In het spoor van Heidegger zoeken naar de zin van Zijn.
29-07-2006
Uit vaste rots vlietend water
Wat is de tragiek van een depressie ? Het verlies van je contact met de buitenwereld. Het wegebben, uitrafelen van alle betrokkenheid bij wat je omgeeft. Het je uitgesloten voelen als een buitenstaander, als een allochtoon voor jezelf en voor je omgeving. Het je niet aangesproken voelen door de dingen van de wereld. Contact hebben met wat ons omgeeft is blijkbaar een voorwaarde opdat een mens zichzelf humaan zou ervaren en beleven. Alleen in symbiose met de omgeving kunnen wij met ons zelf in vrede leven.
In ons dagelijkse doen en laten leven we aan die betrokkenheid bij onze omgeving voorbij. We vinden die normaal. De vanzelfsprekende contacten met de buitenwereld zijn de onbetwijfelde en onbetwiste, maar ook ondoordachte vertrekbasis om humaan te kunnen leven. Je moet b.v. een astmapatiënt zijn om je ervan bewust te zijn dat je constant verse lucht moet inademen. Rampscenario's confronteren ons onverbiddelijk met onze kosmische roots.
We zijn nooit in staat uit eigen kracht, alleen, het eigen Zelf in stand te houden: we kunnen niet zonder zuurstof, voedsel, drank, beschutting of een slaapplaats voor het vermoeide lichaam. We bestaan nooit anders dan in en met de wereld, dan in en door een ononderbroken wisselwerking met de ons omringende dingen, dan gedragen door de vele en erg verschillende dingen van de wereld. Al worden we er wel door omgeven en gedragen, we gaan er echter niet totaal in op, we worden niet verzwolgen door de dingen in de ons omringende wereld, zoals druppels spoorloos in de oceaan verdwijnen of een zuchtje wind in de ether. We gaan echter niet restloos op in de contacten met de ons omringende wereld. Er blijft een afstand, een gaping. We willen immers in de wereld staan als een Zelf. Zonder die pretentie heeft het bestaan geen enkele zin. Dat wil zeggen: we willen de wereld confronteren met ons eigen Zijn dat we in stand willen houden als een eigenstandig Zelf. We worden echter pas een Zelf, door de confrontatie met de wereld, door het contact met de anderen. Al gebeurt dat in stand houden via intense wisselwerking met de ons omgevende de dingen van de wereld. Contact impliceert tweeheid, impliceert scheiding, vraagt om overbrugging. Dat vraagt wederkerigheid vanuit wederzijdsheid. Wie in een depressie verzonken zit, blijft wel ademhalen, blijft wel eten en drinken, maar hij of zij is niet geïnteresseerd in wat hij of zij rondom zich kan zien gebeuren.
We staan wel in de wereld, maar tevens tegenover de dingen van de wereld. Die wereld was er vòòr ons. En wij komen in die wereld voor we er een Zelf werden. Dat Zelf kregen we o.a. van de mensen rondom ons, door hun glimlach, hun zorg en hun lieve woorden. Dat Zelf werd ons ook aangereikt door de wereld.
Kregen we echt dat Zelf? Of werd ons dat opgedrongen? Of puurden we uit de contacten die de wereld ons aanbood dat eigen Zelf? Groeide achter de 'barbecane' het eigen Zijn tegenover de rest van de zijnden spontaan een Zelf? Of nodigden de dingen van de wereld ons uit om dit Zelf gestalte te geven? Gaven die ongevraagd uit eigen beweging de aanzet? Wie kent op deze vragen de antwoorden?
Wat we weten is dat elk Zelf, in al zijn afhankelijkheid van de dingen van de wereld, zich afzet tegen deze wereld. Zich ervan distantieert. Jaloers op zijn eigenheid gesteld is. Terwijl het toch, om te kunnen blijven bestaan, zeer sterk van die omgevende dingen afhankelijk blijft. Zonder grond onder de voeten, zonder lucht in de longen, zonder vocht en voedsel in het digestief systeem, zonder kleren om het naakte lichaam, zonder dak boven het hoofd houden we ons niet in het bestaan. We zijn en blijven, hoe zeer ook een Zelf, afhankelijk van de dingen van de wereld. Nooit gespeend. Het Zelf kan dus niet veilig, in isolatie, achter zijn 'barbecane' blijven schuilen, zonder contact noch interactie met de dingen van de wereld. Zonder buiten zijn grenzen te treden en de afstand tussen zichzelf en de omringende dingen te overbruggen. Elk Zelf moet naar buiten, moet uit de eigen grenzen treden naar de dingen van de wereld. Elk Zelf staat vanuit zijn zijnsbehoefte open naar de dingen van de wereld, net zoals de dingen van de wereld open staan naar ons Zelf. De evolutie rustte ons lichaam uit met steeds scherpere en gespecialiseerdere, steeds gevoeligere contact- en uitwisselingsorganen. Daardoor leven we in wereld die zelf steeds rijker en gedifferentieerder wordt. Via onze longen en ons digestief systeem, via onze lichtzin, smaakzin, reukzin en tastzin staan we op zeer specifieke manieren open naar blijkbaar incompatibele aspecten van de wereld.
In dit open staan kunnen we twee manieren onderscheiden. Er is een kosmisch, een natuurcausaal open staan. Zo verlopen b.v. onze ademhaling en onze spijsvertering op een strikt lineair causale manier: de processen van de uitwisseling tussen bloed en lucht verlopen in onze longen louter biochemisch. Zodra ons voedsel achter de kiezen verdwijnt, nemen de wetten van fysica en chemie het bevel over. Al interageren we via longen en maag intens met onze omringende wereld toch noemen we die organen geen zintuigen. Dat label 'zintuig' reserveren we voor onze licht-, smaak-, reuk- en tastzin.
Waarom dat onderscheid: orgaan >< zintuig? Omdat de omgang met de wereld via onze zintuigen, ondanks alle onderlinge verschillen, toch op dezelfde manier grondig afwijkt van de manier waarop onze longen en ons spijsverteringsstelsel omgaan met de dingen van de wereld.
Niet de wereld rondom ons, als geheel, de Umkreis, is het probleem, wel het Zelf van elk van deze vele zijnden in deze wereld op zich.
Hoe kun je volhouden een Zelf te zijn als je zo fundamenteel op zovele wijzen voor je naakte bestaan en voor zovele doeleinden, zo constant van de andere dingen van de wereld afhankelijk bent ?
Twee vragen:
1. Waarop steunt die diepe ervaring een Zelf, een Ego te zijn ? Die vaste overtuiging je te onderscheiden van alle andere zijnden.
2. Hoe verloopt het contact met de Umkreis. Wat voor soort contact heeft dat Zelf met de dingen in de wereld ? Een contact dat wel contact legt, maar toch het Zelf spaart. Het zelf in zijn eigenheid respecteert en bewaart. Dat het Zelf toelaat zichzelf als een Zelf te blijven ervaren, ondanks alle invloeden van buiten ?
Elementen gaan probleemloos op in de interacties met elkaar. Waar vuur passeerde blijft niet veel herkenbaars of bruibaars achter. Suiker lost op in koffie. Met dat opgaan in andere zijnden hebben de elementen geen problemen. Metaal leent zich net zo gewillig om als onzichtbare kogellager weggedoken te functioneren in de naaf van een wiel als om te glinsteren in een bugel; het laat hout onverschillig of het wordt ingebouwd in een viool of piano, of tot lucifertjes wordt verhaspeld.
Wat maakt de mens zo verschillend tegenover de wereld? Welke brug tussen wereld en zichzelf stak de mens over ? Dat overbruggen van de afstand dingen van de wereld >< Zelf kan op drie wijzen verlopen: door gewaarworden, door waarnemen, door ervaren.
Gewaarworden: Loutere gewaarwordingen overvallen je, overrompelen je ! Iets gewaarworden is de onverbiddelijke wetten van de kosmos ondergaan, jezelf verliezen en ondergaan in fysica en chemie. De dingen van de wereld dringen zich chaotisch aan je op in hun onderscheid, hun veelheid en hun verscheidenheid. De gewaarwording kan zo genadeloos toeslaan dat je in shock verkeert en verzorging nodig hebt. Om je zelf te kunnen blijven moet je, in tijd en ruimte, van de fysische werkelijkheid afstand kunnen nemen: afstand voor 'zelf-stand'.
Waarnemen: In de waarneming treedt het Zelf krachtiger op; het transponeert de gewaarwordingen, selecteert ze, zorgt voor zinvol kader naar buiten en voor coherentie naar binnen. Waarnemen is het uitproberen van de mogelijkheden van de wereld. Je ontmoet een uitlokkende, tegemoetkomende wereld in plaats van een dwingende, opdringerige, overrompelende wereld. Jij reikt zelf actief naar de wereld: je isoleert en kiest een thema, en komt zo tot jezelf. Jij neemt weer de overhand, je beheerst jezelf. Louter gewaarworden is de kosmos ondergaan, terwijl in de waarneming je weer de interacties met de werkelijkheid, je interactiedoelen beheerst en stuurt. In de waarneming kneed je de eigen interactiewijzen, dwing je de causale relaties in jouw dienst.
Ervaren is jezelf blijven, en de gewaarwordingen en waarnemingen van de wereld alleen gefilterd bij je binnenlaten; jezelf door de wereld laten aanvullen, verrijken en door de ontmoetingen met de dingen van de wereld, met de anderen tot jezelf komen, jezelf bewust worden, zonder jezelf in die anderen te verliezen. Ervaren is de situatie beheersen, beheren en sturen. Je laat de dingen van de wereld pas gefilterd binnen; je stelt zelf de wetten, zodat het contact met de wereld je eigen bestaan verruimt. In de ervaring word je bewust van jezelf, van je Zelf; je verliest je niet in de dingen van de wereld. Vergelijk wat iemand overkomt die een glas wijn drinkt met iemand die door overmatig gebruik van wijn dronken wordt. In en door de ervaring kristalliseren de ontmoetingen van de dingen van de wereld zich tot een Zelf.
De natuurwetenschappen kennen het gebied van de ervaringen goed, ze inventariseerden een grote variëteit van ervaringen en catalogeerden die volgens verschillende criteria. Maar het blote feit dat we ervaringen kunnen hebben, dat we openstaan naar de dingen van de wereld, dat heeft onvoldoende aandacht gehad. En elk oordeel daarover blijft ook buiten hun bevoegdheid.
De ervaring
Dat tere gebeuren dat elke ervaring is: de hele schepping wordt gefilterd door het Zelf! Die tere verstrengeling waarin alles én een afzonderlijke en gesloten eigenheid en een open identiteit moet /mag behouden én moet openstaan naar de epifanie van de Exuberante. Dit exclusief menselijke, humane van de ervaring, waarin de epifanie van de Exuberante openbloeit! Het exclusieve van de openheid van de mens voor de weelde van het Zijn. Openheid voor de mens en openheid door de mens, waardoor een ander Zijn zichtbaar wordt. Vòòr die menselijke openheid vertoonde zich een ander Zijn. Door de menselijke openheid wordt het Zijn in zijn breedte en diepte zichtbaar. Een gewaarwording is een aanvaring met de wereld. Een ervaring is geen aanvaring! Is het dat niet wat M. Heidegger poogt te verwoorden in de allerlaatste regels van zijn Die Frage nach dem Ding, uit 1957?
De ervaring is het moment waarop we voorbij de gegeven dingen van de wereld reiken, tot in de nabijheid van de verhulde weelde van het Zijn; de gegeven dingen van de wereld overstijgen, eruit emergeren; is het moment waarop we het aangereikte vrij interpreteren, een eigen zin geven, er een willekeurige selectie op toepassen. Bepaalde dingen verwerpen en op andere het felle licht van de omvormende, verrijkende , epifanerende spots richten. Trillingen worden omgetoverd tot de muziek van b.v. Mozart. Is dat niet de nieuwe 'Dimension' die zich 'eröffnet'? Is dat niet de zin van 'überspringen' en 'zurückreichen'? :
"Die Frage: Was ist ein Ding? ist die Frage: Wer ist der Mensch? [... ] Der Mensch ist als jener zu begreifen, der immer schon die Dinge überspringt, aber so, dass dieses Überspringen nur möglich ist, indem die Dinge begegnen und so gerade sie selbst bleiben - indem sie uns selbst hinter uns selbst und unsere Oberfläche zurückschicken. In Kants Frage nach dem Ding wird eine Dimension eröffnet, die zwischen dem Ding und dem Menschen liegt, die über die Dinge hinaus- und hinter den Menschen zurückreicht." (p. 189)
Ervaren is het doorleven van het ont-springen uit je gesloten eenheid, eigenheid, van je Zelf in de ontmoeting met de veelheid van de dingen van de wereld. Zelf door Alles. Je komt weer tot je eigen simplicitas, je eigen verstrengeld zelfbezit. Je ervaart jezelf als een centrum van bevrijdend kennen, van eigenzinnig oordelen en selecteren, van beslissen en van handelen. In de echte ervaring bevestig je jezelf, tegen alle afhankelijkheden in, als een autonoom Ego tegenover de andere dingen van de wereld. Je stoot ertegen aan en zet je ertegen af; door de stoot word je jezelf, ondervind je en erken je jezelf in je anders zijn, je 'vreemd' zijn en tevens de vreemdheid van de dingen van de wereld. Je wilt er niet in opgeslorpt worden, je er niet door laten beheersen. Omne ens est aliquid. Je ont-springt de onverbiddelijke, blinde lineariteit van de causale processen, die mechanisch verlopen zonder enige dramatiek, omdat ze geen aangezicht hebben, geen Zelf. De Aarde treurt niet om een tsunami. Ze draait na een aardbeving of vulkaanuitbarsting onverstoord verder haar rondjes. De verwoesting van de Krakatoa ( 1883 ) herstelt zich als vanzelfsprekend, alsof er niets gebeurd is, behalve ruimte bieden voor nieuw leven, voor nieuwe planten en dieren. In elke ervaring stel ik mezelf nadrukkelijk buiten de dramatiekloze herhaling van de kosmische processen zonder eigen aangezicht noch eigen individualiteit. In elke ervaring reiken we voorbij onszelf en onze begrenzing en raken we aan de grenzeloosheid het Zijn, aan de wil te Zijn, zonder ons te verschroeien, en wijzen we elke vorm van Niet-zijn af.
Zo blijven we in elke ervaring verwonderd over ons eigen Zijn met n tegenover dingen van de wereld. In de ervaring kiezen wij vrij welke zin het Zijn zal krijgen! Wij bepalen of trillingen louter lawaai of ruis zullen blijven, dan wel muziek zullen worden; wij bepalen of een lijster louter een hoopje vlees verstopt in veren blijft, en een vis niet meer is dan een koud, nat ding. Of dat bepaalde trillingen ons hart doen overslaan omdat we de stem van onze geliefde horen. Of de zang van die lijster daar lente in ons gemoed brengt. En of we ons in deze vis verwonderen over de eigenaardigheden van het water.
In het dagelijkse leven laten wij al onze ervaringen 'elders' renderen: in levenservaring'. Door de contingente aspecten, het hier en nu van de concrete ervaringen weg te knippen, en die overgebleven kern te transponeren. Wij doorzien de concrete, actuele ervaringen op hun 'eeuwigheidswaarde'. Daarvan maakt dan de wetenschap haar job: voor iedereen gelijkelijk altijd en overal bereik-, beschikbaar en inzetbaar. De ervaring boort een diepere, onderliggende werkelijkheid aan, een parallelle wereld, met bestendige eigenschappen, gestructureerd, op elkaar afgestemd, zinvol en zijns-effectief.
We blijven vaak te min denken over ons ervaren, over onze ervaringen. Ze zitten ons te dicht op de huid; zodat we aan onze ervaringen voorbij leven, zoals we geen acht slaan op onze leesbril, of niet in de gaten hebben dat we constant ademen. Ieder van ons ervaart zichzelf dubbel: aan de ene kant als een deel van een omgeving, als opgenomen in, als betrokken op die omgeving, als uitgesmeerd over en opgezogen in het totale gebeuren dat zich rondom ons afspeelt. Maar dat 'geslodderd' zijn impliceert een tegenpool. Twee polen die op elkaar betrokken zijn, die elkaar maken tot pool en tot tegenpool, die in alle verscheidenheid en tegengesteld zijn aan elkaar, toch met heel hun eigenheid naar elkaar verwijzen: de centripetale ik-pool en de centrifugale wereld-pool. De ik-pool kenmerkt zich door een gerichtheid op eenheid, via coherentie, coördinatie en integratie; op integratie van een complexe veelheid en verscheidenheid. De wereld-pool onderscheidt zich door een niet overzienbare woekering van veelheid en verscheidenheid aan dingen, die blijkbaar naast en los van elkaar bestaan. Een veelheid of verscheidenheid die nooit restloos opgesomd noch geanalyseerd raken.
Ervaren heeft altijd te maken met die twee polen: de wereld en het Zelf. Het onmiddellijke, de actualiteit, het aanwezige, het dwingende heden waarin we moeten overleven; waarin we dus naar de toekomst gericht zijn; waarin we uit het verleden het bruikbare puren, de over het hoofd geziene, veronachtzaamde mogelijkheden weer opvissen.
Ervaren is mezelf in de kosmos engageren en de kosmos in mij tot zijn apex laten openbloeien. Als we wijn degusteren, geven we het volle pond aan een hele kosmische evolutie en verstrengelen we een hele reeks oogst- en verwerkingsactiviteiten, groei- en rijpingsprocessen, maatschappelijke realiteiten als verhandelen, kopen en verkopen. Wat mooiers kan een druif overkomen dan tot wijn te gisten en nadien door een kenner gedegusteerd te worden?
Ervaren is boven het gewaarworden en waarnemen uitstijgen; is soeverein interpreteren en selecteren; is emergeren, los van de strikt causale verbanden. Nieuwe zijnsdimensies ontstaan; hogere zijnsniveaus worden gerealiseerd, die niet onderworpen zijn aan de causale wetten van de kosmos, dimensies als ethiek, solidariteit, rechtvaardigheid, goedheid, waarheid, schoonheid, liefde, genegenheid, humaniteit, etc.
In de ervaring doorbreekt ( er is geen logica, geen vast procesverloop ) de mens zijn begrenzing in het hier en nu, zijn te eng gesitueerd zijn, zijn particulariteit, die hem als een hitteschild diende en beschermde, en ont-dekt hij de blijvende, onbegrensde zijnspotentie, de permanente zijnswaarde in de waargenomen zijnden of in de be- en doorleefde feiten. Het Zelf, het Ego verstrengelt tot eenheid wat verspreid over de wereld uitgesmeerd ligt. De zijnspotentie van de dingen of de zijnsmogelijkheden van de feiten die verder reiken dan hun eigen begrenzing door Tijd en ruimte: "über die Dinge hinaus- und hinter den Menschen zurückreicht.".
Toepassing op het zien
Ervaren is ontmoeten, = ont-moeten, niet-moeten. Je uit de dwingende tredmolen van het causale gebeuren bevrijden. Dat ont-moeten speelt niet voor suiker in de koffie. Samen komen, afstand overbruggen, en toch respect voor elkaar betonen, elk in zijn eigenheid en eigenwaarde laten, die zelfs verhogen, affirmeren, bevorderen. Uitwisselen, interageren. Zien gebeurt altijd door een Ego, door een altijd concreet, gesitueerd Ego, steeds door een levend ik. Dat levend Ego ziet steeds iets bepaalds. Ziet niet om het even wat, selecteert in een brede horizont, wat hem/haar aanspreekt, vanuit een zijnsbehoefte, verlangen, iets dat de aandacht vraagt, de aandacht trekt. Dubbel: Iets dat eruit steekt, dat afsteekt tegen het geheel, anders is, muitert. Iets dat zich uit een geheel loswrikt, zich afzondert, zich ten toon stelt, dat gezien wil worden, opgemerkt, afgezonderd wil worden "Der Baum stellt sich uns vor." Zien uit noodzaak, uit zijnsbehoefte: uitzien naar zijnsaanvulling en naar zijnstransfusie. Zien gebeurt altijd door een echt levend Ego, altijd Nu en Hier, gesitueerd, in een omgeving, die het Ego om-geeft, draagt, in stand houdt, waarvan het Ego het centrum is, of probeert te zijn. Door zichzelf te zijn. De kijker is deel van het gebeuren. Is deel van de situatie, is actor: hij kijkt, zij ziet iets, ziet uit naar zijnsaanvulling. Hij of zij kijkt, onderscheidt, kent, oordeelt, selecteert en integreert vrij, naar eigen goeddunken. Maar ook het geziene is betrokken partij, het bekekene, het beschouwde hoort tot de situatie, tot de horizont waarvan het deel uit maakt en waartegen het afsteekt, zich afzet om zich te onderscheiden als een eigen Zelf. 'Omne ens est aliquid'. Elk brengt zijn aandeel in het zien. Ziet de vergeten of onvermoede zijnspotenties in het verleden. Weet van de zijnsbehoeften voor de toekomst. In het gebeuren van het ervaren. Iets dat beide polen onderscheidt en op elkaar betrekt en dat elke pool insluit door uitsluiting, of uitsluit door insluiting. Ego brengt zijn vijf onderscheiden zintuigen, maar verbindt die. Elk zintuig is een specifieke, actieve, constituerende opening naar de wereld, een veroverend openstaan naar de wereld. Geen causale 'do ut des', maar daarbovenuit emergerend, op andere, vrijere basis dan strikte causale relaties. Zien is deel van de queeste
Ervaren is telkens vrij op een viersprong staan, is vrij over jokers beschikken. In het vrij kennen, volgens eigen criteria oordelen en selecteren, in het volgens eigen motieven beslissen en handelen beleven we de vreugde er te zijn! Het Zelf van het Ego bevestigt zijn heerschappij over wat vanuit de kosmos aangereikt wordt. We ervaren tevens de vrijheid van keuze: het kan altijd nog anders, het roer kan altijd nog driemaal om: zo beleven we soeverein en op originele, onnavolgbare manier het vrij verstrengelen van wat 'vreemd' is, en het selecterend stichten van exclusieve betekenissen. In het ervaren wordt de humanitas geboren, ont-springt ze aan de materie, aan het louter kosmische en vitale. In het ervaren realiseren we betekenis: rechtvaardigheid, solidariteit, onderscheid tussen goed en kwaad. De zijnden zijn neutraal. Individualiteit maakt ze goed / kwaad. Niet uit te wisselen.
Het individuele
Als in een concertzaal honderden muziekliefhebbers luisteren naar dezelfde symfonie van Dvorak gespeeld door hetzelfde orkest, dan is de zaal gevuld met zoveel Dvoraks als er ontroerde luisteraars aanwezig zijn. In het Stedelijk Museum hangt maar één materiële Nachtwacht van Rembrandt, maar er zijn zoveel Nachtwachten als er bezoekers door ontroerd worden. Elk is ontroerd op zijn manier. Elk beleeft en doorleeft het kunstwerk op zijn eigen, onvervangbare, onuitwisselbare wijze. Elk realiseert in het kunstwerk op zijn eigen wijze de epifanie van het Zijn. Niemand kan de ervaring van die ontroering van de andere overdoen of vervangen, in zijn of haar plaats beleven, of de zijne doorgeven, uitwisselen. Elk hoort, ziet, oordeelt, selecteert en integreert op zijn unieke wijze dat kunstwerk. Ervaringen zijn nooit uit te wisselen, zijn nooit te veralgemenen. Met niemand. Niet mede te delen. We kunnen er hoogstens over praten. Niet uit te wisselen!
In de ervaring bevestigen en versterken zich, ogivaal, het contingente individuele en het Absolute Zijn. Ervaringen zijn telkens strikt individuele ontmoetingen van een individueel zijnde met het Absolute Zijn via andere zijnden, zonder dat het contingente zijnde opgebrand, verschroeid wordt.
"Du bist so gross, dass ich schon nicht mehr bin,
Wenn ich mich nur in deine Nähe stelle."
R. M. Rilke, Das Stunden-Buch
Mysterie: de ontmoeting met het Absolute Zijn bevestigt en versterkt het contingente zijnde in zijn contingente uniciteit ! Voert het tot zijn apex . Laat het als een Ego openbloeien in zijn Zelf-zijn, in zijn afhankelijkheid van de kosmos. " Das Seyn braucht den Menschen!"
Ervaren, achter , voorbij de dingen reiken, om het eigen zelf te ontdekken, en opgevangen worden in de armen van het Absolute Zijn.
Opmerkelijk dat niemand, bij mijn weten althans, die relatie opmerkelijk gevonden heeft.
De as staat vast, is statisch, maar enkel in tegenstelling tot het wiel. De as is stabiel verbonden met het voertuig
Het wiel is beweeglijk, mobiel, maar alleen ten opzichte van het voertuig, ten opzichte van de as en ten opzichte van de weg er mee verbonden door de as.
De as zit vast in het kosmische, in het ruimtelijke. Omdat er uitbreiding, uitgestrektheid is. Uit elkaar liggen.
Het anker is meer symbool voor het tijdelijke, voor het vergankelijke in de tijd.
Het wiel is de negatie van de de as.
De as is de negatie van het wiel.
Een wiel zonder de as?
De as zonder het wiel?
Het wiel zit los vast aan de as.
De as zit los vast aan het wiel.
Ze kunnen elkaar niet missen. Ze constitueren elkaar.
Beide zijn ze man-made. Cultuur producten. Artefacten. Artefacten zijn eigenzinnige maaksels, die wel de kosmische wetmatigheden volgen en toepassen, maar op niet-kosmische doelen gericht zijn.
Het wiel staat los tegenover de as, maar ook tegenover de plaats: het verplaatst zich. Het wiel transporteert de as. Maakt de as los van de aarde. Verticaal en horizontaal. Los van een bepaalde, kosmische plaats of locatie. Kosmisch los, gedelokaliseerd.
Zonder as rijdt het wiel tevergeefs; of liever, het rijdt niet: het delokaliseert zichzelf, wordt gedesitueerd; het bolt enkel maar ergens van weg, rolt enkel, verwijdert zich. Rolt doelloos, richtingsloos. Beweging om de beweging. Dat rijden is louter zich verplaatsen, richtingloos, inhoudsloos, naar nergens, alleen weg van. Vruchtloos. De as echter gebruikt het wiel voor haar verplaatsing, en zij geeft het wiel een richting. De as geeft richting en doel aan het verplaatsen van het wiel. Geeft zin en inhoud aan het wiel. Geeft functie aan het wiel. Constitueert het wiel als wiel. Kadert het voertuig in een groter, kosmisch geheel. Het wiel dient de as. Het wiel schenkt de as wat deze in se niet heeft: verplaatsing, delokatie. De as schenkt het wiel wat dit in se niet heeft: richting, doel, effect en gevolg. Nut. Uitwerking.
Hermeneutische cirkel?
Heeft die geen centrum? Geen as? Waar voert het wiel de as in deze cirkel?
Wat maakt dat wiel en as tegenover elkaar hun rol kunnen spelen? De speling. Een ongebondenheid. Een niets.
De speling die heerst tussen as en wiel. Tussen wiel en as heerst leegte.
Heerst het niets.
De leegte tussen hen in.
Het Niets is hier de echte drijfas van het gebeuren.
Zonder die speling, zonder die leegte is er geen as en dan ook geen wiel.
Het is de speling die de as als as mogelijk maakt; het is de speling die het wiel als wiel laat draaien om de as. Die het wiel de vrijheid geeft om als een wiel te wentelen rond de as.
Het is de leegte, het Niets dat het beide, as en wiel, mogelijk maakt elk tegenover de andere zijn of haar rol te spelen. Die tussen hen wederkerigheid laat gedijen. Een ongebonden verbondenheid. Samenwerkende tegenstrijdigheden.
Warempel een creatief Niets! En een verwonderlijk koppel!
Nog maar eens de tekst van M. Heidegger uit 1964 op de leesplank gelegd :
Das Ende der Philosophie und die Augabe des Denkens. ( Zur Sache des Denkens, p. 61- 80. )
Heidegger zelf voorkomt het verwijt , p. 79 : « Allein ist dies nicht alles grundlose Mystik oder gar schlechte Mythologie, ?»
Waarom al dat nadenken over DENKEN ? Waarom überhaupt denken ? Wat draagt denken bij tot het Zijn, tot de kosmos ? Wat heeft denken gemeen met Zijn ?
Wat voor soort van zijnde zijn wij, mensen, dat wij alleen kunnen denken ? Moeten denken ? Mogen denken ? Wat voor zijnde zijn we dat we überhaupt denken, en dat toch belangrijk vinden ? Wat heeft denken met ons Zijn te maken, met ons contingent zijnde zijn ? Beperkt zijnde Zijn.
En wat voor soort plicht is dat ? Niet zoals de plicht van suiker in de koffie, die geen kant uit kan ! Geen dwang ! Geen noodzaak ! Geen natuurnoodzakelijk uitvloeisel. Geen causaal verband. Alleen Aufgabe ! Op-gave ! Gave ! Vrije gave. Wel met opdracht ! Opgedragen opgave.
Maar je moet er jezelf in vinden, ze assumeren, ze in je integreren.
Alleen de mens kan denken.
Zoals ook alleen de mens religie heeft, en ethiek; zich genoodzaakt voelt zich te verantwoorden tegen het geheel, tegen over wat verder ligt dan wat hem onmiddellijk raakt, tegenover wat verder ligt dan Hier en Nu. Alsof tijd noch ruimte hem kunnen inperken ! Alsof hij meer ruimte en meer tijd in zich heeft, dan de situatie hem lijkt toe te meten en te gunnen.
Alleen de mens springt uit de beknellende band van de dwingende, noodzakelijke causaliteit. Grundlose Mystik. Vergeten mystiek !
Wat schreef Wittgenstein reeds in zijn Tractatus:
« Nicht wie die Welt ist, ist das Mystische, sondern dass sie ist. »
Wie over Denken nadenkt, tast naar de grenzen van zijn Zijn. Naar de raakvlakken met het Zijn überhaupt.
In de inleiding zegt M. Heidegger het duidelijk : wat dringt zich als de vraag op ?
De « Zusammenhörigkeit des Seienden im Sein ! »
Hoe kunnen die twee samen horen ? Hoe kan er naast het Absolute Zijn überhaupt nog plaats zijn voor contingente zijnden ? Verschroeien die laatste niet onder de gloed van het Zijn ? Welk hitteschild beschermt hen tegen die alles verslindende gloed ? Welk brandscherm of brandgang belet die gloed ons tot scories te verzengen ?
Dat is het mysterie dat de filosofie moet bedenken. Dat mysterie heeft ze even uit de verte aangewezen, in haar prille begin, en dan vergeten. En dat mysterie is ze blijven vergeten ! Verblind als ze was door haar eigen opheldering ! Een opheldering van eigen makelij. Ze bedacht de causaliteit als de opheldering van het mysterie van het bestaan van contingente zijnden. Of de schepping !
« Das Sein bringt als der Grund das Seiende in sein jeweiliges Anwesen. »
En daarmee was het mysterie opgeruimd, uit de weg geruimd. Weggepoetst.
Deze opheldering echter maakte de filosofie blind voor haar enige, echte opgave ! Verblind door haar eigen opheldering bleef de filosofie eeuwen lang blind voor haar echte opgave : het mysterie van het bestaan van contingente zijnden naast het alles verzengende Zijn.
De vraag naar de verhouding, naar het raakvlak Zijn zijnde blijft als een afgrond breed open gapen. Die afgrond, die kloof blijft de filosofen blijkbaar afschrikken. Ze nestelen zich liever veilig en knus in hun gemakkelijk te bemeesteren en te bespelen oorzakelijkheidsdenken. De natuurwetenschappen vonden er hun vruchtbare werkbodem. Zo vruchtbaar, zo succesvol dat de filosofie naijverig lonkte naar die breed uitwaaierende natuurwetenschappen.
Onaangeroerd echter bleef de Vraag : hoe kan contingent zijnde de gloed van het Zijn overleven ? Hoe kan Zijn contingente zijnden tot het bestaan wekken, tot een Zelf oproepen, zonder die meteen tot scorie te verbranden ?
« Zusammenhörigkeit des Seienden im Sein ! » bleef vergeten.
En juist denken kan die opgave aan, want denken op zich is naar zijn natuur een brandscherm, is zelf een gepast hitteschilde dat ons behoedt voor verschroeiing door het Absolute.
Denken moet dus meer zijn dan de oude metafysica, door haar eigen opheldering geïmmobiliseerd in het louter causale denken. In de val gelokt door haar eigen schijnsucces.
Denken moet echter loskomen uit dat metafysische causale denken. Het mag zeker niet de toer van het natuurwetenschappelijk causale denken opgaan !
Denken moet het mysterie van het Anwesen, het bij elkaar zijn van Aboluut Zijn en contingente zijnden, al ware het stamelend, gestalte geven. Gestalte geven aan de ogenschijnlijke onmogelijkheid van een goede nabuurschap van Zijn en zijnden.
In het Zijn onderscheid ik twee bereiken : het strak omschreven kosmisch causale gebied tegenover het open humane emergente bereik. De mens gebruikt de kosmisch causale interacties als voetsuk, als vertrekbasis, als springplank, als trampoline voor zijn vrije buitelingen in het bereik van het humaan emergente. De overgang, de start ligt in de interpretatie van de gegeven kosmische werkelijkheid. Interpreteren is reeds emergeren. Kennen-hoe-dan-ook, hoe-dan-ook, is reeds je losmaken van de gegevenheid, van de opdringerigheid van de gegeven dingen, creëert reeds een alternatieve , parallelle wereld, en tussenwereld, een stootkussen, een frictieplaat. Kennen is de frictcieplaat, de schakelkast met talloze variatiemogelijkheden . Griet Vandermassen schetst die schakelmoglijkheden in de inleidende paginae van haar boeiend boek Darwin voor Dames, (2005, p. 9-25), en ook in de afsluitende paginae (vanaf p. 138).
Ik onderscheid in het totale Zijn twee tegengestelde bewegingen, al zijn ze mekaars spiegelbeelden. Spiegelbeelden in de zin dat ze met elkaar verbonden zijn, echter in tegengestelde zin. En toch liggen ze , op die wijze, in elkaars verlengde.
Hoe werkt causaliteit ? Volgens de reeds door Aristoteles onderzochte categorieën. Die categorieën vinden hun toepassing in de voorhandene wereld, in de dingen. Daar heerst de dwang en de onmiddellijkheid van de contact-causaliteit. Emergentie echter werkt volgens wat Heidegger noemde Existentialia, die geen dingmatige relaties of interacties hebben.
Causaliteit
Vuur brandt altijd, zuurstof vreet altijd blootgesteld metaal weg, suiker zoet de koffie en zout geeft het voedsel zijn smaak. En dat zonder acht te slaan op verzachtend of verzwarende omstandigheden. Causaliteit werkt noodzakelijk, lineair en universeel. Daarom zijn de resultaten voorreken- en voorspelbaar. Elke causa werkt enkel voor zich, gaat recht op haar doel af, zonder consideratie voor mogelijke neveneffecten. Het crashende vliegtuig vraagt niet wie er mee vliegt, of een pas gehuwd koppel mee vliegt, een zwangere vrouw, een baby van zes maand of een beroemde voetbalploeg. De gevolgen en neveneffecten zijn voor de anderen. Causae hebben dus geen respect voor individuen. Kunnen nooit ter verantwoording geroepen worden.
Dat heeft zijn voordelen. Loodlijnen zijn overal dezelfde. Zwaartekracht werkt overal op dezelfde manier, ook als ze niet lijkt te werken. De effecten van fysica en chemie, daar kun je oprekenen. Ze draaien perfect binnen hun eigen gebied.
Men kan niet ontkennen dat ook in de kosmische causaliteit sporen van intentionaliteit te bespeuren vallen, een tendens naar uitbreken, naar emergeren. Aanzetten tot emergeren dus.
Trillingen wekken andere trillingen op. Omdat trillingen op elkaar inspelen, elkaar oproepen en zich als het ware aan elkaar aanbieden; daarom zien we overal, bij alle volkeren, in alle culturen muziek ontstaan.
Emergentie
Hier moet ik veel voorzichtiger zijn in mijn uitspraken, want dat is als dusdanig nog nauwelijks verkend. Heidegger probeert daar aandacht voor te krijgen, via zijn Existzialen. In de diepte gaan de 175 pp. van zijn Was Heisst Denken ? (1952 ) daarover.
Emergentie kent geen noodzakelijkheid, geen lineariteit, geen universaliteit. Emergentie richt zich op individuen, hun eigenheid en hun vrijheid. Emergent handelen is uiteraard onvoorspelbaar. Het kan steeds anders! Het roer kan nog altijd driemaal om! Terwijl causae blind zijn, leunt emergentie heel erg op (voor)kennis, inzicht, beoordeling volgens eigen en vaak ad hoc criteria, weglating, vrije selectie, vrije keuze, vrij handelen volgens eigen motieven, met als gevolg verantwoordelijkheid voor de gevolgen. (Braunroth) Emergent handelen heeft dus geen grond, geen fundamentum inconcussum, nooit evidentie, nooit vaste zekerheid; het steunt enkel op redenen, op redelijkheid, op waarschijnlijkheid, op aannemelijkheid. Je bewegend in het bereik van de emergentie ben je er nooit, ben je steeds onderweg, en sta je voortdurend voor viersprongen, kun je, mag je , nee, moet je voortdurend jokers inzetten, en inschatten waar je die inzet, zonder vaste grond. Niemand verzekert je de beste keuze.
Men kan zeggen dat het emergentiebereik de zacht, kwetsbare buik van het Zijn is. Binnen het emergentiebereik beweeg je je voortdurend op glad ijs. Daarom dat de wetenschappen dat gebeid mijden, want er valt daar weinig roem te halen, weinig succeshits te scoren.
Waarom bijt M. Heidegger zich dan toch zo pitbull-gewijze 175 bladzijden lang vast in Was heisst Denken?
Waarom stelt hij zo vaak diezelfde vraag? Suiker vraagt niet wat het in de koffie moet doen. Zout ook niet. Vuur ook niet. Zuurstof nog veel minder. Die moeten nooit denken! Die krijgen nooit de eis tot denken te horen! En waarom vragen wij ons nooit af : "Waarom niet?"?
Waarom verwonderen wij ons nooit over dat denken? Het brengt op zich geen wetenschap voort!
Denken produceert geen levenswijsheid. Lost geen wereldraadsels op. En biedt geen energie voor onmiddellijke acties. Denken is totaal nutteloos! Zuivere luxe!
En toch blijft M. Heidegger die vraag 175 pp. lang stellen en herhalen! Hij neemt de hele dansvloer in, hij alleen en dartelt zwierig en breeduit over de hele ruimte . Waarvoor dient dat? Waarvoor is dat nodig? Welke nood wordt hier gediend? Is het omdat we blind geworden zijn voor die brede, gladde uitnodigende dansvloer? Omdat we te onbewust genieten van de zwier die we in het denken kunnen ontplooien? Wil M. Heidegger ons weer bewust maken van het wonder van het denken, van het kunnen, mogen, moeten denken? Nochtans, alle denken, alle denken is maar voorlopig! Op zich doet het niets! Het is het Vorläufigste alles vorläufiges Tuns des Menschen, . Voorlopig, want het hitteschild dat ons beschermt tegen de verwoestende gloed van het Absolute Zijn. Denken is een stootkussen, een buffer die alle botsingen met het absolute Zijn opvangt en afzwakt.
Waarom heisst?
Waarom Denken?
Waarom heisst Denken?
Waarom Was heisst Denken?
En ik voeg eraan toe: Waarom Wer heisst uns das Denken?
Geen van deze vragen heeft iets vandoen met de kosmos! Met causale verbanden of interacties, zoals vuur met water, suiker met koffie, of zuurstof met metaal.
Waarom heisst? Speelt dat in de relatie water - vuur, zout soep, suiker koffie? Neen! Bij deze laatsten speelt de dwingend contact-causaliteit onafwendbaar. Maar bij denken spelen geen dwang-interacties.
Heissen is drie-polig. Iets (1) eist iets (2) van iets/iemand (3).
Hier ligt nergens enige onmiddellijkheid, directheid, Unumgänglichkeit. De eis moet door de andere eerste gehoord worden, erkend en aanvaard worden. Daarom moet de eiser de andere als andere, als anders, als een Zelf, als een Ego kennen en beoordelen; als een andere met eigen beoordelings-, inschattings-, en uitvoeringsvermogen. Dat zit in het eisen zelf! In het eisen zit verder een vrije wrijvingsruimte, een Spielraum, een frictieplaat en schakelkast. Een tussenruimte, een ruimte van vrijheid, voor wederzijds elkaar vinden, erkennen en aanvaarden en op elkaar afstemmen!
Men kan van vuur niet zeggen dat het iets eist van het water, noch van het water dat het iets eist van het vuur. In kosmische processen is geen ruimte voor eisen. Heissen ligt in het emergente bereik van het bevelen, van het oproepen, van het uitnodigen, van het verleiden.
Waarom eisen? Omdat méér gevraagd wordt dan de gesloten stimulus response-reactie, dan de oorzaak gevolg - reactie. Méér! Eisen reikt naar diepere zijnslagen. Eisen tast naar de Zijnsgrond. Naar onze eigen Zijnsgrond.
Heissen veronderstelt veelheid en verscheidenheid. Impliceert tijd, impliceert ongelijkheid. Maar dan wel een raadselachtige ongelijkheid, een wandelende ongelijkheid. Immers, heissen doet een meerdere tegenover een mindere, een onderdanige. Die meerder heeft echter iets minder dan die onderdaan, eist voor zich iets meer op van de mindere, heeft iets nodig van die mindere, waarvan hij dus erkent dat die iets meer heeft dan hijzelf. Al eisend erkent de meerdere dat hij de mindere van de mindere is. Hij erkent de meerderheid van de mindere , en dus een voor hem negatieve ongelijkheid tegenover de mindere. Raar spel van het eisen! Het heissen maakt de meerdere tot de mindere van de mindere. En maakt van de weeromstuit van de mindere de meerdere van de meerdere: admirabile commercium!
Wat een raadselachtig verband , wat een wonderbaarlijk heen-en-weer tussen de zijnden schuilt achter dat eisen! Het emergentiegebeuren!
Was heisst Denken? Toch wel opmerkelijke vraag! Naar een echt on-kosmisch gebeuren dat we te onnadenkend, te gedachteloos Denken noemen! Denken dat zich door geen grenzen laat inkluisteren. Zelfs niet door het Niets! Zelfs niet door het onmogelijke! We kunnen rustig vierkante cirkels bedenken, roze olifanten, vliegende gebraden kippen. Denkend overtreden we lustig alle regels van de logica! Geen tegenstrijdigheid houdt ons denken tegen. Denken spot met de kosmos en zijn causale wetten. Denken wordt door geen banden ingesnoerd, door geen onvermogen verlamd. Het meest verhevene en meest sublieme laat zich net zo gemakkelijk denken als het laagste en gemeenste; het meest vanzelfsprekende en het wonderbaarlijkste of onwaarschijnlijkste. Mystici en struikrovers doen het.
Heissen & Denken
Op de achtergrond staan altijd veelheid en verscheidenheid van eindige zijnden. En het raadsel van het onderlinge verband tussen die vele en verschillende en eindige zijnden.
Wat is eindigheid in feite? Of is ook dat een lang afgesabberd begrip? Eindig? Als ze toch intens op elkaar betrokken zijn, elkaar juist omwille van die eindigheid zo nodig hebben. Zijnden met een Zelf, met een Ego. Want zelfs een atoom heeft een Ego. Zo sterk zelfs dat elke geforceerde splitsing verwoestend is voor de verre omgeving.
Wat is dan verband tussen die eindige zijnden? Wat is dan dat Ego? Want als er geen Zelf is, als er geen Ego is, dan is er ook geen eindigheid. Enkel een chaotisch, brijachtig magma zonder structuur noch articulaties. Dat zou dan Zijn zijn?
Dus toch veelheid, toch verscheidenheid, toch eindigheid, en grenzen. Dus tòch Zelfs, tòch Egos. Maar wat wemelt er dan tussen die zijnden? TUSSEN? BAND? VERBONDENHEID? Dat weefwerk, dat netwerk. Dat inter-? Wat zijn de relaties tussen de zijnden. En van welke aard zijn die?
Denken
Hoe stevig zit denken in het Zijn? Hoe hard kan dat zich maken? Door te denken op zich bied je geen weerstand aan een instortend huis tijdens een aardbeving. Met denken voorkom je niet dat de bliksem tijden de storm inslaat. Denken op zich is komisch totaal nutteloos. Totaal zonder effect. Op zich speelt denken geen rol in de natuurcausale interacties. Noch vuur, noch zout, noch zuurstof moeten denken om effect te sorteren. Denken is je moeizaam, steeds wegzakkend je bewegen door drijfzand. Ondankbare sisyfusarbeid. Denken, waarover? In welke richting? Langs welke weg? Volgens welk kompas? Waar naartoe? Volgens welke methode?
Echt denken ontvoert ons uit het veilige gebied van de overzichtelijke, berekenbare, zekere causale interacties en brengt ons in totale onzekerheid. Het biedt nooit een vaste grond of een vaste zekerheid. Denken is een bescherming, een middel en een doel. Denken beschermt ons als een hitteschild, want de verwoestende gloed van de Exuberante, het Absolute Zijn zou ons geen enkele kans tot bestaan geven. Hij is die Is. Hij moet zelf zijn boog, zijn regenboog met de ontspannen pees op de Aarde zetten, zelf zijn eigen effectiviteit uitschakelen om Noach een nieuwe toekomst te geven.
Denken is ook een middel. Door het denken van het Zijn , van de kenosis, van de queeste stijgen we ver uit boven de kosmos, boven het kenotische geheel en de kenotische samenhang van de zijnden, en ontspringen we de louter lineaire, dwingende causale relaties en interacties, vinden we onszelf, ons Zelf, in de verstrengeling van de ervaren veelheid en verscheidenheid ter epifanie van de weelde van de Exuberante. Pas door de verstrengeling, de verbondenheid van onze ervaringen te denken worden we mens. Denken wijst ons ook het doel. Het wijst ons de mogelijke weg door het drijfzand, weg van de Grijns. Het zet ons op weg naar de apotheose, op de juiste weg van de queeste naar het einddoel .
En dat al heissend, niet door contactdwang, maar uitlokkend, roepend, uitnodigend, motiverend, in alle vrijheid. Buitelend op de trampoline van de causaliteit!
Denken op zich heeft geen kosmisch effect. Het slaat niet als een hamer, knelt niet als een tang, snijdt niet als een mes, roest niet als metaal, brandt niet als vuur, trilt niet als een snaar, beeft niet als een aardlaag. Denken heeft geen fysische noch chemische inwerking in de kosmos. Denken laat het bedachte in zijn waardigheid en fysische integriteit. Het respecteert elke zijnde in zijn of haar eigenheid en Zelf.
Waarom wordt dit onbeduidende, nutteloze, a-kosmische denken dan toch zo dringend van ons geëist? Marmer, dat kun je betasten, testen, verkruimelen, wegen, meten, analyseren. En wat weet je dan? Alleen Michelangelo kon er een David uit bikkelen. Tussen het blok marmer uit Carrara en de David gaapt de onbepaaldheid en de onzekerheid van de creatie van een uniek kunstwerk: het emergentiebereik, de glibberige zachte buik van het Zijn.
Blijft nog de vraag: waartoe godsdienst? Wat verwacht ik van mijn godsdienst?
- Dat ze me een gremium biedt, een veilige schoot, een schaapskooi met vele gelijkgezinden, die deze gelijkgezindheid van elkaar weten, en dat waarderen, met behoud van de vrije eigen mening.
- Dat ze het me mogelijk maakt op deze Aarde een zinvol en menswaardig leven te leiden, met mezelf, met de mensen en met de zijnden rondom me.
- Dat ze me criteria biedt om te oordelen, redenen om te beslissen, motieven en doelen aanreikt om te handelen. Het moet me de kenmerken bezorgen om in de omringende chaos die dingen te isoleren die waardevol zijn, en de categorieën om ze te hergroeperen en te ordenen.
En wat met de mythe?
Ik meen dat men de mythe te vaak te exclusief individualistisch behandelt. Een mythe verenigt de mensen tot een gemeenschap. Ze sticht gemeenschap en ze ontspringt uit de gemeenschap. Want dat is toch de rol van de mythe: de mensen gemeenschappelijke criteria geven om te oordelen, om onderscheid te maken tussen goed en kwaad, tussen waardevol en waardenloos, gemeenschappelijk aanvaarde redenen en een onbetwiste logica om te oordelen, gedeelde motieven en doelen om samen te handelen. En dat we dat van elkaar weten. Zeker in deze tijden waarin consensus een walmende vlaspit is. Daarom is die gemeenschappelijke belijdenis zo belangrijk, dat samenkomen in de kerken of congressen, die publieke vieringen of happenings, het samen doorlopen van gemeenschappelijke rites. Mythen smeden zo individuen minimaal tot beperkte gelijkgezinde gemeenschappen.
Mythen vijlen ook de scherpe hoeken en kanten van de ondraaglijke realiteit weg; ze helpen de frustraties te slikken, vergulden de bittere pillen die we allemaal moeten slikken: dat we tijdelijk zijn en beperkt. Maar ze geven ook een verheviging aan de levens-toppunten. Daarom dat, althans op het platteland, bij huwelijk en dood, alles stil valt; dat vooral bij begrafenissen de kerken te klein zijn voor de samengestroomde gemeenschap. Ik vraag me dan vaak af hoeveel mensen die op zo'n begrafenis verzamelen de overledene het laatste jaar nog gesproken hebben? Wat drijft hen dan toch te komen? Een gezamenlijk beleden verzet tegen de dood? Een"'t En Zal!"proclamatie?
In de mythen gaat het steeds om het volk, om de gemeenschap. Individuen hebben geen mythen. De mythe helpt de individuen om, geruggensteund door al de anderen, door hun gemeenschap, hun"'t En Zal!"uit te schreeuwen tegen alle verdrukking in. Elke mythe heeft een nuttige opiumrol, een palliatieve functie, biedt sociaal aanvaardbare escaperoutes aan om te ontsnappen aan deze ondraaglijke kosmos, om de tol te aanvaarden van het niet-zijn ten gunste van het leven. Elke mythe biedt toch tevens voldoende ruimte om met een eigen mening te verschillen van de interpretaties van anderen.
Het ver-beeld-ingselement van de mythe: Men moet in de mythe als beeld geloven. Als beeld. P. Ricoeur schreef dat de mythe te denken geeft. Als de mythe te denken geeft, valt ze buiten haar rol, dan is ze functieloos. Ze is dan geen mythe meer. Aan mythes worden geen vragen gesteld. Die worden niet in vraag gesteld, noch kritisch onderzocht. Net zomin als men zijn liefde voor de partner kritisch onderzoekt. Mythes worden, tegen beter weten in, alleen maar geloofd. Mythes worden geloofd, doen hopen en worden beleefd. Basta! Wie aan het onderscheid boodschap - verwoording peutert, die is de trappers kwijt, die is niet meer mee, die heeft geen mythe, geen boodschap meer, geen troost meer. (Wat schrijft R. Scruton daar vertederend over!) Geen mythisch beeld meer, dan ook geen boodschap meer.
De mythe geeft wel te denken, maar dan in die zin, dat ze verder doet kijken dan wat Hier en Nu aan je opgedrongen wordt. Verder dan het 'Es gibt', dan het 'Il y a'. Wie boodschap scheidt van verwoording, heeft geen boodschap meer, alleen nog een verhaal. Een narratio: manipuleerbaar product dat slaafs aan het handje van een poëtica loopt. Een min of meer aanvaarde aaneenschakeling van losse feitelijkheden, verbonden door linguïstische en retorische trucjes. En de non-believer kan daaraan naar believen met gerust gemoed gaan prutsen.
Daarom dat gelovige moslims hun Koran niet kritisch willen onderzoeken. Elke gelovige weigert dat. Als ze gaan onderzoeken, dan is de aura verdampt, is de 'charme' onttoverd, is de zalving verzuurd. Is er geen troost meer. Geen Betovering meer. De Tover is weg.
Wie, zoals wij, christenen, onze teksten met acribie kritisch onderzoeken en analyseren, die voelt dat hij 'bedrogen' is. Die weet dat er niet staat wat er staat. En eens de tover weg, valt ook de institutie en de hele administratie als een kaartenhuisje in elkaar. En zonder de kreukelzone, de beschutting of wattering van een kaartenhuisje verdragen we het contact met de onverbiddelijke werkelijkheid niet. Dan maken we kaartenhuisjes van de dierenriem, horoscoop, voetbal, Kim Clijsters, Eddy Merckx, Eurosong, BV's, etc. En dan zijn we een verdeelde massa. Geen gemeenschap meer. Enkel losse 'ikjes', zonder reële beschuttende verbondenheid.
In het Zijn onderscheid ik twee bereiken : het strak omschreven kosmisch causale gebied tegenover het open humane emergente bereik. De mens gebruikt de kosmisch causale interacties als voetsuk, als vertrekbasis, als springplank, als trampoline voor zijn vrije buitelingen in het bereik van het humaan emergente. De overgang, de start ligt in de interpretatie van de gegeven kosmische werkelijkheid. Interpreteren is reeds emergeren. Kennen-hoe-dan-ook, hoe-dan-ook, is reeds je losmaken van de gegevenheid, van de opdringerigheid van de gegeven dingen, creëert reeds een alternatieve , parallelle wereld, en tussenwereld, een stootkussen, een frictieplaat. Kennen is de frictcieplaat, de schakelkast met talloze variatiemogelijkheden . Griet Vandermassen schetst die schakelmoglijkheden in de inleidende paginae van haar boeiend boek Darwin voor Dames, (2005, p. 9-25), en ook in de afsluitende paginae (vanaf p. 138).
Ik onderscheid in het totale Zijn twee tegengestelde bewegingen, al zijn ze mekaars spiegelbeelden. Spiegelbeelden in de zin dat ze met elkaar verbonden zijn, echter in tegengestelde zin. En toch liggen ze , op die wijze, in elkaars verlengde.
Hoe werkt causaliteit ? Volgens de reeds door Aristoteles onderzochte categorieën. Die categorieën vinden hun toepassing in de voorhandene wereld, in de dingen. Daar heerst de dwang en de onmiddellijkheid van de contact-causaliteit. Emergentie echter werkt volgens wat Heidegger noemde Existentialia, die geen dingmatige relaties of interacties hebben.
Causaliteit
Vuur brandt altijd, zuurstof vreet altijd blootgesteld metaal weg, suiker zoet de koffie en zout geeft het voedsel zijn smaak. En dat zonder acht te slaan op verzachtend of verzwarende omstandigheden. Causaliteit werkt noodzakelijk, lineair en universeel. Daarom zijn de resultaten voorreken- en voorspelbaar. Elke causa werkt enkel voor zich, gaat recht op haar doel af, zonder consideratie voor mogelijke neveneffecten. Het crashende vliegtuig vraagt niet wie er mee vliegt, of een pas gehuwd koppel mee vliegt, een zwangere vrouw, een baby van zes maand of een beroemde voetbalploeg. De gevolgen en neveneffecten zijn voor de anderen. Causae hebben dus geen respect voor individuen. Kunnen nooit ter verantwoording geroepen worden.
Dat heeft zijn voordelen. Loodlijnen zijn overal dezelfde. Zwaartekracht werkt overal op dezelfde manier, ook als ze niet lijkt te werken. De effecten van fysica en chemie, daar kun je oprekenen. Ze draaien perfect binnen hun eigen gebied.
Men kan niet ontkennen dat ook in de kosmische causaliteit sporen van intentionaliteit te bespeuren vallen, een tendens naar uitbreken, naar emergeren. Aanzetten tot emergeren dus.
Trillingen wekken andere trillingen op. Omdat trillingen op elkaar inspelen, elkaar oproepen en zich als het ware aan elkaar aanbieden; daarom zien we overal, bij alle volkeren, in alle culturen muziek ontstaan.
Emergentie
Hier moet ik veel voorzichtiger zijn in mijn uitspraken, want dat is als dusdanig nog nauwelijks verkend. Heidegger probeert daar aandacht voor te krijgen, via zijn Existzialen. In de diepte gaan de 175 pp. van zijn Was Heisst Denken ? (1952 ) daarover.
Emergentie kent geen noodzakelijkheid, geen lineariteit, geen universaliteit. Emergentie richt zich op individuen, hun eigenheid en hun vrijheid. Emergent handelen is uiteraard onvoorspelbaar. Het kan steeds anders! Het roer kan nog altijd driemaal om! Terwijl causae blind zijn, leunt emergentie heel erg op (voor)kennis, inzicht, beoordeling volgens eigen en vaak ad hoc criteria, weglating, vrije selectie, vrije keuze, vrij handelen volgens eigen motieven, met als gevolg verantwoordelijkheid voor de gevolgen. (Braunroth) Emergent handelen heeft dus geen grond, geen fundamentum inconcussum, nooit evidentie, nooit vaste zekerheid; het steunt enkel op redenen, op redelijkheid, op waarschijnlijkheid, op aannemelijkheid. Je bewegend in het bereik van de emergentie ben je er nooit, ben je steeds onderweg, en sta je voortdurend voor viersprongen, kun je, mag je , nee, moet je voortdurend jokers inzetten, en inschatten waar je die inzet, zonder vaste grond. Niemand verzekert je de beste keuze.
Men kan zeggen dat het emergentiebereik de zacht, kwetsbare buik van het Zijn is. Binnen het emergentiebereik beweeg je je voortdurend op glad ijs. Daarom dat de wetenschappen dat gebeid mijden, want er valt daar weinig roem te halen, weinig succeshits te scoren.
Waarom bijt M. Heidegger zich dan toch zo pitbull-gewijze 175 bladzijden lang vast in Was heisst Denken?
Waarom stelt hij zo vaak diezelfde vraag? Suiker vraagt niet wat het in de koffie moet doen. Zout ook niet. Vuur ook niet. Zuurstof nog veel minder. Die moeten nooit denken! Die krijgen nooit de eis tot denken te horen! En waarom vragen wij ons nooit af : "Waarom niet?"?
Waarom verwonderen wij ons nooit over dat denken? Het brengt op zich geen wetenschap voort!
Denken produceert geen levenswijsheid. Lost geen wereldraadsels op. En biedt geen energie voor onmiddellijke acties. Denken is totaal nutteloos! Zuivere luxe!
En toch blijft M. Heidegger die vraag 175 pp. lang stellen en herhalen! Hij neemt de hele dansvloer in, hij alleen en dartelt zwierig en breeduit over de hele ruimte . Waarvoor dient dat? Waarvoor is dat nodig? Welke nood wordt hier gediend? Is het omdat we blind geworden zijn voor die brede, gladde uitnodigende dansvloer? Omdat we te onbewust genieten van de zwier die we in het denken kunnen ontplooien? Wil M. Heidegger ons weer bewust maken van het wonder van het denken, van het kunnen, mogen, moeten denken? Nochtans, alle denken, alle denken is maar voorlopig! Op zich doet het niets! Het is het Vorläufigste alles vorläufiges Tuns des Menschen, . Voorlopig, want het hitteschild dat ons beschermt tegen de verwoestende gloed van het Absolute Zijn. Denken is een stootkussen, een buffer die alle botsingen met het absolute Zijn opvangt en afzwakt.
Waarom heisst?
Waarom Denken?
Waarom heisst Denken?
Waarom Was heisst Denken?
En ik voeg eraan toe: Waarom Wer heisst uns das Denken?
Geen van deze vragen heeft iets vandoen met de kosmos! Met causale verbanden of interacties, zoals vuur met water, suiker met koffie, of zuurstof met metaal.
Waarom heisst? Speelt dat in de relatie water - vuur, zout soep, suiker koffie? Neen! Bij deze laatsten speelt de dwingend contact-causaliteit onafwendbaar. Maar bij denken spelen geen dwang-interacties.
Heissen is drie-polig. Iets (1) eist iets (2) van iets/iemand (3).
Hier ligt nergens enige onmiddellijkheid, directheid, Unumgänglichkeit. De eis moet door de andere eerste gehoord worden, erkend en aanvaard worden. Daarom moet de eiser de andere als andere, als anders, als een Zelf, als een Ego kennen en beoordelen; als een andere met eigen beoordelings-, inschattings-, en uitvoeringsvermogen. Dat zit in het eisen zelf! In het eisen zit verder een vrije wrijvingsruimte, een Spielraum, een frictieplaat en schakelkast. Een tussenruimte, een ruimte van vrijheid, voor wederzijds elkaar vinden, erkennen en aanvaarden en op elkaar afstemmen!
Men kan van vuur niet zeggen dat het iets eist van het water, noch van het water dat het iets eist van het vuur. In kosmische processen is geen ruimte voor eisen. Heissen ligt in het emergente bereik van het bevelen, van het oproepen, van het uitnodigen, van het verleiden.
Waarom eisen? Omdat méér gevraagd wordt dan de gesloten stimulus response-reactie, dan de oorzaak gevolg - reactie. Méér! Eisen reikt naar diepere zijnslagen. Eisen tast naar de Zijnsgrond. Naar onze eigen Zijnsgrond.
Heissen veronderstelt veelheid en verscheidenheid. Impliceert tijd, impliceert ongelijkheid. Maar dan wel een raadselachtige ongelijkheid, een wandelende ongelijkheid. Immers, heissen doet een meerdere tegenover een mindere, een onderdanige. Die meerder heeft echter iets minder dan die onderdaan, eist voor zich iets meer op van de mindere, heeft iets nodig van die mindere, waarvan hij dus erkent dat die iets meer heeft dan hijzelf. Al eisend erkent de meerdere dat hij de mindere van de mindere is. Hij erkent de meerderheid van de mindere , en dus een voor hem negatieve ongelijkheid tegenover de mindere. Raar spel van het eisen! Het heissen maakt de meerdere tot de mindere van de mindere. En maakt van de weeromstuit van de mindere de meerdere van de meerdere: admirabile commercium!
Wat een raadselachtig verband , wat een wonderbaarlijk heen-en-weer tussen de zijnden schuilt achter dat eisen! Het emergentiegebeuren!
Was heisst Denken? Toch wel opmerkelijke vraag! Naar een echt on-kosmisch gebeuren dat we te onnadenkend, te gedachteloos Denken noemen! Denken dat zich door geen grenzen laat inkluisteren. Zelfs niet door het Niets! Zelfs niet door het onmogelijke! We kunnen rustig vierkante cirkels bedenken, roze olifanten, vliegende gebraden kippen. Denkend overtreden we lustig alle regels van de logica! Geen tegenstrijdigheid houdt ons denken tegen. Denken spot met de kosmos en zijn causale wetten. Denken wordt door geen banden ingesnoerd, door geen onvermogen verlamd. Het meest verhevene en meest sublieme laat zich net zo gemakkelijk denken als het laagste en gemeenste; het meest vanzelfsprekende en het wonderbaarlijkste of onwaarschijnlijkste. Mystici en struikrovers doen het.
Heissen & Denken
Op de achtergrond staan altijd veelheid en verscheidenheid van eindige zijnden. En het raadsel van het onderlinge verband tussen die vele en verschillende en eindige zijnden.
Wat is eindigheid in feite? Of is ook dat een lang afgesabberd begrip? Eindig? Als ze toch intens op elkaar betrokken zijn, elkaar juist omwille van die eindigheid zo nodig hebben. Zijnden met een Zelf, met een Ego. Want zelfs een atoom heeft een Ego. Zo sterk zelfs dat elke geforceerde splitsing verwoestend is voor de verre omgeving.
Wat is dan verband tussen die eindige zijnden? Wat is dan dat Ego? Want als er geen Zelf is, als er geen Ego is, dan is er ook geen eindigheid. Enkel een chaotisch, brijachtig magma zonder structuur noch articulaties. Dat zou dan Zijn zijn?
Dus toch veelheid, toch verscheidenheid, toch eindigheid, en grenzen. Dus tòch Zelfs, tòch Egos. Maar wat wemelt er dan tussen die zijnden? TUSSEN? BAND? VERBONDENHEID? Dat weefwerk, dat netwerk. Dat inter-? Wat zijn de relaties tussen de zijnden. En van welke aard zijn die?
Denken
Hoe stevig zit denken in het Zijn? Hoe hard kan dat zich maken? Door te denken op zich bied je geen weerstand aan een instortend huis tijdens een aardbeving. Met denken voorkom je niet dat de bliksem tijden de storm inslaat. Denken op zich is komisch totaal nutteloos. Totaal zonder effect. Op zich speelt denken geen rol in de natuurcausale interacties. Noch vuur, noch zout, noch zuurstof moeten denken om effect te sorteren. Denken is je moeizaam, steeds wegzakkend je bewegen door drijfzand. Ondankbare sisyfusarbeid. Denken, waarover? In welke richting? Langs welke weg? Volgens welk kompas? Waar naartoe? Volgens welke methode?
Echt denken ontvoert ons uit het veilige gebied van de overzichtelijke, berekenbare, zekere causale interacties en brengt ons in totale onzekerheid. Het biedt nooit een vaste grond of een vaste zekerheid. Denken is een bescherming, een middel en een doel. Denken beschermt ons als een hitteschild, want de verwoestende gloed van de Exuberante, het Absolute Zijn zou ons geen enkele kans tot bestaan geven. Hij is die Is. Hij moet zelf zijn boog, zijn regenboog met de ontspannen pees op de Aarde zetten, zelf zijn eigen effectiviteit uitschakelen om Noach een nieuwe toekomst te geven.
Denken is ook een middel. Door het denken van het Zijn , van de kenosis, van de queeste stijgen we ver uit boven de kosmos, boven het kenotische geheel en de kenotische samenhang van de zijnden, en ontspringen we de louter lineaire, dwingende causale relaties en interacties, vinden we onszelf, ons Zelf, in de verstrengeling van de ervaren veelheid en verscheidenheid ter epifanie van de weelde van de Exuberante. Pas door de verstrengeling, de verbondenheid van onze ervaringen te denken worden we mens. Denken wijst ons ook het doel. Het wijst ons de mogelijke weg door het drijfzand, weg van de Grijns. Het zet ons op weg naar de apotheose, op de juiste weg van de queeste naar het einddoel .
En dat al heissend, niet door contactdwang, maar uitlokkend, roepend, uitnodigend, motiverend, in alle vrijheid. Buitelend op de trampoline van de causaliteit!
Denken op zich heeft geen kosmisch effect. Het slaat niet als een hamer, knelt niet als een tang, snijdt niet als een mes, roest niet als metaal, brandt niet als vuur, trilt niet als een snaar, beeft niet als een aardlaag. Denken heeft geen fysische noch chemische inwerking in de kosmos. Denken laat het bedachte in zijn waardigheid en fysische integriteit. Het respecteert elke zijnde in zijn of haar eigenheid en Zelf.
Waarom wordt dit onbeduidende, nutteloze, a-kosmische denken dan toch zo dringend van ons geëist? Marmer, dat kun je betasten, testen, verkruimelen, wegen, meten, analyseren. En wat weet je dan? Alleen Michelangelo kon er een David uit bikkelen. Tussen het blok marmer uit Carrara en de David gaapt de onbepaaldheid en de onzekerheid van de creatie van een uniek kunstwerk: het emergentiebereik, de glibberige zachte buik van het Zijn.
Een geleerde jezuïet, bekend classicus ook en auteur van vele schoolboeken voor de studie van de klassieke talen, beweert in een van zijn publicaties: « Maar we zijn die hoogste zelfexpressie Gods niet als ikjes, alleen als mensheid. »
Verderop schrijft hij: « Stel dat we zouden mogen kiezen: ofwel voor eeuwig gelukkig zijn, terwijl de wereld verder reilt en zeilt zoals ze nu doet, met al haar miseries en onheilen en boosheid, ofwel voorgoed verdwijnen, maar met als goddelijke tegenprestatie dat de wereld in afzienbare tijd die wereldwijde, bevrijde mensengemeenschap wordt die God zich droomt. »
Ik vind dat een fout gesteld dilemma.
Gelukkig bestaan er, naast tirannieke vaste waarheden, ook vrije meningen. De eeuwige waarheden van Plato zijn verslavend, bedrukkend, en een roetsjbaan naar gruwelijk totalitarisme. Meningen maken vrij, openen toekomst en scheppen ruimte voor verantwoord menselijk handelen. Ik ben zo vrij met onze classicus over het belang van individuen, van 'ikjes', van mening te verschillen.
Ik ben van mening dat wie het Ik, het Ego ver-niet-igt, de schepping tevens zinloos, want doelloos maakt. Wie het Ego opoffert, onthooft het hele kosmische evolutie-epos. Mag je niet stellen dat we met ons zelfbewustzijn, althans voorlopig, een eindpunt, een topprestatie bereiken van het vermogen van de materie. Weet hebben te bestaan! Weet hebben te evolueren in een bepaalde richting. Zichzelf te beleven als een autonoom, bewust wezen. Waar vind je dat elders in de schepping?
Ik wil het belang van het Ego, van de Ikjes, via twee inrijpoorten benaderen: via het Evangelie en via een meditatie over het Ego, vanuit de evolutie.
Vooraf wil ik erop wijzen dat onze gewaardeerde classicus deze ontsporing had kunnen vermijden, indien hij zich enkele preliminaire vragen gesteld had, en, althans embryonaal, vooraf beantwoord had.
Met die vragen bedoel ik o.a. de volgende:
- Waarom is er iets en niet veeleer niets.Anders gesteld: waarom is er een schepping?
- Waarom heeft de mens een godsdienst nodig?
- Welke rol speelt daarin de mythe?
Dan had hij een referentiekader gehad om mens-zijn, godsdienst en mythe in een omvattender geheel te plaatsen en zo had hij deze ontsporing kunnen voorkomen.
Visie op het Ego vanuit het Evangelie:
Onze geleerde latinist lijkt alle 'ikjes', alle individuen op een hoopje te vegen en alle onderscheidingen tussen individuen te beschouwen als quantité négligeable.
Hij speelt hier het lugubere spel van de kosmos die alleen zichzelf kent. Elk van ons zou enkel een exemplaar zijn van de soort, zoals kippen in de legbatterijen van de bio-industrie. Spoort dat met Jezus' visie op de mens? Vanwaar dan Jezus' bekommernis voor de marginalen, voor de uitvallers, voor drop-outs, voor de muiters? Waarom laat hij de kudde onbewaakt achter om naar een verloren schaap op zoek te gaan en het te vertroetelen? Waarom elke dag uitkijken naar de terugkeer van de verloren zoon?
Doorslaand vind ik de kritiek impliciet vervat in de vermelding van de verantwoording van de moord op Jezus, in Joh. 11, 49 -50: « dat het nuttig voor u is, als één mens sterft voor de natie en niet het hele volk te gronde gaat. » (Vertaling: J.B. Poukens, S.J.) Hier wordt meteen het dilemma van onze classicus beantwoord. Des te pijnlijker, daar net Jezus in het Verlossingsproject als individu geofferd wordt voor de hele mensheid. In feite spreekt onze brave pater, mét de hogepriester, de veroordeling uit over Jezus. Ik meen dat vanuit het Evangelie voldoend blijkt dat je de eigenheid van de 'ikjes' niet zomaar onder de mat kunt vegen.
Visie op het Ego vanuit een meditatie over het Ego
Elk Ego is onvervangbaar. Elk Ego is op zijn/haar hoogsteigen wijze een 'quodammodo omnia', op zijn/haar eigen wijze de samenvatting van de hele kosmos. In de ervaring doorleeft en beleeft elk Ego de hele kosmos en brengt alle vezels, alle garens, alle lijnen tot de eenheid van een tros; tot de eenvoud van haar unieke beleving van het eigen Ego. Tot simplicitas, tot eenvoud uit de verstrooidheid. Hoeveel druiven, hoeveel dagen zon, hoeveel grond en grondstoffen zitten niet verenigd, tot eenheid verstrengeld in één slok wijn. In het genot van één slok wijn. 'Quodammodo omnia'. (Thomas en Aristoteles.) Elk uniek Ego is zo de hoogsteigen afspiegeling van de Exuberante. Wij mensen zijn het spiegelpaleis van de Exuberante. Wie zelfmoord pleegt slaat een unieke spiegel, een onvervangbare spiegel stuk. En beknot zo, bekort zo de Exuberante, ontsteelt hem/haar de aparte, onvervangbare afspiegeling, waartoe alleen de suicidaire allerindividueelst in staat was. Hij of zij vertolkt dan niet wat in het Zijn op hem of haar wacht om gezegd te worden. (M. Merleau-Ponty) En dat verheft elk individu, hoe onooglijk ook op zich, tot een alles overtreffend en alles omvattend niveau, 'quodammodo omnia'. Elke zelfmoord legt de zin het heelal in de weegschaal.
Elk ding is ook wel de blijvende gestalte van het ineenstrengelen van de veelheid. De gestalte van het samenvloeien. Van de confluentie. Gestalte, maar dan wel zonder de doorleving en beleving van een Ego.
Het leven ontstond dus in een situatie waarvan de complexiteit van de omstandigheden en hun wederzijdse beïnvloedingen niet te overzien zijn. Maar waarvan we wel kunnen beweren dat ze zich niet meer herhaald hebben. De biologie getuigt daarvan. Het paradijs sloot zich. Er zijn nooit aanwijzingen gevonden dat het leven nog eens 'uitgevonden' zou zijn. Al wat nu leeft, dankt dat leven aan die beginnende context waarin de stukjes van de puzzel van alle voorwaarden perfect in elkaar pasten, elkaar in het Zijn bevestigend, versterkend en bestendigend. Wilde het leven blijven bestaan, zichzelf continueren, dan moest het die verdwijnende omstandigheden in zichzelf inbouwen om een toekomst te hebben, deze in zich bewaren en koesterend meedragen, continueren en doorgeven aan de nakomelingen. Vandaar onze temparatuur op 37°, onze constante inzet om deshydratatie te bestrijden (« Daar drinken we enen op! »). We dragen nu continu de last om, in verzet tegen onze omgeving, dat verloren paradijs als een homeostasesfeer in en rond ons in stand te houden en continu mee te dragen willen we overleven. Als de enige veilige luchtbel waarin leven mogelijk is: warmte, vochtigheid, zuurstof, beweging, continue vluchtige contacten met de buitenwereld, aanwezigheid van enzymen en katalysatoren. En wat al niet méér? (St. L. Miller.)
Dat zijn geen hinderlijke, weg te snijden, te negeren of te veronachtzamen toevallige omstandigheden. Zij vormen het enige paradijs waarin onze vorm van leven kon ontstaan of mogelijk was. En dit paradijs, dit verloren paradijs, moeten wij nu kunstmatig, via enorme inspanningen soms, tegen onze omgeving in, bestendigen: elk warmbloedig dier moet kunstmatig zijn interne temperatuur rond de 37° houden. Bezie de uitrusting van de astronauten maar. En de navelstreng die ze verbindt met hun cabine. Zijn die uitrusting en die ruimtecabine niet een nagebootst, kunstmatig mini-paradijs? Zelfs de strengste gevangenis moet haar kostgangers een minimum aan kunstmatig paradijs verzekeren. Alle leven blijft, als leven, afhankelijk van die zeer specifieke ontstaansomstandigheden. Het leven is onmogelijk te spenen van die oorspronkelijke paradijslijke voorwaarden. Daar kunnen we niet van los, ten minste, als we willen leven zoals we leven. Want, in het naakte, doodse universum valt niet te leven. Het leven hangt vast aan die bestaansvoorwaarden. Het leven IS het paradijs. Het Eden waarin het ontstond en waaruit het verjaagd werd. Maar dat het op eigen houtje in stand gehouden heeft. Ten koste van vele inspanningen en offers. Leven, ver boven wat het universum uit zichzelf kan leveren of presteren.
Omstandigheden: wij willen alles sober houden, niet te gecompliceerd en overzichtelijk. We weren het te complexe. Het leven echter is pas mogelijk dankzij gecoördineerde complexiteit. In de wetenschap telt de soberste theorie. De meest economische oplossing wordt geëerd als de beste, verkozen als de juiste. Zijn echter eenvoud en soberheid geldige criteria voor de filosofie, voor de filosofie van het leven? Voor de filosofie van de heel aparte zijnsmodus van het leven? Omstandigheden zijn geen eenzaten. Geen solospelers. Ze werken steeds in groepsverband, steeds ingebed in een complexe situatie, ingepast in en ondersteund door een dicht netwerk van compensatoire interacties. Ze hitsen elkaar op. Ze verheffen elkaar, verhevigen elkaar of milderen elkaar, of remmen elkaar af. Door het samenbrengen van verschillende omstandigheden veranderen ze vaak van teken, van functie, van effect. Ze hangen aan elkaar met haken en ogen, met zuignappen. Het zijn geen rolkeien, onverschillig voor elkaar naast elkaar of voor de plaats, voor de bedding waar ze liggen. Rolkeien liggen in een rivierbedding, netjes, inert naast elkaar, na een eeuwenoude tocht tot rust gekomen, te afgerond, te glad om nog enige hinder of druk te ondervinden van het stromende, van het pushende water en zo meegesleurd te worden. Te rustige bedding. Omstandigheden bevruchten elkaar, interfereren, bekrachtigen elkaar. Ze zijn coöperanten. Rubens is niet denkbaar in een stulpje op de Molse of Drentse heide. Het leven dwingt samenhang of nabuurschap tot samenwerking.
Leven: deels afhankelijk van en deels zelf realisator, actualisator van de eigen bestaansvoorwaarden, van de nodige zijnstransfusies. Maar ook zelf bestaand uit en in die voorwaarden. Transcendentie en Intentionaliteit ZIJN het leven. Toch stel ik dan vraag: Waarom geeft het leven de beveiligde, verzekerde bestendigheid van de elementen op om een eigen efemeer, precair bestaan na te jagen, en dat ten koste van vele, soms pijnlijke inspanningen? Een bestaan waarin het totaal op zichzelf teruggeworpen wordt, want alleen leven kan aan leven leven verzekeren en doorgeven. Maar het leven smokkelde ook het niet-zijn in het Zijn binnen!
Naar elkaar toegekeerd staan; Zu-halten; Ver-halten? Leven roept alle voorzetsels ter hulp. Leven in, met, naar, volgens, etc. Zijn zweeft niet in de ijle lucht. Reserveerde geen chambre séparée. Ook tijd is geen theoretisch fenomeen. Omdat de mens, Dasein, omdat het leven het paradijs moet beleven en waarmaken, en moet continueren, en omdat het leven steeds ver boven zijn stand leeft en dus elk moment dreigt ten onder te gaan, daarom bestaat de tijd, als veroverd uitstel, als sursis. Tijd bestaat daarom niet meer voor rolkeien in de rivierbedding. Die hebben het gehad!
Tijd dragen we op die manier in ons. Tijd zijn we zelf. We slepen die originele zijnsvoorwaarden als leven met ons mee. De oorspronkelijke voorwaarden om uit de doodse rolkeien-universum los te komen. Tijd is een creatie van het Dasein.
Leven: « 'in' etwas leben, 'aus' etwas leben, 'für' etwas leben, 'mit' etwas leben, 'gegen' etwas, 'auf' etwas 'hin' leben, 'von' etwas leben » (GA, 61, p. 85,) dat koor van voorzetsels vormt één wereld, 'ein Welt'. 'Welt' beduidt hier samenhang en samenwerking, op elkaar ingesteld zijn, op elkaar ingespeeld zijn, intensieve verbondenheid en interactie.
Newton heeft zijn wetenschap grotendeels te danken aan Ockhams scheermes. Newton bedacht een wetenschap die gebaseerd is op eeuwigheid, op doodse eeuwigheid; op absolute waarden. Beweging, eenparige gelijkmatige beweging, alsof realiteit geen veelheid en verscheidenheid kent, geen interacties of variaties toelaat. Volgens Newton is alle bewegen een onbewogen, onbetrokken, onverschillig zichzelf onverstoord voortzetten en continueren, zonder hindernissen of hinderpalen en afwijkingen. Wat een doodse en kale wereld! Bewegen als louter doel in zichzelf.
Zijn is nooit los leverbaar. Het Zijn is steeds maar gegeven in concrete, individuele zijnden, ingepast in een situatie en een context bulkend van de omstandigheden. En dit zijnde behoort of tot de anorganische, kosmische elementen of tot de organische, levende wezens. En dit onderscheid is groot. Onoverbrugbaar of overbrugbaar groot? Daarover twijfel ik. Die zijnden zijn wel uitwisselbaar. Maar dan met inlevering van hun oorspronkelijk visum. Met inhouding van hun oorspronkelijke identiteit. Wat dood is, is dood; wat leeft, leeft, en dat enkel dank zij veel inzet. Wat anorganisch is, is anorganisch. Wat organisch is, is organisch en dat enkel dankzij veel gerichte interactie. Bij elke overgang verliest elk zijn eerste zijnsstatuut. Leven overvraagt steeds zijn Umwelt; leven is steeds een roofdier voor al wat rondom zich aanwezig is.
Het is duidelijk dat er niet altijd levende wezens geweest zijn. Leven is een nieuwkomer. Leven verscheen, onder erg beperkende voorwaarden, in het universum. Dat is een « unerschöpfliche Schenkung ». En toch: Hans Jonas stelde dat het leven in het Zijn het Niet-zijn binnensmokkelde. Het Niets nestelen in het Zijn! Een gedurfde hypothese! En dan weer de vraag: waarom geeft het leven de verzekerde beveilige bestendigheid van de elementen op om een constant bedreigd en efemeer bestaan na te jagen? Een bestaan waarin het totaal op eigen inspanningen teruggeworpen wordt, want alleen leven kan leven verzekeren en het enige duur bezorgen. Waarom die keuze voor de tien vogels in de lucht? Voor een uiterst kwestbaar en constant bedreigd bestaan?
Het verschijnen van het leven was voor de kosmos een schokkende gebeurtenis. Er ontstond een nieuwe zijnsorde: een totaal nieuwe organische zijnsorde. En die breekt met de anorganische. Alle leven is puur begin; en elk begin heeft een onvoorspelbare toekomst. Daaruit sproot de biodiversiteit.
Anorganische zijnden zijn geïsoleerde, gesloten zijnden. De onverschilligheid van de rolkeien voor al wat hen omgeeft. Die liggen in elke bedding. Zonder wensen of vragen. Zonder drang of 'drive'. Zonder polariteit noch richting.
Organische zijnden echter zijn selectief op elkaar betrokken en ontstaan uit complexe interne gerichte betrokkenheid en compensatoire interacties .
Door leven wordt samenhang obligaat samenwerking. Symbiose. 'Naast' wordt 'naar', wordt 'met', wordt 'uit', wordt 'tegen', wordt 'naartoe', wordt 'vanwege '. Leven bespeelt creatief en vrij het hele voorzetselregister. Van alle hout pijlen makend.
De mens, tot de enkels in de klei, het hoofd in de wolken
Vervolg
Gisteren, 26.06.06 keek ik vooral naar de implicaties van de lijfelijkheid van ons bestaan. Met de natuurcausale relaties van dat facet zijn we voldoende vertrouwd. Te vertrouwd ? Door oorzaak =>gevolg- of stimulus => response-verbanden worden we zo nadrukkelijk omgeven dat ze ons denken bijna exclusief beheersen. Als je een klontje suiker in je koffie gooit, dan zoet dat suiker de koffie. Die interactie tussen suiker en koffie vinden we vanzelfsprekend. Daar moet geen enkele proclamatie in de vorm van : « Overwegende , Overwegende , Overwegende Daarom proclameert de Algemene Vergadering ! » Dat zoeten gebeurt ex opere operato. Noch koffie noch suiker hoeven enige proclamatie van hun rechten en plichten. Dat zoeten van de koffie door suiker ligt in de gewone uitoefening van de fysisch en chemisch causale wetten.
Tegenover het meer onzichtbare emergentie-facet staan we echter minder spontaan open. Daarom wil ik me daar vandaag even in verdiepen, en dat aan de hand van een onderzoek van de verbanden die in het citaat uit A. Houtepens boek Uit aarde, naar Gods beeld (2006) p. 343 staan.
Houtepen vermeldt : waardigheid, rechten, plichten, meekomen, postulaat van recht, rechtspersoon, perincipieel, op grond van ons verstand en geweten. Je moet toegeven : deze verbanden hebben weinig gemeen met de dwingende causale relaties ; ze steunen niet op een fundamentum inconcussum, blaken niet van evidentia noch van gemakkelijk hard te maken zekerheden. We zouden zelfs kunnen beweren dat het emergentie-bereik de zachte buik van het Zijn uitmaakt. Hier zijn de verbanden niet dwingend, ze werken niet ex opere operato, ze laten je echter vrij erin te stappen, ze vrij te assumeren, je er als individueel gesitueerd Zelf vrij in te engageren. Ze zijn de antipoden van de kosmische lineariteit en de contact-causale relaties.
Pas in dit emergentie-bereik bloeit de humanitas op. Het is daarom te betreuren dat we in ons beoordelen, selecteren, beslissen en handelen te vaak eenzijdig en exclusief de kosmische interactiewijze tot model nemen en maar schoorvoetend het bereik van de emergentie, van onze humanitas betreden.
De mens, tot de enkels in de klei, het hoofd in de wolken
Tijdens mijn zondagse theologische lectuur, nu in A. Houtepen, Uit aarde, naar Gods beeld, (2006), krijgt pagina 343 in de rechter bovenhoek XXX, omdat ik ontroerd word door volgende passage :
« Het is nu alsof de waardigheid en de rechten van de mens meekomen met onze geboorte, met ons blote, broze, lijfelijke bestaan als zodanig. Het lijfelijke bestaan als zodanaig maakt ons tot rechtspersoon, tot gelijkwaardige dragers van rechten, onafhankelijk van geslacht, ras, nationaliteit of bezit. Op grond van ons verstand en ons geweten hebben we tegelijk ook plichten, met name de plicht tot gedrag in een geest van broederschap. We delen dus ons bestaan van meet af aan en principieel met de anderen. »
Zelden heb ik de extremen van het spanningsveld van de complexiteit van ons mens-zijn, van onze humaniteit zo juist, zo volledig, zo helder en toch zo beknopt geformuleerd gezien.
De fragiele grootsheid van onze humaniteit wortelt diep in de naakte kwetsbaarheid van ons lijfelijk bestaan. Uit Aarde !
Ik wil daarom de lijfelijkheid van ons bestaan even beklemtonen. Omdat dat lijfelijke het voetstuk is waarop de glorie van onze humaniteit zich kan verheffen. En juist dat lijfelijke voetstuk maakt ons zo kwetsbaar. Het is de tuilijn die ons verankert in de kosmos. Een wel erg strak gespannen en broze tuilijn. Door ons lichaam zitten we immers diep verankerd in de geschiedenis van de kosmos en zijn fysisch en chemisch causale interactiemodus. Dat humane lichaam biedt ons, vanuit de evolutie, tevens de mogelijkheden uit die deterministische, dwingende en inkluisterende causale relaties te emergeren, er vrij bovenuit te stijgen. Onze lijfelijkheid is, gaande de evolutie, zo complex geworden, dat ze ver uit de greep van het brute stoffelijke weggegroeid is, en de louter gesloten causale relaties ver achter zich laat. ( Griet Vandermassen, Darwin voor dames, 2005 ,p ; 138 sq. )
Maar de tuilijn, het lichamelijke, het lijfelijke blijft het vaste voetstuk. Zonder dat lijfelijke zouden we geen mens zijn. En daarbovenop opende dit lijf ons, via onze heel aparte hersenstructuur, een poort naar een ander zijnsbereik, waar de louter causale relaties niet meer gelden. Het bereik van het emergente bestaan, waar onderscheid tussen goed en kwaad, tussen rechvaardigheid en rechteloosheid gelden, waar kunst en poëzie, waar denken en spreken, waar beschouwing en mystiek ons inschakelen in een queeste naar een eindapotheose. Het lijf brengt dat tere zijnsbereik binnen ons bereik, maar bedreigt het ook.
De verovering van dat nieuwe zijnsbereik deed ons zo ver van de kosmos evolueren, vervreemde ons ook zo ver van de Aarde, dat deze ons niet meer als vanzelfsprekend dragen, steunen noch beschermen. De mens evolueerde in een andere dimensie en richting dan de kosmos. De kosmos volgde de mens niet toen deze uit de dwingende causale verbanden emergeerde. Ons lijfelijke bestaan, dat uitgroeide tot een allerlindividueelst en uniek gesitueerd bestaan, staat nu als individueelste Zelf bloot aan de lineaire universele causale wetten van de kosmos. De tsumani had op zijn rampentocht met geen enkele individu enig respect.
Wel diep in de Aarde verankerd, maar niet door de Aarde beschermd, want ervan weggegroeid, ervan vervreemd. De kosmos bleef onveranderd gevangen in fysica en chemie, terwijl de mens er bovenuit emergeerde. Zo wordt ons Uit aarde , ons lijf onze achelleshiel. Zo bestaat de mens : gekluisterd aan de Aarde, reikhalzend naar de hemelse sferen van humaniteit , naar menselijke rechtvaardigheid, naar goedheid, naar gelijkwaardigheid in verscheidenheid.
Zò bestaan we ! Kwetsbaar in onze aardse verankering. Waarom ? Omdat onze evolutie erover is. Omdat ze zich te ver van de Aarde verwijderde. Een brug te ver. Met onze eis als een Ego, als een Zelf erkend te worden.
Het is nu net dat erover dat beschermd moet worden. En dat moet door he tlijf te beschermen. Want zonder lijf geen erover. Ons lijf en ons Ego zijn als twee ossen onder hetzelfde juk gebonden. Ons lijf en ons erover !
Deel 1 Aanvankelijk bevatte ons universum alleen maar zeer eenvoudige anorganisch elementen. Deze elementen waren onverschillig voor elkaar; ze waren althans maar matig geïnteresseerd in elkaar, in zichzelf en in eigen voortbestaan. Ze lagen in hun eenvoud voldaan opgerold en opgesloten in zichzelf. Door die eenvoud leken ze het 'eeuwig leven' in zich te herbergen, het niet-zijn leek er zich geen toegang te kunnen forceren. Daardoor waren ze niet bekommerd om het eigen bestaan. Het water heeft de vis niet nodig om te duren, de vis echter kan het water niet missen om te leven. De lucht vraag niet om de vogel, de vogel daarentegen vliegt niet zonder de lucht. De grond kreunt niet om de plant of de grazer. Maar de plant zit met haar wortels diep in de grond en de grazer kan zelfs geen verdord gras missen. De enige onderlinge contacten die de anorganische elementen hebben, lijken meer op aanvaringen, op botsingen. Uit kosmische gebeurtenissen ontstaan sterren.
In de loop van het afnemende geweld van elkaar bestormende bolides (H. Reeves) ontstaan voorwaarden en omstandigheden waarin minder agressieve elementen tot nauwere contacten met elkaar gedreven worden: omstandigheden waarin ze vaker aanleiding vinden tot anders soortige interacties. Temperatuur, vocht, zuurstof, vruchtbare wisselende interacties en contacten, relatieve rust. Onder deze omstandigheden ontstaat een nieuwe zijnsvorm: het leven. Die voorwaarden gelden nu nog voor alle concepties, en zelfs voor het uitbroeden van vele soorten eieren.
Leven is uniek, het kent maar één aartsvader, of bakermat: eenzelfde soort van interacties, dat leidde tot leven, en wel tot een levensvorm die reproduceerbaar en herhaalbaar was, die in zich de 'wetenschap' nodig voor de herhaling van de ontstaansprocédés wist in te bouwen, ze wist te incarneren, en ze zo ook mee te geven aan de nakomelingen.
Het is denkbaar dat heel het universum met zijn lange evolutie nodig was om de ene mogelijkheid tot het ontstaan van het aardse leven een kans te geven tot actualisatie. Om de ene mogelijkheid tot het op gang brengen van de evolutiedynamiek waaruit de mens voortkwam een kans tot realisatie te geven.
Alleen onder speciale omstandigheden ontstond het leven. Leven was « eine Unerschöpflichkeit der Schenkung » (M. Heidegger, GA 69, p. 110). Levende zijnden zijn de meest complexe zijnden van het universum. Bij elke celdeling zijn drie miljard genen betrokken, en die delen zich in zes minuten. Dat wil zeggen dat bij elke vingerknip 100.000 elementen zich accuraat moeten splitsen en zich feilloos weer organiseren. Daarenboven is elk levend wezen erg begaan met zichzelf, met zijn eigen voortbestaan als een zelf, met het overleven en met de voortplanting van de eigen soort. Elk leven wezen is een opdracht en een doel voor zichzelf en voor de soort.
Het ontstaan van het leven in het universum gebeurde niet zomaar, toevallig, maar onder zeer speciale, onontwijkbare voorwaarden, in een geheel van samenhangende omstandigheden die een soort van voorbestemmend paradijs vormden: de kosmos stelde zijn voorwaarden. B.v. blijkt alle leven maar mogelijk binnen de nauwelijks rekbare grenzen van +273 en +373 Kelvin. De kosmos eiste tol, maar hij garandeerde nooit een vrijgeleide.
We mogen die omstandigheden niet zomaar meteen opruimen, met Ockhams scheermes als te hinderlijk wegsnijden. We zouden wel eens bepalende omstandigheden uit het gezichtsveld kunnen verliezen. Socrates haalde de filosofie uit de hemel naar het ondermaanse. M. Heidegger haalde het Zijn uit zijn tijdloze eeuwigheid binnen in de geschiedenis, in de tijd.
Leven ontstond onder heel speciale omstandigheden, die zich blijkbaar later nooit meer hebben voorgedaan. R. Virchows gevleugelde oneliner blijft algemeen aanvaard: « Omnis cellula e cellula. » (Elke cel komt voort uit een andere cel.) Dat wil zeggen dat heel de onoverzienbare biodiversiteit haar oorsprong vindt in dat ene, kortstondige paradijs, dat sindsdien verloren is. Dat betekent ook dat alle leven die onmisbare initiële levensvoorwaarden, dat stichtende paradijs, in zichzelf moest inbouwen en zo meedragen om mogelijk te blijven, om te kunnen blijven leven, om te kunnen overleven. Alle leven is doorgegeven leven; alle leven is ontvangen leven.
Is ooit het begin van iets aan te wijzen? Zonder Ockhams scheermes te hanteren althans? Een begin is nooit een punctueel te lokaliseren, maar steeds een wijdvertakt gebeuren, met vele, onnaspeurbare vaders en moeders. Een tegen de stroom oplopende delta. Zo is een kunstmatige bevruchting niet te herleiden tot het moment dat de pipet door het membraan van de eicel dringt en er de zaadcel in injecteert. Je kunt toch niet de gevers van de ei- en zaadcel wegpoetsen, noch het ziekenhuis, met alles wat dat omvat aan organisatie, noch de apparatuur, noch de dokters en hun wetenschap en de lange gang van hun opleiding, en de moeizame historische ontdekkingstocht van de natuurwetenschappen naar de nodig kennis, etc. Dat alles zit verstrengeld en samengeperst in dat simpele gebaar van het doorprikken van de wand van de eicel.
Net zo min als Sein und Zeit ontstond tussen pen en papier, die maand maart in 1926, toen de ongeschoren M. Heidegger in die bovenkamer van die boerenwoning in het Zwarte Woud zat te schrijven. Elk begin heeft altijd vele voorafs. Wat heeft M. Heidegger 'gezien', reeds lang voor hij Brentano's boek in handen kreeg? Wàt las hij daar nadien? Wat deed hem op zijn eigen, eigenzinnige en vernieuwende manier Plato en Aristoteles herlezen, of Kant en al die andere filosofen? Wat deed hem zijn leermeester Ed. Husserl op zijn eigenzinnige en originele manier doorgronden en verstaan, dieper als deze zichzelf verstond? Welke rol spelen de universiteit van Marburg, en zijn collega's daar, met onder meer R. Bultmann, en de sfeer van neo-Kantianisme daar rondom hem, en zijn studenten, met hun vragen? En welke inbreng moeten we toebedelen aan de druk van het « publish or perish. »? Wie wijst me hier een duidelijk omschreven beginpunt aan?
Wij, mensen, zijn terecht zo fier over ons denkvermogen. Door ons denken steken we al wat bestaat de loef af."Wij zijn de enigen die kunnen denken."En soms flitst het door onze hersenen:"En in heel het universum."
Toch vraag ik me vaak af wat kennen, wat denken op kosmisch niveau te betekenen heeft. Is die uitzonderlijke gave geen ijdel speeltje, mooi voor de universiteit, mooi voor"Blokken", of"Quitte ou double". Maar overigens zonder enige consequentie voor de kosmos. Heeft dat denken, die wetenschap enige kosmische dimensie? Heeft dat kosmische evolutie-epos dan een muis gebaard?
Ons denken in de bres van het Zijn, dat weten, dat kan toch niet neutraal zijn en zonder consequenties blijven. Bij nader inzien vraag ik me af of wij denkend niet een oneigenlijk gebruik van onze hersenen maken? Zijn ze door de evolutie voor dat denken wel ontwikkeld? Bergson stelde als onderscheidende kenmerken voor ons intellect, tegenover instinct: onzekerheid, weifelen, onbepaaldheid, afstandelijkheid, terwijl instinct geen twijfel kent, geen afstand, en trefzeker handelt, toeslaat of uitvoert.
In de buurt van Genève wroet diep onder de jonge Alpen een 'mol' aan een cirkelvormige tunnel van 27 km. Dat kost miljarden. Waarom geven we die miljarden uit aan dat LHC-project om voorbij het subatomaire te kunnen kijken?
En waarom investeren we miljarden in ruimtereizen om voorbij Big Bang te kunnen gluren? (Cf. De Standaard van vr. 23.05.03, p. 33, St. Stroeyens) En waarom spannen de knapste koppen van de hele wereld zich in om onze wereld te interpreteren? Waarom ontwikkelen ze in dat denken een zò weidse en zò omvattende intersubjectiviteit.
Welke rol neemt sinds Thales van Milete de rationele, wetenschappelijke interpretatie van de kosmos over van de voorhistorische mythische interpretatie? (Cf. W. Heisenberg en Fr. Nietzsche.) Zei niet reeds Teilhard de Chardin dat van nu af aan de mens zijn evolutie bewust, wetens en willens in handen kan en moet nemen? Dat hij vanaf nu zijn eigen evolutie moet sturen. Laat de gedurfde speculaties en beschouwingen van A. N. Whitehead nog buiten beschouwing.
Dat bewuste sturen van de eigen evolutie heeft kosmische consequenties en effecten. Wetenschap is beslist geen ijdele, kosmos-neutrale Spielerei. Het belang van de wetenschap beperkt zich niet tot het onmiddellijke menselijke nut of profijt. De effecten reiken verder dan het onmiddellijke Hier en Nu-voordeel. Verder dan het van-de-hand-in-de-tand-profijt.
Wetenschap en filosofie hebben een meer dan kosmische taak in het Zijn. Ze zijn geen toevallige epifenomenen of bijverschijnselen van de beperktheid en de gespletenheid van het Zijn en de zijnden.
Weten, denken en taal, dat zijn de directe gevolgen van de Riss in het Zijn, van de spleet, van de bres in het Zijn. Ze zijn het directe gevolg van het feit dat het Zijn dat ons uit de zijnden overal rondom ons overrompelend tegemoet treedt, niet met zich zelf monolithisch samenvalt. Toe-val?
Denkend en kennend voeren we twee tegengestelde bewegingen uit. Aan de ene kant isoleren we verschijnselen, elementen, wetten uit een geheel, uit een horizont. Aan de ander kant brengen we deze geïsoleerde elementen weer samen, coördineren we ze en engageren we ze in nieuwe, nog onbestaande, nog onvermoede verbanden, samenhangen en interacties, die geen enkel element uit zichzelf zou volbrengen. We sturen ze, we richten ze, we dwingen ze boven hun normale, eigenlijke vermogen uit te presteren. En vaak maken we er een creatief maar 'oneigenlijk' gebruik van, zoals kinderen met hun speelgoed doen. We manipuleren zo kosmische elementen, kosmische krachten, kosmische wetten, kosmische processen op on-kosmische wijze en met on-kosmische gevolgen. Is dat geen vorm van transcendentie? En de kosmos zou uit zich zelf niet tot die nieuwe verbanden, die nieuwe coördinaties, die nieuwe interacties, die nieuwe processen komen. De kosmos stuurt geen Voyager de ruimte in. De kosmos graaft geen LHC van 27 km om subatomaire deeltjes te isoleren en op te sporen. Door onze kennis kunnen we de kosmos dwingen zijn eigen wetten in te zetten voor activiteiten die hij zelf uit zichzelf niet op het getouw zou zetten of zou volbrengen. De kosmos vervaardigde geen waterstofbom!
Onze kennis brengt ontwikkelingen op gang waar de kosmos niet uit zichzelf aan toe komt, maar waar hij dan verder wel noodgedwongen aan meewerkt.
Menselijke kennis heeft kosmische consequenties en dimensies. Ons menselijk kennen is een groeifactor in het kosmische gebeuren. Onze kennis van de kosmos maakt ons verantwoordelijk voor de toekomst van die kosmos, omdat we de gevolgen van ons handelen voor de kosmos kennen.
En we hebben het dan niet over de milieu-effecten van de industrie, over de aantasting van de ozonlaag, over het in een kosmische flits leegroven van gedurende miljoenen jaren opgespaarde petroleum in de ondergrond, over het broeikaseffect en de opwarming van de aarde en het smelten van de ijskappen aan de polen, over de aantasting van de regenwouden of het uitsterven van zovele soorten planten en dieren. En ook niet over de gevolgen van nucleaire rampen, over de indamming van de Nijl, de Zambezie, of de Yang Tse, over het graven van het Suez kanaal of Panamakanaal. Zonder de mens zou ook het paard 10.000 jaar geleden in Amerika uitgestorven zijn. En zonder onze medische kennis zouden we niet zo massaal de limiet van de een miljard vijfhonderd miljoen hartkloppingen, waarop elk warmbloedig levend wezen recht lijkt te hebben, ver achter ons laten. Binnen de limieten ons door de kosmische wetmatigheden gesteld haalt een mens een leeftijd van hooguit 33 jaar. Onze menselijke kennis brengt in de kosmos ontwikkelingen op gang waar de kosmos niet uit zichzelf aan toe komt.
Menselijke kennis heeft kosmische consequenties en dimensies. Ons menselijk kennen is een kosmische gebeuren. Tevens overvragen we de kosmos. Hoelang blijft deze kosmos overvraagd zonder kosmische gevolgen? We weten wat het broeikaseffect veroorzaakt. We weten wat de gevolgen zijn. Dat maakt ons ethisch verantwoordelijk voor deze gevolgen. We weten dat er maar één Aarde bestaat. En dat we door de toepassing van onze technologische kennis dit unieke juweel in het universum in gevaar brengen.
Ons denken heeft dan wel duidelijk kosmische consequenties. We zijn dan, door onze kennis, voor die consequenties dan ook totaal verantwoordelijk. Vaarwel cocoon-ethiek! Welkom kosmische ethiek!
Na het beluisteren van het gesprek dat Jean-Pièrre Rondas had met Jos de Mul, begon ik met veel verwachtingen aan de lectuur van De Domesticatie van het noodlot. Je weet vooraf dat je zult moeten zoeken naar korrels graan tussen veel kaf, want zon auteur moet zijn bladzijden halen, net als een renner op training zijn kilometers af moet malen. Veel geleerdheid en belezenheid worden geëtaleerd. Je hoopt toch wat graantjes te kunnen meepikken. Je struikelt al meteen over de behandeling van de begrippen noodlot en toeval. Bestaat noodlot ? Bestaat toeval ? Obligaat worden de Grieken erbij gehaald. En de Romeinen. Ik vrees dat J. de Mul zo niet echt in de diepte graaft. Lezen kan iedereen.
Kent een steen noodlot ? Bestaat er voor een basaltzuil toeval ?
J. de Mul zoekt verheldering in de El Al ramp in de Bijlmer van 04.10.1992. Al wat bij die vliegtuigramp gebeurde, verliep strikt binnen de lineaire kosmisch-causale wetten van de fysica en de chemie. Dat zijn universele, noodzakelijke wetten. Al wat gebeurde is nadien exact na te rekenen volgens die wetten. Niks noodlot noch toeval.
Noodlot en toeval komen pas in beeld met willekeur, met onvoorspelbaarheid, met het kon ook anders . Met andere woorden, - en dat heeft J. de Mul goed gezien - als de vrije wil vooraan op de bühne plaats neemt. Als de scène vanuit en rond die vrije wil geregisseerd wordt. Als er een Zelf, als er een Egos in het spel komen. Zelfs, Egos die niet geabsorbeerd worden, niet gevat zitten, niet vastgemuurd zitten in de onverbiddelijke kosmische causaliteit.
Die Zelfs, die Egos opereren niet onder de dwang van die lineaire kosmische wetten. En voor hen kan toen het noodlot toevallig toeslaan. Geen enkele kosmische wet deed de slachtoffers van de ramp van 04.10.1992 op dat moment op die plaats zijn. Hun agenda werd niet ingevuld noch door de fysica noch door de chemie. Zij hadden een andere agenda. Een vrije agenda.
En als die beide agendas kruisen, dan kan noodlot toeslaan, dan kan een ontmoeting toeal worden.
De mens opereert wel met behulp van de kosmische causaliteit; zij dient hem wel tot voetstuk.
Net zoals een mooie gotische kerk alle eigenschappen van materialen en alle wetten van de zwaartekracht moet respecteren. Maar de mens wendde die wetten vrij aan, manipuleerde ze om een mooi gebouw op te richten ! Maar zij bepaalden niet zijn agenda.
Ik stel daarbij twee interactiegebieden tegenover elkaar, of beter in elkaars verlengde : het gebied van de natuurnoodzakelijke causale interacties waaruit een gebied van vrije humane interacties emergeert.
Die ogenschijnlijke tegenstelling tussen gesloten causale interacties en humane vrij emergerende interacties is geen heruitgave van een verdoken en verfoeilijk dualisme. Neen !
We zien het noodlot pas toeslaan als de kosmos je eigen humane emergerende interacties met de kosmos de pas afsnijdt, en als die kosmos zijn eigen blinde, brutale wetten unumgänglich opdringt. Als de kosmos je geen ruimte laat tot eigen initiatief, tot een eigen visie op en een eigen interpretatie van wat gebeurt of te gebeuren staat. Als noch kennis, noch inzicht, noch oordeel, noch selectie je enige ruimte voor eigen beslissingen open aat of voor eigen initiatief, voor vrije beslissingen die leiden tot vrije handelingen.
In het noodlot wordt je Zelf op zij gezet ! Dat Zelf is dan uitgerangeerd. Er is dan geen ruimte voor enige vorm van emergeren. Vrij ben je als je, voor viersprongen staande, vrij kunt beslissen welke richting je uitgaat ; of als je in gezelschap van jokers, zelf kiest waarvoor je ze inzet. Als je onvoorspelbaar moogt presteren. Een eigen inzicht kunt ontwerpen; een eigen interpretatie mogelijk blijft en zinvol ; als je zelf kunt selecteren volgens zelf gekozen criteria en zelf kunt kiezen wat je zelf belangrijk of te verwaarlozen vindt en wat in je eigen levensproject past ; als je op vrije basis kunt beslissen en vrij volgens je eigen motieven tot handelen over kunt gaan.
Denken loopt nooit in een steegje dood. Alle echten bezinnende denken is voorlopig, want het heeft net de grens overgestoken en verkent een niemandsland. Echte denken verlegt de grenzen. Het ontgrenst alle grenzen. Bezonnen denken is transcenderend, emergerend denken. Ontginnend denken. Verkennend, explorerend en baanbrekend denken. Ver van elk fundamentum inconcussum, ver van elke evidentia die je alleen maar het zwijgen kan opleggen. Het echte denken verlaat het besloten hofken van de louter causale relaties. Denken kent geen termina, geen eindpunten. Denken ont-kent alle termina, alle grenzen. Zelfs de natuurwetenschapper overschrijdt grenzen, al steunt hij daarbij wel op vaststaande krachten, op streng causale relaties en onwrikbare kosmische wetten. De natuurwetenschapper probeert hypotheses uit en , Newton ten spijt (Hypotheses non fingo !), fingeert hij eerst zijn hypotheses. Ook de echt natuurwetenschapper ont-grenst al denkend zijn terrein.
Alle denken is ervaringvoorbereidend. Ervaren en denken zijn dus geen tegengestelden ! Ze liggen in elkaars verlengde. Ze bestuiven elkaar wederzijds.
Denken wordt te vaak zonder onderscheid en te exclusief in het hoekje van het causale denken geduwd.
Dat is het denkend volgens de lijnen van de logica, van de methode, van de kosmische krachten, binnen het carcan van de causaliteit.
Je hebt het causale denken dat naar het begin kijkt, naar het ontstaan, naar de oorzaken terugkijkt. En dat daar verstrikt blijft zitten in causale relaties.
Het echte denken gaat aan die dwingende causale relaties voorbij.
Descartes had echt wat gezien : cogito ergo sum. Dat was een belangrijk inzicht. Hij had begrepen dat het echte denken door de oppervlakte, door de schors heen boorde, voorbij de onmiddellijke gegevens trok en er doorheen zag , en zo bij het Sein aanbelandde. Hij interpreteerde dit inzicht echter fout, en werkte het ook fout uit. Hij had duidelijk gezien dat er twee werelden waren, de wereld van de res extensa, waar de causale relaties een hele mechanica beheersten, en daarnaast de wereld van de geest.
Pas al denkend kom je los van de kosmos en zijn unumgängliche lineairteit. Pas al denkend kun je humaan emergeren. Pas al denkend kun je plannen maken, ontwerpen, mogelijkheden zien. Al denkend mogelijkheden zien is niet zien-wat-nog-niet-is, maar is , doorstotend naar het Sein, daarin de weelde vermoeden en er naar reiken. De echte beloofde rijkdom van het Sein in het vizier krijgen.
Denken is reikhalzend uitkijken naar weelde van het Zijn.
Denken loopt nooit in een steegje dood. Alle echten bezinnende denken is voorlopig, want het heeft net de grens overgestoken en verkent een niemandsland. Echte denken verlegt de grenzen. Het ontgrenst alle grenzen. Bezonnen denken is transcenderend, emergerend denken. Ontginnend denken. Verkennend, explorerend en baanbrekend denken. Ver van elk fundamentum inconcussum, ver van elke evidentia die je alleen maar het zwijgen kan opleggen. Het echte denken verlaat het besloten hofken van de louter causale relaties. Denken kent geen termina, geen eindpunten. Denken ont-kent alle termina, alle grenzen. Zelfs de natuurwetenschapper overschrijdt grenzen, al steunt hij daarbij wel op vaststaande krachten, op streng causale relaties en onwrikbare kosmische wetten. De natuurwetenschapper probeert hypotheses uit en , Newton ten spijt (Hypotheses non fingo !), fingeert hij eerst zijn hypotheses. Ook de echt natuurwetenschapper ont-grenst al denkend zijn terrein.
Alle denken is ervaringvoorbereidend. Ervaren en denken zijn dus geen tegengestelden ! Ze liggen in elkaars verlengde. Ze bestuiven elkaar wederzijds.
Denken wordt te vaak zonder onderscheid en te exclusief in het hoekje van het causale denken geduwd.
Dat is het denkend volgens de lijnen van de logica, van de methode, van de kosmische krachten, binnen het carcan van de causaliteit.
Je hebt het causale denken dat naar het begin kijkt, naar het ontstaan, naar de oorzaken terugkijkt. En dat daar verstrikt blijft zitten in causale relaties.
Het echte denken gaat aan die dwingende causale relaties voorbij.
Descartes had echt wat gezien : cogito ergo sum. Dat was een belangrijk inzicht. Hij had begrepen dat het echte denken door de oppervlakte, door de schors heen boorde, voorbij de onmiddellijke gegevens trok en er doorheen zag , en zo bij het Sein aanbelandde. Hij interpreteerde dit inzicht echter fout, en werkte het ook fout uit. Hij had duidelijk gezien dat er twee werelden waren, de wereld van de res extensa, waar de causale relaties een hele mechanica beheersten, en daarnaast de wereld van de geest.
Pas al denkend kom je los van de kosmos en zijn unumgängliche lineairteit. Pas al denkend kun je humaan emergeren. Pas al denkend kun je plannen maken, ontwerpen, mogelijkheden zien. Al denkend mogelijkheden zien is niet zien-wat-nog-niet-is, maar is , doorstotend naar het Sein, daarin de weelde vermoeden en er naar reiken. De echte beloofde rijkdom van het Sein in het vizier krijgen.
Denken is reikhalzend uitkijken naar weelde van het Zijn.
Denken loopt nooit in een steegje dood. Alle echten bezinnende denken is voorlopig, want het heeft net de grens overgestoken en verkent een niemandsland. Echte denken verlegt de grenzen. Het ontgrenst alle grenzen. Bezonnen denken is transcenderend, emergerend denken. Ontginnend denken. Verkennend, explorerend en baanbrekend denken. Ver van elk fundamentum inconcussum, ver van elke evidentia die je alleen maar het zwijgen kan opleggen. Het echte denken verlaat het besloten hofken van de louter causale relaties. Denken kent geen termina, geen eindpunten. Denken ont-kent alle termina, alle grenzen. Zelfs de natuurwetenschapper overschrijdt grenzen, al steunt hij daarbij wel op vaststaande krachten, op streng causale relaties en onwrikbare kosmische wetten. De natuurwetenschapper probeert hypotheses uit en , Newton ten spijt (Hypotheses non fingo !), fingeert hij eerst zijn hypotheses. Ook de echt natuurwetenschapper ont-grenst al denkend zijn terrein.
Alle denken is ervaringvoorbereidend. Ervaren en denken zijn dus geen tegengestelden ! Ze liggen in elkaars verlengde. Ze bestuiven elkaar wederzijds.
Denken wordt te vaak zonder onderscheid en te exclusief in het hoekje van het causale denken geduwd.
Dat is het denkend volgens de lijnen van de logica, van de methode, van de kosmische krachten, binnen het carcan van de causaliteit.
Je hebt het causale denken dat naar het begin kijkt, naar het ontstaan, naar de oorzaken terugkijkt. En dat daar verstrikt blijft zitten in causale relaties.
Het echte denken gaat aan die dwingende causale relaties voorbij.
Descartes had echt wat gezien : cogito ergo sum. Dat was een belangrijk inzicht. Hij had begrepen dat het echte denken door de oppervlakte, door de schors heen boorde, voorbij de onmiddellijke gegevens trok en er doorheen zag , en zo bij het Sein aanbelandde. Hij interpreteerde dit inzicht echter fout, en werkte het ook fout uit. Hij had duidelijk gezien dat er twee werelden waren, de wereld van de res extensa, waar de causale relaties een hele mechanica beheersten, en daarnaast de wereld van de geest.
Pas al denkend kom je los van de kosmos en zijn unumgängliche lineairteit. Pas al denkend kun je humaan emergeren. Pas al denkend kun je plannen maken, ontwerpen, mogelijkheden zien. Al denkend mogelijkheden zien is niet zien-wat-nog-niet-is, maar is , doorstotend naar het Sein, daarin de weelde vermoeden en er naar reiken. De echte beloofde rijkdom van het Sein in het vizier krijgen.
Denken is reikhalzend uitkijken naar weelde van het Zijn.
Ik blijf me vastbijten in Heideggers visie op tijd. Ik vrees mijn tanden er op stuk te zullen bijten! Hij is afgrondelijk diep!
Ik lees ook in commentaren. Maar die dansen om de hete brij heen! Net zoals ze zijn twee andere hoofdwerken niet durven aante pakken! Beiträge zur Philosophie van 1936 en Besinnung van 1937. Over Beiträge vond ik een bundel commentaren, maar die sluipen als een loerende poes allemaal op veilige afstand rond de kern, rond de gloed van het vuur.
Heidegger gaat ervan uit dat je niet tot inzicht in Sein komt , zonder inzicht in Zeit. Zeit zou de toegang tot Sein verzekeren en mogelijk maken. Waarom? Omdat Sein zò compact is, zo'n gloed uitstraalt, dat de mens erdoor vernietigd wordt. Dat is dan mijn benadering. Guardini schreef ooit: ( Ik citeer uit het hoofd! ) "Ik weet niet of ik wel door God geschapen wil worden!" Straffe uitspraak van een zo intelligent en toch diep gelovig priester, jezuïet nog wel.
Zijn is onbereikbaar zonder Offenheit! Zonder Erschlossenheit. En die Erschlossenheit hoort niet exclusief toe aan Dasein, aan de mens! Erschlossenheit, Offenheit hoort ook bij de 'Dinge'! Hoort ook bij de 'Welt'. Bij 'Vorhandenes'.
Het is echter wel pas Dasein , pas de mens, die deze Offenheit echt open doet gaan, doet open bloeien. Die de epifanie realiteit doet worden. De 'Dinge' gaan maar open door de mens. Door ingreep van de mens. 'Ingreep'? Neen , door respect van de mens. De 'Dinge' kunnen maar emergeren door de mens. Pas door de mens wordt koper een klaroen of een stuk boom een viool.!
Alleen de mens heeft oog voor de vele viersprongen, en kan selecties en keuzes maken op basis van inzicht. Alleen de mens weet hoe met jokers om te gaan. Alleen hij weet waar, hoe en voor welk doel die jokers in te zetten. Op zich 'draaien' de 'Dinge' binnen hun blinde causale verbanden compact en doelloos rond, cirkelen ze van begin naar resultaat, dat weer begin wordt, en weer resultaat, ad infinitum.
Heidegger zegt: " Zeit gibt es nicht ohne den Menschen."
Sein is het resultaat van synergie! Van een samenwerking. Het komt van twee kanten.
Maar alleen Dasein ziet mogelijkheden.
Alleen Dasein kan zien wat nog-niet-is.
Alleen Dasein kan vooruitlopen, Vorlaufen, kan plannen maken, kan het eigen einde voorzien.
Alleen Dasein ontsluit de monolithische compactheid van het Zijn.
Alleen de mens slaat vlietend water uit de vaste rots!
Alleen de mens omvademt begin en einde, verleden en toekomst in het heden.
Zonder de mens zou de tijd enkel Nu, Nu, Nu, Nu, ..zijn: een zinloze, inhoudsloze opeenvolging van 'Jetzts'.
Een lege 'Reihe'. Geen 'Gang'. Geen queeste. Geen Graaltocht. Nooit Aufbau. Geen groei.
Alleen de mens reikt uit, kan uitreiken naar de apotheose van de Exuberante.
Ook in zijn Da, in zijn wereldse component staat de mens open, emergeert hij, ontsnapte hij, ontstijgt hij de Dinge, het Vorhandene. Da, als Welt, is pas open door Dasein.
In de Dinge Sein epifaneren is de hoogste vorm van emergeren. Is de hoogste transcendentie.
Dasein heeft in het heden maar een verleden met mogelijkheden vanuit een toekomst.
In Zur Sache des Denkens, p. 17, lees je "Zeit gibt es nicht ohne den Menschen." En meteen vraagt Heidegger: "Doch was meint dieses nicht ohne?" Ook Zeit is het resultaat van synergie! Het komt van twee kanten! Van Dasein én zijn Welt. EN, UND. Dat woordje, waar heel Sein und Zeit om draait, waar Zeit und Sein om draait. Dasein én Welt. Welt én Dasein. Dasein als openend Dasein en zijn Wel. Welt als weltende Welt en Dasein. Omdat beide om elkaars openheid smeken. Omdat beide elkaar, wederzijds en wederkerig, ogivaal, openheid aanbieden, en die van elkaar aanvaarden.
En zichzelf pas vinden in elkaars aanvaarde openheid, en wòrden. Groeien. Open bloeien. Zichzelf als Zelf , in hun eigen eigenheid, in hun Zelf, pas in elkaars geschonken en aanvaarde openheid vinden.
Zelf in/door de openheid naar de andere. Nicht ohne!
"Ist der Mensch der Geber der Zeit, oder ihr Empfänger?" "Nur Mensch sein kann."
Alleen in het door Zeit afgeschermde, opengewerkte en verdunde Sein kunnen we als mens bestaand. Alleen in de tot 3-polige (Verleden, Toekomst, Heden ) eenheid opengewerkte tijd kan de mens het Sein affronteren zonder erdoor te worden verzengd. Alleen als door de tijd de monolithische compactheid van het Sein opengewerkt is, opgeklopt, en luchtig gemaakt, is het voor de mens draaglijk, leefbaar en in te ademen.
Alleen als Sein door Zeit tot Zeit-Spiel-Raum aus-gelegt is, alleen als Sein als dreifällig lichtendes Reichen op veilige afstand van Dasein gehouden wordt, pas dan kan Dasein bestaan. Alleen dan kan de mens pas mens zijn. Dan krijgt hij adem-, levens- en bestaansruimte. Alleen in de openheid.
Dat mysterieuze Reichen dat niet raakt, dat enkel vanop afstand aanreikt, aanbiedt. Een wederzijds, wederkerig, ogivaal reiken, in respect voor elkaars Zelf. Geen dwingende, ingrijpende, opdringerige contact-causaliteit!
Hoe indringend, hoe compact zegt Heidegger het : "Die eigentliche Zeit ist die ihr dreifältig lichtendes Reichen einigende Nähe von Anwesen aus der Gegenwart, Gewesenheit und Zukunft."
Nähe: wel in elkaars nabijheid, respectvol in elkaars buurt! Als het liefdespaar in de doorschijnende stolp van Jeroen Bosch Tuin der lusten! Wel binnen elkaars Zijnsbereik, binnen re-spectvolle nabijheid.
Een nabijheid die ruimte biedt en laat. Een beschermende ruimte, een groei-ruimte als een schoot. Nabijheid die op afstand blijft, eerbiedige afstand; wel een uitnodigende, verlokkende , roepende, bemoedigende nabijheid op afstand.
Verweigerend-vorenthaltende Nähe. Geen contact-causaliteit. Geen dwang, geen oppressie. Maar evenwel toch bestimmende nabijheid. Geen onverschillige, maar mede-bepalende, mede-stichtende nabijheid. Ogivaal. Kein Gemächte . Geen fabrikaten!
Anwesen aus: in het snijpunt van drie licht stralende bundels, die elkaar niet uitschakelen of afschaffen, maar elkaar bevestigen, versterken, en tot volle ontplooiing laten komen.
Pas in dit ontspannen , in dit opengewerkte Zijn, in dit door Offenheit luchtig gemaakte Sein kan de mens bestaan en leven!
Vandaag ben ik maar weer eens in M. Heideggers Zur Sache des Denkens gedoken. De eerste 25 pp. onder de titel Zeit und Sein, zijn afgrondelijk diep! Dat is een voordracht van januari 1962 en zou de uitwerking zijn van het deel van Sein und Zeit, dat hij in 1927 niet publiceerde en zou verbrand hebben. Ik lees het voor de zoveelste keer!
Vandaag blijf ik ander half uur hangen bij p 1 & 2. Je kunt je niet voorstellen hoe secuur M. Heidegger zijn inzichten formuleerde! Zelfs de terzijdes. En juist daarin verraadt hij zich nog het meest! In dat 'en passant' gezegde.
In het begin denkt hij na over wat denken is, waartoe denken dient, wat denken inhoudt, hoe het werkt, welke middelen het aanwendt en welke resultaten het oplevert.
Om daarover iets te kunnen zeggen, vraagt hij zich af hoe we naar een schilderij van Paul Klee kijken, hoe wel een gedicht van Georg Trakl lezen of een mathematisch-fysische uiteenzetting van Werner Heisenberg.
Telkens sluit hij dat voorbeeld af met het refreintje dat we telkens : "jeden Anspruch auf unmittelbare Verständlichkeit preisgeben." Iedereen aanvaardt grif dat afzien van onmiddellijk begrip voor poëzie, voor schilderkunst, voor natuurwetenschappelijke uiteenzettingen. Daartegenover vinden we dat het filosofische denken voor iedereen onmiddellijk en zo maar bereikbaar is en moet zijn! Dat daar onmiddellijke inzichten en levenswijsheden onmiddellijk voor het oprapen liggen.
Ik vind dat M. Heideggers visie dicht aanleunt bij de Tao: voorbij onze woorden, voorbij ons spreken, voorbij taal, voorbij kennen en weten, voorbij denken ligt een gebied waarvoor wij 'ni voile ni barque' (Littré ) hebben. Iets dat ons totaal ontsnapt, dat we nooit in de greep krijgen of zullen krijgen. Iets dat we nauwelijks kunnen vermoeden, waar we naar kunnen verlangen, naar kunnen hunkeren, maar dat zoals de einder, wijkt bij elke benadering. Door elke benadering. Het schilderij, het gedicht, de beschouwing verwijzen naar iets dat daar voorbij ligt. Ze zijn zelf , alleen, allenig, op zichzelf, niets; ze hebben zelf geen inhoud, zijn louter verwijzing. Het zijn weg-wijzers. Door-verwijzers. Ze zetten ons op weg naar een onbestemd gebied.
Ze trekken onze aandacht, geven aanzetten, leggen merkstenen, vlondertjes, waar je over moet stappen. Maar de oversteek moeten we zelf voltrekken! En ook het zien dat het maar verwijzers zijn, moeten we zelf voltrekken. Die oversteek is riskant en zonder zekerheid noch grond. Zelfs de hulpmiddelen zijn maar van betwijfelbaar allooi, met onvoorspelbare uitkomst. Grassprietjes waaraan we een vol vertrouwen moeten aan op hangen. De overkant valt amper te vermoeden. We moeten wel zelf de weg-wijzer ontcijferen.
Heidegger zegt dat de luisteraars naar Aussagesätzen moeten 'zugehören, weil es gilt, Unvergängliches, aber Vorläufiges zu denken."
Dat is dus denken!
Je overleveren aan krakkemikkige middelen ( géén feilloos werkende oorzaken! ). Maar het 'moet': Unumgängliches, al blijft het resultaat maar 'Vorläufiges'. Opvallend dat de laatste woorden van zijn voordracht tot het publiek luiden: 'Er had nur in Aussagesätzen gesprochen."
Er volgt een verslag van een seminarie over deze voordracht , en dat verslag sluit af met een citaat van H. E. Nossach: " Man müsse da sein, sagte er, wenn man angerufen werde, .. "
Denken: wat een riskante, onzekere, en toch zijns-noodzakelijke bezigheid!
Het denken reikt voorbij alle hulpmiddelen. Reikt tot in de buurt van het enige echte, noodzakelijke.
Tot nabij het Unumgängliche;
Maar het blijft 'Vorläufiges'.
Met ontoereikende middelen.
Op basis van door-verwijzingen.
Je moet de wegwijzer wel zien, en dan zelf interpreteren!
Dat subtiele spel van zien en interpreteren! Van krijgen en zelf realiseren.
Dat citaat van Nossach heb ik afgebroken, en gaat verder: " doch selbst anrufen, das sei das Verkehrteste, was man tun könne."
Denken blijft een riskante onderneming! Een klontje suiker verdwijnt onontkoombaar in de koffie. Daar komt geen denken bij te pas. Daar is geen uitweg mogelijk, geen wijkende einder, geen weg ernaast of erover!
We mogen ons op schilderijen , op gedichten, op theorieën niet blind staren. Ze zijn HET niet. We moeten er voorbij proberen te kijken! Tao!
De weg die niet te volgen is! ( P. de Martelaere )
De wegwijzers achter ons laten, onze schepen achter ons verbranden, het onbekende tegemoet.
Voorbij taal en weten.
M. Heidegger denkt totaal buiten elk natuurcausaal verband! Denken is geen causaal proces, met vast verloop en vooraf vastgelegde uitkomst, Ge-volg-en. Denken verloopt totaal anders. Blijft in het ongewisse. Zonder bewijzen, zonder dwingende argumenten, zonder logica, zonder strenge methodes, zonder routines of afspraken of geplogenheden. Geen evidentie, geen gronden, geen steunpunten, geen fundamentum inconcussum.
Denken is grabbelen naar houvast, ronddraaiend en meegesleurd naar het hart van de maalstroom.
M. Heidegger geeft zijn gehoor dan ook vooraf een 'Wink': "Es gilt, nicht eine Reihe von Aussagesätzen anzuhören, sondern dem Gang des Zeigens zu folgen."
Heidegger noemde zijn boeken ook : "Geen Werken, maar Wegen".
Denken is op weg zijn, onder weg zijn. Homo viator.
Een denker is een pover uitgeruste rugzaktoerist.
Heidegger zegt zelfs nog scherper: "Aussagesätzen" zijn Hindernisse, die zu überwinden sein, want op zich unzureichend . Hij besluit zijn voordracht met de bedenking: ze zullen zeggen: "Er hat nur im Aussagesätzen gesprochen!" p.25.
Hoe vaak voelen we ons zo, zonder stevige houvast? Welke zekerheid? Hoe ver voorbij de gegeven feiten moeten we zelf denken, enkel steunend op onszelf. Rugzaktoerist in eigen ziel!
Vandaag ben ik maar weer eens in M. Heideggers Zur Sache des Denkens gedoken. De eerste 25 pp. onder de titel Zeit und Sein, zijn afgrondelijk diep! Dat is een voordracht van januari 1962 en zou de uitwerking zijn van het deel van Sein und Zeit, dat hij in 1927 niet publiceerde en zou verbrand hebben. Ik lees het voor de zoveelste keer!
Vandaag blijf ik ander half uur hangen bij p 1 & 2. Je kunt je niet voorstellen hoe secuur M. Heidegger zijn inzichten formuleerde! Zelfs de terzijdes. En juist daarin verraadt hij zich nog het meest! In dat 'en passant' gezegde.
In het begin denkt hij na over wat denken is, waartoe denken dient, wat denken inhoudt, hoe het werkt, welke middelen het aanwendt en welke resultaten het oplevert.
Om daarover iets te kunnen zeggen, vraagt hij zich af hoe we naar een schilderij van Paul Klee kijken, hoe wel een gedicht van Georg Trakl lezen of een mathematisch-fysische uiteenzetting van Werner Heisenberg.
Telkens sluit hij dat voorbeeld af met het refreintje dat we telkens : "jeden Anspruch auf unmittelbare Verständlichkeit preisgeben." Iedereen aanvaardt grif dat afzien van onmiddellijk begrip voor poëzie, voor schilderkunst, voor natuurwetenschappelijke uiteenzettingen. Daartegenover vinden we dat het filosofische denken voor iedereen onmiddellijk en zo maar bereikbaar is en moet zijn! Dat daar onmiddellijke inzichten en levenswijsheden onmiddellijk voor het oprapen liggen.
Ik vind dat M. Heideggers visie dicht aanleunt bij de Tao: voorbij onze woorden, voorbij ons spreken, voorbij taal, voorbij kennen en weten, voorbij denken ligt een gebied waarvoor wij 'ni voile ni barque' (Littré ) hebben. Iets dat ons totaal ontsnapt, dat we nooit in de greep krijgen of zullen krijgen. Iets dat we nauwelijks kunnen vermoeden, waar we naar kunnen verlangen, naar kunnen hunkeren, maar dat zoals de einder, wijkt bij elke benadering. Door elke benadering. Het schilderij, het gedicht, de beschouwing verwijzen naar iets dat daar voorbij ligt. Ze zijn zelf , alleen, allenig, op zichzelf, niets; ze hebben zelf geen inhoud, zijn louter verwijzing. Het zijn weg-wijzers. Door-verwijzers. Ze zetten ons op weg naar een onbestemd gebied.
Ze trekken onze aandacht, geven aanzetten, leggen merkstenen, vlondertjes, waar je over moet stappen. Maar de oversteek moeten we zelf voltrekken! En ook het zien dat het maar verwijzers zijn, moeten we zelf voltrekken. Die oversteek is riskant en zonder zekerheid noch grond. Zelfs de hulpmiddelen zijn maar van betwijfelbaar allooi, met onvoorspelbare uitkomst. Grassprietjes waaraan we een vol vertrouwen moeten aan op hangen. De overkant valt amper te vermoeden. We moeten wel zelf de weg-wijzer ontcijferen.
Heidegger zegt dat de luisteraars naar Aussagesätzen moeten 'zugehören, weil es gilt, Unvergängliches, aber Vorläufiges zu denken."
Dat is dus denken!
Je overleveren aan krakkemikkige middelen ( géén feilloos werkende oorzaken! ). Maar het 'moet': Unumgängliches, al blijft het resultaat maar 'Vorläufiges'. Opvallend dat de laatste woorden van zijn voordracht tot het publiek luiden: 'Er had nur in Aussagesätzen gesprochen."
Er volgt een verslag van een seminarie over deze voordracht , en dat verslag sluit af met een citaat van H. E. Nossach: " Man müsse da sein, sagte er, wenn man angerufen werde, .. "
Denken: wat een riskante, onzekere, en toch zijns-noodzakelijke bezigheid!
Het denken reikt voorbij alle hulpmiddelen. Reikt tot in de buurt van het enige echte, noodzakelijke.
Tot nabij het Unumgängliche;
Maar het blijft 'Vorläufiges'.
Met ontoereikende middelen.
Op basis van door-verwijzingen.
Je moet de wegwijzer wel zien, en dan zelf interpreteren!
Dat subtiele spel van zien en interpreteren! Van krijgen en zelf realiseren.
Dat citaat van Nossach heb ik afgebroken, en gaat verder: " doch selbst anrufen, das sei das Verkehrteste, was man tun könne."
Denken blijft een riskante onderneming! Een klontje suiker verdwijnt onontkoombaar in de koffie. Daar komt geen denken bij te pas. Daar is geen uitweg mogelijk, geen wijkende einder, geen weg ernaast of erover!
We mogen ons op schilderijen , op gedichten, op theorieën niet blind staren. Ze zijn HET niet. We moeten er voorbij proberen te kijken! Tao!
De weg die niet te volgen is! ( P. de Martelaere )
De wegwijzers achter ons laten, onze schepen achter ons verbranden, het onbekende tegemoet.
Voorbij taal en weten.
M. Heidegger denkt totaal buiten elk natuurcausaal verband! Denken is geen causaal proces, met vast verloop en vooraf vastgelegde uitkomst, Ge-volg-en. Denken verloopt totaal anders. Blijft in het ongewisse. Zonder bewijzen, zonder dwingende argumenten, zonder logica, zonder strenge methodes, zonder routines of afspraken of geplogenheden. Geen evidentie, geen gronden, geen steunpunten, geen fundamentum inconcussum.
Denken is grabbelen naar houvast, ronddraaiend en meegesleurd naar het hart van de maalstroom.
M. Heidegger geeft zijn gehoor dan ook vooraf een 'Wink': "Es gilt, nicht eine Reihe von Aussagesätzen anzuhören, sondern dem Gang des Zeigens zu folgen."
Heidegger noemde zijn boeken ook : "Geen Werken, maar Wegen".
Denken is op weg zijn, onder weg zijn. Homo viator.
Een denker is een pover uitgeruste rugzaktoerist.
Heidegger zegt zelfs nog scherper: "Aussagesätzen" zijn Hindernisse, die zu überwinden sein, want op zich unzureichend . Hij besluit zijn voordracht met de bedenking: ze zullen zeggen: "Er hat nur im Aussagesätzen gesprochen!" p.25.
Hoe vaak voelen we ons zo, zonder stevige houvast? Welke zekerheid? Hoe ver voorbij de gegeven feiten moeten we zelf denken, enkel steunend op onszelf. Rugzaktoerist in eigen ziel!
Vandaag ben ik maar weer eens in M. Heideggers Zur Sache des Denkens gedoken. De eerste 25 pp. onder de titel Zeit und Sein, zijn afgrondelijk diep! Dat is een voordracht van januari 1962 en zou de uitwerking zijn van het deel van Sein und Zeit, dat hij in 1927 niet publiceerde en zou verbrand hebben. Ik lees het voor de zoveelste keer!
Vandaag blijf ik ander half uur hangen bij p 1 & 2. Je kunt je niet voorstellen hoe secuur M. Heidegger zijn inzichten formuleerde! Zelfs de terzijdes. En juist daarin verraadt hij zich nog het meest! In dat 'en passant' gezegde.
In het begin denkt hij na over wat denken is, waartoe denken dient, wat denken inhoudt, hoe het werkt, welke middelen het aanwendt en welke resultaten het oplevert.
Om daarover iets te kunnen zeggen, vraagt hij zich af hoe we naar een schilderij van Paul Klee kijken, hoe wel een gedicht van Georg Trakl lezen of een mathematisch-fysische uiteenzetting van Werner Heisenberg.
Telkens sluit hij dat voorbeeld af met het refreintje dat we telkens : "jeden Anspruch auf unmittelbare Verständlichkeit preisgeben." Iedereen aanvaardt grif dat afzien van onmiddellijk begrip voor poëzie, voor schilderkunst, voor natuurwetenschappelijke uiteenzettingen. Daartegenover vinden we dat het filosofische denken voor iedereen onmiddellijk en zo maar bereikbaar is en moet zijn! Dat daar onmiddellijke inzichten en levenswijsheden onmiddellijk voor het oprapen liggen.
Ik vind dat M. Heideggers visie dicht aanleunt bij de Tao: voorbij onze woorden, voorbij ons spreken, voorbij taal, voorbij kennen en weten, voorbij denken ligt een gebied waarvoor wij 'ni voile ni barque' (Littré ) hebben. Iets dat ons totaal ontsnapt, dat we nooit in de greep krijgen of zullen krijgen. Iets dat we nauwelijks kunnen vermoeden, waar we naar kunnen verlangen, naar kunnen hunkeren, maar dat zoals de einder, wijkt bij elke benadering. Door elke benadering. Het schilderij, het gedicht, de beschouwing verwijzen naar iets dat daar voorbij ligt. Ze zijn zelf , alleen, allenig, op zichzelf, niets; ze hebben zelf geen inhoud, zijn louter verwijzing. Het zijn weg-wijzers. Door-verwijzers. Ze zetten ons op weg naar een onbestemd gebied.
Ze trekken onze aandacht, geven aanzetten, leggen merkstenen, vlondertjes, waar je over moet stappen. Maar de oversteek moeten we zelf voltrekken! En ook het zien dat het maar verwijzers zijn, moeten we zelf voltrekken. Die oversteek is riskant en zonder zekerheid noch grond. Zelfs de hulpmiddelen zijn maar van betwijfelbaar allooi, met onvoorspelbare uitkomst. Grassprietjes waaraan we een vol vertrouwen moeten aan op hangen. De overkant valt amper te vermoeden. We moeten wel zelf de weg-wijzer ontcijferen.
Heidegger zegt dat de luisteraars naar Aussagesätzen moeten 'zugehören, weil es gilt, Unvergängliches, aber Vorläufiges zu denken."
Dat is dus denken!
Je overleveren aan krakkemikkige middelen ( géén feilloos werkende oorzaken! ). Maar het 'moet': Unumgängliches, al blijft het resultaat maar 'Vorläufiges'. Opvallend dat de laatste woorden van zijn voordracht tot het publiek luiden: 'Er had nur in Aussagesätzen gesprochen."
Er volgt een verslag van een seminarie over deze voordracht , en dat verslag sluit af met een citaat van H. E. Nossach: " Man müsse da sein, sagte er, wenn man angerufen werde, .. "
Denken: wat een riskante, onzekere, en toch zijns-noodzakelijke bezigheid!
Het denken reikt voorbij alle hulpmiddelen. Reikt tot in de buurt van het enige echte, noodzakelijke.
Tot nabij het Unumgängliche;
Maar het blijft 'Vorläufiges'.
Met ontoereikende middelen.
Op basis van door-verwijzingen.
Je moet de wegwijzer wel zien, en dan zelf interpreteren!
Dat subtiele spel van zien en interpreteren! Van krijgen en zelf realiseren.
Dat citaat van Nossach heb ik afgebroken, en gaat verder: " doch selbst anrufen, das sei das Verkehrteste, was man tun könne."
Denken blijft een riskante onderneming! Een klontje suiker verdwijnt onontkoombaar in de koffie. Daar komt geen denken bij te pas. Daar is geen uitweg mogelijk, geen wijkende einder, geen weg ernaast of erover!
We mogen ons op schilderijen , op gedichten, op theorieën niet blind staren. Ze zijn HET niet. We moeten er voorbij proberen te kijken! Tao!
De weg die niet te volgen is! ( P. de Martelaere )
De wegwijzers achter ons laten, onze schepen achter ons verbranden, het onbekende tegemoet.
Voorbij taal en weten.
M. Heidegger denkt totaal buiten elk natuurcausaal verband! Denken is geen causaal proces, met vast verloop en vooraf vastgelegde uitkomst, Ge-volg-en. Denken verloopt totaal anders. Blijft in het ongewisse. Zonder bewijzen, zonder dwingende argumenten, zonder logica, zonder strenge methodes, zonder routines of afspraken of geplogenheden. Geen evidentie, geen gronden, geen steunpunten, geen fundamentum inconcussum.
Denken is grabbelen naar houvast, ronddraaiend en meegesleurd naar het hart van de maalstroom.
M. Heidegger geeft zijn gehoor dan ook vooraf een 'Wink': "Es gilt, nicht eine Reihe von Aussagesätzen anzuhören, sondern dem Gang des Zeigens zu folgen."
Heidegger noemde zijn boeken ook : "Geen Werken, maar Wegen".
Denken is op weg zijn, onder weg zijn. Homo viator.
Een denker is een pover uitgeruste rugzaktoerist.
Heidegger zegt zelfs nog scherper: "Aussagesätzen" zijn Hindernisse, die zu überwinden sein, want op zich unzureichend . Hij besluit zijn voordracht met de bedenking: ze zullen zeggen: "Er hat nur im Aussagesätzen gesprochen!" p.25.
Hoe vaak voelen we ons zo, zonder stevige houvast? Welke zekerheid? Hoe ver voorbij de gegeven feiten moeten we zelf denken, enkel steunend op onszelf. Rugzaktoerist in eigen ziel!