Als ik wil nadenken over de zin van mijn efemeer bestaan, waar start ik dan mijn zoektocht? Is dat een overbodige vraag? Neen, want het is niet zo simpel! Voor inlichtingen over een gepast startpunt voor een zoektocht naar de zin van het bestaan kan ik geen aanspreekpunt opbellen! Ik moet zelf een startpunt kiezen; ik moet me zelf op avontuur begeven en me vervolgens zelf een weg banen. Toch maar weer: waar begin ik mijn zoektocht naar zin, waar moet ik een pad beginnen te banen? Of ligt voor mij toch ergens een pad uitgestippeld? Neen! Ik moet zelf beginnen. Laat me dan beginnen bij wat me hier en nu omgeeft. Is deze abdijkerk een goed begin? Bij de veelheid en verscheidenheid aan indrukken die me hier omgeven? Noch aan die veelheid, noch aan die verscheidenheid is een einde te bekennen: bij de opsomming kun je de lijst nooit definitief afsluiten en geen enkele analyse bereikt haar a-tomische punt. Moet ik dan naar iets blijvends grijpen? Deze sobere norbertijner abdijkerk is van 1858. Hoe velen heeft ze al niet zien komen en gaan? Zelf brandde ze echter af eind april 1929. Wat van dit stevige bouwwerk zal het langst blijven? Zeker niet het dak, noch de glasramen. Zeker niet het geheel als harmonie in zijn gaafheid. Zullen de stenen het langst blijven? Of de vloer? Ook steen vergruist. Hoe ver moet je analyse gaan om onbedreigde bestendigheid te vinden? Tot de atomen? Tot de ingewikkelde maar bestendige structuren van het Periodiek Systeem? Is afbraak en analyse de gepaste weg voor een zoektocht naar zin en een vorm van bestendigheid.
We keren terug naar onze eerste vraag: waar begin ik? Waar start ik mijn zoektocht naar inzicht? Begin ik toch op deze plaats waar ik nu zit? Doe ik dat door rond te kijken. Of luister ik? Of ruik ik? Of tast en voel ik? In mezelf vind ik een veelheid aan toegangswegen tot de me omringende wereld. Ik sta toch weer voor een keuze, voor een selectie. Een selectie die uit-sluit, die aanbod afslankt. 'Auswahl'. Want ik kan, zonder selectie, de veelheid van indrukken niet aan, ze zouden me als een onoverzichtelijk kluwen overspoelen. Ik moet de mij omringende wereld versmallen tot kijken naar kleuren, vormen, volumes en afstanden, of kiezen voor geluidstrillingen of me laten inpalmen door geuren of mijn omgeving herleiden tot haar aaibaarheidsfactor. Ik kies voor de toegang via mijn ogen, voor de versmalling van de wereld tot het zichtbare. Kan ik nu die selectie beheersen? Neen! Zelfs de versmalling tot kijken, tot kleurvlakken, vormen, volumes en afstanden stelt me nog voor een te grote verscheidenheid van verschijningen. Tel ik daar ook de vliegen en de muggen bij, de rondslenterende bezoekers, de met de zon verglijdende kleurvlekken?
En, als ik kijk, wat zie ik dan? M. Heidegger denkt over die vraag na in de lezing opgenomen in: Zur Sache des Denkens, 2000. De eerste lezing, onder de titel Zeit und Sein, kan me misschien op weg helpen. Dat is een voordracht van januari 1962 en zou de uitwerking zijn van dat deel van Sein und Zeit, dat hij in 1927 niet publiceerde, en dat hij zou verbrand hebben. In het begin van deze lezing denkt hij na over wat 'Verständlichkeit' van wat we zien inhoudt.
Om daarover iets te kunnen zeggen, vraagt hij zich af hoe we naar een schilderij van Paul Klee kijken, hoe wel een gedicht van Georg Trakl lezen of een mathematisch-fysische uiteenzetting van Werner Heisenberg. Telkens sluit hij die vraag af met het refreintje dat we: "jeden Anspruch auf unmittelbare Verständlichkeit (moeten) preisgeben." Iedereen aanvaardt dat grif voor poëzie, voor schilderkunst, voor natuurwetenschappelijke uiteenzettingen. Daartegenover vinden we dat filosofische beschouwingen voor iedereen zo maar bereikbaar zijn en moeten zijn! Dat daar onmiddellijke inzichten en levenswijsheden zo maar voor het oprapen moeten liggen. Klopt dat wel?
Heidegger somt voor de schilderijen van P. Klee verschillende 'om-standigheden', bij-komstigheden en weetjes op, als: 'Original', 'Paul Klee', 'Todesjahr', 'geschaffen', 'Aquarell', titels, 'Tempera auf Rupfen'. Dragen die 'weetjes' iets bij tot de 'Verständlichkeit', tot inzicht in de schilderijen? Vandaar de vraag: Waarom moet kijken, waarom moet zien 'doorgroeien' tot 'Verständlichkeit'? Wat hebben beide met elkaar vandoen? En met het bekekene? Wat is inzicht?
Ik vind dat M. Heideggers visie dicht aanleunt bij de Tao: voorbij onze woorden, voorbij ons spreken, voorbij taal, voorbij kennen en weten, voorbij denken ligt een land waarvoor wij 'ni voile ni barque' (Littré) hebben. Iets dat ons totaal ontsnapt, dat we nooit in de greep zullenkrijgen. Iets dat we nauwelijks kunnen vermoeden, waar we naar kunnen verlangen, naar kunnen hunkeren, maar dat zoals de einder, wijkt bij elke benadering. Door elke benadering. Het schilderij, het gedicht, de beschouwing verwijzen naar iets dat daar voorbij ligt. Ze zijn zelf alleen, allenig, op zichzelf, niets; louter verwijzing. Het zijn weg-wijzers. Door-verwijzers. Ze zetten ons op weg naar een onbestemd land. Ze trekken onze aandacht, geven aanzetten, leggen merkstenen, vlondertjes, waar we over moeten stappen. Maar de oversteek moet je zelf voltrekken! En ook het inzien zelf dat het enkel verwijzers zijn naar
moet we zelf voltrekken. Die oversteek is riskant en zonder zekerheid of grond. Zelfs de hulpmiddelen zijn van betwijfelbaar allooi, met een onzeker resultaat en van onvoorspelbare uitkomst. Grassprietjes waar we ons toch vol vertrouwen aan moeten vasthouden. De overkant valt amper te vermoeden. We moeten wel zelf de wegwijzer ontcijferen. Heidegger zegt dat zijn luisteraars naar Aussagesätzen moeten 'zugehören, weil es gilt, Unvergängliches, aber Vorläufiges zu denken." Dat is dus denken! Je overleveren aan krakkemikkige middelen (Geen feilloos ex opere operato werkende oorzaken! ). Maar het 'moet': Unumgängliches, al blijft het resultaat maar 'Vorläufiges'. Opvallend zijn de laatste woorden die Heidegger zelf zijn luisteraars in de mond legt als commentaar over zijn lezing: 'Er had nur in Aussagesätzen gesprochen." (p. 25)
Daarop volgt een verslag van een seminarie over deze voordracht, en dat verslag sluit af met een citaat van H. E. Nossach: " Man müsse da sein, sagte er, wenn man angerufen werde. "
Denken: wat een riskante, onzekere, en toch zijns-noodzakelijke bezigheid! Het denken reikt voorbij alle hulpmiddelen. Reikt tot in de buurt van het enige echte, noodzakelijke. Tot nabij het enige Unumgängliche; maar blijft 'Vorläufiges'. Met ontoereikende middelen. Op basis van door-verwijzingen. Je moet wel zelf de wegwijzer zien, en die dan zelf interpreteren! Dat subtiele spel van zien en interpreteren! Van krijgen en zelf realiseren. Het citaat van Nossach heb ik afgebroken; het gaat zo verder: " doch selbst anrufen, das sei das Verkehrteste, was man tun könne." (p. 58) We moeten bereid zijn en op het gepaste ogenblik wachten, we mogen echter zelf geen initiatief nemen.
Denken blijft een riskante onderneming! Een klontje suiker verdwijnt onontkoombaar in de koffie. Daar komt geen denken bij te pas. Daar is geen uitweg mogelijk, geen wijkende einder, geen weg ernaast of erover! We mogen ons op schilderijen, op gedichten, op theorieën niet blind staren. Ze zijn HET niet. We moeten er voorbij proberen te kijken! Tao! De weg die niet te gaan is! ( P. de Martelaere ) De wegwijzers achter ons laten, onze schepen achter ons verbranden, het onbekende tegemoet. Voorbij taal en weten. Zonder kompas op verkenning in een andere zijnsdimensie.
M. Heidegger denkt totaal buiten elk natuur-causaal verband! Het denkerische Denken is geen causaal proces, volgens een vaste methode, met vast verloop en vooraf vastgelegde uitkomsten of ge-volg-en. Dat doet het 'denkmässige Denken. Het 'denkerische' denken echter verloopt totaal anders en kent een eigen gestrengheid. Het verwijlt in het ongewisse. Zonder bewijzen, zonder de Krücken des Warum en zonder de Stützen des Wozu, ( Beiträge zur Philosophie, GA 65, p. 19 ) zonder logica, zonder dwingende methode, zonder routines, afspraken of geplogenheden. Geen evidentie, geen gronden, geen steunpunten, geen fundamentum inconcussum. Denken is grabbelen naar houvast, meegesleurd rondzwierend naar het midden van de maalstroom. Heidegger geeft zijn gehoor dan ook een 'Wink': "Es gilt, nicht eine Reihe von Aussagesätzen anzuhören, sondern dem Gang des Zeigens zu folgen." Heidegger noemde zij boeken dan ook: "Geen Werken, maar Wegen". Denken is op weg zijn, onder weg zijn. Een denker is een Homo viator, een pover uitgeruste rugzaktoerist. Heidegger zegt zelf nog scherper: Aussagesätzen zijn 'Hindernisse', die 'zu Überwinden sein', want op zich 'unzureichend'.
Terug naar ons kijken. Wat gebeurt met het geziene tijdens het kijken en na het zien? Wat bereiken we ermee? Wat doen we ermee om het tot 'Verständlichkeit' te laten open bloeien? En wat is aan dat tot inzicht open bloeien van het kijken nu zo normaal, zo vanzelfsprekend, zo voor de hand liggend? Wat is ons daar zo natuurlijk aan, dat we het gevoel hebben een rechtmatige 'aanspraak' op inzicht te moeten prijsgeven? Staande voor een schilderij van Paul Klee voelen we ons bedrogen, gepasseerd, geschoffeerd zelfs als we niet spontaan tot inzicht komen. Nochtans is dat schilderij niet iets buitenaards, maar gewoon door een ondermaanse gemaakt, een product van menselijk handelen. Een artefact, man-made. We zien verf, kleur, kleurvlakken, elkaar rakende en overlappende kleurvlakken. Toch zien we niet wat er blijkbaar wel te zien zou zijn. Wat moeten we dan meer zien? Wat wil Paul Klee nog meer van ons? Wat wil dat schilderij nog meer tonen? Wat moeten we meer zien of weten dan die verf, die kleurvlakken, die relaties tussen de kleurvlakken? En toch moeten we iets prijsgeven, beweert Heidegger : 'Verständlichkeit'. Ons zien wordt niet bekroond met 'Verständlichkeit'. Wat mag dat dan wel inhouden? Wat is verstaan? Wat is begrijpen? Wat is inzicht?
Heb ik met te kiezen voor kijken een verkeerd startpunt gekozen voor mijn zoektocht naar zin? Moet ik een ander startpunt nemen? Laat ik niet beter de tastbare zijnden ter zijde en kies ik niet beter voor iets uit een andere zijnssfeer? Is het spel van verandering en bestendigheid, van stasis en kinesis, van Indentität und Differenz een beter startpunt? Is er verandering zonder stasis, zonder dragende bestendigheid? Want iets moet toch veranderen, dwz van een bepaalde stasis of toestand in een nieuwe stasis of toestand overgaan, veranderen is zelf immers geen ens. Elke verandering is drie-polig: er is afbraak en er is opbouw van iets. Waarom afbraak? Afbraak kan een interne oorsprong hebben: de eigen contingentie. Maar er is ook afbraak met een externe oorsprong, krachten van buitenaf doen een aanval op de eigen integriteit van een zijnde: zuurstof vreet zelfs metaal weg; water sijpelt overal door en in; zonlicht tast de beste verflagen aan; vuur verwoestte deze kerk. Er is echter ook opbouw. Ook met een interne en een externe bron. Ook opbouw steunt de bestendigheid.
Bestendigheid en verandering, Indentität und Differenz , Stasis en kinesis zijn blijkbaar de twee polen die voor een zekere continuïteit zorgen, die de zijnden in hun geheel 'in de wiggel' houden, via een vorm van synergie. Dat bewegen mag echter geen loos rondjes draaien blijven als een hond die tevergeefs op zijn staart jaagt. Er zit in het bewegen een richting. Er zit in het bewegen opbouw. Geen zinloos repeteren van steeds hetzelfde. Er zit groei in. Een dynamische gerichtheid naar aangroeiende complexiteit, naar intensere coördinatie, naar strakker verstrengelende integratie. Met als kroon op het werk zelfbewuste Zelfs: mensen.
Als je rond je kijkt, en alles in ogenschouw neemt, dan is in dat geheel als geheel door het wisselend spel van stasis en kinesis heen, door alle verval heen, door alle repetitie heen ten slotte groei en aanwinst zichtbaar. Vooruitgang. Er is niet alleen de natuur die steeds weer begint, soms 'from scratch': met elke bloem begint een nieuwe wereld, een nieuwe schepping, die zelf weer zorgt voor de volgende. Eb en vloed. Met elke baby start een nieuwe mensengeschiedenis, een nieuwe evolutie. Met telkens die hardnekkigheid er te willen zijn en blijven.
Gezien vanuit het verval, de kinesis, lijkt de bestendigheid, de stasis het te halen. Gezien vanuit de stasis lijkt het verval, de kinesis steeds het laatste woord te hebben. Moeten we echter niet beide samen zien, stasis en kinesis in synergie, ogivaal? Is dat niet de enige mogelijkheid voor de entia om er te kunnen zijn, naast de gloed van het Zijn.
Er zijn entia die elkaar doen zijn, zoals het zaad de bloem, en de bloem het zaad. Zoals de moeder de baby het leven schenkt en de borst geeft. Er is het water dat de planten toelaat zouten en mineralen uit de grond los te weken, te absorberen, te vervoeren en zo aan de chlorofylwerking van de zon in hun bladeren bloot te stellen. Er is ook het verbruiken van entia, zoals het voedsel dat we tot ons nemen, zoals de kikker die via een ingewikkeld metabolisme ooievaar wordt, en de muizen die de wilde poezen in stand houden en de gazellen die maken dat de toeristen de leeuwen in de Afrikaanse natuurparken kunnen blijven bewonderen.