Waarom zijnden en niet veeleer Niets?xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Gisteren beleefde ik met Heidegger weer een van die aha-erlebnissen, die je gelukkig maken! We hadden bezoek gehad en tot laat zitten praten. Ik neem voor het slapen gaan toch nog even Einführung in die Metaphysik, p. 23, in de hand, en wordt overvallen door een plots inzicht. De meesten zullen over die passage als te vertrouwd, te bekend, te erkenbaar klassiek heen lezen. Zoals ikzelf zo vaak gedaan heb. Een passage zonder problemen, zonder nieuws. Te vertrouwde kost.
Plots werd het me duidelijk dat HET hier gebeurt. Dat Heidegger ons hier misleidt door de te simpele bewoordingen. Ik geef de Nederlandse SUN-vertaling .
Het is een beroemde beschouwing over een pijpje krijt. Dat pijpje is een DING! Heeft dus extensio, gewicht, massa, volume, vorm, kleur, zit zo gevat in de klassieke categorieën. Geen probleem. Vanuit dat ding-zijn is het gewoon ding, van nature, phusei. Als ding heeft het afmetingen, gewicht, vorm, massa, van nature, phusei zegt Aristoteles. Daar is niets opwindends aan.
Maar dan komt het: je kunt het pijpje krijt gebruiken om te schrijven, zum Schreiben . Om te schrijven! Ook categoriaal, ook van nature? Ook phusei? Neen!
Schrijven zit niet in de genen van het krijt! Das is geen normaal gebruik, maar oneigenlijk gebruik. Er is geen natuurnoodzakelijk-causaal verband tussen krijt en schrijven, zoals tussen extensio en afmetingen, massa en gewicht, etc. Je kunt van krijt niet terug redeneren naar schrijven en van schrijven naar krijt.
Ik probeer me te verduidelijken via een ander voorbeeld: het lezen van het wonder mooie gedicht Onder de appelboom van R. Kopland. Ik moet daarvoor een boek, een samengepakte bundel papieren uit mijn kast nemen, Koplands Verzamelde Gedichten, p. 11. Een pak kosmische materie, gevat in de klassieke categorieën. Dat boek kan dus verpakt worden, doorgesneden, verbrand, kan als gewicht op papieren liggen opdat ze niet wegwaaien, of, als J.-P. Sartres LÊtre en le Néant , dat in WO II net één kilogram woog en daarom in die oorlog door particulieren gebruikt werd als controlemiddel bij het nawegen van huishoudelijke aankopen, het ding kan te groot zijn , te dik, te zwaar om in mijn jaszak te stoppen, ik moet er plaats voor inruimen in mijn boekenkast,
als ding, als brok materie gevangen in de eigen categorieën. En dat alles hoort bij dat boek, dat stuk materie, drager van de categorieën. Als louter materie, van nature. In het boek vind ik zwarte krulletjes en streepjes op wit papier. Dat ziet zelfs een baby.
Maar,
als ik ga lezen, dan steekt er een storm op, dan wordt dat boek, dan worden die krulletjes en streepjes een alfabet, woorden, zinnen, een gedicht. Dan stijgt alles tot het niveau van de betekenis, Dan wordt de materie vergeten, verdwijnt ze, zakt ze weg naar een niveau lager, onder de waterlijn. . WORDEN. Hoe, worden? Vanwaar worden? Waardoor worden? Als ik lees, dan maak ik een sprong naar een totaal nieuwe zijnsorde. Ik zit dan in een nieuw Zijn. Is dat soms de Sprung waar Heidegger het overheeft? Ik maak oneigenlijk gebruik van die materie. Ik ben een kosmische muiter; die zich niet aan de geldende kosmische wetten en regels houdt. Al lezend bestaan voor mij geen categorieën meer.
Dat oneigenlijk gebruik, dat is emergentie!
De materie wordt gebruikt als startblok, als verende springplank, als krachtige trampoline. De compacte materie krijgt een transparantie, waardoor het Zijn in mijn leven sijpelt. Niet de materie produceert, maakt dat lezen. Ze maakt door haar categoriale begrenzingen het lezen wel mogelijk. Hier vinden we wat Heideggers noemt het Schwanken zwischen Nichts und Sein. Het is net die begrensdheid, net die confluentie van bepaalde materiële eigenschappen, van die bepaalde vormen die dat lezen mogelijk maken. Materie als voetstuk.
Is het niet opvallend dat Heidegger dan juist de volgende zin neerschrijft, met deze bepaalde woordkeuze? (Net daarvoor heeft hij het steeds over das Ding . ) Es selbst als dieses Seiende ist in dieser Möglichkeit, sonst wäre es keine Kreide als Schreibzeug. ( Ik cursiveer. )Hij springt van Ding, naar Seiende. Door het begrensde Zijn van het Ding sijpelt de weelde aan diversiteit van het Zijn bij ons binnen. In het schrijven barst het pijpje krijt uit zijn kosmische, uit zijn categoriale voegen, wordt het iets vreemds voor zich zelf. Puilt het uit de eigen begrenzing. En toch is het net die begrenzing die deze doorbraak, die dit uitbarsten, die dit uitpuilen, ddie deze transparantie mogelijk maakt! Het krijtje, in/door zijn begrenzing, als dieses opent een speelveld voor nieuwe mogelijkheden. Begrenzing als poort naar grenzeloos Zijn. Als structurerende poort. En dan volgen, verderop de woorden: Diese ( v Frage ) soll jetzt nur erst das Seiende in seinem Schwanken zwischen Nichtsein und Sein eröffnen. ( Ik cursiveer. )
Ik geef nu de hele passage, in Sun-vertaling, ( 1997 ):
Dit stuk krijt is een uitgebreid, betrekkelijk vast, op een bepaalde wijze gevormd witgrijs ding en al bij al een ding om te schrijven. Zo zeker als het tot dit ding behoort hier te liggen, evenzeer behoort het ertoe niet hier en niet zo groot te kunnen zijn. De mogelijkheid over het bord getrokken en opgebruikt te worden, is niet iets wat we het ding slechts toedenken. Het krijt zelf is als dit zijnde in deze mogelijkheid, anders zou het geen krijt zijn als tuig om mee te schrijven. In overeenstemming daarmee heeft ieder zijnde op een telkens andere manier dit mogelijke in zich. Dit mogelijke behoort tot het krijt. Dit heeft zelf in zichzelf een bepaalde geschiktheid om op een bepaalde manier te worden gebruikt. Zeker, we zijn gewoon en geneigd bij het opzoeken van dit mogelijke in het krijt te zeggen, dat we zoiets niet zien en niet vatten. Maar dat is het vooroordeel. Het opruimen van dit vooroordeel behoort eveneens tot de ontvouwing van onze vraag. Deze moet nu alleen eerst het zijnde onthullen in zijn wankelen, (Schwanken ) tussen niet-zijn en zijn. Voor zover het zijnde de uiterste mogelijkheid van het niet-zijn weerstaat, staat het zelf in het zijn, zonder daarbij de mogelijkheid van het niet-zijn ooit voorbijgestreefd of overwonnen te hebben.
Nu ik deze tekst nauwkeurig intik, schieten me weer andere inzichten te binnen.
Maar ik ga het erbij laten. De boodschap is: schrijven hoort niet bij het krijt op de wijze van extensio, vorm, massa. Schrijven is oneigenlijk gebruik. WIJ, WIJ openbaren een mogelijkheid die het krijt wel in nuce in zich draagt, maar die zonder ons als louter mogelijkheid onder het niveau van het Zijn zou blijven, gekluisterd in het niet-zijn.
De tekst is nog lang niet uitgeput! Mag ik er dan toch nog even verder op ingaan? Want in dat 'zum Schreiben', in dat zum raast een storm de realiteit binnen. Wat ik oneerbiedig 'oneigenlijk gebruik' noem, is in feite een zeer wonderbaarlijk gebeuren!
Uit het categoriale krijt kun je met geen mogelijkheid 'schrijven' causaal afleiden! Er is geen rechtstreeks causaal verband tussen schrijven en krijt. Hier glijden twee werelden in elkaar. Het 'zum Schreiben' doorbreekt de natuurnoodzakelijke causale verbanden. De begrenzingen van de louter lineair kosmische, fysische wetmatigheden worden doorbroken, verbreed en opengesteld naar een nieuwe wereld met totaal nieuwe interactie- en realisatie-mogelijkheden. Schrijven maakte de enorme , onvoorspelbare verscheidenheid van de wereldliteratuur mogelijk. Voeg daarbij de onbegrensde interpretatiemogelijkheden. ( Vattimo en Derrida ! ).
In 'zum Schreiben' breekt het krijt uit de eigen categoriale kenmerken en eigenschappen, uit de eigen fysische en chemische 'be-paal-ingen' en be-grenz-ingen. Dat zum maakt die onmetelijkheid van de literatuur mogelijk, waarin wij, mensen, aan ons zelf in ontelbare interpretaties gestalte geven en zo medewerken aan de queeste, aan de Aufbau van de eindapotheose van de Exuberante. Geen causaal verval! Maar op-bouw!
Dat oneigenlijk gebruik, die muiterij van 'zum Schreiben' , dat is de 'Sturm', die over de 'tohuwabohu', over de woeste wateren raasde en orde en leven bracht. Eerst was een alleen chaos, alleen de 'tohuwabohu'. Daarin groeide door regelmaat en herhaling enige orde ( Hans Jonas! ). Op basis van die orde, die regelmaat en die herhaling in de veelheid groeide er verscheidenheid. Die verscheidenheid vroeg om een Zelf: elke wilde zijn eigenste eigenheid, zijn anders-zijn affirmeren en erkend weten. Daaruit groeiden nieuwe mogelijkheden aan verscheidenheid in interacties, waarin weer iedereen de eigen eigenheid wou manifesteren en bevestigd weten. Daaruit ontsprong spiraalsgewijze stijgende, uitwaaierende groei. Aanwinst. En weer groeide de differentiatie in de interacties, met steeds meer differentiërende resultaten. Een niet te stoppen spiraalbeweging vormde zich. Een maalstroom. De maalstroom waarin wij nu door het heelal en door de geschiedenis wentelen.
Het krijtje was domweg krijtje, voor altijd gevangen in zijn categoriale eigenschappen en kenmerken. Tot plots, ongevraagd, onvoorzien, van buiten de gesloten kring van categoriale causale verbanden, een totaal nieuwe, muitende uitdaging opdoemde. Uit een totaal andere orde komt een uitdaging, die wel de kenmerken en eigenschappen van het krijt erkent, aanvaardt en respecteert, maar ze voor een totaal andere kar spant: schrijven. In het schrijven blijft het krijt materieel krijt. Maar het dient een doel dat op geen enkele manier in het krijt besloten lag. De mens daagt het krijt uit! De mens ontdekt een nieuwe mogelijkheid, een nieuwe zijnsmogelijkheid. Haalt die uit het Niet-zijn in het Zijn. En nu opent zich een totaal nieuwe wereld. Totaal nieuwe 'scheppingsmogelijkheden', van een totaal nieuwe orde.
Een emergentie-orde.
En orde die wel de eigenschappen van het krijt erkent, waardeert, respecteert en in zijn waarden laat, maar ze creatief voor iets nieuws inzet. Krijt wordt voetstuk. Zoals de dichter of de lezer niet denkt aan potlood of pen, of papier, alleen aan het gedicht. In die nieuwe orde, in de emergentie gelden geen dwingende kosmische causale verbanden, maar wel vrije kennis en vrije inzichten, vrije selecties en vrij oordelen, vrije beslissingen tot vrij handelen. Hier geldt een totale externe ongebondenheid! Of, beter, de mens moet voortaan zichzelf banden, grenzen, regels en wetten opleggen. Kennis is gericht op de buitenwereld, op de anderen. Ook inzicht in anderen. Ook interpretaties van en met anderen. Vrije inzichten en vrije interpretaties openen zo onbegrensde mogelijkheden, een nieuwe grenzeloze wereld. Maar dan wel in een 'Ungeschüzte Inmitten'.
In zum krijgen we de ruimte om de grenzeloze weelde aan diversiteiten van de Exuberante gestalte te geven. Alleen de contingente zijnden, in hun veelheid, in hun verscheidenheid en in hun begrenzing kunnen zijn/haar grenzeloze weelde aan diversiteit tentoonspreiden. 'Das Seyn braucht den Menschen. "
Hier, in dat pijpje krijt als voorbeeld, in dit zum, speelt de Sturm, die het Seyn is. Speelt de queeste! Zit de zin van ons bestaan! Zit de zin van het bestaan van elk zijnde afzonderlijk en van het geheel, van de kosmos. Van de grondvraag: waarom zij er zijnden en niet veeleer niets?
Paul Tack, 06.09.06
|