleiders?Mogen ze vorm geven aan onze angsten tegenover onze onafwendbare eindigheid en onvolmaaktheid? Aan ons leed om slepende ziekten en tegenslagen. Aan onze spanningen om samen te leven met andersdenkenden, met smaakbedervers.Aan onze wrevel omdat we telkens weer overspoeld worden door niet aflatende golven van vernieuwing. Etc.
Denken ze voldoende na over een aangepaste catechese om kinderen en jongeren te leren leven in deze tumultueuze tijden? Hebben ze erover nagedacht voor welke levensvragen va,daag zelfs kinderen van dertiengeplaatst worden? Want op elke middelbare school circuleren reeds in de eerste jaren drugs.Welke steun biedt hun die catechese?
Het wordt hoogtijd ballast af te gooien! Veel ballast. Misschien met leed in het hart. Ooit moet de lang gekoesterde bruidsjurk toch de deur uit! Ballast van rubrieken: ballast van regels en regeltjes die niets of niemand dienen; ballast van formules die niemand meer in trance brengen.
Geen terugkeer naar een historische bron, maar wel focussen naar de actuele kern! Het wordt tijd daaraan de spaarzamekrachten te wijden, in plaats van ze te verspillen aan beuzelarijen! Inventariseer niet hooiberg, zoek de naald! Cultiveer niet de akker, delf de schat op!
Onder die maars schuilt een kuil vol giftige slangen of dodelijke schorpioenen.
Zo werden de gelovigen al jaren lang om de tuin geleid door onschuldige berichtjes als:
Sorry, volgende zondag zal er geen eucharistie zijn, maar enkel een woorddienst.
Heel fatsoenlijk.
Alleen schuilt onder dat flinterdunne laagje fatsoen een hidden agenda, een bewust verzwegen, echter warm gekoesterde foute opvatting over liturgie en over Gods volk. ( Is die liturgie niet van het volk? )
We willen welwillend blijvend en aannemen dat onder die maar geen directe kwade bedoelingen als dom houden van het kerkvolk schuilen.
Waarop steunt de mensonterende, eer en rechten rovende beslissing van onze religieuze leiders, van de herders van Brugge en Hasselt, om woorddiensten als minderwaardig dan eucharistievieringen, en dus om ze als ongewenst af te wijzen en zelfs te verbieden? Waarop?
Of gaat het er in feite om de onmisbaarheid van de priesterkaste te beklemtonen? En om van de sacramenten de privé jacht van de priesters te maken?
Was het geen man van een hardnekkig heidens gebleven vader, die een uitsluitend heidense opvoeding en scholing genoot, die het ex opere operato bedacht, een man met de weidse naam Augustinus? Foei! Tegenwoordig denken onze leiders dat sacramenten ex opere operantis effectief zijn! Er moet een pastoor bij te pas komen, of het bidden is noch van tel noch van nut! Alleen iemand uit die gesloten ordo waarin geen vrouw toegelaten wordt, kan en moet voorgaan. Is dat de verborgen maar echte agenda van die richtlijn? Extra ecclesiam nulla salus! wordt voortaan: Zonder pastoor geen heil!
Men moet dan toch veronderstellen dat onze leiders of niet goed kunnen lezen, of niet meer lezen, of wat ze lezen niet au sérieux nemen. Ik heb het over de teksten waarop de kerk met haar liturgie stoelt, hun eigen geschriften dus: hun Heilige Schrift, hun eigen Conciliaire teksten, en van hun grote theologen.
Een eerste les in diversiteit kunnen we putten uit het feit dat onze Bijbel niet, zoals de Koran, één boek is, maar een hele bibliotheek, waarvan de inventaris nog discutabel is, want sommigen nemen er boeken in op die anderen eruit verwijderen; er is ook een schemerzone. In elke geval, de Bijbel vertoont geen monotone uniformiteit, maar een rijke verscheidenheid, rijk aan tegenspraken, aan smaken en kleuren, aan stijlen en genres! Zalige rijkdom! Bevrijdende verscheidenheid!
Nemen we het Eerste Testament: hebben onze leiders de profeten goed gelezen? En over hun grondeloze eerbied voor de priesters? Wat zeggen die profeten over de priesters, over de liturgie. En impliceert de term liturgie niet dat ze van het volk zelf is. Niet van de priesters.
En hebben ze het Tweede Testament gelezen? Hebben ze daar stilgestaan bij de verscheidenheid? Vier evangelies! Vier! En die spreken elkaar tegen! De juiste dag waarop Jezus stierf, is blijkbaar van weinig belang, want zelfs daarin komen ze niet overeen. En in zoveel andere punten, zelfs binnen de drie synoptici! Het feit alleen al dat de jonge kerk vier zo verschillende evangelies goedkeurde, toont dat ze verscheidenheid aanvaardde. En ze heeft er toen niet zo slecht mee geboerd! Die diversiteit wordt later netjes glad en weg gestreken! Weg ermee! Te bevrijdend! En wat leren die evangelies ons over priesters. Komen de priesters er niet erg bekaaid af in de evangelies? Uit de vier evangelies blijkt dat Jezus een krachtige fan van de priesters was om ze ver weg te blazen! Hij spreekt enkel in negatieve zin over hen. Met een priester in de buurt, rijzen al zij stekels op. Jezus gaf onze onmisbaar verklaarden een sprekend voorbeeld! Hij vond zichzelf niet onvervangbaar! Hij riskeerde de dood van het kruis en de zorg voor de toekomst aan zijn apostelen over te laten. Vooral: Hij wilde zijn Vader niet voor zijn eigen karretje spannen, zie de bekoringen in de woestijn. Luister naar zijn gebed in doodsangst in de olijfhof; hoor de hartekreet die zijn verlatenheid uitschreeuwt op zijn kruis. Wat doen onze religieuze leiders? Volgen ze zijn voorbeeld van onthechting of spannen ze God royaal voor het eigen karretje! Zich in allerlei bochten wringend om God op een fatsoenlijke wijze te kunnen misbruiken.
En wat zegt Jezus over de liturgie in zijn gesprek met de Samaritaanse, bij de waterput? Een inspirerende tekst over: hoe omgaan met andersgelovigen? Wat zegt Jezus over de priesters in zijn parabel van de goede Samaritaan? Goede Samaritaan zouden we nu moeten vertalen met Goede Moslim, of Goede Marokkaan? Hebben ze die teksten goed gelezen? A. Margalit, in The decent Society in elk geval wel! Inspirerend. Vond ook Prins Filip!
Jezus was een fan van de priesters, om ze als kaf weg te blazen. Want hij spreekt over priesters steeds in negatieve zin, omdat ze te exclusief met hun liturgie begaan zijn en omdat je ze nooit , als Jezus, hoort zeggen: Misereor super turbam!.
Jezus laat zich de les lezen door de gewone man, laat zich door een vrouw, door een allochtone vrouw zelfs, op de vingers tikken: hij laat zich door een Syrofenicische vrouw terechtwijzen over zijn te eng, te exclusief etnocentrisch denken, Mc, 7,24-30!
Nemen onze religieuze leiders Jezus nog wel ernstig? Och, hij was toch maar een simpele parabelverteller, geen geleerd theoloog! Laat die maar bazelen! Hij heeft zijn tijd gehad! En hij is nog mislukt ook! Dus! Wij, nu, de gestelde lichamen, laten zijn uitspraken voor wat ze zijn, en houden ons druk bezig met belangrijker zaken als afbakening van bevoegdheden, de grenzen van parochies, met administratie, met structuren, met regels en rubrieken, met geleerde theologische theorieën, met haarklieverijen waar het volk geen verstand van heeft en geen kaas van wil. Dat de christenen van de jonge kerk zich toen van de rest onderscheidden als de mensen van de weg, en niet als gestelde lichamen, dat vergeten we best in onze drukdoenerij. Dat volk mag blaten! En dokken!
Hebben ze hun Paulus grondig gelezen? Hebben ze gemerkt dat die het nooit heeft noch over de tempel, ( De eerste christenen vierden eucharistie in een of ander huis), noch over priesters! Nooit! Nooit!
En wat lees ik in Petrus? Kent die het volk geen koninklijk priesterschap toe? Het volk! De betrouwbaarheid van die tekst wordt dan natuurlijk opportuun in twijfel getrokken!
Wat dacht de jonge kerk? Hebben deze moderne, drukke leiders hun Schillebeeckx nog ter hand genomen en gelezen? Ze moeten enkel de eerste zin lezen uit zijn Kerkelijk ambt, 1980, ( Hoe veelzeggend zwijgen kan zijn!! Welk woord ontbreekt hier? ) Ecclesia non est quae non habet sacerdotes. Hiëronymus! Goed gelezen? Er staat niet sacerdos, maar wel sacerdotES, meervoud. En ecclesia slaat op de lokale kerk, niet De Kerk, op de kleine geloofsgemeenschap. Schillebeeckx gaat verder met: Bij voorbaat is dit patristisch gezegde een oordeel over de vanzelfsprekendheid waarmee velen onder ons vandaag spreken over priestertekort. Is dat tekort echt een zorg van onze leiders? Ze ruimen echter geen blokkades op! Ze werpen integendeel nog meer blokkades op, blokkades die kerktheologisch niet hoeven te bestaan. zegt Schillebeeckx. Ze pakken ons onze voorgangers af, op ongeldige gronden, en dan ook nog de liturgie, de liturgie van het volk! Ze durven!! Na ons in Trente de Bijbel uit de handen gerukt te hebben!
En nu komt het! Wat leert ons het laatste Vaticaanse Concilie over de relatie tussen eucharistie en woorddiensten? Of zijn die teksten reeds lang geleden opgehaald door De Slegte of met het oud papier opgeruimd? Ja, die Constitutie over de heilige liturgie is immers al van 1964. Belegen, op zn minst. Daar staat echter duidelijk dat beide, eucharistie en woorddienst, alhoewel verschillend, toch fundamenteel gelijkwaardig zijn. We kennen daar nog voorbeelden van! Man en vrouw zijn verschillend en toch gelijkwaardig. Oh, klopt dat ook voor de kerk? Of, zijn sommigen more equal? Blijkbaar is dat kerkgenetisch bepaald. Reeds in de evangelies worden vrouwen en kinderen, letterlijk, niet meegeteld, getuige het relaas over de broodvermenigvuldiging. En elders wordt de naam van de vrouwen nogal eens vergeten, slordigheidje? Is het niet opvallend, in Mc. 1.30-31, dat zelfs de schoonmoeder van Petrus, ( He!! Tiens: had die eerste paus een schoonmoeder! Kon dat dan toen wel? ) dat de naam van diens schoonmoeder niet belangrijk is! Terwijl elke man vermeld wordt met naam en toenaam en vaak met een enterhaak in ruimte en geschiedenis verankerd wordt. Die schoonmoeder wordt wel op haar plaats gezet: de oude vertaling zegt van haar, na haar genezing, nog, en zij diende hen. De nieuwe vertaling camoufleert dat dienen wat: ze begon voor hen te zorgen. Dàt moeten vrouwen doen, nu weten we het: dienen, zorgen! Buytendijk had zijn Bijbel goed gelezen: de vrouw staat zorgend in de wereld. Die rolbevestiging, dat dienen,was dan wel te vermelden waard.
Maar, terug naar onze concilietekst: wat zegt die over de gelijkwaardigheid van eucharistie en woorddiensten? Ik lees in artikel 7 van de Constitutie, in de vertaling van MGR. Prof. H.J.H.M. Fortmann:
Persoonlijk is Hij aanwezig door zijn kracht in de sacramenten; zodat wanneer iemand doopt, Christus zelf doopt.
Persoonlijk is Hij aanwezig in zijn woord, want Hij zelf spreekt, wanneer de heilige schriften in de Kerk gelezen worden.
Persoonlijk is Hij tenslotte aanwezig, wanneer de Kerk bidt en zingt, Hij zelf die beloofd heeft : Waar twee of drie verenigd zijn in mijn naam, daar ben ik in hun midden. ( Mat. 18.20)
Als onze religieuze leiders de kunst van het lezen nog verstaan en nog beheersen, dan moet het hun opvallen dat de gelijkwaardigheid tussen eucharistie en woorddiensten sterk beklemtoond wordt door de strakke, parallelle zinsbouw.
Ik verneem hier niets over onmisbare priesters! Wel over gelijkwaardigheid! Heb ik soms fout gelezen? Zie ik dingen die er niet staan? Wat schrijft Dom Ambroos Verheul, geen eversor toch! Geen barricadenklauteraar! Wat schrijft die in zijn Het Woord Gods vieren, 1993? Ik lees op p. 73: Ofschoon de aanwezigheid van Christus onder de gestalte van het Woord van een andere aard is als deze onder de tekenen van brood en wijn, is ze daarom niet minder reëel. ( mijn klemtoon) De aandachtige lectuur van de volgende bladzijden is warm aanbevolen! Ik wil me beperken tot nog één citaat van p. 79: Anderzijds is in het voorafgaande ook duidelijk geworden dat de Dienst van het Woord ook een waarde op zich is en dus ook zelfstandig, los van een eucharistische of een andere sacramentele dienst kan gevierd worden (sic). ( mijn klemtoon )
Staat het er of staat het er? Waar halen die religieuze leiders het recht ons zonder woorddiensten te zetten? Vanwaar die jaren lang hardnekkig volgehouden achterdocht achter dat maar als ze het over woorddienst hadden? Clubtrouw?
Hoe doet me pijn, echt pijn, dat ze ons smet die maar jaren voorgelogen hebben en dat zo lang volgehouden hebben! Dat ze jaren de dierbare gelovigen in de waan lieten dat een woorddienst maar een slap afkooksel was! Dat ze zonder priester niet echt konden bidden! Dat een woorddienst maar een flets zoethoudertje is! Een effectloze palliatief! Un pis-aller. Dat pas is volkmisleiding! En die volksmisleiding wordt nu tot regel verheven!
Dus, WEG met die richtlijn! Weg ermee! Ze is roof! Christenen kunnen samen bidden, ook zonder gewijde voorganger! Zonder een lid van de gesloten priesterkaste!
Laat het koninklijke en priesterlijke volk zijn recht en waardigheid ten volle en vrij uitoefenen! Knecht het volk niet met zelf gesmede kluisters! Hou het niet gevangen in een verdovende afhankelijkheid!
En geef het volk zijn waardigheid en zijn visioen terug: Waar het visioen ontbreekt, verwildert het volk. (Spr, 29.18, in de oude vertaling. )
Bij wijze van meditatie bij het jaareinde leg ik je deze beschouwingen over een bekende wending van Martin Heidegger voor.
Ze zijn een uitloper van een lezing van Miel van Campenhout over Heidegger,vorige maandag 18.12.06 in zaal Elcker-Ik, Antwerpen.
Heideggers bekende wending: SEIN ZUM TODE, werddoor J.-P. Sartre in der tijd geïnfecteerd met een eenzijdige, tendentieuze en negatieve interpretatie. Zijn ten dode. Zijn tot aan de dood.
Meer dan twintig keer herhaalt Heidegger in Sein und Zeit dat het Dasein : es in seinem Sein um dieses Sein selbst geht.Dasein moet achter het eigen Zijn achteraangaan! Sein is geen depositum dat je onbezorgd blijvend in je bezit hebt, dat je blijvend en veilig in een safe kunt wegbergen en zo voor eeuwig en drie dagen kunt bewaren. Dasein heeft Zijn als een opgave, een constant uit te voeren taak. Geen be-zeten be-zit. Dat leerde Heidegger ons. Het Sein lijkt wat op het geluk: we lopen er steeds achterna, maar krijgen het nooit in onze te kleineknuistjes te pakken.
Dat zu Sein hebben we tot taak tot aan onze dood. Na onze dood kunnen we voor dat Sein niet zelf meer instaan. Dan Sein we ook niet meer op de wijze dat we er nu zijn. Al kunnen we nooit uit het Zijn wegvallen in het Niets, want dat bestaat immers niet. Dan valt ook alle Sorge voor ons Zijn weg. Definitief. Hoe definitief valt die zorg om ons Zijn auf die andere Seite der Natur ( Rilke ) weg, dat blijft een onbeantwoorde vraag. Onbeantwoordbare vraag.
Zo wijst zum én op een grens én op een taak! Sterven is én een grens én een taak.
Tot aanonze dood ZIJN we en hebben we vanuit ons eindig zijntot taak zelf met heel ons zijn voor dat Zijn instaan, het eigen behoud in het Zijn voor ons zelf te verzekeren. De dood is onze Zijnsgrens: tot aan onze dood Zijn we en moeten we daarvoor instaan. Nadien is ons verblijf in het Zijn niet meer onze zorg, noch onze taak. Dood is een ontlasting van de zorg om het bestaan. Sein zum Tode Tot aan onze dood kunnen en moeten we om te overleven interageren met de dingen rondom ons, weilen en verweilen bij de dingen van de wereld, willen we zelf zijn en duren. We zijn dan aanwezig bij de dingen van de wereld, en zij helpen ons ons zelf in stand te houden. Maar we verwijlen tevens voor de andere zijnden als beschikbaar, als inzetbaar, als dienstig, als brauchbar. Tot aan onze dood staan we in ononderbroken wisselwerking met de dingen van de wereld; zijn we voortdurend opgenomen in een ononderbroken circulaire zijnstransfusie met onze Um-Welt, om ons in het Zijn te bestendigen. Tot aan onze dood houden we ons op die wijze in het Zijn staande. En ons zelf in het Zijn houden kan alleen met de bijdrage van vele en erg verschillende andere zijnden! Met een dragende wereld rondom ons. Intussen openbaren we, epifaneren we, zodoende, ook allerlei aspecten van de compacte Weelde het Zijn. We Zijn, we verweilen met de dingen rondom ons tot aan onze dood. Nadien????
We kunnen, tot aan onze dood, alleen bestaanals vele en erg verschillende andere entia voor ons een plaats inruimen, en ons hun bijdrage welwillend toeschuiven. Het dak boven ons hoofd, de lucht in onze longen, het voedsel in ons systeem.Dit is de horizont, de achtergrond of het referentiekader waarbinnen ik wil nadenken over de dood. Meer bepaald over euthanasie. Of over de vraag of onze dood ook een taak is.
Ik vind het euthanasiedebat nogal eng, enggeestig zelfs. Er wordt met oogkleppen op door een nauw kiertje naar het probleem gekeken. In het debat over euthanasie verneem je wel uiteenzettingen over regels en wetten, over procedures, over spuitjes, over pillen, over individuen, over zelfbeschikking.
Men vergeet dat het individuele sterveneen plaats heeft in het omvattende geheel van de geschiedenis, van de gang van de mensheid door de geschiedenis. In de om- en bevattende maatschappij en wereld. De generaties moeten elkaar opvolgen. De ouderen moeten daarom plaats maken voor de jongeren. Dat al de mensen blijven leven, is toch onmogelijk! Stervend maken we plaats vrij voor anderen, voor andere interacties. Stervend trekken we onze buik zo in dat anderen onze zijnsruimte krijgen en kunnen innemen. Stervend stellen we de wereld ter beschikking van de na-komelingen.Sterven is plaatsruimen. Is voor anderen de zon laten schijnen. Dat aspect hoorde ik nooit vermelden in het euthanasiedebat!
Zolang we leven, delen we de wereld met de anderen. De kosmos, de Aarde, de elementen, de flora en fauna, de cultuur en de medemensen maken ons door een continue zijnstransfusie het leven mogelijk. Zij helpen ons ons zelf in het Zijn te houden. Pas door die universele interactie tussen alle zijnden kunnen zijn, kunnen we humaan leven. Dat is een geschenk dat ons elk ogenblik van elders gratis wordt toegeschoven. Levend vinden we die ononderbroken zijnshulp op elk ogenblik als vanzelfsprekend. Te gedachteloos, te vanzelfsprekend! En dat geschenk, die genade blijft ook onopgemerkt en onbesproken.. Spijtig genoeg verontrusten die blindheid, die onnadenkendheid en die omerta ons niet. We vinden het ook heel normaal en onbesproken dat anderen voor ons plaats inruimden! Allen die ons voorgingen! De wisseling der generaties!
Zou het daarom niet normaal zijn dat ook wij op onze beurt voor onze na-komers plaats inruimden, ruimte gaven aan de komende generaties en dus niet zo lang mogelijk, zelf met medische hardnekkigheid, onze stoel warm hielden? Zou het niet wenselijk zijn dat wij, op onze beurt,plaats maakten voor de aanstormende jongeren?
Mag ik nog een stap verder gaan? Ook tijdens ons leven moeten wij verstervingen doen, moeten wij onze buik intrekken, de buikriem aanhalen om plaats en ruimte en beschikbaar te maken voor anderen, om ze zijnsruimte geven, om voor anderen de zon in het water laten schijnen. We mogen niet nu alles opsouperen, nu alle grondstoffen opgebruiken , verkwisten en uitputten. En we mogen hen zeker niet met onoplosbare problemen opzadelen. Dat is het echte altruïsme. Respect, Ruch, voor de anderen, levensruimte, nooddruft, belastingen, goede werken, steun voor 11.11.11., vrijwilligerswerk, etc.
Ik vind dit een onmisbare opening in de discussie over euthanasie.Een zinvolle verruiming van de discussie. Een window. Een bruikbare denkpiste.
Ik denk dat we in Heidegger entrées vinden om over de echte ethische problemen van onze tijd na te denken.
Zaterdag beëindigde ik Erik Borgman, Metamorfosen . Boeiend boek. Borgman heeft een heldere kijk, en een verruimende blik op religie,op de relatie religie - cultuur, op de plaats van de religie in het openbare leven en in de politiek. Ook op de diversiteit. Hij pleit voor diversiteit tussen de religies, hij pleit voor het strijden voor het behoud van de eigenheid binnen die diversiteit. Dus geen oecumene die de anderen van de kaart blaast!
Hij is erg belezen! Gebruikt veel romans!
Wat ik mis, is een diepere fundering van die diversiteit, en van die strijd voor de eigenheid. Hij heeft daarvoor geen grond. Ik dacht dat mijn visie op de kenosis en de daaruit voortvloeiende queeste en opgang naar de eindapotheose daarvoor een fundament kon bieden. De Weelde van de Exuberante is niet in één religie te vatten. En geen religie kan de godheid uitputten.Elke religie kan maar bepaalde facetten van de Exuberante laten schitteren.En ook de mens is zo polyvalent, dat ook voor hem verscheidenheid gewenst is, en dat geldt zowel voor de groepen, culturen, als voor de individuen, en voor dezen soms zelfs voor de verschillende fases van hun leven.
Ook zijn visie op de relatie religie cultuur blijft me te dun gefundeerd. Niet alleen de religie openbaart de Exuberante. Alle zijnden, alle vormen van gemeenschap, alle menselijke activiteiten, heel de kosmos, alle zijnden openbaren de Exuberante! Alles is epifanie van de Exuberante.
Het gevaar, het grote risico van de kenosis is dat de mensen zich blindstaren op de oppervlakte,blijven kleven aan het nabije en zich laten opslorpen door de grijpbare, tastbare zijnden, en het mysterie achter elk zijnde niet zien!Elk zijnde is een epifanie van de allerhoogste! Lees Job hoofdstuk 38. Alleen dit: Niet de Exuberante wrocht dat allemaal, neen! WIJ deden dat! De schepselen deden dat. De kosmos, gaande de evolutie, deed dat. Het hoofdstuk 38 van Job is een lofrede op de kosmos, op zijn de-Exuberante-openbarende werking.
Ook Borgmans visie op verandering, op toekomst , op relativiteit, op hiërarchie is verruimend. En daar benadert hij wel de kenosisvisie, maar ziet ze niet! Zijn verklaring van hiërarchie, op het einde van het boek, over de rol van de bisschoppen, is geslaagd: terug keren naar de bron, naar de hiera archè, het heilige begin. Niet een begin dat afsluit, dat opsluit, dat gevangen zet is een keurslijf, maar dat openheid, mogelijkheden aanbiedt. Niet een begin dat lang voorbij is, dat voltooid verleden tijd is. Ik vraag me af: Zou dit hiera archè , dit heilige begin niet de kenosis zijn, die ons op weg zet van de queeste, queeste die loopt over zich steeds herhalende viersprongen, waar wij, zonder vaste grond, zonder zekerheid, steeds weer moeten kiezen door deinzet van onze kennis, onze inzichten, onze oordelen, onze selecties en uitsluitingen om tot vrije, creatieve, onvoorspelbare, onvoorzienbare en toch redelijk verantwoorde beslissingen te komen over de te kiezen richting, om vrij maar met durf en gegrond onze jokers in te zetten op het juiste moment.
Vandaag moet ik je toch iets uit mijn lectuur van Heidegger vertellen.
Voor Heidegger is het alles overkoepelende mysterie het Zijn. Niet zo zeer dat Zijn in zichzelf.
Maar dat er naast dit Zijn een Niets lijkt te bestaan.Dat Zijn niet gewoonweg, simpel, absoluut Zijn is. Absoluut Zijn. Waarom al die zijnden? Waarom die eindigheid. Waarom die veelheid? Waarom die verscheidenheid? Hoe kan Zijn in godsnaam beperkt zijn?Hoe kan het anders dan goed zijn?
Vanwaar die veelheid? Vanwaar die verscheidenheid? Vanwaar die begrenzing?
Is hier niets in het spel? Hoe kan er Niets in het spel zijn? Vanwaar dat Niets?
En hoe kan er tussen die zo vele en zo verschillende zijnden toch samenhang zijn? Al sik dit naar jou kan schrijven, dan heb ik daarvoor honderden zijnden nog, die alle perfect moeten samenhangen, samenwerken. Van waar die eenheid in de actie.Vanwaar dat interageren kan?KAN! Vanwaar dit op elkaar gericht zijn? Dit op elkaar gericht kunnen worden?Kijk naar een paradijsvogel! Die pracht! Dat onze kosmos zon pracht mogelijk maakt!! De vogel op zich is mooi! Maar hij bestaat niet op zich.Hij wordt pas door de samenwerking, pas door het op elkaar gericht zijn van vele zijnden mogelijk. Hij toont de pracht van het Zijn.
En dan heb je het oneigenlijk gebruik, van de zijnden! Het krijtje is niet gemaakt om te schrijven, papier niet gemaakt om teksten op nee te leggen.En toch gebeurt het, duizenden malen! Vooral dit oneigenlijk gebruik verrast me telkens weer. Vanwaar komt dat? Wat maakt dat mogelijk?
Hoe veel? Hoe verscheiden? En toch op elkaar gericht! En toch blijkbaar samenhangend?
Maar, en dan wordt Heidegger scherp: NOOIT CAUSAAL!
Hij zoekt in tientallen beelden en metaforen naar wat zich tussen , -Zwischen -, de zijnden afspeelt. Die mysterieuze interactie, waar wij aan voorbij zien. Heidegger tast naarmeta-foren, die hem tot dicht bij het Zijn zouden kunnen dragen, (fôrein),brengen! Dat probeert hij te zeggen in dat boek Beiträge zur Philosophie, meer dan vijfhonderd bladzijden lang!
Gisteren beleefde ik met Heidegger weer een van die aha-erlebnissen, die je gelukkig maken!We hadden bezoek gehad en tot laat zitten praten. Ik neem voor het slapen gaan tochnog even Einführung in die Metaphysik, p. 23,in de hand, en wordt overvallen door een plots inzicht. De meesten zullen over die passage als te vertrouwd, te bekend, te erkenbaar klassiek heen lezen. Zoals ikzelf zo vaak gedaan heb. Een passage zonder problemen, zonder nieuws. Te vertrouwde kost.
Plots werd het me duidelijk dat HET hier gebeurt. Dat Heidegger ons hier misleidt door de te simpele bewoordingen. Ik geef de Nederlandse SUN-vertaling .
Het is een beroemde beschouwing over een pijpje krijt. Dat pijpje is een DING! Heeft dus extensio, gewicht, massa, volume, vorm, kleur, zit zo gevat in de klassieke categorieën.Geen probleem. Vanuit dat ding-zijnis het gewoon ding, van nature, phusei. Als ding heeft het afmetingen, gewicht, vorm, massa, van nature, phuseizegt Aristoteles. Daar is niets opwindends aan.
Maar dan komt het: je kunt het pijpje krijt gebruiken om te schrijven, zum Schreiben .Om te schrijven! Ook categoriaal, ook van nature? Ook phusei? Neen!
Schrijven zit niet in de genen van het krijt! Das is geen normaal gebruik, maar oneigenlijk gebruik. Er is geen natuurnoodzakelijk-causaal verband tussen krijt en schrijven, zoals tussen extensio en afmetingen, massa en gewicht, etc.Je kunt van krijt niet terug redeneren naar schrijven en van schrijven naar krijt.
Ik probeer me te verduidelijken via een ander voorbeeld: het lezen vanhet wonder mooie gedicht Onder de appelboom van R. Kopland. Ik moet daarvoor een boek, een samengepakte bundel papieren uit mijn kast nemen,Koplands Verzamelde Gedichten, p. 11. Een pak kosmische materie, gevat in de klassieke categorieën.Dat boek kan dus verpakt worden, doorgesneden, verbrand,kan als gewicht op papieren liggen opdat ze niet wegwaaien, of, als J.-P. Sartres LÊtre en le Néant , dat in WO II net één kilogram woog en daarom in die oorlog door particulieren gebruikt werd als controlemiddel bij het nawegen van huishoudelijke aankopen,het ding kan te groot zijn , te dik, te zwaar om in mijn jaszak te stoppen, ik moet er plaats voor inruimen in mijn boekenkast, als ding, als brok materie gevangen in de eigen categorieën. En dat alles hoort bij dat boek, datstuk materie, drager van de categorieën. Als louter materie, van nature.In het boek vind ik zwarte krulletjes en streepjes op wit papier. Dat ziet zelfs een baby.
Maar, als ik ga lezen, dan steekt er een storm op, dan wordt dat boek, dan worden die krulletjes en streepjes een alfabet, woorden, zinnen, een gedicht. Dan stijgt alles tot het niveau van de betekenis, Dan wordt de materie vergeten, verdwijnt ze, zakt ze weg naar een niveau lager, onder de waterlijn. . WORDEN. Hoe, worden? Vanwaar worden? Waardoor worden? Als ik lees, dan maak ik een sprong naar een totaal nieuwe zijnsorde. Ik zit dan in een nieuw Zijn. Is dat soms de Sprung waar Heidegger het overheeft? Ik maak oneigenlijk gebruik van die materie. Ik ben een kosmische muiter; die zich niet aan de geldende kosmische wetten en regels houdt. Al lezend bestaan voor mij geen categorieën meer.
Dat oneigenlijk gebruik, dat is emergentie!
De materie wordt gebruikt als startblok, als verende springplank, als krachtige trampoline. De compacte materie krijgt een transparantie, waardoor het Zijn in mijn leven sijpelt. Niet de materie produceert, maakt dat lezen. Ze maakt door haarcategoriale begrenzingen het lezen wel mogelijk. Hier vinden we wat Heideggers noemt het Schwanken zwischen Nichts und Sein. Het is net die begrensdheid,net die confluentie vanbepaalde materiële eigenschappen,van die bepaalde vormendie dat lezen mogelijk maken. Materie als voetstuk.
Is het niet opvallend dat Heidegger dan juist de volgende zin neerschrijft, met deze bepaalde woordkeuze? (Net daarvoor heefthij het steeds over das Ding . ) Es selbst als dieses Seiende ist in dieser Möglichkeit, sonst wäre es keine Kreide als Schreibzeug.( Ik cursiveer. )Hij springt van Ding, naar Seiende.Door het begrensde Zijn van het Ding sijpelt de weelde aan diversiteit van het Zijn bij ons binnen. In het schrijven barst het pijpje krijt uit zijn kosmische, uit zijn categoriale voegen, wordt het iets vreemds voor zich zelf. Puilt het uit de eigen begrenzing. En toch is het net die begrenzing die deze doorbraak, die dit uitbarsten, die dit uitpuilen, ddie deze transparantiemogelijk maakt!Het krijtje, in/door zijn begrenzing, als diesesopent een speelveld voor nieuwe mogelijkheden. Begrenzing als poort naar grenzeloos Zijn. Als structurerende poort. En dan volgen, verderop de woorden: Diese ( v Frage ) soll jetzt nur erst das Seiende in seinem Schwanken zwischen Nichtsein und Sein eröffnen. ( Ik cursiveer. )
Ik geef nu de hele passage, in Sun-vertaling, ( 1997 ):
Dit stuk krijt is een uitgebreid, betrekkelijk vast, op een bepaalde wijze gevormd witgrijs ding en al bij al een ding om te schrijven. Zo zeker als het tot dit ding behoort hier te liggen, evenzeer behoort het ertoe niet hier en niet zo groot te kunnen zijn. De mogelijkheid over het bord getrokken en opgebruikt te worden, is niet iets wat we het ding slechts toedenken. Het krijt zelf is als dit zijnde in deze mogelijkheid, anders zou het geen krijt zijn als tuig om mee te schrijven. In overeenstemming daarmee heeft ieder zijnde op een telkens andere manier dit mogelijke in zich. Dit mogelijke behoort tot het krijt. Dit heeft zelf in zichzelf een bepaalde geschiktheid om op een bepaalde manier te worden gebruikt. Zeker, we zijn gewoon en geneigd bij het opzoeken van dit mogelijke in het krijt te zeggen, dat we zoiets niet zien en niet vatten. Maar dat is het vooroordeel. Het opruimen van dit vooroordeel behoort eveneens tot de ontvouwing van onze vraag. Deze moet nu alleen eerst het zijnde onthullen in zijn wankelen, (Schwanken )tussen niet-zijn en zijn. Voor zover het zijnde de uiterste mogelijkheid van het niet-zijn weerstaat, staat het zelf in het zijn, zonder daarbij de mogelijkheid van het niet-zijn ooit voorbijgestreefd of overwonnen te hebben.
Nu ik deze tekst nauwkeurig intik, schieten me weer andere inzichten te binnen.
Maar ik ga het erbij laten. De boodschap is: schrijven hoort niet bij het krijt op de wijze van extensio, vorm, massa. Schrijven is oneigenlijk gebruik. WIJ, WIJ openbaren een mogelijkheid die het krijt wel in nuce in zich draagt, maar die zonder ons als louter mogelijkheidonder het niveau van het Zijn zou blijven, gekluisterd in het niet-zijn.
De tekst is nog lang niet uitgeput! Mag ik er dan toch nog even verder op ingaan?Want in dat 'zum Schreiben', in dat zum raast een storm de realiteit binnen. Wat ik oneerbiedig 'oneigenlijk gebruik' noem, is in feite een zeer wonderbaarlijk gebeuren!
Uit het categoriale krijt kun je met geen mogelijkheid 'schrijven' causaal afleiden! Er is geen rechtstreeks causaal verband tussen schrijven en krijt. Hier glijden twee werelden in elkaar. Het 'zum Schreiben' doorbreekt de natuurnoodzakelijke causale verbanden. De begrenzingen van de louter lineair kosmische, fysische wetmatigheden worden doorbroken, verbreed en opengesteld naar een nieuwe wereld met totaal nieuwe interactie- en realisatie-mogelijkheden. Schrijven maakte de enorme , onvoorspelbare verscheidenheid van de wereldliteratuur mogelijk. Voeg daarbij de onbegrensde interpretatiemogelijkheden. ( Vattimo en Derrida ! ).
In 'zum Schreiben' breekt het krijt uit de eigen categoriale kenmerken en eigenschappen, uit de eigen fysische en chemische 'be-paal-ingen' en be-grenz-ingen. Dat zum maakt die onmetelijkheid van de literatuur mogelijk, waarin wij, mensen, aan ons zelf in ontelbare interpretaties gestalte geven en zo medewerken aan de queeste, aan de Aufbau van de eindapotheose van de Exuberante. Geen causaal verval! Maar op-bouw!
Dat oneigenlijk gebruik, die muiterij van 'zum Schreiben' , dat is de 'Sturm', die over de 'tohuwabohu', over de woeste wateren raasde en orde en leven bracht. Eerst was een alleen chaos, alleen de 'tohuwabohu'. Daarin groeide door regelmaat en herhaling enige orde ( Hans Jonas! ). Op basis van die orde, die regelmaat en die herhaling in de veelheid groeide er verscheidenheid. Die verscheidenheid vroeg om een Zelf: elke wilde zijn eigenste eigenheid, zijn anders-zijn affirmeren en erkend weten. Daaruit groeiden nieuwe mogelijkheden aanverscheidenheid in interacties, waarin weer iedereen de eigen eigenheid wou manifesteren enbevestigd weten. Daaruit ontsprong spiraalsgewijze stijgende, uitwaaierende groei. Aanwinst. En weer groeide de differentiatie in de interacties, met steeds meer differentiërende resultaten. Een niet te stoppen spiraalbeweging vormde zich. Een maalstroom. De maalstroom waarin wij nu door het heelal en door de geschiedenis wentelen.
Het krijtje was domweg krijtje, voor altijd gevangen in zijn categoriale eigenschappen en kenmerken. Tot plots, ongevraagd, onvoorzien, van buiten de gesloten kring van categoriale causale verbanden, een totaal nieuwe, muitende uitdaging opdoemde. Uit een totaal andere orde komt een uitdaging, die wel de kenmerken en eigenschappen van het krijt erkent, aanvaardt en respecteert,maar ze voor een totaal andere kar spant: schrijven. In het schrijven blijft het krijt materieel krijt. Maar het dient een doel dat op geen enkele manier in het krijt besloten lag. De mens daagt het krijt uit! De mens ontdekt een nieuwe mogelijkheid, een nieuwe zijnsmogelijkheid. Haalt die uit het Niet-zijn in het Zijn.En nu opent zich een totaal nieuwe wereld. Totaal nieuwe 'scheppingsmogelijkheden', van een totaal nieuwe orde.
Een emergentie-orde.
En orde die wel de eigenschappen van het krijt erkent, waardeert, respecteert en in zijn waarden laat, maar ze creatiefvoor iets nieuws inzet. Krijt wordt voetstuk. Zoals de dichter of de lezer niet denkt aan potlood of pen, of papier, alleen aan het gedicht.In die nieuwe orde, in de emergentiegelden geen dwingende kosmische causale verbanden, maar wel vrije kennis en vrije inzichten, vrije selecties en vrij oordelen, vrije beslissingen tot vrij handelen. Hier geldt een totale externe ongebondenheid! Of, beter, de mens moet voortaan zichzelf banden, grenzen, regels en wetten opleggen.Kennis is gericht op de buitenwereld, op de anderen. Ook inzicht in anderen. Ook interpretaties van en metanderen. Vrije inzichten en vrije interpretaties openen zo onbegrensde mogelijkheden, een nieuwe grenzeloze wereld. Maar dan wel in een 'Ungeschüzte Inmitten'.
In zum krijgen we de ruimte om de grenzeloze weelde aan diversiteiten van de Exuberante gestalte te geven. Alleen de contingente zijnden, in hun veelheid, in hun verscheidenheid en in hun begrenzing kunnen zijn/haar grenzeloze weelde aan diversiteit tentoonspreiden. 'Das Seyn braucht den Menschen. "
Hier, in dat pijpje krijt als voorbeeld, in dit zum,speelt de Sturm, die het Seyn is. Speelt de queeste! Zit de zin van ons bestaan! Zit de zin van het bestaan van elk zijnde afzonderlijk en van het geheel, van de kosmos. Van de grondvraag: waarom zij er zijnden en niet veeleer niets?
De term Ereignis bleef me vreemd, mysterieus, blijkt niet te doorgronden. Hij is ook totaal onvertaalbaar. Meestal wordt hij niet vertaald, en geeft men gewoon de Duitse term. Dus specifiek Duits ? Neen, specifiek Heideggers ! En ongrijpbaar, onbe-grijp-baar, want poly-interpretabel !
Toch begon van morgen een schuchter lichtje te dagen. Ereignis impliceert veelheid, impliceert verspreiding, afstand, uit-een-liggen, van elkaar verwijderd zijn. Tevens op elkaar betrokken zijn. Op elkaar gericht zijn. Op elkaar gesteld zijn. Een ogivale dynamiek : vanuit tegengestelde vertrekpunten toch op elkaar betrokken zijn, elkaar in stand houden, elkaar overeind houden, elkaar naar de hoogte duwend, tegen de zwaartekracht in. Een uiteenliggen gebaad in verlangen naar samenzijn, in streven naar eenheid, uit veelheid trachten en reiken naar verstrengeling. Verdeelheid bezwangerd met simplicitas. Verwijdering gehuld in samenhorigheid.
Daarin speelt Dasein, speelt de mens de rol van go-between.
Kijk rond je ; zie alles groeien ! In de kosmische materie zit alles om die groei mogelijk te maken, om complexiteit mogelijk te maken,om coördinatie mogelijk te maken, om integratie mogelijk te maken, om autonome, centripetale Zelfs mogelijk te maken. Alles in de natuur lijkt erop gericht om méér te zin door samen te werken.
Het meest opvallend komt die dynamiek tot uiting in de planten. De weiden lagen er , na de verschroeiende hitte en droogte, zo ros bij als vosse paarden en ze groenen nu weer mooi op : zonne-energie, warmte, regen en de mineralen uit de grond verstrengelen in die nieuwe groene grassprietjes. Zij tonen die wil tot verstrengelen, tot eigenstandigheid uit veelheid. Ook een terminale kankerpatiënt, die leeft stervend, die sterft levend, maar die wil leven ! Wil leven ! Want alles verzet zich tegen ont-binding, tegen uit-een-liggen. Alles wil conflueren : ereignen ! Alles wil ver-bonden worden, emergeren naar een hoger zijnsniveau, complexer, meer gecoördineerd, hechter geïntegreerd, tot een autonoom Zelf . Rechtop ! Staande !
Veelheid en distantie zijn vormen van het Niets., van ont-binding.
Denken keert de ont-binding tot ver-binding. Denken verstrengelt, brengt veelheid en verspreiding tot simplicitas.
Denken begeleidt het Niets in zijn opgang naar het Zijn, in zijn Zijns-queeste.
Daar er geen inhoudelijke reacties komen, en het hele INTER- net gebeuren tot nu toe enkel eenrichtigsverkeer bleef, zie ik af van verder op het Seiorennet nog bedenkingen aan anderen voor te leggen, wat nochthans de bedoeling was. Is er dan niemand die wil, kan reageren?
Als ik wil nadenken over de zin van mijn efemeer bestaan, waar start ik dan mijn zoektocht? Is dat een overbodige vraag? Neen, want het is niet zo simpel! Voor inlichtingen over een gepast startpunt voor een zoektocht naar de zin van het bestaan kan ik geen aanspreekpunt opbellen! Ik moet zelf een startpunt kiezen; ik moet me zelf op avontuur begeven en me vervolgens zelf een weg banen. Toch maar weer: waar begin ik mijn zoektocht naar zin, waar moet ik een pad beginnen te banen? Of ligt voor mij toch ergens een pad uitgestippeld? Neen! Ik moet zelf beginnen. Laat me dan beginnen bij wat me hier en nu omgeeft. Is deze abdijkerk een goed begin? Bij de veelheid en verscheidenheid aan indrukken die me hier omgeven? Noch aan die veelheid, noch aan die verscheidenheid is een einde te bekennen: bij de opsomming kun je de lijst nooit definitief afsluiten en geen enkele analyse bereikt haar a-tomische punt. Moet ik dan naar iets blijvends grijpen? Deze sobere norbertijner abdijkerk is van 1858. Hoe velen heeft ze al niet zien komen en gaan? Zelf brandde ze echter af eind april 1929. Wat van dit stevige bouwwerk zal het langst blijven? Zeker niet het dak, noch de glasramen. Zeker niet het geheel als harmonie in zijn gaafheid. Zullen de stenen het langst blijven? Of de vloer? Ook steen vergruist. Hoe ver moet je analyse gaan om onbedreigde bestendigheid te vinden? Tot de atomen? Tot de ingewikkelde maar bestendige structuren van het Periodiek Systeem? Is afbraak en analyse de gepaste weg voor een zoektocht naar zin en een vorm van bestendigheid.
We keren terug naar onze eerste vraag: waar begin ik? Waar start ik mijn zoektocht naar inzicht? Begin ik toch op deze plaats waar ik nu zit? Doe ik dat door rond te kijken. Of luister ik? Of ruik ik? Of tast en voel ik? In mezelf vind ik een veelheid aan toegangswegen tot de me omringende wereld. Ik sta toch weer voor een keuze, voor een selectie. Een selectie die uit-sluit, die aanbod afslankt. 'Auswahl'. Want ik kan, zonder selectie, de veelheid van indrukken niet aan, ze zouden me als een onoverzichtelijk kluwen overspoelen. Ik moet de mij omringende wereld versmallen tot kijken naar kleuren, vormen, volumes en afstanden, of kiezen voor geluidstrillingen of me laten inpalmen door geuren of mijn omgeving herleiden tot haar aaibaarheidsfactor. Ik kies voor de toegang via mijn ogen, voor de versmalling van de wereld tot het zichtbare. Kan ik nu die selectie beheersen? Neen! Zelfs de versmalling tot kijken, tot kleurvlakken, vormen, volumes en afstanden stelt me nog voor een te grote verscheidenheid van verschijningen. Tel ik daar ook de vliegen en de muggen bij, de rondslenterende bezoekers, de met de zon verglijdende kleurvlekken?
En, als ik kijk, wat zie ik dan? M. Heidegger denkt over die vraag na in de lezing opgenomen in: Zur Sache des Denkens, 2000. De eerste lezing, onder de titel Zeit und Sein, kan me misschien op weg helpen. Dat is een voordracht van januari 1962 en zou de uitwerking zijn van dat deel van Sein und Zeit, dat hij in 1927 niet publiceerde, en dat hij zou verbrand hebben. In het begin van deze lezing denkt hij na over wat 'Verständlichkeit' van wat we zien inhoudt.
Om daarover iets te kunnen zeggen, vraagt hij zich af hoe we naar een schilderij van Paul Klee kijken, hoe wel een gedicht van Georg Trakl lezen of een mathematisch-fysische uiteenzetting van Werner Heisenberg. Telkens sluit hij die vraag af met het refreintje dat we: "jeden Anspruch auf unmittelbare Verständlichkeit (moeten) preisgeben." Iedereen aanvaardt dat grif voor poëzie, voor schilderkunst, voor natuurwetenschappelijke uiteenzettingen. Daartegenover vinden we dat filosofische beschouwingen voor iedereen zo maar bereikbaar zijn en moeten zijn! Dat daar onmiddellijke inzichten en levenswijsheden zo maar voor het oprapen moeten liggen. Klopt dat wel?
Heidegger somt voor de schilderijen van P. Klee verschillende 'om-standigheden', bij-komstigheden en weetjes op, als: 'Original', 'Paul Klee', 'Todesjahr', 'geschaffen', 'Aquarell', titels, 'Tempera auf Rupfen'. Dragen die 'weetjes' iets bij tot de 'Verständlichkeit', tot inzicht in de schilderijen? Vandaar de vraag: Waarom moet kijken, waarom moet zien 'doorgroeien' tot 'Verständlichkeit'? Wat hebben beide met elkaar vandoen? En met het bekekene? Wat is inzicht?
Ik vind dat M. Heideggers visie dicht aanleunt bij de Tao: voorbij onze woorden, voorbij ons spreken, voorbij taal, voorbij kennen en weten, voorbij denken ligt een land waarvoor wij 'ni voile ni barque' (Littré) hebben. Iets dat ons totaal ontsnapt, dat we nooit in de greep zullenkrijgen. Iets dat we nauwelijks kunnen vermoeden, waar we naar kunnen verlangen, naar kunnen hunkeren, maar dat zoals de einder, wijkt bij elke benadering. Door elke benadering. Het schilderij, het gedicht, de beschouwing verwijzen naar iets dat daar voorbij ligt. Ze zijn zelf alleen, allenig, op zichzelf, niets; louter verwijzing. Het zijn weg-wijzers. Door-verwijzers. Ze zetten ons op weg naar een onbestemd land. Ze trekken onze aandacht, geven aanzetten, leggen merkstenen, vlondertjes, waar we over moeten stappen. Maar de oversteek moet je zelf voltrekken! En ook het inzien zelf dat het enkel verwijzers zijn naar moet we zelf voltrekken. Die oversteek is riskant en zonder zekerheid of grond. Zelfs de hulpmiddelen zijn van betwijfelbaar allooi, met een onzeker resultaat en van onvoorspelbare uitkomst. Grassprietjes waar we ons toch vol vertrouwen aan moeten vasthouden. De overkant valt amper te vermoeden. We moeten wel zelf de wegwijzer ontcijferen. Heidegger zegt dat zijn luisteraars naar Aussagesätzen moeten 'zugehören, weil es gilt, Unvergängliches, aber Vorläufiges zu denken." Dat is dus denken! Je overleveren aan krakkemikkige middelen (Geen feilloos ex opere operato werkende oorzaken! ). Maar het 'moet': Unumgängliches, al blijft het resultaat maar 'Vorläufiges'. Opvallend zijn de laatste woorden die Heidegger zelf zijn luisteraars in de mond legt als commentaar over zijn lezing: 'Er had nur in Aussagesätzen gesprochen." (p. 25)
Daarop volgt een verslag van een seminarie over deze voordracht, en dat verslag sluit af met een citaat van H. E. Nossach: " Man müsse da sein, sagte er, wenn man angerufen werde. "
Denken: wat een riskante, onzekere, en toch zijns-noodzakelijke bezigheid! Het denken reikt voorbij alle hulpmiddelen. Reikt tot in de buurt van het enige echte, noodzakelijke. Tot nabij het enige Unumgängliche; maar blijft 'Vorläufiges'. Met ontoereikende middelen. Op basis van door-verwijzingen. Je moet wel zelf de wegwijzer zien, en die dan zelf interpreteren! Dat subtiele spel van zien en interpreteren! Van krijgen en zelf realiseren. Het citaat van Nossach heb ik afgebroken; het gaat zo verder: " doch selbst anrufen, das sei das Verkehrteste, was man tun könne." (p. 58) We moeten bereid zijn en op het gepaste ogenblik wachten, we mogen echter zelf geen initiatief nemen.
Denken blijft een riskante onderneming! Een klontje suiker verdwijnt onontkoombaar in de koffie. Daar komt geen denken bij te pas. Daar is geen uitweg mogelijk, geen wijkende einder, geen weg ernaast of erover! We mogen ons op schilderijen, op gedichten, op theorieën niet blind staren. Ze zijn HET niet. We moeten er voorbij proberen te kijken! Tao! De weg die niet te gaan is! ( P. de Martelaere ) De wegwijzers achter ons laten, onze schepen achter ons verbranden, het onbekende tegemoet. Voorbij taal en weten. Zonder kompas op verkenning in een andere zijnsdimensie.
M. Heidegger denkt totaal buiten elk natuur-causaal verband! Het denkerische Denken is geen causaal proces, volgens een vaste methode, met vast verloop en vooraf vastgelegde uitkomsten of ge-volg-en. Dat doet het 'denkmässige Denken. Het 'denkerische' denken echter verloopt totaal anders en kent een eigen gestrengheid. Het verwijlt in het ongewisse. Zonder bewijzen, zonder de Krücken des Warum en zonder de Stützen des Wozu, ( Beiträge zur Philosophie, GA 65, p. 19 ) zonder logica, zonder dwingende methode, zonder routines, afspraken of geplogenheden. Geen evidentie, geen gronden, geen steunpunten, geen fundamentum inconcussum. Denken is grabbelen naar houvast, meegesleurd rondzwierend naar het midden van de maalstroom. Heidegger geeft zijn gehoor dan ook een 'Wink': "Es gilt, nicht eine Reihe von Aussagesätzen anzuhören, sondern dem Gang des Zeigens zu folgen." Heidegger noemde zij boeken dan ook: "Geen Werken, maar Wegen". Denken is op weg zijn, onder weg zijn. Een denker is een Homo viator, een pover uitgeruste rugzaktoerist. Heidegger zegt zelf nog scherper: Aussagesätzen zijn 'Hindernisse', die 'zu Überwinden sein', want op zich 'unzureichend'.
Terug naar ons kijken. Wat gebeurt met het geziene tijdens het kijken en na het zien? Wat bereiken we ermee? Wat doen we ermee om het tot 'Verständlichkeit' te laten open bloeien? En wat is aan dat tot inzicht open bloeien van het kijken nu zo normaal, zo vanzelfsprekend, zo voor de hand liggend? Wat is ons daar zo natuurlijk aan, dat we het gevoel hebben een rechtmatige 'aanspraak' op inzicht te moeten prijsgeven? Staande voor een schilderij van Paul Klee voelen we ons bedrogen, gepasseerd, geschoffeerd zelfs als we niet spontaan tot inzicht komen. Nochtans is dat schilderij niet iets buitenaards, maar gewoon door een ondermaanse gemaakt, een product van menselijk handelen. Een artefact, man-made. We zien verf, kleur, kleurvlakken, elkaar rakende en overlappende kleurvlakken. Toch zien we niet wat er blijkbaar wel te zien zou zijn. Wat moeten we dan meer zien? Wat wil Paul Klee nog meer van ons? Wat wil dat schilderij nog meer tonen? Wat moeten we meer zien of weten dan die verf, die kleurvlakken, die relaties tussen de kleurvlakken? En toch moeten we iets prijsgeven, beweert Heidegger : 'Verständlichkeit'. Ons zien wordt niet bekroond met 'Verständlichkeit'. Wat mag dat dan wel inhouden? Wat is verstaan? Wat is begrijpen? Wat is inzicht?
Heb ik met te kiezen voor kijken een verkeerd startpunt gekozen voor mijn zoektocht naar zin? Moet ik een ander startpunt nemen? Laat ik niet beter de tastbare zijnden ter zijde en kies ik niet beter voor iets uit een andere zijnssfeer? Is het spel van verandering en bestendigheid, van stasis en kinesis, van Indentität und Differenz een beter startpunt? Is er verandering zonder stasis, zonder dragende bestendigheid? Want iets moet toch veranderen, dwz van een bepaalde stasis of toestand in een nieuwe stasis of toestand overgaan, veranderen is zelf immers geen ens. Elke verandering is drie-polig: er is afbraak en er is opbouw van iets. Waarom afbraak? Afbraak kan een interne oorsprong hebben: de eigen contingentie. Maar er is ook afbraak met een externe oorsprong, krachten van buitenaf doen een aanval op de eigen integriteit van een zijnde: zuurstof vreet zelfs metaal weg; water sijpelt overal door en in; zonlicht tast de beste verflagen aan; vuur verwoestte deze kerk. Er is echter ook opbouw. Ook met een interne en een externe bron. Ook opbouw steunt de bestendigheid.
Bestendigheid en verandering, Indentität und Differenz , Stasis en kinesis zijn blijkbaar de twee polen die voor een zekere continuïteit zorgen, die de zijnden in hun geheel 'in de wiggel' houden, via een vorm van synergie. Dat bewegen mag echter geen loos rondjes draaien blijven als een hond die tevergeefs op zijn staart jaagt. Er zit in het bewegen een richting. Er zit in het bewegen opbouw. Geen zinloos repeteren van steeds hetzelfde. Er zit groei in. Een dynamische gerichtheid naar aangroeiende complexiteit, naar intensere coördinatie, naar strakker verstrengelende integratie. Met als kroon op het werk zelfbewuste Zelfs: mensen.
Als je rond je kijkt, en alles in ogenschouw neemt, dan is in dat geheel als geheel door het wisselend spel van stasis en kinesis heen, door alle verval heen, door alle repetitie heen ten slotte groei en aanwinst zichtbaar. Vooruitgang. Er is niet alleen de natuur die steeds weer begint, soms 'from scratch': met elke bloem begint een nieuwe wereld, een nieuwe schepping, die zelf weer zorgt voor de volgende. Eb en vloed. Met elke baby start een nieuwe mensengeschiedenis, een nieuwe evolutie. Met telkens die hardnekkigheid er te willen zijn en blijven.
Gezien vanuit het verval, de kinesis, lijkt de bestendigheid, de stasis het te halen. Gezien vanuit de stasis lijkt het verval, de kinesis steeds het laatste woord te hebben. Moeten we echter niet beide samen zien, stasis en kinesis in synergie, ogivaal? Is dat niet de enige mogelijkheid voor de entia om er te kunnen zijn, naast de gloed van het Zijn.
Er zijn entia die elkaar doen zijn, zoals het zaad de bloem, en de bloem het zaad. Zoals de moeder de baby het leven schenkt en de borst geeft. Er is het water dat de planten toelaat zouten en mineralen uit de grond los te weken, te absorberen, te vervoeren en zo aan de chlorofylwerking van de zon in hun bladeren bloot te stellen. Er is ook het verbruiken van entia, zoals het voedsel dat we tot ons nemen, zoals de kikker die via een ingewikkeld metabolisme ooievaar wordt, en de muizen die de wilde poezen in stand houden en de gazellen die maken dat de toeristen de leeuwen in de Afrikaanse natuurparken kunnen blijven bewonderen.
Wat is de tragiek van een depressie ? Het verlies van je contact met de buitenwereld. Het wegebben, uitrafelen van alle betrokkenheid bij wat je omgeeft. Het je uitgesloten voelen als een buitenstaander, als een allochtoon voor jezelf en voor je omgeving. Het je niet aangesproken voelen door de dingen van de wereld. Contact hebben met wat ons omgeeft is blijkbaar een voorwaarde opdat een mens zichzelf humaan zou ervaren en beleven. Alleen in symbiose met de omgeving kunnen wij met ons zelf in vrede leven.
In ons dagelijkse doen en laten leven we aan die betrokkenheid bij onze omgeving voorbij. We vinden die normaal. De vanzelfsprekende contacten met de buitenwereld zijn de onbetwijfelde en onbetwiste, maar ook ondoordachte vertrekbasis om humaan te kunnen leven. Je moet b.v. een astmapatiënt zijn om je ervan bewust te zijn dat je constant verse lucht moet inademen. Rampscenario's confronteren ons onverbiddelijk met onze kosmische roots.
We zijn nooit in staat uit eigen kracht, alleen, het eigen Zelf in stand te houden: we kunnen niet zonder zuurstof, voedsel, drank, beschutting of een slaapplaats voor het vermoeide lichaam. We bestaan nooit anders dan in en met de wereld, dan in en door een ononderbroken wisselwerking met de ons omringende dingen, dan gedragen door de vele en erg verschillende dingen van de wereld. Al worden we er wel door omgeven en gedragen, we gaan er echter niet totaal in op, we worden niet verzwolgen door de dingen in de ons omringende wereld, zoals druppels spoorloos in de oceaan verdwijnen of een zuchtje wind in de ether. We gaan echter niet restloos op in de contacten met de ons omringende wereld. Er blijft een afstand, een gaping. We willen immers in de wereld staan als een Zelf. Zonder die pretentie heeft het bestaan geen enkele zin. Dat wil zeggen: we willen de wereld confronteren met ons eigen Zijn dat we in stand willen houden als een eigenstandig Zelf. We worden echter pas een Zelf, door de confrontatie met de wereld, door het contact met de anderen. Al gebeurt dat in stand houden via intense wisselwerking met de ons omgevende de dingen van de wereld. Contact impliceert tweeheid, impliceert scheiding, vraagt om overbrugging. Dat vraagt wederkerigheid vanuit wederzijdsheid. Wie in een depressie verzonken zit, blijft wel ademhalen, blijft wel eten en drinken, maar hij of zij is niet geïnteresseerd in wat hij of zij rondom zich kan zien gebeuren.
We staan wel in de wereld, maar tevens tegenover de dingen van de wereld. Die wereld was er vòòr ons. En wij komen in die wereld voor we er een Zelf werden. Dat Zelf kregen we o.a. van de mensen rondom ons, door hun glimlach, hun zorg en hun lieve woorden. Dat Zelf werd ons ook aangereikt door de wereld.
Kregen we echt dat Zelf? Of werd ons dat opgedrongen? Of puurden we uit de contacten die de wereld ons aanbood dat eigen Zelf? Groeide achter de 'barbecane' het eigen Zijn tegenover de rest van de zijnden spontaan een Zelf? Of nodigden de dingen van de wereld ons uit om dit Zelf gestalte te geven? Gaven die ongevraagd uit eigen beweging de aanzet? Wie kent op deze vragen de antwoorden?
Wat we weten is dat elk Zelf, in al zijn afhankelijkheid van de dingen van de wereld, zich afzet tegen deze wereld. Zich ervan distantieert. Jaloers op zijn eigenheid gesteld is. Terwijl het toch, om te kunnen blijven bestaan, zeer sterk van die omgevende dingen afhankelijk blijft. Zonder grond onder de voeten, zonder lucht in de longen, zonder vocht en voedsel in het digestief systeem, zonder kleren om het naakte lichaam, zonder dak boven het hoofd houden we ons niet in het bestaan. We zijn en blijven, hoe zeer ook een Zelf, afhankelijk van de dingen van de wereld. Nooit gespeend. Het Zelf kan dus niet veilig, in isolatie, achter zijn 'barbecane' blijven schuilen, zonder contact noch interactie met de dingen van de wereld. Zonder buiten zijn grenzen te treden en de afstand tussen zichzelf en de omringende dingen te overbruggen. Elk Zelf moet naar buiten, moet uit de eigen grenzen treden naar de dingen van de wereld. Elk Zelf staat vanuit zijn zijnsbehoefte open naar de dingen van de wereld, net zoals de dingen van de wereld open staan naar ons Zelf. De evolutie rustte ons lichaam uit met steeds scherpere en gespecialiseerdere, steeds gevoeligere contact- en uitwisselingsorganen. Daardoor leven we in wereld die zelf steeds rijker en gedifferentieerder wordt. Via onze longen en ons digestief systeem, via onze lichtzin, smaakzin, reukzin en tastzin staan we op zeer specifieke manieren open naar blijkbaar incompatibele aspecten van de wereld.
In dit open staan kunnen we twee manieren onderscheiden. Er is een kosmisch, een natuurcausaal open staan. Zo verlopen b.v. onze ademhaling en onze spijsvertering op een strikt lineair causale manier: de processen van de uitwisseling tussen bloed en lucht verlopen in onze longen louter biochemisch. Zodra ons voedsel achter de kiezen verdwijnt, nemen de wetten van fysica en chemie het bevel over. Al interageren we via longen en maag intens met onze omringende wereld toch noemen we die organen geen zintuigen. Dat label 'zintuig' reserveren we voor onze licht-, smaak-, reuk- en tastzin.
Waarom dat onderscheid: orgaan >< zintuig? Omdat de omgang met de wereld via onze zintuigen, ondanks alle onderlinge verschillen, toch op dezelfde manier grondig afwijkt van de manier waarop onze longen en ons spijsverteringsstelsel omgaan met de dingen van de wereld.
Niet de wereld rondom ons, als geheel, de Umkreis, is het probleem, wel het Zelf van elk van deze vele zijnden in deze wereld op zich.
Hoe kun je volhouden een Zelf te zijn als je zo fundamenteel op zovele wijzen voor je naakte bestaan en voor zovele doeleinden, zo constant van de andere dingen van de wereld afhankelijk bent ?
Twee vragen:
1. Waarop steunt die diepe ervaring een Zelf, een Ego te zijn ? Die vaste overtuiging je te onderscheiden van alle andere zijnden.
2. Hoe verloopt het contact met de Umkreis. Wat voor soort contact heeft dat Zelf met de dingen in de wereld ? Een contact dat wel contact legt, maar toch het Zelf spaart. Het zelf in zijn eigenheid respecteert en bewaart. Dat het Zelf toelaat zichzelf als een Zelf te blijven ervaren, ondanks alle invloeden van buiten ?
Elementen gaan probleemloos op in de interacties met elkaar. Waar vuur passeerde blijft niet veel herkenbaars of bruibaars achter. Suiker lost op in koffie. Met dat opgaan in andere zijnden hebben de elementen geen problemen. Metaal leent zich net zo gewillig om als onzichtbare kogellager weggedoken te functioneren in de naaf van een wiel als om te glinsteren in een bugel; het laat hout onverschillig of het wordt ingebouwd in een viool of piano, of tot lucifertjes wordt verhaspeld.
Wat maakt de mens zo verschillend tegenover de wereld? Welke brug tussen wereld en zichzelf stak de mens over ? Dat overbruggen van de afstand dingen van de wereld >< Zelf kan op drie wijzen verlopen: door gewaarworden, door waarnemen, door ervaren.
Gewaarworden: Loutere gewaarwordingen overvallen je, overrompelen je ! Iets gewaarworden is de onverbiddelijke wetten van de kosmos ondergaan, jezelf verliezen en ondergaan in fysica en chemie. De dingen van de wereld dringen zich chaotisch aan je op in hun onderscheid, hun veelheid en hun verscheidenheid. De gewaarwording kan zo genadeloos toeslaan dat je in shock verkeert en verzorging nodig hebt. Om je zelf te kunnen blijven moet je, in tijd en ruimte, van de fysische werkelijkheid afstand kunnen nemen: afstand voor 'zelf-stand'.
Waarnemen: In de waarneming treedt het Zelf krachtiger op; het transponeert de gewaarwordingen, selecteert ze, zorgt voor zinvol kader naar buiten en voor coherentie naar binnen. Waarnemen is het uitproberen van de mogelijkheden van de wereld. Je ontmoet een uitlokkende, tegemoetkomende wereld in plaats van een dwingende, opdringerige, overrompelende wereld. Jij reikt zelf actief naar de wereld: je isoleert en kiest een thema, en komt zo tot jezelf. Jij neemt weer de overhand, je beheerst jezelf. Louter gewaarworden is de kosmos ondergaan, terwijl in de waarneming je weer de interacties met de werkelijkheid, je interactiedoelen beheerst en stuurt. In de waarneming kneed je de eigen interactiewijzen, dwing je de causale relaties in jouw dienst.
Ervaren is jezelf blijven, en de gewaarwordingen en waarnemingen van de wereld alleen gefilterd bij je binnenlaten; jezelf door de wereld laten aanvullen, verrijken en door de ontmoetingen met de dingen van de wereld, met de anderen tot jezelf komen, jezelf bewust worden, zonder jezelf in die anderen te verliezen. Ervaren is de situatie beheersen, beheren en sturen. Je laat de dingen van de wereld pas gefilterd binnen; je stelt zelf de wetten, zodat het contact met de wereld je eigen bestaan verruimt. In de ervaring word je bewust van jezelf, van je Zelf; je verliest je niet in de dingen van de wereld. Vergelijk wat iemand overkomt die een glas wijn drinkt met iemand die door overmatig gebruik van wijn dronken wordt. In en door de ervaring kristalliseren de ontmoetingen van de dingen van de wereld zich tot een Zelf.
De natuurwetenschappen kennen het gebied van de ervaringen goed, ze inventariseerden een grote variëteit van ervaringen en catalogeerden die volgens verschillende criteria. Maar het blote feit dat we ervaringen kunnen hebben, dat we openstaan naar de dingen van de wereld, dat heeft onvoldoende aandacht gehad. En elk oordeel daarover blijft ook buiten hun bevoegdheid.
De ervaring
Dat tere gebeuren dat elke ervaring is: de hele schepping wordt gefilterd door het Zelf! Die tere verstrengeling waarin alles én een afzonderlijke en gesloten eigenheid en een open identiteit moet /mag behouden én moet openstaan naar de epifanie van de Exuberante. Dit exclusief menselijke, humane van de ervaring, waarin de epifanie van de Exuberante openbloeit! Het exclusieve van de openheid van de mens voor de weelde van het Zijn. Openheid voor de mens en openheid door de mens, waardoor een ander Zijn zichtbaar wordt. Vòòr die menselijke openheid vertoonde zich een ander Zijn. Door de menselijke openheid wordt het Zijn in zijn breedte en diepte zichtbaar. Een gewaarwording is een aanvaring met de wereld. Een ervaring is geen aanvaring! Is het dat niet wat M. Heidegger poogt te verwoorden in de allerlaatste regels van zijn Die Frage nach dem Ding, uit 1957?
De ervaring is het moment waarop we voorbij de gegeven dingen van de wereld reiken, tot in de nabijheid van de verhulde weelde van het Zijn; de gegeven dingen van de wereld overstijgen, eruit emergeren; is het moment waarop we het aangereikte vrij interpreteren, een eigen zin geven, er een willekeurige selectie op toepassen. Bepaalde dingen verwerpen en op andere het felle licht van de omvormende, verrijkende , epifanerende spots richten. Trillingen worden omgetoverd tot de muziek van b.v. Mozart. Is dat niet de nieuwe 'Dimension' die zich 'eröffnet'? Is dat niet de zin van 'überspringen' en 'zurückreichen'? :
"Die Frage: Was ist ein Ding? ist die Frage: Wer ist der Mensch? [... ] Der Mensch ist als jener zu begreifen, der immer schon die Dinge überspringt, aber so, dass dieses Überspringen nur möglich ist, indem die Dinge begegnen und so gerade sie selbst bleiben - indem sie uns selbst hinter uns selbst und unsere Oberfläche zurückschicken. In Kants Frage nach dem Ding wird eine Dimension eröffnet, die zwischen dem Ding und dem Menschen liegt, die über die Dinge hinaus- und hinter den Menschen zurückreicht." (p. 189)
Ervaren is het doorleven van het ont-springen uit je gesloten eenheid, eigenheid, van je Zelf in de ontmoeting met de veelheid van de dingen van de wereld. Zelf door Alles. Je komt weer tot je eigen simplicitas, je eigen verstrengeld zelfbezit. Je ervaart jezelf als een centrum van bevrijdend kennen, van eigenzinnig oordelen en selecteren, van beslissen en van handelen. In de echte ervaring bevestig je jezelf, tegen alle afhankelijkheden in, als een autonoom Ego tegenover de andere dingen van de wereld. Je stoot ertegen aan en zet je ertegen af; door de stoot word je jezelf, ondervind je en erken je jezelf in je anders zijn, je 'vreemd' zijn en tevens de vreemdheid van de dingen van de wereld. Je wilt er niet in opgeslorpt worden, je er niet door laten beheersen. Omne ens est aliquid. Je ont-springt de onverbiddelijke, blinde lineariteit van de causale processen, die mechanisch verlopen zonder enige dramatiek, omdat ze geen aangezicht hebben, geen Zelf. De Aarde treurt niet om een tsunami. Ze draait na een aardbeving of vulkaanuitbarsting onverstoord verder haar rondjes. De verwoesting van de Krakatoa ( 1883 ) herstelt zich als vanzelfsprekend, alsof er niets gebeurd is, behalve ruimte bieden voor nieuw leven, voor nieuwe planten en dieren. In elke ervaring stel ik mezelf nadrukkelijk buiten de dramatiekloze herhaling van de kosmische processen zonder eigen aangezicht noch eigen individualiteit. In elke ervaring reiken we voorbij onszelf en onze begrenzing en raken we aan de grenzeloosheid het Zijn, aan de wil te Zijn, zonder ons te verschroeien, en wijzen we elke vorm van Niet-zijn af.
Zo blijven we in elke ervaring verwonderd over ons eigen Zijn met n tegenover dingen van de wereld. In de ervaring kiezen wij vrij welke zin het Zijn zal krijgen! Wij bepalen of trillingen louter lawaai of ruis zullen blijven, dan wel muziek zullen worden; wij bepalen of een lijster louter een hoopje vlees verstopt in veren blijft, en een vis niet meer is dan een koud, nat ding. Of dat bepaalde trillingen ons hart doen overslaan omdat we de stem van onze geliefde horen. Of de zang van die lijster daar lente in ons gemoed brengt. En of we ons in deze vis verwonderen over de eigenaardigheden van het water.
In het dagelijkse leven laten wij al onze ervaringen 'elders' renderen: in levenservaring'. Door de contingente aspecten, het hier en nu van de concrete ervaringen weg te knippen, en die overgebleven kern te transponeren. Wij doorzien de concrete, actuele ervaringen op hun 'eeuwigheidswaarde'. Daarvan maakt dan de wetenschap haar job: voor iedereen gelijkelijk altijd en overal bereik-, beschikbaar en inzetbaar. De ervaring boort een diepere, onderliggende werkelijkheid aan, een parallelle wereld, met bestendige eigenschappen, gestructureerd, op elkaar afgestemd, zinvol en zijns-effectief.
We blijven vaak te min denken over ons ervaren, over onze ervaringen. Ze zitten ons te dicht op de huid; zodat we aan onze ervaringen voorbij leven, zoals we geen acht slaan op onze leesbril, of niet in de gaten hebben dat we constant ademen. Ieder van ons ervaart zichzelf dubbel: aan de ene kant als een deel van een omgeving, als opgenomen in, als betrokken op die omgeving, als uitgesmeerd over en opgezogen in het totale gebeuren dat zich rondom ons afspeelt. Maar dat 'geslodderd' zijn impliceert een tegenpool. Twee polen die op elkaar betrokken zijn, die elkaar maken tot pool en tot tegenpool, die in alle verscheidenheid en tegengesteld zijn aan elkaar, toch met heel hun eigenheid naar elkaar verwijzen: de centripetale ik-pool en de centrifugale wereld-pool. De ik-pool kenmerkt zich door een gerichtheid op eenheid, via coherentie, coördinatie en integratie; op integratie van een complexe veelheid en verscheidenheid. De wereld-pool onderscheidt zich door een niet overzienbare woekering van veelheid en verscheidenheid aan dingen, die blijkbaar naast en los van elkaar bestaan. Een veelheid of verscheidenheid die nooit restloos opgesomd noch geanalyseerd raken.
Ervaren heeft altijd te maken met die twee polen: de wereld en het Zelf. Het onmiddellijke, de actualiteit, het aanwezige, het dwingende heden waarin we moeten overleven; waarin we dus naar de toekomst gericht zijn; waarin we uit het verleden het bruikbare puren, de over het hoofd geziene, veronachtzaamde mogelijkheden weer opvissen.
Ervaren is mezelf in de kosmos engageren en de kosmos in mij tot zijn apex laten openbloeien. Als we wijn degusteren, geven we het volle pond aan een hele kosmische evolutie en verstrengelen we een hele reeks oogst- en verwerkingsactiviteiten, groei- en rijpingsprocessen, maatschappelijke realiteiten als verhandelen, kopen en verkopen. Wat mooiers kan een druif overkomen dan tot wijn te gisten en nadien door een kenner gedegusteerd te worden?
Ervaren is boven het gewaarworden en waarnemen uitstijgen; is soeverein interpreteren en selecteren; is emergeren, los van de strikt causale verbanden. Nieuwe zijnsdimensies ontstaan; hogere zijnsniveaus worden gerealiseerd, die niet onderworpen zijn aan de causale wetten van de kosmos, dimensies als ethiek, solidariteit, rechtvaardigheid, goedheid, waarheid, schoonheid, liefde, genegenheid, humaniteit, etc.
In de ervaring doorbreekt ( er is geen logica, geen vast procesverloop ) de mens zijn begrenzing in het hier en nu, zijn te eng gesitueerd zijn, zijn particulariteit, die hem als een hitteschild diende en beschermde, en ont-dekt hij de blijvende, onbegrensde zijnspotentie, de permanente zijnswaarde in de waargenomen zijnden of in de be- en doorleefde feiten. Het Zelf, het Ego verstrengelt tot eenheid wat verspreid over de wereld uitgesmeerd ligt. De zijnspotentie van de dingen of de zijnsmogelijkheden van de feiten die verder reiken dan hun eigen begrenzing door Tijd en ruimte: "über die Dinge hinaus- und hinter den Menschen zurückreicht.".
Toepassing op het zien
Ervaren is ontmoeten, = ont-moeten, niet-moeten. Je uit de dwingende tredmolen van het causale gebeuren bevrijden. Dat ont-moeten speelt niet voor suiker in de koffie. Samen komen, afstand overbruggen, en toch respect voor elkaar betonen, elk in zijn eigenheid en eigenwaarde laten, die zelfs verhogen, affirmeren, bevorderen. Uitwisselen, interageren. Zien gebeurt altijd door een Ego, door een altijd concreet, gesitueerd Ego, steeds door een levend ik. Dat levend Ego ziet steeds iets bepaalds. Ziet niet om het even wat, selecteert in een brede horizont, wat hem/haar aanspreekt, vanuit een zijnsbehoefte, verlangen, iets dat de aandacht vraagt, de aandacht trekt. Dubbel: Iets dat eruit steekt, dat afsteekt tegen het geheel, anders is, muitert. Iets dat zich uit een geheel loswrikt, zich afzondert, zich ten toon stelt, dat gezien wil worden, opgemerkt, afgezonderd wil worden "Der Baum stellt sich uns vor." Zien uit noodzaak, uit zijnsbehoefte: uitzien naar zijnsaanvulling en naar zijnstransfusie. Zien gebeurt altijd door een echt levend Ego, altijd Nu en Hier, gesitueerd, in een omgeving, die het Ego om-geeft, draagt, in stand houdt, waarvan het Ego het centrum is, of probeert te zijn. Door zichzelf te zijn. De kijker is deel van het gebeuren. Is deel van de situatie, is actor: hij kijkt, zij ziet iets, ziet uit naar zijnsaanvulling. Hij of zij kijkt, onderscheidt, kent, oordeelt, selecteert en integreert vrij, naar eigen goeddunken. Maar ook het geziene is betrokken partij, het bekekene, het beschouwde hoort tot de situatie, tot de horizont waarvan het deel uit maakt en waartegen het afsteekt, zich afzet om zich te onderscheiden als een eigen Zelf. 'Omne ens est aliquid'. Elk brengt zijn aandeel in het zien. Ziet de vergeten of onvermoede zijnspotenties in het verleden. Weet van de zijnsbehoeften voor de toekomst. In het gebeuren van het ervaren. Iets dat beide polen onderscheidt en op elkaar betrekt en dat elke pool insluit door uitsluiting, of uitsluit door insluiting. Ego brengt zijn vijf onderscheiden zintuigen, maar verbindt die. Elk zintuig is een specifieke, actieve, constituerende opening naar de wereld, een veroverend openstaan naar de wereld. Geen causale 'do ut des', maar daarbovenuit emergerend, op andere, vrijere basis dan strikte causale relaties. Zien is deel van de queeste
Ervaren is telkens vrij op een viersprong staan, is vrij over jokers beschikken. In het vrij kennen, volgens eigen criteria oordelen en selecteren, in het volgens eigen motieven beslissen en handelen beleven we de vreugde er te zijn! Het Zelf van het Ego bevestigt zijn heerschappij over wat vanuit de kosmos aangereikt wordt. We ervaren tevens de vrijheid van keuze: het kan altijd nog anders, het roer kan altijd nog driemaal om: zo beleven we soeverein en op originele, onnavolgbare manier het vrij verstrengelen van wat 'vreemd' is, en het selecterend stichten van exclusieve betekenissen. In het ervaren wordt de humanitas geboren, ont-springt ze aan de materie, aan het louter kosmische en vitale. In het ervaren realiseren we betekenis: rechtvaardigheid, solidariteit, onderscheid tussen goed en kwaad. De zijnden zijn neutraal. Individualiteit maakt ze goed / kwaad. Niet uit te wisselen.
Het individuele
Als in een concertzaal honderden muziekliefhebbers luisteren naar dezelfde symfonie van Dvorak gespeeld door hetzelfde orkest, dan is de zaal gevuld met zoveel Dvoraks als er ontroerde luisteraars aanwezig zijn. In het Stedelijk Museum hangt maar één materiële Nachtwacht van Rembrandt, maar er zijn zoveel Nachtwachten als er bezoekers door ontroerd worden. Elk is ontroerd op zijn manier. Elk beleeft en doorleeft het kunstwerk op zijn eigen, onvervangbare, onuitwisselbare wijze. Elk realiseert in het kunstwerk op zijn eigen wijze de epifanie van het Zijn. Niemand kan de ervaring van die ontroering van de andere overdoen of vervangen, in zijn of haar plaats beleven, of de zijne doorgeven, uitwisselen. Elk hoort, ziet, oordeelt, selecteert en integreert op zijn unieke wijze dat kunstwerk. Ervaringen zijn nooit uit te wisselen, zijn nooit te veralgemenen. Met niemand. Niet mede te delen. We kunnen er hoogstens over praten. Niet uit te wisselen!
In de ervaring bevestigen en versterken zich, ogivaal, het contingente individuele en het Absolute Zijn. Ervaringen zijn telkens strikt individuele ontmoetingen van een individueel zijnde met het Absolute Zijn via andere zijnden, zonder dat het contingente zijnde opgebrand, verschroeid wordt.
"Du bist so gross, dass ich schon nicht mehr bin,
Wenn ich mich nur in deine Nähe stelle."
R. M. Rilke, Das Stunden-Buch
Mysterie: de ontmoeting met het Absolute Zijn bevestigt en versterkt het contingente zijnde in zijn contingente uniciteit ! Voert het tot zijn apex . Laat het als een Ego openbloeien in zijn Zelf-zijn, in zijn afhankelijkheid van de kosmos. " Das Seyn braucht den Menschen!"
Ervaren, achter , voorbij de dingen reiken, om het eigen zelf te ontdekken, en opgevangen worden in de armen van het Absolute Zijn.
Opmerkelijk dat niemand, bij mijn weten althans, die relatie opmerkelijk gevonden heeft.
De as staat vast, is statisch, maar enkel in tegenstelling tot het wiel. De as is stabiel verbonden met het voertuig
Het wiel is beweeglijk, mobiel, maar alleen ten opzichte van het voertuig, ten opzichte van de as en ten opzichte van de weg er mee verbonden door de as.
De as zit vast in het kosmische, in het ruimtelijke. Omdat er uitbreiding, uitgestrektheid is. Uit elkaar liggen.
Het anker is meer symbool voor het tijdelijke, voor het vergankelijke in de tijd.
Het wiel is de negatie van de de as.
De as is de negatie van het wiel.
Een wiel zonder de as?
De as zonder het wiel?
Het wiel zit los vast aan de as.
De as zit los vast aan het wiel.
Ze kunnen elkaar niet missen. Ze constitueren elkaar.
Beide zijn ze man-made. Cultuur producten. Artefacten. Artefacten zijn eigenzinnige maaksels, die wel de kosmische wetmatigheden volgen en toepassen, maar op niet-kosmische doelen gericht zijn.
Het wiel staat los tegenover de as, maar ook tegenover de plaats: het verplaatst zich. Het wiel transporteert de as. Maakt de as los van de aarde. Verticaal en horizontaal. Los van een bepaalde, kosmische plaats of locatie. Kosmisch los, gedelokaliseerd.
Zonder as rijdt het wiel tevergeefs; of liever, het rijdt niet: het delokaliseert zichzelf, wordt gedesitueerd; het bolt enkel maar ergens van weg, rolt enkel, verwijdert zich. Rolt doelloos, richtingsloos. Beweging om de beweging. Dat rijden is louter zich verplaatsen, richtingloos, inhoudsloos, naar nergens, alleen weg van. Vruchtloos. De as echter gebruikt het wiel voor haar verplaatsing, en zij geeft het wiel een richting. De as geeft richting en doel aan het verplaatsen van het wiel. Geeft zin en inhoud aan het wiel. Geeft functie aan het wiel. Constitueert het wiel als wiel. Kadert het voertuig in een groter, kosmisch geheel. Het wiel dient de as. Het wiel schenkt de as wat deze in se niet heeft: verplaatsing, delokatie. De as schenkt het wiel wat dit in se niet heeft: richting, doel, effect en gevolg. Nut. Uitwerking.
Hermeneutische cirkel?
Heeft die geen centrum? Geen as? Waar voert het wiel de as in deze cirkel?
Wat maakt dat wiel en as tegenover elkaar hun rol kunnen spelen? De speling. Een ongebondenheid. Een niets.
De speling die heerst tussen as en wiel. Tussen wiel en as heerst leegte.
Heerst het niets.
De leegte tussen hen in.
Het Niets is hier de echte drijfas van het gebeuren.
Zonder die speling, zonder die leegte is er geen as en dan ook geen wiel.
Het is de speling die de as als as mogelijk maakt; het is de speling die het wiel als wiel laat draaien om de as. Die het wiel de vrijheid geeft om als een wiel te wentelen rond de as.
Het is de leegte, het Niets dat het beide, as en wiel, mogelijk maakt elk tegenover de andere zijn of haar rol te spelen. Die tussen hen wederkerigheid laat gedijen. Een ongebonden verbondenheid. Samenwerkende tegenstrijdigheden.
Warempel een creatief Niets! En een verwonderlijk koppel!
Nog maar eens de tekst van M. Heidegger uit 1964 op de leesplank gelegd :
Das Ende der Philosophie und die Augabe des Denkens. ( Zur Sache des Denkens, p. 61- 80. )
Heidegger zelf voorkomt het verwijt , p. 79 : « Allein ist dies nicht alles grundlose Mystik oder gar schlechte Mythologie, ?»
Waarom al dat nadenken over DENKEN ? Waarom überhaupt denken ? Wat draagt denken bij tot het Zijn, tot de kosmos ? Wat heeft denken gemeen met Zijn ?
Wat voor soort van zijnde zijn wij, mensen, dat wij alleen kunnen denken ? Moeten denken ? Mogen denken ? Wat voor zijnde zijn we dat we überhaupt denken, en dat toch belangrijk vinden ? Wat heeft denken met ons Zijn te maken, met ons contingent zijnde zijn ? Beperkt zijnde Zijn.
En wat voor soort plicht is dat ? Niet zoals de plicht van suiker in de koffie, die geen kant uit kan ! Geen dwang ! Geen noodzaak ! Geen natuurnoodzakelijk uitvloeisel. Geen causaal verband. Alleen Aufgabe ! Op-gave ! Gave ! Vrije gave. Wel met opdracht ! Opgedragen opgave.
Maar je moet er jezelf in vinden, ze assumeren, ze in je integreren.
Alleen de mens kan denken.
Zoals ook alleen de mens religie heeft, en ethiek; zich genoodzaakt voelt zich te verantwoorden tegen het geheel, tegen over wat verder ligt dan wat hem onmiddellijk raakt, tegenover wat verder ligt dan Hier en Nu. Alsof tijd noch ruimte hem kunnen inperken ! Alsof hij meer ruimte en meer tijd in zich heeft, dan de situatie hem lijkt toe te meten en te gunnen.
Alleen de mens springt uit de beknellende band van de dwingende, noodzakelijke causaliteit. Grundlose Mystik. Vergeten mystiek !
Wat schreef Wittgenstein reeds in zijn Tractatus:
« Nicht wie die Welt ist, ist das Mystische, sondern dass sie ist. »
Wie over Denken nadenkt, tast naar de grenzen van zijn Zijn. Naar de raakvlakken met het Zijn überhaupt.
In de inleiding zegt M. Heidegger het duidelijk : wat dringt zich als de vraag op ?
De « Zusammenhörigkeit des Seienden im Sein ! »
Hoe kunnen die twee samen horen ? Hoe kan er naast het Absolute Zijn überhaupt nog plaats zijn voor contingente zijnden ? Verschroeien die laatste niet onder de gloed van het Zijn ? Welk hitteschild beschermt hen tegen die alles verslindende gloed ? Welk brandscherm of brandgang belet die gloed ons tot scories te verzengen ?
Dat is het mysterie dat de filosofie moet bedenken. Dat mysterie heeft ze even uit de verte aangewezen, in haar prille begin, en dan vergeten. En dat mysterie is ze blijven vergeten ! Verblind als ze was door haar eigen opheldering ! Een opheldering van eigen makelij. Ze bedacht de causaliteit als de opheldering van het mysterie van het bestaan van contingente zijnden. Of de schepping !
« Das Sein bringt als der Grund das Seiende in sein jeweiliges Anwesen. »
En daarmee was het mysterie opgeruimd, uit de weg geruimd. Weggepoetst.
Deze opheldering echter maakte de filosofie blind voor haar enige, echte opgave ! Verblind door haar eigen opheldering bleef de filosofie eeuwen lang blind voor haar echte opgave : het mysterie van het bestaan van contingente zijnden naast het alles verzengende Zijn.
De vraag naar de verhouding, naar het raakvlak Zijn zijnde blijft als een afgrond breed open gapen. Die afgrond, die kloof blijft de filosofen blijkbaar afschrikken. Ze nestelen zich liever veilig en knus in hun gemakkelijk te bemeesteren en te bespelen oorzakelijkheidsdenken. De natuurwetenschappen vonden er hun vruchtbare werkbodem. Zo vruchtbaar, zo succesvol dat de filosofie naijverig lonkte naar die breed uitwaaierende natuurwetenschappen.
Onaangeroerd echter bleef de Vraag : hoe kan contingent zijnde de gloed van het Zijn overleven ? Hoe kan Zijn contingente zijnden tot het bestaan wekken, tot een Zelf oproepen, zonder die meteen tot scorie te verbranden ?
« Zusammenhörigkeit des Seienden im Sein ! » bleef vergeten.
En juist denken kan die opgave aan, want denken op zich is naar zijn natuur een brandscherm, is zelf een gepast hitteschilde dat ons behoedt voor verschroeiing door het Absolute.
Denken moet dus meer zijn dan de oude metafysica, door haar eigen opheldering geïmmobiliseerd in het louter causale denken. In de val gelokt door haar eigen schijnsucces.
Denken moet echter loskomen uit dat metafysische causale denken. Het mag zeker niet de toer van het natuurwetenschappelijk causale denken opgaan !
Denken moet het mysterie van het Anwesen, het bij elkaar zijn van Aboluut Zijn en contingente zijnden, al ware het stamelend, gestalte geven. Gestalte geven aan de ogenschijnlijke onmogelijkheid van een goede nabuurschap van Zijn en zijnden.
In het Zijn onderscheid ik twee bereiken : het strak omschreven kosmisch causale gebied tegenover het open humane emergente bereik. De mens gebruikt de kosmisch causale interacties als voetsuk, als vertrekbasis, als springplank, als trampoline voor zijn vrije buitelingen in het bereik van het humaan emergente. De overgang, de start ligt in de interpretatie van de gegeven kosmische werkelijkheid. Interpreteren is reeds emergeren. Kennen-hoe-dan-ook, hoe-dan-ook, is reeds je losmaken van de gegevenheid, van de opdringerigheid van de gegeven dingen, creëert reeds een alternatieve , parallelle wereld, en tussenwereld, een stootkussen, een frictieplaat. Kennen is de frictcieplaat, de schakelkast met talloze variatiemogelijkheden . Griet Vandermassen schetst die schakelmoglijkheden in de inleidende paginae van haar boeiend boek Darwin voor Dames, (2005, p. 9-25), en ook in de afsluitende paginae (vanaf p. 138).
Ik onderscheid in het totale Zijn twee tegengestelde bewegingen, al zijn ze mekaars spiegelbeelden. Spiegelbeelden in de zin dat ze met elkaar verbonden zijn, echter in tegengestelde zin. En toch liggen ze , op die wijze, in elkaars verlengde.
Hoe werkt causaliteit ? Volgens de reeds door Aristoteles onderzochte categorieën. Die categorieën vinden hun toepassing in de voorhandene wereld, in de dingen. Daar heerst de dwang en de onmiddellijkheid van de contact-causaliteit. Emergentie echter werkt volgens wat Heidegger noemde Existentialia, die geen dingmatige relaties of interacties hebben.
Causaliteit
Vuur brandt altijd, zuurstof vreet altijd blootgesteld metaal weg, suiker zoet de koffie en zout geeft het voedsel zijn smaak. En dat zonder acht te slaan op verzachtend of verzwarende omstandigheden. Causaliteit werkt noodzakelijk, lineair en universeel. Daarom zijn de resultaten voorreken- en voorspelbaar. Elke causa werkt enkel voor zich, gaat recht op haar doel af, zonder consideratie voor mogelijke neveneffecten. Het crashende vliegtuig vraagt niet wie er mee vliegt, of een pas gehuwd koppel mee vliegt, een zwangere vrouw, een baby van zes maand of een beroemde voetbalploeg. De gevolgen en neveneffecten zijn voor de anderen. Causae hebben dus geen respect voor individuen. Kunnen nooit ter verantwoording geroepen worden.
Dat heeft zijn voordelen. Loodlijnen zijn overal dezelfde. Zwaartekracht werkt overal op dezelfde manier, ook als ze niet lijkt te werken. De effecten van fysica en chemie, daar kun je oprekenen. Ze draaien perfect binnen hun eigen gebied.
Men kan niet ontkennen dat ook in de kosmische causaliteit sporen van intentionaliteit te bespeuren vallen, een tendens naar uitbreken, naar emergeren. Aanzetten tot emergeren dus.
Trillingen wekken andere trillingen op. Omdat trillingen op elkaar inspelen, elkaar oproepen en zich als het ware aan elkaar aanbieden; daarom zien we overal, bij alle volkeren, in alle culturen muziek ontstaan.
Emergentie
Hier moet ik veel voorzichtiger zijn in mijn uitspraken, want dat is als dusdanig nog nauwelijks verkend. Heidegger probeert daar aandacht voor te krijgen, via zijn Existzialen. In de diepte gaan de 175 pp. van zijn Was Heisst Denken ? (1952 ) daarover.
Emergentie kent geen noodzakelijkheid, geen lineariteit, geen universaliteit. Emergentie richt zich op individuen, hun eigenheid en hun vrijheid. Emergent handelen is uiteraard onvoorspelbaar. Het kan steeds anders! Het roer kan nog altijd driemaal om! Terwijl causae blind zijn, leunt emergentie heel erg op (voor)kennis, inzicht, beoordeling volgens eigen en vaak ad hoc criteria, weglating, vrije selectie, vrije keuze, vrij handelen volgens eigen motieven, met als gevolg verantwoordelijkheid voor de gevolgen. (Braunroth) Emergent handelen heeft dus geen grond, geen fundamentum inconcussum, nooit evidentie, nooit vaste zekerheid; het steunt enkel op redenen, op redelijkheid, op waarschijnlijkheid, op aannemelijkheid. Je bewegend in het bereik van de emergentie ben je er nooit, ben je steeds onderweg, en sta je voortdurend voor viersprongen, kun je, mag je , nee, moet je voortdurend jokers inzetten, en inschatten waar je die inzet, zonder vaste grond. Niemand verzekert je de beste keuze.
Men kan zeggen dat het emergentiebereik de zacht, kwetsbare buik van het Zijn is. Binnen het emergentiebereik beweeg je je voortdurend op glad ijs. Daarom dat de wetenschappen dat gebeid mijden, want er valt daar weinig roem te halen, weinig succeshits te scoren.
Waarom bijt M. Heidegger zich dan toch zo pitbull-gewijze 175 bladzijden lang vast in Was heisst Denken?
Waarom stelt hij zo vaak diezelfde vraag? Suiker vraagt niet wat het in de koffie moet doen. Zout ook niet. Vuur ook niet. Zuurstof nog veel minder. Die moeten nooit denken! Die krijgen nooit de eis tot denken te horen! En waarom vragen wij ons nooit af : "Waarom niet?"?
Waarom verwonderen wij ons nooit over dat denken? Het brengt op zich geen wetenschap voort!
Denken produceert geen levenswijsheid. Lost geen wereldraadsels op. En biedt geen energie voor onmiddellijke acties. Denken is totaal nutteloos! Zuivere luxe!
En toch blijft M. Heidegger die vraag 175 pp. lang stellen en herhalen! Hij neemt de hele dansvloer in, hij alleen en dartelt zwierig en breeduit over de hele ruimte . Waarvoor dient dat? Waarvoor is dat nodig? Welke nood wordt hier gediend? Is het omdat we blind geworden zijn voor die brede, gladde uitnodigende dansvloer? Omdat we te onbewust genieten van de zwier die we in het denken kunnen ontplooien? Wil M. Heidegger ons weer bewust maken van het wonder van het denken, van het kunnen, mogen, moeten denken? Nochtans, alle denken, alle denken is maar voorlopig! Op zich doet het niets! Het is het Vorläufigste alles vorläufiges Tuns des Menschen, . Voorlopig, want het hitteschild dat ons beschermt tegen de verwoestende gloed van het Absolute Zijn. Denken is een stootkussen, een buffer die alle botsingen met het absolute Zijn opvangt en afzwakt.
Waarom heisst?
Waarom Denken?
Waarom heisst Denken?
Waarom Was heisst Denken?
En ik voeg eraan toe: Waarom Wer heisst uns das Denken?
Geen van deze vragen heeft iets vandoen met de kosmos! Met causale verbanden of interacties, zoals vuur met water, suiker met koffie, of zuurstof met metaal.
Waarom heisst? Speelt dat in de relatie water - vuur, zout soep, suiker koffie? Neen! Bij deze laatsten speelt de dwingend contact-causaliteit onafwendbaar. Maar bij denken spelen geen dwang-interacties.
Heissen is drie-polig. Iets (1) eist iets (2) van iets/iemand (3).
Hier ligt nergens enige onmiddellijkheid, directheid, Unumgänglichkeit. De eis moet door de andere eerste gehoord worden, erkend en aanvaard worden. Daarom moet de eiser de andere als andere, als anders, als een Zelf, als een Ego kennen en beoordelen; als een andere met eigen beoordelings-, inschattings-, en uitvoeringsvermogen. Dat zit in het eisen zelf! In het eisen zit verder een vrije wrijvingsruimte, een Spielraum, een frictieplaat en schakelkast. Een tussenruimte, een ruimte van vrijheid, voor wederzijds elkaar vinden, erkennen en aanvaarden en op elkaar afstemmen!
Men kan van vuur niet zeggen dat het iets eist van het water, noch van het water dat het iets eist van het vuur. In kosmische processen is geen ruimte voor eisen. Heissen ligt in het emergente bereik van het bevelen, van het oproepen, van het uitnodigen, van het verleiden.
Waarom eisen? Omdat méér gevraagd wordt dan de gesloten stimulus response-reactie, dan de oorzaak gevolg - reactie. Méér! Eisen reikt naar diepere zijnslagen. Eisen tast naar de Zijnsgrond. Naar onze eigen Zijnsgrond.
Heissen veronderstelt veelheid en verscheidenheid. Impliceert tijd, impliceert ongelijkheid. Maar dan wel een raadselachtige ongelijkheid, een wandelende ongelijkheid. Immers, heissen doet een meerdere tegenover een mindere, een onderdanige. Die meerder heeft echter iets minder dan die onderdaan, eist voor zich iets meer op van de mindere, heeft iets nodig van die mindere, waarvan hij dus erkent dat die iets meer heeft dan hijzelf. Al eisend erkent de meerdere dat hij de mindere van de mindere is. Hij erkent de meerderheid van de mindere , en dus een voor hem negatieve ongelijkheid tegenover de mindere. Raar spel van het eisen! Het heissen maakt de meerdere tot de mindere van de mindere. En maakt van de weeromstuit van de mindere de meerdere van de meerdere: admirabile commercium!
Wat een raadselachtig verband , wat een wonderbaarlijk heen-en-weer tussen de zijnden schuilt achter dat eisen! Het emergentiegebeuren!
Was heisst Denken? Toch wel opmerkelijke vraag! Naar een echt on-kosmisch gebeuren dat we te onnadenkend, te gedachteloos Denken noemen! Denken dat zich door geen grenzen laat inkluisteren. Zelfs niet door het Niets! Zelfs niet door het onmogelijke! We kunnen rustig vierkante cirkels bedenken, roze olifanten, vliegende gebraden kippen. Denkend overtreden we lustig alle regels van de logica! Geen tegenstrijdigheid houdt ons denken tegen. Denken spot met de kosmos en zijn causale wetten. Denken wordt door geen banden ingesnoerd, door geen onvermogen verlamd. Het meest verhevene en meest sublieme laat zich net zo gemakkelijk denken als het laagste en gemeenste; het meest vanzelfsprekende en het wonderbaarlijkste of onwaarschijnlijkste. Mystici en struikrovers doen het.
Heissen & Denken
Op de achtergrond staan altijd veelheid en verscheidenheid van eindige zijnden. En het raadsel van het onderlinge verband tussen die vele en verschillende en eindige zijnden.
Wat is eindigheid in feite? Of is ook dat een lang afgesabberd begrip? Eindig? Als ze toch intens op elkaar betrokken zijn, elkaar juist omwille van die eindigheid zo nodig hebben. Zijnden met een Zelf, met een Ego. Want zelfs een atoom heeft een Ego. Zo sterk zelfs dat elke geforceerde splitsing verwoestend is voor de verre omgeving.
Wat is dan verband tussen die eindige zijnden? Wat is dan dat Ego? Want als er geen Zelf is, als er geen Ego is, dan is er ook geen eindigheid. Enkel een chaotisch, brijachtig magma zonder structuur noch articulaties. Dat zou dan Zijn zijn?
Dus toch veelheid, toch verscheidenheid, toch eindigheid, en grenzen. Dus tòch Zelfs, tòch Egos. Maar wat wemelt er dan tussen die zijnden? TUSSEN? BAND? VERBONDENHEID? Dat weefwerk, dat netwerk. Dat inter-? Wat zijn de relaties tussen de zijnden. En van welke aard zijn die?
Denken
Hoe stevig zit denken in het Zijn? Hoe hard kan dat zich maken? Door te denken op zich bied je geen weerstand aan een instortend huis tijdens een aardbeving. Met denken voorkom je niet dat de bliksem tijden de storm inslaat. Denken op zich is komisch totaal nutteloos. Totaal zonder effect. Op zich speelt denken geen rol in de natuurcausale interacties. Noch vuur, noch zout, noch zuurstof moeten denken om effect te sorteren. Denken is je moeizaam, steeds wegzakkend je bewegen door drijfzand. Ondankbare sisyfusarbeid. Denken, waarover? In welke richting? Langs welke weg? Volgens welk kompas? Waar naartoe? Volgens welke methode?
Echt denken ontvoert ons uit het veilige gebied van de overzichtelijke, berekenbare, zekere causale interacties en brengt ons in totale onzekerheid. Het biedt nooit een vaste grond of een vaste zekerheid. Denken is een bescherming, een middel en een doel. Denken beschermt ons als een hitteschild, want de verwoestende gloed van de Exuberante, het Absolute Zijn zou ons geen enkele kans tot bestaan geven. Hij is die Is. Hij moet zelf zijn boog, zijn regenboog met de ontspannen pees op de Aarde zetten, zelf zijn eigen effectiviteit uitschakelen om Noach een nieuwe toekomst te geven.
Denken is ook een middel. Door het denken van het Zijn , van de kenosis, van de queeste stijgen we ver uit boven de kosmos, boven het kenotische geheel en de kenotische samenhang van de zijnden, en ontspringen we de louter lineaire, dwingende causale relaties en interacties, vinden we onszelf, ons Zelf, in de verstrengeling van de ervaren veelheid en verscheidenheid ter epifanie van de weelde van de Exuberante. Pas door de verstrengeling, de verbondenheid van onze ervaringen te denken worden we mens. Denken wijst ons ook het doel. Het wijst ons de mogelijke weg door het drijfzand, weg van de Grijns. Het zet ons op weg naar de apotheose, op de juiste weg van de queeste naar het einddoel .
En dat al heissend, niet door contactdwang, maar uitlokkend, roepend, uitnodigend, motiverend, in alle vrijheid. Buitelend op de trampoline van de causaliteit!
Denken op zich heeft geen kosmisch effect. Het slaat niet als een hamer, knelt niet als een tang, snijdt niet als een mes, roest niet als metaal, brandt niet als vuur, trilt niet als een snaar, beeft niet als een aardlaag. Denken heeft geen fysische noch chemische inwerking in de kosmos. Denken laat het bedachte in zijn waardigheid en fysische integriteit. Het respecteert elke zijnde in zijn of haar eigenheid en Zelf.
Waarom wordt dit onbeduidende, nutteloze, a-kosmische denken dan toch zo dringend van ons geëist? Marmer, dat kun je betasten, testen, verkruimelen, wegen, meten, analyseren. En wat weet je dan? Alleen Michelangelo kon er een David uit bikkelen. Tussen het blok marmer uit Carrara en de David gaapt de onbepaaldheid en de onzekerheid van de creatie van een uniek kunstwerk: het emergentiebereik, de glibberige zachte buik van het Zijn.
Blijft nog de vraag: waartoe godsdienst? Wat verwacht ik van mijn godsdienst?
- Dat ze me een gremium biedt, een veilige schoot, een schaapskooi met vele gelijkgezinden, die deze gelijkgezindheid van elkaar weten, en dat waarderen, met behoud van de vrije eigen mening.
- Dat ze het me mogelijk maakt op deze Aarde een zinvol en menswaardig leven te leiden, met mezelf, met de mensen en met de zijnden rondom me.
- Dat ze me criteria biedt om te oordelen, redenen om te beslissen, motieven en doelen aanreikt om te handelen. Het moet me de kenmerken bezorgen om in de omringende chaos die dingen te isoleren die waardevol zijn, en de categorieën om ze te hergroeperen en te ordenen.
En wat met de mythe?
Ik meen dat men de mythe te vaak te exclusief individualistisch behandelt. Een mythe verenigt de mensen tot een gemeenschap. Ze sticht gemeenschap en ze ontspringt uit de gemeenschap. Want dat is toch de rol van de mythe: de mensen gemeenschappelijke criteria geven om te oordelen, om onderscheid te maken tussen goed en kwaad, tussen waardevol en waardenloos, gemeenschappelijk aanvaarde redenen en een onbetwiste logica om te oordelen, gedeelde motieven en doelen om samen te handelen. En dat we dat van elkaar weten. Zeker in deze tijden waarin consensus een walmende vlaspit is. Daarom is die gemeenschappelijke belijdenis zo belangrijk, dat samenkomen in de kerken of congressen, die publieke vieringen of happenings, het samen doorlopen van gemeenschappelijke rites. Mythen smeden zo individuen minimaal tot beperkte gelijkgezinde gemeenschappen.
Mythen vijlen ook de scherpe hoeken en kanten van de ondraaglijke realiteit weg; ze helpen de frustraties te slikken, vergulden de bittere pillen die we allemaal moeten slikken: dat we tijdelijk zijn en beperkt. Maar ze geven ook een verheviging aan de levens-toppunten. Daarom dat, althans op het platteland, bij huwelijk en dood, alles stil valt; dat vooral bij begrafenissen de kerken te klein zijn voor de samengestroomde gemeenschap. Ik vraag me dan vaak af hoeveel mensen die op zo'n begrafenis verzamelen de overledene het laatste jaar nog gesproken hebben? Wat drijft hen dan toch te komen? Een gezamenlijk beleden verzet tegen de dood? Een"'t En Zal!"proclamatie?
In de mythen gaat het steeds om het volk, om de gemeenschap. Individuen hebben geen mythen. De mythe helpt de individuen om, geruggensteund door al de anderen, door hun gemeenschap, hun"'t En Zal!"uit te schreeuwen tegen alle verdrukking in. Elke mythe heeft een nuttige opiumrol, een palliatieve functie, biedt sociaal aanvaardbare escaperoutes aan om te ontsnappen aan deze ondraaglijke kosmos, om de tol te aanvaarden van het niet-zijn ten gunste van het leven. Elke mythe biedt toch tevens voldoende ruimte om met een eigen mening te verschillen van de interpretaties van anderen.
Het ver-beeld-ingselement van de mythe: Men moet in de mythe als beeld geloven. Als beeld. P. Ricoeur schreef dat de mythe te denken geeft. Als de mythe te denken geeft, valt ze buiten haar rol, dan is ze functieloos. Ze is dan geen mythe meer. Aan mythes worden geen vragen gesteld. Die worden niet in vraag gesteld, noch kritisch onderzocht. Net zomin als men zijn liefde voor de partner kritisch onderzoekt. Mythes worden, tegen beter weten in, alleen maar geloofd. Mythes worden geloofd, doen hopen en worden beleefd. Basta! Wie aan het onderscheid boodschap - verwoording peutert, die is de trappers kwijt, die is niet meer mee, die heeft geen mythe, geen boodschap meer, geen troost meer. (Wat schrijft R. Scruton daar vertederend over!) Geen mythisch beeld meer, dan ook geen boodschap meer.
De mythe geeft wel te denken, maar dan in die zin, dat ze verder doet kijken dan wat Hier en Nu aan je opgedrongen wordt. Verder dan het 'Es gibt', dan het 'Il y a'. Wie boodschap scheidt van verwoording, heeft geen boodschap meer, alleen nog een verhaal. Een narratio: manipuleerbaar product dat slaafs aan het handje van een poëtica loopt. Een min of meer aanvaarde aaneenschakeling van losse feitelijkheden, verbonden door linguïstische en retorische trucjes. En de non-believer kan daaraan naar believen met gerust gemoed gaan prutsen.
Daarom dat gelovige moslims hun Koran niet kritisch willen onderzoeken. Elke gelovige weigert dat. Als ze gaan onderzoeken, dan is de aura verdampt, is de 'charme' onttoverd, is de zalving verzuurd. Is er geen troost meer. Geen Betovering meer. De Tover is weg.
Wie, zoals wij, christenen, onze teksten met acribie kritisch onderzoeken en analyseren, die voelt dat hij 'bedrogen' is. Die weet dat er niet staat wat er staat. En eens de tover weg, valt ook de institutie en de hele administratie als een kaartenhuisje in elkaar. En zonder de kreukelzone, de beschutting of wattering van een kaartenhuisje verdragen we het contact met de onverbiddelijke werkelijkheid niet. Dan maken we kaartenhuisjes van de dierenriem, horoscoop, voetbal, Kim Clijsters, Eddy Merckx, Eurosong, BV's, etc. En dan zijn we een verdeelde massa. Geen gemeenschap meer. Enkel losse 'ikjes', zonder reële beschuttende verbondenheid.
In het Zijn onderscheid ik twee bereiken : het strak omschreven kosmisch causale gebied tegenover het open humane emergente bereik. De mens gebruikt de kosmisch causale interacties als voetsuk, als vertrekbasis, als springplank, als trampoline voor zijn vrije buitelingen in het bereik van het humaan emergente. De overgang, de start ligt in de interpretatie van de gegeven kosmische werkelijkheid. Interpreteren is reeds emergeren. Kennen-hoe-dan-ook, hoe-dan-ook, is reeds je losmaken van de gegevenheid, van de opdringerigheid van de gegeven dingen, creëert reeds een alternatieve , parallelle wereld, en tussenwereld, een stootkussen, een frictieplaat. Kennen is de frictcieplaat, de schakelkast met talloze variatiemogelijkheden . Griet Vandermassen schetst die schakelmoglijkheden in de inleidende paginae van haar boeiend boek Darwin voor Dames, (2005, p. 9-25), en ook in de afsluitende paginae (vanaf p. 138).
Ik onderscheid in het totale Zijn twee tegengestelde bewegingen, al zijn ze mekaars spiegelbeelden. Spiegelbeelden in de zin dat ze met elkaar verbonden zijn, echter in tegengestelde zin. En toch liggen ze , op die wijze, in elkaars verlengde.
Hoe werkt causaliteit ? Volgens de reeds door Aristoteles onderzochte categorieën. Die categorieën vinden hun toepassing in de voorhandene wereld, in de dingen. Daar heerst de dwang en de onmiddellijkheid van de contact-causaliteit. Emergentie echter werkt volgens wat Heidegger noemde Existentialia, die geen dingmatige relaties of interacties hebben.
Causaliteit
Vuur brandt altijd, zuurstof vreet altijd blootgesteld metaal weg, suiker zoet de koffie en zout geeft het voedsel zijn smaak. En dat zonder acht te slaan op verzachtend of verzwarende omstandigheden. Causaliteit werkt noodzakelijk, lineair en universeel. Daarom zijn de resultaten voorreken- en voorspelbaar. Elke causa werkt enkel voor zich, gaat recht op haar doel af, zonder consideratie voor mogelijke neveneffecten. Het crashende vliegtuig vraagt niet wie er mee vliegt, of een pas gehuwd koppel mee vliegt, een zwangere vrouw, een baby van zes maand of een beroemde voetbalploeg. De gevolgen en neveneffecten zijn voor de anderen. Causae hebben dus geen respect voor individuen. Kunnen nooit ter verantwoording geroepen worden.
Dat heeft zijn voordelen. Loodlijnen zijn overal dezelfde. Zwaartekracht werkt overal op dezelfde manier, ook als ze niet lijkt te werken. De effecten van fysica en chemie, daar kun je oprekenen. Ze draaien perfect binnen hun eigen gebied.
Men kan niet ontkennen dat ook in de kosmische causaliteit sporen van intentionaliteit te bespeuren vallen, een tendens naar uitbreken, naar emergeren. Aanzetten tot emergeren dus.
Trillingen wekken andere trillingen op. Omdat trillingen op elkaar inspelen, elkaar oproepen en zich als het ware aan elkaar aanbieden; daarom zien we overal, bij alle volkeren, in alle culturen muziek ontstaan.
Emergentie
Hier moet ik veel voorzichtiger zijn in mijn uitspraken, want dat is als dusdanig nog nauwelijks verkend. Heidegger probeert daar aandacht voor te krijgen, via zijn Existzialen. In de diepte gaan de 175 pp. van zijn Was Heisst Denken ? (1952 ) daarover.
Emergentie kent geen noodzakelijkheid, geen lineariteit, geen universaliteit. Emergentie richt zich op individuen, hun eigenheid en hun vrijheid. Emergent handelen is uiteraard onvoorspelbaar. Het kan steeds anders! Het roer kan nog altijd driemaal om! Terwijl causae blind zijn, leunt emergentie heel erg op (voor)kennis, inzicht, beoordeling volgens eigen en vaak ad hoc criteria, weglating, vrije selectie, vrije keuze, vrij handelen volgens eigen motieven, met als gevolg verantwoordelijkheid voor de gevolgen. (Braunroth) Emergent handelen heeft dus geen grond, geen fundamentum inconcussum, nooit evidentie, nooit vaste zekerheid; het steunt enkel op redenen, op redelijkheid, op waarschijnlijkheid, op aannemelijkheid. Je bewegend in het bereik van de emergentie ben je er nooit, ben je steeds onderweg, en sta je voortdurend voor viersprongen, kun je, mag je , nee, moet je voortdurend jokers inzetten, en inschatten waar je die inzet, zonder vaste grond. Niemand verzekert je de beste keuze.
Men kan zeggen dat het emergentiebereik de zacht, kwetsbare buik van het Zijn is. Binnen het emergentiebereik beweeg je je voortdurend op glad ijs. Daarom dat de wetenschappen dat gebeid mijden, want er valt daar weinig roem te halen, weinig succeshits te scoren.
Waarom bijt M. Heidegger zich dan toch zo pitbull-gewijze 175 bladzijden lang vast in Was heisst Denken?
Waarom stelt hij zo vaak diezelfde vraag? Suiker vraagt niet wat het in de koffie moet doen. Zout ook niet. Vuur ook niet. Zuurstof nog veel minder. Die moeten nooit denken! Die krijgen nooit de eis tot denken te horen! En waarom vragen wij ons nooit af : "Waarom niet?"?
Waarom verwonderen wij ons nooit over dat denken? Het brengt op zich geen wetenschap voort!
Denken produceert geen levenswijsheid. Lost geen wereldraadsels op. En biedt geen energie voor onmiddellijke acties. Denken is totaal nutteloos! Zuivere luxe!
En toch blijft M. Heidegger die vraag 175 pp. lang stellen en herhalen! Hij neemt de hele dansvloer in, hij alleen en dartelt zwierig en breeduit over de hele ruimte . Waarvoor dient dat? Waarvoor is dat nodig? Welke nood wordt hier gediend? Is het omdat we blind geworden zijn voor die brede, gladde uitnodigende dansvloer? Omdat we te onbewust genieten van de zwier die we in het denken kunnen ontplooien? Wil M. Heidegger ons weer bewust maken van het wonder van het denken, van het kunnen, mogen, moeten denken? Nochtans, alle denken, alle denken is maar voorlopig! Op zich doet het niets! Het is het Vorläufigste alles vorläufiges Tuns des Menschen, . Voorlopig, want het hitteschild dat ons beschermt tegen de verwoestende gloed van het Absolute Zijn. Denken is een stootkussen, een buffer die alle botsingen met het absolute Zijn opvangt en afzwakt.
Waarom heisst?
Waarom Denken?
Waarom heisst Denken?
Waarom Was heisst Denken?
En ik voeg eraan toe: Waarom Wer heisst uns das Denken?
Geen van deze vragen heeft iets vandoen met de kosmos! Met causale verbanden of interacties, zoals vuur met water, suiker met koffie, of zuurstof met metaal.
Waarom heisst? Speelt dat in de relatie water - vuur, zout soep, suiker koffie? Neen! Bij deze laatsten speelt de dwingend contact-causaliteit onafwendbaar. Maar bij denken spelen geen dwang-interacties.
Heissen is drie-polig. Iets (1) eist iets (2) van iets/iemand (3).
Hier ligt nergens enige onmiddellijkheid, directheid, Unumgänglichkeit. De eis moet door de andere eerste gehoord worden, erkend en aanvaard worden. Daarom moet de eiser de andere als andere, als anders, als een Zelf, als een Ego kennen en beoordelen; als een andere met eigen beoordelings-, inschattings-, en uitvoeringsvermogen. Dat zit in het eisen zelf! In het eisen zit verder een vrije wrijvingsruimte, een Spielraum, een frictieplaat en schakelkast. Een tussenruimte, een ruimte van vrijheid, voor wederzijds elkaar vinden, erkennen en aanvaarden en op elkaar afstemmen!
Men kan van vuur niet zeggen dat het iets eist van het water, noch van het water dat het iets eist van het vuur. In kosmische processen is geen ruimte voor eisen. Heissen ligt in het emergente bereik van het bevelen, van het oproepen, van het uitnodigen, van het verleiden.
Waarom eisen? Omdat méér gevraagd wordt dan de gesloten stimulus response-reactie, dan de oorzaak gevolg - reactie. Méér! Eisen reikt naar diepere zijnslagen. Eisen tast naar de Zijnsgrond. Naar onze eigen Zijnsgrond.
Heissen veronderstelt veelheid en verscheidenheid. Impliceert tijd, impliceert ongelijkheid. Maar dan wel een raadselachtige ongelijkheid, een wandelende ongelijkheid. Immers, heissen doet een meerdere tegenover een mindere, een onderdanige. Die meerder heeft echter iets minder dan die onderdaan, eist voor zich iets meer op van de mindere, heeft iets nodig van die mindere, waarvan hij dus erkent dat die iets meer heeft dan hijzelf. Al eisend erkent de meerdere dat hij de mindere van de mindere is. Hij erkent de meerderheid van de mindere , en dus een voor hem negatieve ongelijkheid tegenover de mindere. Raar spel van het eisen! Het heissen maakt de meerdere tot de mindere van de mindere. En maakt van de weeromstuit van de mindere de meerdere van de meerdere: admirabile commercium!
Wat een raadselachtig verband , wat een wonderbaarlijk heen-en-weer tussen de zijnden schuilt achter dat eisen! Het emergentiegebeuren!
Was heisst Denken? Toch wel opmerkelijke vraag! Naar een echt on-kosmisch gebeuren dat we te onnadenkend, te gedachteloos Denken noemen! Denken dat zich door geen grenzen laat inkluisteren. Zelfs niet door het Niets! Zelfs niet door het onmogelijke! We kunnen rustig vierkante cirkels bedenken, roze olifanten, vliegende gebraden kippen. Denkend overtreden we lustig alle regels van de logica! Geen tegenstrijdigheid houdt ons denken tegen. Denken spot met de kosmos en zijn causale wetten. Denken wordt door geen banden ingesnoerd, door geen onvermogen verlamd. Het meest verhevene en meest sublieme laat zich net zo gemakkelijk denken als het laagste en gemeenste; het meest vanzelfsprekende en het wonderbaarlijkste of onwaarschijnlijkste. Mystici en struikrovers doen het.
Heissen & Denken
Op de achtergrond staan altijd veelheid en verscheidenheid van eindige zijnden. En het raadsel van het onderlinge verband tussen die vele en verschillende en eindige zijnden.
Wat is eindigheid in feite? Of is ook dat een lang afgesabberd begrip? Eindig? Als ze toch intens op elkaar betrokken zijn, elkaar juist omwille van die eindigheid zo nodig hebben. Zijnden met een Zelf, met een Ego. Want zelfs een atoom heeft een Ego. Zo sterk zelfs dat elke geforceerde splitsing verwoestend is voor de verre omgeving.
Wat is dan verband tussen die eindige zijnden? Wat is dan dat Ego? Want als er geen Zelf is, als er geen Ego is, dan is er ook geen eindigheid. Enkel een chaotisch, brijachtig magma zonder structuur noch articulaties. Dat zou dan Zijn zijn?
Dus toch veelheid, toch verscheidenheid, toch eindigheid, en grenzen. Dus tòch Zelfs, tòch Egos. Maar wat wemelt er dan tussen die zijnden? TUSSEN? BAND? VERBONDENHEID? Dat weefwerk, dat netwerk. Dat inter-? Wat zijn de relaties tussen de zijnden. En van welke aard zijn die?
Denken
Hoe stevig zit denken in het Zijn? Hoe hard kan dat zich maken? Door te denken op zich bied je geen weerstand aan een instortend huis tijdens een aardbeving. Met denken voorkom je niet dat de bliksem tijden de storm inslaat. Denken op zich is komisch totaal nutteloos. Totaal zonder effect. Op zich speelt denken geen rol in de natuurcausale interacties. Noch vuur, noch zout, noch zuurstof moeten denken om effect te sorteren. Denken is je moeizaam, steeds wegzakkend je bewegen door drijfzand. Ondankbare sisyfusarbeid. Denken, waarover? In welke richting? Langs welke weg? Volgens welk kompas? Waar naartoe? Volgens welke methode?
Echt denken ontvoert ons uit het veilige gebied van de overzichtelijke, berekenbare, zekere causale interacties en brengt ons in totale onzekerheid. Het biedt nooit een vaste grond of een vaste zekerheid. Denken is een bescherming, een middel en een doel. Denken beschermt ons als een hitteschild, want de verwoestende gloed van de Exuberante, het Absolute Zijn zou ons geen enkele kans tot bestaan geven. Hij is die Is. Hij moet zelf zijn boog, zijn regenboog met de ontspannen pees op de Aarde zetten, zelf zijn eigen effectiviteit uitschakelen om Noach een nieuwe toekomst te geven.
Denken is ook een middel. Door het denken van het Zijn , van de kenosis, van de queeste stijgen we ver uit boven de kosmos, boven het kenotische geheel en de kenotische samenhang van de zijnden, en ontspringen we de louter lineaire, dwingende causale relaties en interacties, vinden we onszelf, ons Zelf, in de verstrengeling van de ervaren veelheid en verscheidenheid ter epifanie van de weelde van de Exuberante. Pas door de verstrengeling, de verbondenheid van onze ervaringen te denken worden we mens. Denken wijst ons ook het doel. Het wijst ons de mogelijke weg door het drijfzand, weg van de Grijns. Het zet ons op weg naar de apotheose, op de juiste weg van de queeste naar het einddoel .
En dat al heissend, niet door contactdwang, maar uitlokkend, roepend, uitnodigend, motiverend, in alle vrijheid. Buitelend op de trampoline van de causaliteit!
Denken op zich heeft geen kosmisch effect. Het slaat niet als een hamer, knelt niet als een tang, snijdt niet als een mes, roest niet als metaal, brandt niet als vuur, trilt niet als een snaar, beeft niet als een aardlaag. Denken heeft geen fysische noch chemische inwerking in de kosmos. Denken laat het bedachte in zijn waardigheid en fysische integriteit. Het respecteert elke zijnde in zijn of haar eigenheid en Zelf.
Waarom wordt dit onbeduidende, nutteloze, a-kosmische denken dan toch zo dringend van ons geëist? Marmer, dat kun je betasten, testen, verkruimelen, wegen, meten, analyseren. En wat weet je dan? Alleen Michelangelo kon er een David uit bikkelen. Tussen het blok marmer uit Carrara en de David gaapt de onbepaaldheid en de onzekerheid van de creatie van een uniek kunstwerk: het emergentiebereik, de glibberige zachte buik van het Zijn.
Een geleerde jezuïet, bekend classicus ook en auteur van vele schoolboeken voor de studie van de klassieke talen, beweert in een van zijn publicaties: « Maar we zijn die hoogste zelfexpressie Gods niet als ikjes, alleen als mensheid. »
Verderop schrijft hij: « Stel dat we zouden mogen kiezen: ofwel voor eeuwig gelukkig zijn, terwijl de wereld verder reilt en zeilt zoals ze nu doet, met al haar miseries en onheilen en boosheid, ofwel voorgoed verdwijnen, maar met als goddelijke tegenprestatie dat de wereld in afzienbare tijd die wereldwijde, bevrijde mensengemeenschap wordt die God zich droomt. »
Ik vind dat een fout gesteld dilemma.
Gelukkig bestaan er, naast tirannieke vaste waarheden, ook vrije meningen. De eeuwige waarheden van Plato zijn verslavend, bedrukkend, en een roetsjbaan naar gruwelijk totalitarisme. Meningen maken vrij, openen toekomst en scheppen ruimte voor verantwoord menselijk handelen. Ik ben zo vrij met onze classicus over het belang van individuen, van 'ikjes', van mening te verschillen.
Ik ben van mening dat wie het Ik, het Ego ver-niet-igt, de schepping tevens zinloos, want doelloos maakt. Wie het Ego opoffert, onthooft het hele kosmische evolutie-epos. Mag je niet stellen dat we met ons zelfbewustzijn, althans voorlopig, een eindpunt, een topprestatie bereiken van het vermogen van de materie. Weet hebben te bestaan! Weet hebben te evolueren in een bepaalde richting. Zichzelf te beleven als een autonoom, bewust wezen. Waar vind je dat elders in de schepping?
Ik wil het belang van het Ego, van de Ikjes, via twee inrijpoorten benaderen: via het Evangelie en via een meditatie over het Ego, vanuit de evolutie.
Vooraf wil ik erop wijzen dat onze gewaardeerde classicus deze ontsporing had kunnen vermijden, indien hij zich enkele preliminaire vragen gesteld had, en, althans embryonaal, vooraf beantwoord had.
Met die vragen bedoel ik o.a. de volgende:
- Waarom is er iets en niet veeleer niets.Anders gesteld: waarom is er een schepping?
- Waarom heeft de mens een godsdienst nodig?
- Welke rol speelt daarin de mythe?
Dan had hij een referentiekader gehad om mens-zijn, godsdienst en mythe in een omvattender geheel te plaatsen en zo had hij deze ontsporing kunnen voorkomen.
Visie op het Ego vanuit het Evangelie:
Onze geleerde latinist lijkt alle 'ikjes', alle individuen op een hoopje te vegen en alle onderscheidingen tussen individuen te beschouwen als quantité négligeable.
Hij speelt hier het lugubere spel van de kosmos die alleen zichzelf kent. Elk van ons zou enkel een exemplaar zijn van de soort, zoals kippen in de legbatterijen van de bio-industrie. Spoort dat met Jezus' visie op de mens? Vanwaar dan Jezus' bekommernis voor de marginalen, voor de uitvallers, voor drop-outs, voor de muiters? Waarom laat hij de kudde onbewaakt achter om naar een verloren schaap op zoek te gaan en het te vertroetelen? Waarom elke dag uitkijken naar de terugkeer van de verloren zoon?
Doorslaand vind ik de kritiek impliciet vervat in de vermelding van de verantwoording van de moord op Jezus, in Joh. 11, 49 -50: « dat het nuttig voor u is, als één mens sterft voor de natie en niet het hele volk te gronde gaat. » (Vertaling: J.B. Poukens, S.J.) Hier wordt meteen het dilemma van onze classicus beantwoord. Des te pijnlijker, daar net Jezus in het Verlossingsproject als individu geofferd wordt voor de hele mensheid. In feite spreekt onze brave pater, mét de hogepriester, de veroordeling uit over Jezus. Ik meen dat vanuit het Evangelie voldoend blijkt dat je de eigenheid van de 'ikjes' niet zomaar onder de mat kunt vegen.
Visie op het Ego vanuit een meditatie over het Ego
Elk Ego is onvervangbaar. Elk Ego is op zijn/haar hoogsteigen wijze een 'quodammodo omnia', op zijn/haar eigen wijze de samenvatting van de hele kosmos. In de ervaring doorleeft en beleeft elk Ego de hele kosmos en brengt alle vezels, alle garens, alle lijnen tot de eenheid van een tros; tot de eenvoud van haar unieke beleving van het eigen Ego. Tot simplicitas, tot eenvoud uit de verstrooidheid. Hoeveel druiven, hoeveel dagen zon, hoeveel grond en grondstoffen zitten niet verenigd, tot eenheid verstrengeld in één slok wijn. In het genot van één slok wijn. 'Quodammodo omnia'. (Thomas en Aristoteles.) Elk uniek Ego is zo de hoogsteigen afspiegeling van de Exuberante. Wij mensen zijn het spiegelpaleis van de Exuberante. Wie zelfmoord pleegt slaat een unieke spiegel, een onvervangbare spiegel stuk. En beknot zo, bekort zo de Exuberante, ontsteelt hem/haar de aparte, onvervangbare afspiegeling, waartoe alleen de suicidaire allerindividueelst in staat was. Hij of zij vertolkt dan niet wat in het Zijn op hem of haar wacht om gezegd te worden. (M. Merleau-Ponty) En dat verheft elk individu, hoe onooglijk ook op zich, tot een alles overtreffend en alles omvattend niveau, 'quodammodo omnia'. Elke zelfmoord legt de zin het heelal in de weegschaal.
Elk ding is ook wel de blijvende gestalte van het ineenstrengelen van de veelheid. De gestalte van het samenvloeien. Van de confluentie. Gestalte, maar dan wel zonder de doorleving en beleving van een Ego.