In het spoor van Heidegger zoeken naar de zin van Zijn.
13-06-2006
Noodlot en Toeval ?
Na het beluisteren van het gesprek dat Jean-Pièrre Rondas had met Jos de Mul, begon ik met veel verwachtingen aan de lectuur van De Domesticatie van het noodlot. Je weet vooraf dat je zult moeten zoeken naar korrels graan tussen veel kaf, want zon auteur moet zijn bladzijden halen, net als een renner op training zijn kilometers af moet malen. Veel geleerdheid en belezenheid worden geëtaleerd. Je hoopt toch wat graantjes te kunnen meepikken. Je struikelt al meteen over de behandeling van de begrippen noodlot en toeval. Bestaat noodlot ? Bestaat toeval ? Obligaat worden de Grieken erbij gehaald. En de Romeinen. Ik vrees dat J. de Mul zo niet echt in de diepte graaft. Lezen kan iedereen.
Kent een steen noodlot ? Bestaat er voor een basaltzuil toeval ?
J. de Mul zoekt verheldering in de El Al ramp in de Bijlmer van 04.10.1992. Al wat bij die vliegtuigramp gebeurde, verliep strikt binnen de lineaire kosmisch-causale wetten van de fysica en de chemie. Dat zijn universele, noodzakelijke wetten. Al wat gebeurde is nadien exact na te rekenen volgens die wetten. Niks noodlot noch toeval.
Noodlot en toeval komen pas in beeld met willekeur, met onvoorspelbaarheid, met het kon ook anders . Met andere woorden, - en dat heeft J. de Mul goed gezien - als de vrije wil vooraan op de bühne plaats neemt. Als de scène vanuit en rond die vrije wil geregisseerd wordt. Als er een Zelf, als er een Egos in het spel komen. Zelfs, Egos die niet geabsorbeerd worden, niet gevat zitten, niet vastgemuurd zitten in de onverbiddelijke kosmische causaliteit.
Die Zelfs, die Egos opereren niet onder de dwang van die lineaire kosmische wetten. En voor hen kan toen het noodlot toevallig toeslaan. Geen enkele kosmische wet deed de slachtoffers van de ramp van 04.10.1992 op dat moment op die plaats zijn. Hun agenda werd niet ingevuld noch door de fysica noch door de chemie. Zij hadden een andere agenda. Een vrije agenda.
En als die beide agendas kruisen, dan kan noodlot toeslaan, dan kan een ontmoeting toeal worden.
De mens opereert wel met behulp van de kosmische causaliteit; zij dient hem wel tot voetstuk.
Net zoals een mooie gotische kerk alle eigenschappen van materialen en alle wetten van de zwaartekracht moet respecteren. Maar de mens wendde die wetten vrij aan, manipuleerde ze om een mooi gebouw op te richten ! Maar zij bepaalden niet zijn agenda.
Ik stel daarbij twee interactiegebieden tegenover elkaar, of beter in elkaars verlengde : het gebied van de natuurnoodzakelijke causale interacties waaruit een gebied van vrije humane interacties emergeert.
Die ogenschijnlijke tegenstelling tussen gesloten causale interacties en humane vrij emergerende interacties is geen heruitgave van een verdoken en verfoeilijk dualisme. Neen !
We zien het noodlot pas toeslaan als de kosmos je eigen humane emergerende interacties met de kosmos de pas afsnijdt, en als die kosmos zijn eigen blinde, brutale wetten unumgänglich opdringt. Als de kosmos je geen ruimte laat tot eigen initiatief, tot een eigen visie op en een eigen interpretatie van wat gebeurt of te gebeuren staat. Als noch kennis, noch inzicht, noch oordeel, noch selectie je enige ruimte voor eigen beslissingen open aat of voor eigen initiatief, voor vrije beslissingen die leiden tot vrije handelingen.
In het noodlot wordt je Zelf op zij gezet ! Dat Zelf is dan uitgerangeerd. Er is dan geen ruimte voor enige vorm van emergeren. Vrij ben je als je, voor viersprongen staande, vrij kunt beslissen welke richting je uitgaat ; of als je in gezelschap van jokers, zelf kiest waarvoor je ze inzet. Als je onvoorspelbaar moogt presteren. Een eigen inzicht kunt ontwerpen; een eigen interpretatie mogelijk blijft en zinvol ; als je zelf kunt selecteren volgens zelf gekozen criteria en zelf kunt kiezen wat je zelf belangrijk of te verwaarlozen vindt en wat in je eigen levensproject past ; als je op vrije basis kunt beslissen en vrij volgens je eigen motieven tot handelen over kunt gaan.
Denken loopt nooit in een steegje dood. Alle echten bezinnende denken is voorlopig, want het heeft net de grens overgestoken en verkent een niemandsland. Echte denken verlegt de grenzen. Het ontgrenst alle grenzen. Bezonnen denken is transcenderend, emergerend denken. Ontginnend denken. Verkennend, explorerend en baanbrekend denken. Ver van elk fundamentum inconcussum, ver van elke evidentia die je alleen maar het zwijgen kan opleggen. Het echte denken verlaat het besloten hofken van de louter causale relaties. Denken kent geen termina, geen eindpunten. Denken ont-kent alle termina, alle grenzen. Zelfs de natuurwetenschapper overschrijdt grenzen, al steunt hij daarbij wel op vaststaande krachten, op streng causale relaties en onwrikbare kosmische wetten. De natuurwetenschapper probeert hypotheses uit en , Newton ten spijt (Hypotheses non fingo !), fingeert hij eerst zijn hypotheses. Ook de echt natuurwetenschapper ont-grenst al denkend zijn terrein.
Alle denken is ervaringvoorbereidend. Ervaren en denken zijn dus geen tegengestelden ! Ze liggen in elkaars verlengde. Ze bestuiven elkaar wederzijds.
Denken wordt te vaak zonder onderscheid en te exclusief in het hoekje van het causale denken geduwd.
Dat is het denkend volgens de lijnen van de logica, van de methode, van de kosmische krachten, binnen het carcan van de causaliteit.
Je hebt het causale denken dat naar het begin kijkt, naar het ontstaan, naar de oorzaken terugkijkt. En dat daar verstrikt blijft zitten in causale relaties.
Het echte denken gaat aan die dwingende causale relaties voorbij.
Descartes had echt wat gezien : cogito ergo sum. Dat was een belangrijk inzicht. Hij had begrepen dat het echte denken door de oppervlakte, door de schors heen boorde, voorbij de onmiddellijke gegevens trok en er doorheen zag , en zo bij het Sein aanbelandde. Hij interpreteerde dit inzicht echter fout, en werkte het ook fout uit. Hij had duidelijk gezien dat er twee werelden waren, de wereld van de res extensa, waar de causale relaties een hele mechanica beheersten, en daarnaast de wereld van de geest.
Pas al denkend kom je los van de kosmos en zijn unumgängliche lineairteit. Pas al denkend kun je humaan emergeren. Pas al denkend kun je plannen maken, ontwerpen, mogelijkheden zien. Al denkend mogelijkheden zien is niet zien-wat-nog-niet-is, maar is , doorstotend naar het Sein, daarin de weelde vermoeden en er naar reiken. De echte beloofde rijkdom van het Sein in het vizier krijgen.
Denken is reikhalzend uitkijken naar weelde van het Zijn.
Denken loopt nooit in een steegje dood. Alle echten bezinnende denken is voorlopig, want het heeft net de grens overgestoken en verkent een niemandsland. Echte denken verlegt de grenzen. Het ontgrenst alle grenzen. Bezonnen denken is transcenderend, emergerend denken. Ontginnend denken. Verkennend, explorerend en baanbrekend denken. Ver van elk fundamentum inconcussum, ver van elke evidentia die je alleen maar het zwijgen kan opleggen. Het echte denken verlaat het besloten hofken van de louter causale relaties. Denken kent geen termina, geen eindpunten. Denken ont-kent alle termina, alle grenzen. Zelfs de natuurwetenschapper overschrijdt grenzen, al steunt hij daarbij wel op vaststaande krachten, op streng causale relaties en onwrikbare kosmische wetten. De natuurwetenschapper probeert hypotheses uit en , Newton ten spijt (Hypotheses non fingo !), fingeert hij eerst zijn hypotheses. Ook de echt natuurwetenschapper ont-grenst al denkend zijn terrein.
Alle denken is ervaringvoorbereidend. Ervaren en denken zijn dus geen tegengestelden ! Ze liggen in elkaars verlengde. Ze bestuiven elkaar wederzijds.
Denken wordt te vaak zonder onderscheid en te exclusief in het hoekje van het causale denken geduwd.
Dat is het denkend volgens de lijnen van de logica, van de methode, van de kosmische krachten, binnen het carcan van de causaliteit.
Je hebt het causale denken dat naar het begin kijkt, naar het ontstaan, naar de oorzaken terugkijkt. En dat daar verstrikt blijft zitten in causale relaties.
Het echte denken gaat aan die dwingende causale relaties voorbij.
Descartes had echt wat gezien : cogito ergo sum. Dat was een belangrijk inzicht. Hij had begrepen dat het echte denken door de oppervlakte, door de schors heen boorde, voorbij de onmiddellijke gegevens trok en er doorheen zag , en zo bij het Sein aanbelandde. Hij interpreteerde dit inzicht echter fout, en werkte het ook fout uit. Hij had duidelijk gezien dat er twee werelden waren, de wereld van de res extensa, waar de causale relaties een hele mechanica beheersten, en daarnaast de wereld van de geest.
Pas al denkend kom je los van de kosmos en zijn unumgängliche lineairteit. Pas al denkend kun je humaan emergeren. Pas al denkend kun je plannen maken, ontwerpen, mogelijkheden zien. Al denkend mogelijkheden zien is niet zien-wat-nog-niet-is, maar is , doorstotend naar het Sein, daarin de weelde vermoeden en er naar reiken. De echte beloofde rijkdom van het Sein in het vizier krijgen.
Denken is reikhalzend uitkijken naar weelde van het Zijn.
Denken loopt nooit in een steegje dood. Alle echten bezinnende denken is voorlopig, want het heeft net de grens overgestoken en verkent een niemandsland. Echte denken verlegt de grenzen. Het ontgrenst alle grenzen. Bezonnen denken is transcenderend, emergerend denken. Ontginnend denken. Verkennend, explorerend en baanbrekend denken. Ver van elk fundamentum inconcussum, ver van elke evidentia die je alleen maar het zwijgen kan opleggen. Het echte denken verlaat het besloten hofken van de louter causale relaties. Denken kent geen termina, geen eindpunten. Denken ont-kent alle termina, alle grenzen. Zelfs de natuurwetenschapper overschrijdt grenzen, al steunt hij daarbij wel op vaststaande krachten, op streng causale relaties en onwrikbare kosmische wetten. De natuurwetenschapper probeert hypotheses uit en , Newton ten spijt (Hypotheses non fingo !), fingeert hij eerst zijn hypotheses. Ook de echt natuurwetenschapper ont-grenst al denkend zijn terrein.
Alle denken is ervaringvoorbereidend. Ervaren en denken zijn dus geen tegengestelden ! Ze liggen in elkaars verlengde. Ze bestuiven elkaar wederzijds.
Denken wordt te vaak zonder onderscheid en te exclusief in het hoekje van het causale denken geduwd.
Dat is het denkend volgens de lijnen van de logica, van de methode, van de kosmische krachten, binnen het carcan van de causaliteit.
Je hebt het causale denken dat naar het begin kijkt, naar het ontstaan, naar de oorzaken terugkijkt. En dat daar verstrikt blijft zitten in causale relaties.
Het echte denken gaat aan die dwingende causale relaties voorbij.
Descartes had echt wat gezien : cogito ergo sum. Dat was een belangrijk inzicht. Hij had begrepen dat het echte denken door de oppervlakte, door de schors heen boorde, voorbij de onmiddellijke gegevens trok en er doorheen zag , en zo bij het Sein aanbelandde. Hij interpreteerde dit inzicht echter fout, en werkte het ook fout uit. Hij had duidelijk gezien dat er twee werelden waren, de wereld van de res extensa, waar de causale relaties een hele mechanica beheersten, en daarnaast de wereld van de geest.
Pas al denkend kom je los van de kosmos en zijn unumgängliche lineairteit. Pas al denkend kun je humaan emergeren. Pas al denkend kun je plannen maken, ontwerpen, mogelijkheden zien. Al denkend mogelijkheden zien is niet zien-wat-nog-niet-is, maar is , doorstotend naar het Sein, daarin de weelde vermoeden en er naar reiken. De echte beloofde rijkdom van het Sein in het vizier krijgen.
Denken is reikhalzend uitkijken naar weelde van het Zijn.
Ik blijf me vastbijten in Heideggers visie op tijd. Ik vrees mijn tanden er op stuk te zullen bijten! Hij is afgrondelijk diep!
Ik lees ook in commentaren. Maar die dansen om de hete brij heen! Net zoals ze zijn twee andere hoofdwerken niet durven aante pakken! Beiträge zur Philosophie van 1936 en Besinnung van 1937. Over Beiträge vond ik een bundel commentaren, maar die sluipen als een loerende poes allemaal op veilige afstand rond de kern, rond de gloed van het vuur.
Heidegger gaat ervan uit dat je niet tot inzicht in Sein komt , zonder inzicht in Zeit. Zeit zou de toegang tot Sein verzekeren en mogelijk maken. Waarom? Omdat Sein zò compact is, zo'n gloed uitstraalt, dat de mens erdoor vernietigd wordt. Dat is dan mijn benadering. Guardini schreef ooit: ( Ik citeer uit het hoofd! ) "Ik weet niet of ik wel door God geschapen wil worden!" Straffe uitspraak van een zo intelligent en toch diep gelovig priester, jezuïet nog wel.
Zijn is onbereikbaar zonder Offenheit! Zonder Erschlossenheit. En die Erschlossenheit hoort niet exclusief toe aan Dasein, aan de mens! Erschlossenheit, Offenheit hoort ook bij de 'Dinge'! Hoort ook bij de 'Welt'. Bij 'Vorhandenes'.
Het is echter wel pas Dasein , pas de mens, die deze Offenheit echt open doet gaan, doet open bloeien. Die de epifanie realiteit doet worden. De 'Dinge' gaan maar open door de mens. Door ingreep van de mens. 'Ingreep'? Neen , door respect van de mens. De 'Dinge' kunnen maar emergeren door de mens. Pas door de mens wordt koper een klaroen of een stuk boom een viool.!
Alleen de mens heeft oog voor de vele viersprongen, en kan selecties en keuzes maken op basis van inzicht. Alleen de mens weet hoe met jokers om te gaan. Alleen hij weet waar, hoe en voor welk doel die jokers in te zetten. Op zich 'draaien' de 'Dinge' binnen hun blinde causale verbanden compact en doelloos rond, cirkelen ze van begin naar resultaat, dat weer begin wordt, en weer resultaat, ad infinitum.
Heidegger zegt: " Zeit gibt es nicht ohne den Menschen."
Sein is het resultaat van synergie! Van een samenwerking. Het komt van twee kanten.
Maar alleen Dasein ziet mogelijkheden.
Alleen Dasein kan zien wat nog-niet-is.
Alleen Dasein kan vooruitlopen, Vorlaufen, kan plannen maken, kan het eigen einde voorzien.
Alleen Dasein ontsluit de monolithische compactheid van het Zijn.
Alleen de mens slaat vlietend water uit de vaste rots!
Alleen de mens omvademt begin en einde, verleden en toekomst in het heden.
Zonder de mens zou de tijd enkel Nu, Nu, Nu, Nu, ..zijn: een zinloze, inhoudsloze opeenvolging van 'Jetzts'.
Een lege 'Reihe'. Geen 'Gang'. Geen queeste. Geen Graaltocht. Nooit Aufbau. Geen groei.
Alleen de mens reikt uit, kan uitreiken naar de apotheose van de Exuberante.
Ook in zijn Da, in zijn wereldse component staat de mens open, emergeert hij, ontsnapte hij, ontstijgt hij de Dinge, het Vorhandene. Da, als Welt, is pas open door Dasein.
In de Dinge Sein epifaneren is de hoogste vorm van emergeren. Is de hoogste transcendentie.
Dasein heeft in het heden maar een verleden met mogelijkheden vanuit een toekomst.
In Zur Sache des Denkens, p. 17, lees je "Zeit gibt es nicht ohne den Menschen." En meteen vraagt Heidegger: "Doch was meint dieses nicht ohne?" Ook Zeit is het resultaat van synergie! Het komt van twee kanten! Van Dasein én zijn Welt. EN, UND. Dat woordje, waar heel Sein und Zeit om draait, waar Zeit und Sein om draait. Dasein én Welt. Welt én Dasein. Dasein als openend Dasein en zijn Wel. Welt als weltende Welt en Dasein. Omdat beide om elkaars openheid smeken. Omdat beide elkaar, wederzijds en wederkerig, ogivaal, openheid aanbieden, en die van elkaar aanvaarden.
En zichzelf pas vinden in elkaars aanvaarde openheid, en wòrden. Groeien. Open bloeien. Zichzelf als Zelf , in hun eigen eigenheid, in hun Zelf, pas in elkaars geschonken en aanvaarde openheid vinden.
Zelf in/door de openheid naar de andere. Nicht ohne!
"Ist der Mensch der Geber der Zeit, oder ihr Empfänger?" "Nur Mensch sein kann."
Alleen in het door Zeit afgeschermde, opengewerkte en verdunde Sein kunnen we als mens bestaand. Alleen in de tot 3-polige (Verleden, Toekomst, Heden ) eenheid opengewerkte tijd kan de mens het Sein affronteren zonder erdoor te worden verzengd. Alleen als door de tijd de monolithische compactheid van het Sein opengewerkt is, opgeklopt, en luchtig gemaakt, is het voor de mens draaglijk, leefbaar en in te ademen.
Alleen als Sein door Zeit tot Zeit-Spiel-Raum aus-gelegt is, alleen als Sein als dreifällig lichtendes Reichen op veilige afstand van Dasein gehouden wordt, pas dan kan Dasein bestaan. Alleen dan kan de mens pas mens zijn. Dan krijgt hij adem-, levens- en bestaansruimte. Alleen in de openheid.
Dat mysterieuze Reichen dat niet raakt, dat enkel vanop afstand aanreikt, aanbiedt. Een wederzijds, wederkerig, ogivaal reiken, in respect voor elkaars Zelf. Geen dwingende, ingrijpende, opdringerige contact-causaliteit!
Hoe indringend, hoe compact zegt Heidegger het : "Die eigentliche Zeit ist die ihr dreifältig lichtendes Reichen einigende Nähe von Anwesen aus der Gegenwart, Gewesenheit und Zukunft."
Nähe: wel in elkaars nabijheid, respectvol in elkaars buurt! Als het liefdespaar in de doorschijnende stolp van Jeroen Bosch Tuin der lusten! Wel binnen elkaars Zijnsbereik, binnen re-spectvolle nabijheid.
Een nabijheid die ruimte biedt en laat. Een beschermende ruimte, een groei-ruimte als een schoot. Nabijheid die op afstand blijft, eerbiedige afstand; wel een uitnodigende, verlokkende , roepende, bemoedigende nabijheid op afstand.
Verweigerend-vorenthaltende Nähe. Geen contact-causaliteit. Geen dwang, geen oppressie. Maar evenwel toch bestimmende nabijheid. Geen onverschillige, maar mede-bepalende, mede-stichtende nabijheid. Ogivaal. Kein Gemächte . Geen fabrikaten!
Anwesen aus: in het snijpunt van drie licht stralende bundels, die elkaar niet uitschakelen of afschaffen, maar elkaar bevestigen, versterken, en tot volle ontplooiing laten komen.
Pas in dit ontspannen , in dit opengewerkte Zijn, in dit door Offenheit luchtig gemaakte Sein kan de mens bestaan en leven!
Vandaag ben ik maar weer eens in M. Heideggers Zur Sache des Denkens gedoken. De eerste 25 pp. onder de titel Zeit und Sein, zijn afgrondelijk diep! Dat is een voordracht van januari 1962 en zou de uitwerking zijn van het deel van Sein und Zeit, dat hij in 1927 niet publiceerde en zou verbrand hebben. Ik lees het voor de zoveelste keer!
Vandaag blijf ik ander half uur hangen bij p 1 & 2. Je kunt je niet voorstellen hoe secuur M. Heidegger zijn inzichten formuleerde! Zelfs de terzijdes. En juist daarin verraadt hij zich nog het meest! In dat 'en passant' gezegde.
In het begin denkt hij na over wat denken is, waartoe denken dient, wat denken inhoudt, hoe het werkt, welke middelen het aanwendt en welke resultaten het oplevert.
Om daarover iets te kunnen zeggen, vraagt hij zich af hoe we naar een schilderij van Paul Klee kijken, hoe wel een gedicht van Georg Trakl lezen of een mathematisch-fysische uiteenzetting van Werner Heisenberg.
Telkens sluit hij dat voorbeeld af met het refreintje dat we telkens : "jeden Anspruch auf unmittelbare Verständlichkeit preisgeben." Iedereen aanvaardt grif dat afzien van onmiddellijk begrip voor poëzie, voor schilderkunst, voor natuurwetenschappelijke uiteenzettingen. Daartegenover vinden we dat het filosofische denken voor iedereen onmiddellijk en zo maar bereikbaar is en moet zijn! Dat daar onmiddellijke inzichten en levenswijsheden onmiddellijk voor het oprapen liggen.
Ik vind dat M. Heideggers visie dicht aanleunt bij de Tao: voorbij onze woorden, voorbij ons spreken, voorbij taal, voorbij kennen en weten, voorbij denken ligt een gebied waarvoor wij 'ni voile ni barque' (Littré ) hebben. Iets dat ons totaal ontsnapt, dat we nooit in de greep krijgen of zullen krijgen. Iets dat we nauwelijks kunnen vermoeden, waar we naar kunnen verlangen, naar kunnen hunkeren, maar dat zoals de einder, wijkt bij elke benadering. Door elke benadering. Het schilderij, het gedicht, de beschouwing verwijzen naar iets dat daar voorbij ligt. Ze zijn zelf , alleen, allenig, op zichzelf, niets; ze hebben zelf geen inhoud, zijn louter verwijzing. Het zijn weg-wijzers. Door-verwijzers. Ze zetten ons op weg naar een onbestemd gebied.
Ze trekken onze aandacht, geven aanzetten, leggen merkstenen, vlondertjes, waar je over moet stappen. Maar de oversteek moeten we zelf voltrekken! En ook het zien dat het maar verwijzers zijn, moeten we zelf voltrekken. Die oversteek is riskant en zonder zekerheid noch grond. Zelfs de hulpmiddelen zijn maar van betwijfelbaar allooi, met onvoorspelbare uitkomst. Grassprietjes waaraan we een vol vertrouwen moeten aan op hangen. De overkant valt amper te vermoeden. We moeten wel zelf de weg-wijzer ontcijferen.
Heidegger zegt dat de luisteraars naar Aussagesätzen moeten 'zugehören, weil es gilt, Unvergängliches, aber Vorläufiges zu denken."
Dat is dus denken!
Je overleveren aan krakkemikkige middelen ( géén feilloos werkende oorzaken! ). Maar het 'moet': Unumgängliches, al blijft het resultaat maar 'Vorläufiges'. Opvallend dat de laatste woorden van zijn voordracht tot het publiek luiden: 'Er had nur in Aussagesätzen gesprochen."
Er volgt een verslag van een seminarie over deze voordracht , en dat verslag sluit af met een citaat van H. E. Nossach: " Man müsse da sein, sagte er, wenn man angerufen werde, .. "
Denken: wat een riskante, onzekere, en toch zijns-noodzakelijke bezigheid!
Het denken reikt voorbij alle hulpmiddelen. Reikt tot in de buurt van het enige echte, noodzakelijke.
Tot nabij het Unumgängliche;
Maar het blijft 'Vorläufiges'.
Met ontoereikende middelen.
Op basis van door-verwijzingen.
Je moet de wegwijzer wel zien, en dan zelf interpreteren!
Dat subtiele spel van zien en interpreteren! Van krijgen en zelf realiseren.
Dat citaat van Nossach heb ik afgebroken, en gaat verder: " doch selbst anrufen, das sei das Verkehrteste, was man tun könne."
Denken blijft een riskante onderneming! Een klontje suiker verdwijnt onontkoombaar in de koffie. Daar komt geen denken bij te pas. Daar is geen uitweg mogelijk, geen wijkende einder, geen weg ernaast of erover!
We mogen ons op schilderijen , op gedichten, op theorieën niet blind staren. Ze zijn HET niet. We moeten er voorbij proberen te kijken! Tao!
De weg die niet te volgen is! ( P. de Martelaere )
De wegwijzers achter ons laten, onze schepen achter ons verbranden, het onbekende tegemoet.
Voorbij taal en weten.
M. Heidegger denkt totaal buiten elk natuurcausaal verband! Denken is geen causaal proces, met vast verloop en vooraf vastgelegde uitkomst, Ge-volg-en. Denken verloopt totaal anders. Blijft in het ongewisse. Zonder bewijzen, zonder dwingende argumenten, zonder logica, zonder strenge methodes, zonder routines of afspraken of geplogenheden. Geen evidentie, geen gronden, geen steunpunten, geen fundamentum inconcussum.
Denken is grabbelen naar houvast, ronddraaiend en meegesleurd naar het hart van de maalstroom.
M. Heidegger geeft zijn gehoor dan ook vooraf een 'Wink': "Es gilt, nicht eine Reihe von Aussagesätzen anzuhören, sondern dem Gang des Zeigens zu folgen."
Heidegger noemde zijn boeken ook : "Geen Werken, maar Wegen".
Denken is op weg zijn, onder weg zijn. Homo viator.
Een denker is een pover uitgeruste rugzaktoerist.
Heidegger zegt zelfs nog scherper: "Aussagesätzen" zijn Hindernisse, die zu überwinden sein, want op zich unzureichend . Hij besluit zijn voordracht met de bedenking: ze zullen zeggen: "Er hat nur im Aussagesätzen gesprochen!" p.25.
Hoe vaak voelen we ons zo, zonder stevige houvast? Welke zekerheid? Hoe ver voorbij de gegeven feiten moeten we zelf denken, enkel steunend op onszelf. Rugzaktoerist in eigen ziel!
Vandaag ben ik maar weer eens in M. Heideggers Zur Sache des Denkens gedoken. De eerste 25 pp. onder de titel Zeit und Sein, zijn afgrondelijk diep! Dat is een voordracht van januari 1962 en zou de uitwerking zijn van het deel van Sein und Zeit, dat hij in 1927 niet publiceerde en zou verbrand hebben. Ik lees het voor de zoveelste keer!
Vandaag blijf ik ander half uur hangen bij p 1 & 2. Je kunt je niet voorstellen hoe secuur M. Heidegger zijn inzichten formuleerde! Zelfs de terzijdes. En juist daarin verraadt hij zich nog het meest! In dat 'en passant' gezegde.
In het begin denkt hij na over wat denken is, waartoe denken dient, wat denken inhoudt, hoe het werkt, welke middelen het aanwendt en welke resultaten het oplevert.
Om daarover iets te kunnen zeggen, vraagt hij zich af hoe we naar een schilderij van Paul Klee kijken, hoe wel een gedicht van Georg Trakl lezen of een mathematisch-fysische uiteenzetting van Werner Heisenberg.
Telkens sluit hij dat voorbeeld af met het refreintje dat we telkens : "jeden Anspruch auf unmittelbare Verständlichkeit preisgeben." Iedereen aanvaardt grif dat afzien van onmiddellijk begrip voor poëzie, voor schilderkunst, voor natuurwetenschappelijke uiteenzettingen. Daartegenover vinden we dat het filosofische denken voor iedereen onmiddellijk en zo maar bereikbaar is en moet zijn! Dat daar onmiddellijke inzichten en levenswijsheden onmiddellijk voor het oprapen liggen.
Ik vind dat M. Heideggers visie dicht aanleunt bij de Tao: voorbij onze woorden, voorbij ons spreken, voorbij taal, voorbij kennen en weten, voorbij denken ligt een gebied waarvoor wij 'ni voile ni barque' (Littré ) hebben. Iets dat ons totaal ontsnapt, dat we nooit in de greep krijgen of zullen krijgen. Iets dat we nauwelijks kunnen vermoeden, waar we naar kunnen verlangen, naar kunnen hunkeren, maar dat zoals de einder, wijkt bij elke benadering. Door elke benadering. Het schilderij, het gedicht, de beschouwing verwijzen naar iets dat daar voorbij ligt. Ze zijn zelf , alleen, allenig, op zichzelf, niets; ze hebben zelf geen inhoud, zijn louter verwijzing. Het zijn weg-wijzers. Door-verwijzers. Ze zetten ons op weg naar een onbestemd gebied.
Ze trekken onze aandacht, geven aanzetten, leggen merkstenen, vlondertjes, waar je over moet stappen. Maar de oversteek moeten we zelf voltrekken! En ook het zien dat het maar verwijzers zijn, moeten we zelf voltrekken. Die oversteek is riskant en zonder zekerheid noch grond. Zelfs de hulpmiddelen zijn maar van betwijfelbaar allooi, met onvoorspelbare uitkomst. Grassprietjes waaraan we een vol vertrouwen moeten aan op hangen. De overkant valt amper te vermoeden. We moeten wel zelf de weg-wijzer ontcijferen.
Heidegger zegt dat de luisteraars naar Aussagesätzen moeten 'zugehören, weil es gilt, Unvergängliches, aber Vorläufiges zu denken."
Dat is dus denken!
Je overleveren aan krakkemikkige middelen ( géén feilloos werkende oorzaken! ). Maar het 'moet': Unumgängliches, al blijft het resultaat maar 'Vorläufiges'. Opvallend dat de laatste woorden van zijn voordracht tot het publiek luiden: 'Er had nur in Aussagesätzen gesprochen."
Er volgt een verslag van een seminarie over deze voordracht , en dat verslag sluit af met een citaat van H. E. Nossach: " Man müsse da sein, sagte er, wenn man angerufen werde, .. "
Denken: wat een riskante, onzekere, en toch zijns-noodzakelijke bezigheid!
Het denken reikt voorbij alle hulpmiddelen. Reikt tot in de buurt van het enige echte, noodzakelijke.
Tot nabij het Unumgängliche;
Maar het blijft 'Vorläufiges'.
Met ontoereikende middelen.
Op basis van door-verwijzingen.
Je moet de wegwijzer wel zien, en dan zelf interpreteren!
Dat subtiele spel van zien en interpreteren! Van krijgen en zelf realiseren.
Dat citaat van Nossach heb ik afgebroken, en gaat verder: " doch selbst anrufen, das sei das Verkehrteste, was man tun könne."
Denken blijft een riskante onderneming! Een klontje suiker verdwijnt onontkoombaar in de koffie. Daar komt geen denken bij te pas. Daar is geen uitweg mogelijk, geen wijkende einder, geen weg ernaast of erover!
We mogen ons op schilderijen , op gedichten, op theorieën niet blind staren. Ze zijn HET niet. We moeten er voorbij proberen te kijken! Tao!
De weg die niet te volgen is! ( P. de Martelaere )
De wegwijzers achter ons laten, onze schepen achter ons verbranden, het onbekende tegemoet.
Voorbij taal en weten.
M. Heidegger denkt totaal buiten elk natuurcausaal verband! Denken is geen causaal proces, met vast verloop en vooraf vastgelegde uitkomst, Ge-volg-en. Denken verloopt totaal anders. Blijft in het ongewisse. Zonder bewijzen, zonder dwingende argumenten, zonder logica, zonder strenge methodes, zonder routines of afspraken of geplogenheden. Geen evidentie, geen gronden, geen steunpunten, geen fundamentum inconcussum.
Denken is grabbelen naar houvast, ronddraaiend en meegesleurd naar het hart van de maalstroom.
M. Heidegger geeft zijn gehoor dan ook vooraf een 'Wink': "Es gilt, nicht eine Reihe von Aussagesätzen anzuhören, sondern dem Gang des Zeigens zu folgen."
Heidegger noemde zijn boeken ook : "Geen Werken, maar Wegen".
Denken is op weg zijn, onder weg zijn. Homo viator.
Een denker is een pover uitgeruste rugzaktoerist.
Heidegger zegt zelfs nog scherper: "Aussagesätzen" zijn Hindernisse, die zu überwinden sein, want op zich unzureichend . Hij besluit zijn voordracht met de bedenking: ze zullen zeggen: "Er hat nur im Aussagesätzen gesprochen!" p.25.
Hoe vaak voelen we ons zo, zonder stevige houvast? Welke zekerheid? Hoe ver voorbij de gegeven feiten moeten we zelf denken, enkel steunend op onszelf. Rugzaktoerist in eigen ziel!
Vandaag ben ik maar weer eens in M. Heideggers Zur Sache des Denkens gedoken. De eerste 25 pp. onder de titel Zeit und Sein, zijn afgrondelijk diep! Dat is een voordracht van januari 1962 en zou de uitwerking zijn van het deel van Sein und Zeit, dat hij in 1927 niet publiceerde en zou verbrand hebben. Ik lees het voor de zoveelste keer!
Vandaag blijf ik ander half uur hangen bij p 1 & 2. Je kunt je niet voorstellen hoe secuur M. Heidegger zijn inzichten formuleerde! Zelfs de terzijdes. En juist daarin verraadt hij zich nog het meest! In dat 'en passant' gezegde.
In het begin denkt hij na over wat denken is, waartoe denken dient, wat denken inhoudt, hoe het werkt, welke middelen het aanwendt en welke resultaten het oplevert.
Om daarover iets te kunnen zeggen, vraagt hij zich af hoe we naar een schilderij van Paul Klee kijken, hoe wel een gedicht van Georg Trakl lezen of een mathematisch-fysische uiteenzetting van Werner Heisenberg.
Telkens sluit hij dat voorbeeld af met het refreintje dat we telkens : "jeden Anspruch auf unmittelbare Verständlichkeit preisgeben." Iedereen aanvaardt grif dat afzien van onmiddellijk begrip voor poëzie, voor schilderkunst, voor natuurwetenschappelijke uiteenzettingen. Daartegenover vinden we dat het filosofische denken voor iedereen onmiddellijk en zo maar bereikbaar is en moet zijn! Dat daar onmiddellijke inzichten en levenswijsheden onmiddellijk voor het oprapen liggen.
Ik vind dat M. Heideggers visie dicht aanleunt bij de Tao: voorbij onze woorden, voorbij ons spreken, voorbij taal, voorbij kennen en weten, voorbij denken ligt een gebied waarvoor wij 'ni voile ni barque' (Littré ) hebben. Iets dat ons totaal ontsnapt, dat we nooit in de greep krijgen of zullen krijgen. Iets dat we nauwelijks kunnen vermoeden, waar we naar kunnen verlangen, naar kunnen hunkeren, maar dat zoals de einder, wijkt bij elke benadering. Door elke benadering. Het schilderij, het gedicht, de beschouwing verwijzen naar iets dat daar voorbij ligt. Ze zijn zelf , alleen, allenig, op zichzelf, niets; ze hebben zelf geen inhoud, zijn louter verwijzing. Het zijn weg-wijzers. Door-verwijzers. Ze zetten ons op weg naar een onbestemd gebied.
Ze trekken onze aandacht, geven aanzetten, leggen merkstenen, vlondertjes, waar je over moet stappen. Maar de oversteek moeten we zelf voltrekken! En ook het zien dat het maar verwijzers zijn, moeten we zelf voltrekken. Die oversteek is riskant en zonder zekerheid noch grond. Zelfs de hulpmiddelen zijn maar van betwijfelbaar allooi, met onvoorspelbare uitkomst. Grassprietjes waaraan we een vol vertrouwen moeten aan op hangen. De overkant valt amper te vermoeden. We moeten wel zelf de weg-wijzer ontcijferen.
Heidegger zegt dat de luisteraars naar Aussagesätzen moeten 'zugehören, weil es gilt, Unvergängliches, aber Vorläufiges zu denken."
Dat is dus denken!
Je overleveren aan krakkemikkige middelen ( géén feilloos werkende oorzaken! ). Maar het 'moet': Unumgängliches, al blijft het resultaat maar 'Vorläufiges'. Opvallend dat de laatste woorden van zijn voordracht tot het publiek luiden: 'Er had nur in Aussagesätzen gesprochen."
Er volgt een verslag van een seminarie over deze voordracht , en dat verslag sluit af met een citaat van H. E. Nossach: " Man müsse da sein, sagte er, wenn man angerufen werde, .. "
Denken: wat een riskante, onzekere, en toch zijns-noodzakelijke bezigheid!
Het denken reikt voorbij alle hulpmiddelen. Reikt tot in de buurt van het enige echte, noodzakelijke.
Tot nabij het Unumgängliche;
Maar het blijft 'Vorläufiges'.
Met ontoereikende middelen.
Op basis van door-verwijzingen.
Je moet de wegwijzer wel zien, en dan zelf interpreteren!
Dat subtiele spel van zien en interpreteren! Van krijgen en zelf realiseren.
Dat citaat van Nossach heb ik afgebroken, en gaat verder: " doch selbst anrufen, das sei das Verkehrteste, was man tun könne."
Denken blijft een riskante onderneming! Een klontje suiker verdwijnt onontkoombaar in de koffie. Daar komt geen denken bij te pas. Daar is geen uitweg mogelijk, geen wijkende einder, geen weg ernaast of erover!
We mogen ons op schilderijen , op gedichten, op theorieën niet blind staren. Ze zijn HET niet. We moeten er voorbij proberen te kijken! Tao!
De weg die niet te volgen is! ( P. de Martelaere )
De wegwijzers achter ons laten, onze schepen achter ons verbranden, het onbekende tegemoet.
Voorbij taal en weten.
M. Heidegger denkt totaal buiten elk natuurcausaal verband! Denken is geen causaal proces, met vast verloop en vooraf vastgelegde uitkomst, Ge-volg-en. Denken verloopt totaal anders. Blijft in het ongewisse. Zonder bewijzen, zonder dwingende argumenten, zonder logica, zonder strenge methodes, zonder routines of afspraken of geplogenheden. Geen evidentie, geen gronden, geen steunpunten, geen fundamentum inconcussum.
Denken is grabbelen naar houvast, ronddraaiend en meegesleurd naar het hart van de maalstroom.
M. Heidegger geeft zijn gehoor dan ook vooraf een 'Wink': "Es gilt, nicht eine Reihe von Aussagesätzen anzuhören, sondern dem Gang des Zeigens zu folgen."
Heidegger noemde zijn boeken ook : "Geen Werken, maar Wegen".
Denken is op weg zijn, onder weg zijn. Homo viator.
Een denker is een pover uitgeruste rugzaktoerist.
Heidegger zegt zelfs nog scherper: "Aussagesätzen" zijn Hindernisse, die zu überwinden sein, want op zich unzureichend . Hij besluit zijn voordracht met de bedenking: ze zullen zeggen: "Er hat nur im Aussagesätzen gesprochen!" p.25.
Hoe vaak voelen we ons zo, zonder stevige houvast? Welke zekerheid? Hoe ver voorbij de gegeven feiten moeten we zelf denken, enkel steunend op onszelf. Rugzaktoerist in eigen ziel!
Vandaag ben ik maar weer eens in M. Heideggers Zur Sache des Denkens gedoken. De eerste 25 pp. onder de titel Zeit und Sein, zijn afgrondelijk diep! Dat is een voordracht van januari 1962 en zou de uitwerking zijn van het deel van Sein und Zeit, dat hij in 1927 niet publiceerde en zou verbrand hebben. Ik lees het voor de zoveelste keer!
Vandaag blijf ik ander half uur hangen bij p 1 & 2. Je kunt je niet voorstellen hoe secuur M. Heidegger zijn inzichten formuleerde! Zelfs de terzijdes. En juist daarin verraadt hij zich nog het meest! In dat 'en passant' gezegde.
In het begin denkt hij na over wat denken is, waartoe denken dient, wat denken inhoudt, hoe het werkt, welke middelen het aanwendt en welke resultaten het oplevert.
Om daarover iets te kunnen zeggen, vraagt hij zich af hoe we naar een schilderij van Paul Klee kijken, hoe wel een gedicht van Georg Trakl lezen of een mathematisch-fysische uiteenzetting van Werner Heisenberg.
Telkens sluit hij dat voorbeeld af met het refreintje dat we telkens : "jeden Anspruch auf unmittelbare Verständlichkeit preisgeben." Iedereen aanvaardt grif dat afzien van onmiddellijk begrip voor poëzie, voor schilderkunst, voor natuurwetenschappelijke uiteenzettingen. Daartegenover vinden we dat het filosofische denken voor iedereen onmiddellijk en zo maar bereikbaar is en moet zijn! Dat daar onmiddellijke inzichten en levenswijsheden onmiddellijk voor het oprapen liggen.
Ik vind dat M. Heideggers visie dicht aanleunt bij de Tao: voorbij onze woorden, voorbij ons spreken, voorbij taal, voorbij kennen en weten, voorbij denken ligt een gebied waarvoor wij 'ni voile ni barque' (Littré ) hebben. Iets dat ons totaal ontsnapt, dat we nooit in de greep krijgen of zullen krijgen. Iets dat we nauwelijks kunnen vermoeden, waar we naar kunnen verlangen, naar kunnen hunkeren, maar dat zoals de einder, wijkt bij elke benadering. Door elke benadering. Het schilderij, het gedicht, de beschouwing verwijzen naar iets dat daar voorbij ligt. Ze zijn zelf , alleen, allenig, op zichzelf, niets; ze hebben zelf geen inhoud, zijn louter verwijzing. Het zijn weg-wijzers. Door-verwijzers. Ze zetten ons op weg naar een onbestemd gebied.
Ze trekken onze aandacht, geven aanzetten, leggen merkstenen, vlondertjes, waar je over moet stappen. Maar de oversteek moeten we zelf voltrekken! En ook het zien dat het maar verwijzers zijn, moeten we zelf voltrekken. Die oversteek is riskant en zonder zekerheid noch grond. Zelfs de hulpmiddelen zijn maar van betwijfelbaar allooi, met onvoorspelbare uitkomst. Grassprietjes waaraan we een vol vertrouwen moeten aan op hangen. De overkant valt amper te vermoeden. We moeten wel zelf de weg-wijzer ontcijferen.
Heidegger zegt dat de luisteraars naar Aussagesätzen moeten 'zugehören, weil es gilt, Unvergängliches, aber Vorläufiges zu denken."
Dat is dus denken!
Je overleveren aan krakkemikkige middelen ( géén feilloos werkende oorzaken! ). Maar het 'moet': Unumgängliches, al blijft het resultaat maar 'Vorläufiges'. Opvallend dat de laatste woorden van zijn voordracht tot het publiek luiden: 'Er had nur in Aussagesätzen gesprochen."
Er volgt een verslag van een seminarie over deze voordracht , en dat verslag sluit af met een citaat van H. E. Nossach: " Man müsse da sein, sagte er, wenn man angerufen werde, .. "
Denken: wat een riskante, onzekere, en toch zijns-noodzakelijke bezigheid!
Het denken reikt voorbij alle hulpmiddelen. Reikt tot in de buurt van het enige echte, noodzakelijke.
Tot nabij het Unumgängliche;
Maar het blijft 'Vorläufiges'.
Met ontoereikende middelen.
Op basis van door-verwijzingen.
Je moet de wegwijzer wel zien, en dan zelf interpreteren!
Dat subtiele spel van zien en interpreteren! Van krijgen en zelf realiseren.
Dat citaat van Nossach heb ik afgebroken, en gaat verder: " doch selbst anrufen, das sei das Verkehrteste, was man tun könne."
Denken blijft een riskante onderneming! Een klontje suiker verdwijnt onontkoombaar in de koffie. Daar komt geen denken bij te pas. Daar is geen uitweg mogelijk, geen wijkende einder, geen weg ernaast of erover!
We mogen ons op schilderijen , op gedichten, op theorieën niet blind staren. Ze zijn HET niet. We moeten er voorbij proberen te kijken! Tao!
De weg die niet te volgen is! ( P. de Martelaere )
De wegwijzers achter ons laten, onze schepen achter ons verbranden, het onbekende tegemoet.
Voorbij taal en weten.
M. Heidegger denkt totaal buiten elk natuurcausaal verband! Denken is geen causaal proces, met vast verloop en vooraf vastgelegde uitkomst, Ge-volg-en. Denken verloopt totaal anders. Blijft in het ongewisse. Zonder bewijzen, zonder dwingende argumenten, zonder logica, zonder strenge methodes, zonder routines of afspraken of geplogenheden. Geen evidentie, geen gronden, geen steunpunten, geen fundamentum inconcussum.
Denken is grabbelen naar houvast, ronddraaiend en meegesleurd naar het hart van de maalstroom.
M. Heidegger geeft zijn gehoor dan ook vooraf een 'Wink': "Es gilt, nicht eine Reihe von Aussagesätzen anzuhören, sondern dem Gang des Zeigens zu folgen."
Heidegger noemde zijn boeken ook : "Geen Werken, maar Wegen".
Denken is op weg zijn, onder weg zijn. Homo viator.
Een denker is een pover uitgeruste rugzaktoerist.
Heidegger zegt zelfs nog scherper: "Aussagesätzen" zijn Hindernisse, die zu überwinden sein, want op zich unzureichend . Hij besluit zijn voordracht met de bedenking: ze zullen zeggen: "Er hat nur im Aussagesätzen gesprochen!" p.25.
Hoe vaak voelen we ons zo, zonder stevige houvast? Welke zekerheid? Hoe ver voorbij de gegeven feiten moeten we zelf denken, enkel steunend op onszelf. Rugzaktoerist in eigen ziel!
Bestaat er een metafysica van het kennen, van het weten, van het talige leven? Dat is in elk geval een enigmatisch Zijn, zo hoorden we de jonge Martin Heidegger reeds beweren.
Er is wel dat fameuze eerste zinnetje van Aristoteles in zijn Metafysica Alfa:
« Alle mensen streven van nature naar kennis. » (Thomas a Kempis citeert die zin letterlijk, zonder verwijzing, als eerste zin van het tweede hoofdstuk van zijn Navolging van Christus, als een aanloop naar een lange tirade tegen de verwaandheid van de wetenschap!) En wat te denken van die rake oneliner van Parmenides
« Waarnemen en Zijn zijn identiek. »
Wat 'n stellingen. Wat 'n durf. Wat 'n inzichten. En wat 'n stellingen vol tegenstellingen. Je hebt aan de ene kant de onbuigzame, harde-lijn-wereld van de deterministische kosmos, van de natuur die geen Ego's kent, herkent noch waardeert, en geen aanziens des persoons heeft. Een kosmos met enkel onderkoelde universalia die zonder enige zweem van empathie particulariteiten tot pulp vermalen. Onverbiddelijk, onbewogen, onbeweegbaar voert de natuur met brute kracht haar eigen wetten uit. De natuur kent geen voorkeuren. Geen onderscheid, geen verschil. Niets mag boven het maaiveld uitsteken. Ze volgt zelfvoldaan en blindelings alleen haar eigen wetten en niets dan die wetten. Zonder enig respijt walst 'Moeder' Natuur over elke uitzondering op de universele regels. Elke vorm van streven is een laagtebod, de slappe houding van een loser. Wie enkel maar streeft, is verloren voor hij begint, wordt vermalen in het globale kosmische gebeuren.
Daartegenover staat het kennen. Dat lijkt wel het Zijn in z'n slapste statuut. Kennen lijkt het gekende een schimmig parallel bestaan op afstand te bezorgen. Lijkt een soort morganatisch huwelijk te orchestreren tussen het gekende en het echte Zijn. Kennis beweegt zich in de bressen in het bolwerk van het Zijn. Kennis is een vrijplaats, een speelplaats. Daar is ruimte voor overleg, voor vragen, voor onzekerheid: 'To be or not to be?', voor een parallel of virtueel bestaan; voor planning met ruimte voor afwijzing of aanvaarding, voor beslissingen of verwerpingen. In het kennen, in het weten, in het inzien ontstijgen we de concrete gebondenheid aan de kosmos, aan de individuele, factische Sein. In kennis krijgen Zelf, Ego, Sein een hogere, virtueel-reële zijnsmodus die je vrij laat, die je laat kiezen tussen aanvaarden en verwerpen. Er is geen fysische dwang, geen onontkoombare 'kosmische' contactcausaliteit. In die virtueel-reële ruimte verliest het noodlot, verliest het factische, verliest het sterven zijn angel. De virtueel-reële zijnsmodus maakt het harde 'kosmische' week, kneedbaar, manipuleerbaar, handelbaar en beschikbaar. De virtueel-reële zijnsmodus transponeert de keiharde 'kosmische' zijnsmodus tot een humane zijnsmodus waarin speelruimte ontstaat voor vrijheid, voor individualiteit van het Ego, bevrijdt het Ego uit de greep van het universele. Dit virtueel-reële leidt daarom een frêle en kwetsbaar bestaan. Het moet daarom door de gemeenschap gedragen en beschermd worden; in tradities, in rituelen, in gemeenschappelijke visies, in een taal, in instituties, in een cultuur, in folklore bewaard en vertroeteld worden.
Ik wil uit dit laatste lijstje van voorbeelden de taal naar voren halen. Welk speciaal zijnde is de taal? Is taal een vaste substantie of een flux? Welk speciaal zijnsstatuut heeft taal? En wat betekent het voor de mens dat hij taal heeft, dat hij met taal kan denken en via taal kan communiceren? Kan de mens humaan mens zijn zonder taal? Kan hij humaan leven zonder taal? Het zijn vele vragen, waarop ik steeds weer weifelend naar antwoorden tast.
Wat betekent iets te weten? Wat voegt kennis toe aan de kenner of aan dat wat gekend wordt? Wat voor iets is wetenschap over iets naast het reële fenomeen zelf. Wat veranderden de wetten van Newton aan de kosmos toen hij deze opschreef?
Mag ik me die vragen stellen? Zijn deze vragen absurd? Mogelijk. Toch heb ik behoefte aan een antwoord op die mogelijks absurde vraag. Ik kom er via M. Heideggers beschouwingen in §44 van SuZ (over de wetten van Newton) niet uit. Wat is de zijnsmodus van het bekende? Van het 'be-taal-de'? Van het bedachte? Wat betekent, op zijnsniveau, DENKEN? Welke ruimte geeft het bedachte, tegenover dat waarover gedacht wordt?
Mag ik voor deze vermetele onderneming een intro bedelen bij en een beroep doen op een andere filosoof? Ik vond mijn visie bevestigd in volgende beschouwing van Corn. Verhoeven bij het vijfde fragment van Heraclitus. Hij schrijft: « In misschien iets te moderne termen gezegd: de logos kan overtuigend en zelfs min of meer gebiedend zijn, omdat hij als het ware van subjectieve smetten gezuiverd is: hij is een instantie, of een aanzet daartoe, buiten het 'ik' waaruit het 'ik' weggefilterd of waarbinnen het minimale proporties heeft aangenomen. »
Denken 'universaliseert', decontextualiseert, abstraheert. Dat weten we al eeuwen. Maar dat universaliseren gebeurt dan niet op de 'kosmische' wijze. Het is een universaliseren dat niet deterministisch, 'natuurlijk' ('fusei') werkt, bindend aan de kosmos, maar dat bevrijdend werkt. Dat ruimte laat voor afwijkingen, voor muiterijen, voor strikt individuele interpretaties en toepassingen. Hoe dat uit te leggen? Mag ik daartoe een gedurfde, eigenzinnige, vergelijking maken. Mag ik denken vergelijken met het alfabet of met geld? (Het kan ook met muziek en muzieknoten. Maar dat is voor mij te onbekend terrein.)
Alle menselijk kennen is een transponeren van zintuiglijke waarnemingen. Denken voltrekt een zijnstranspositie op dat wat waargenomen werd, op de waarneming. Die steeds concreet, singulier gesitueerd is. Door het kennen wordt het waargenomene op een hoger/ander zijnsniveau of zijnsmodus getild, losgewrikt uit de kleverige, ('poisseux' zegt Sartre) te haperige, altijd particuliere, individuele concreetheid. Geen cirkel bereikt de perfectie van de ideale, gedachte cirkel, dat wist Plato reeds. Het ideële hinkt nooit. Vergelijkingen echter wel!
Nu de vergelijking met het alfabet of de euro. Het alfabet is niet gebonden aan een taal. Het is in se in alle talen toepasbaar, wordt door geen concrete taal gehinderd. Het alfabet is zo algemeen, zo universeel, zo neutraal dat het voor elke taal geschikt is. Want op het niveau van het alfabet wordt taal tot neutrale en universele elementen herleid: losse klanken. Op dat niveau zijn alle talen gelijk. (Zoals muziek opgebouwd wordt uit neutrale, inhoudsloze trillingen.) Hetzelfde geldt ook voor de euro: hij is, binnen de EU, aan geen enkel land gebonden. Hij kan voor alle producten of diensten in alle aangesloten landen voor alle aankopen door iedereen gebruikt worden, omdat hij tot zijn meest abstracte functie herleid is: het pure ruilen. Ruilen, zonder te blijven haperen aan allerlei hinderlijke concrete accidentia. De euro is het 'verzilverd' ruilen. Los van de concreetheid, van de broosheid, van het volumineuze of andere hinderende aspecten van alle andere mogelijke ruilmiddelen, los van weegschalen of maten. Deze manier van beschouwen geldt ook voor het kennen of het denken. In het denken of door het kennen wordt het waargenomene getransponeerd tot puur kennis, tot pure beschouwing, los van de kosmische zwaartekracht of enig ander determinisme. Tot een andere zijnsmodus. Tot een zijnsmodus waarin zelfs niets verhindert het 'Niets' te denken.
Is enige vorm van geloof mogelijk zonder taal? Zegt Augustinus niet: « fides ex auditu »? Wat impliceert dit gevleugelde gezegde? « Fides ex auditu »: het geloof komt dus niet uit de brute ervaring, uit de overrompelende aanvaring met de opdringerige realiteit. Neen. « Ex auditu »: geloof komt uit de gemeenschap, geput uit de miljarden overgeleverde, geoogste ('engrangées'), verwerkte, geordende, in mythen tot aanvaardbare samenhang gestructureerde, tot netwerken geweven en zo bruikbaar gemaakte ervaringen van de gemeenschap. Dit alles gebeurde in en via taal. Via taal werd die rijkdom aan ervaringen ooit getransponeerd in de zijnsmodus van het 'kennen', en kreeg in de taal een bewarende en overdraagbare gestalte. Deze tot inzichten getransponeerde ervaringen (aanvaringen met de kosmos) van miljoenen anderen kunnen via taal aan de nu levenden ter lering aangeboden worden:«ex auditu».
Voltrekt begrijpen dan de tegengestelde proces? « Comprendere c'est se rapporter au particulier qui seul existe, par la connaissance qui est toujours connaissance de l'universel. (Im. Levinas, Entre nous, 1991, p. 17) Dat is niet niks. We stapelen via taal en via in taal verwerkte ervaringsinzichten van de gemeenschap bovenop onze actuele ervaringen, en zo ontstaat een « excès ». Een tekst van P. Aulagnier die J. Greisch (p. 217) citeert in zijn commentaar bij SuZ, heeft indruk op me gemaakt. Door ons denken, door onze kennis, door taal ontstaat een: « excès de sens, excès d'excitation, excès de frustration, mais aussi bien excès de gratification ou excès de protection. »
In dit excès, in dit méér ontspringt de bron van alle humaniteit, bloeit alle cultuur op. Maar dit leidt me voorlopig te ver. Slot
Ik ben ook maar een zoekende, een tastende. Meestal wel dankbaar en soms toch eigengereid aan het handje van Heidegger ! Soms voorgelicht, soms verblind door zijn inzichten. Laatst kreeg ik een mail en vond er inspirerende inzichten. Inzichten die om explicitering of uitdieping vroegen. Ik ben dan na die mail in Heideggers GA 24, Die Grundprobleme der Phänomenologie, een SS van 1927, gedoken, en heb de belangrijkste passages van p. 375 tot 415 herlezen en herlezen en herlezen ! Wat ben ik een gelukkig mens dat ik elke dag mijn portie Heidegger kan lezen, en herlezen ! Wat een luxe, dat ik me kan permitteren dagelijks Heidegger te lezen! Ik moet niets! Mij drijft geen publicatie, geen conferentie! Ik moet niets bewijzen, heb geen status op te houden, ik heb de tijd voor me! Ik kan nadenken, en nog eens nadenken, met zelf tegenspreken en 'reconsider', en kladjes vol kriebelen. En weer over nieuw beginnen. En halve inzichten opschrijven, invallen noteren, zonder me te moeten inhouden in de formuleringen. ( Philosophie en négligé! ) Heidegger kun je blijven lezen. Je komt er nooit helemaal uit. Er blijven steeds zaken in het duister of het vage. Bij elke nieuwe lectuur ontdek je nieuwe inzichten of verbanden die je over het hoofd zag. Ik probeer in deze beschouwingen mijn groeiende inzichten vorm te geven.
*** ****
***
Dasein klopt compact Zijn op tot luchtig schuim !
Mensen zij als bomen; ze staan met hun wortels diep in de grond verankerd en strekken hun takken zo hoog mogelijk ten hemel. De wortels zijn diep onder de grond onzichtbaar actief op hetlocale minerale niveau. De takken reiken met al hun bladeren naar de zon om kosmische stof op te vangen, kosmische stof die het wonder van de chlorofyl mogelijk maakt. Zo geniet elke boom, hoe immobiel en plaatsgebonden ook van kosmische dimensies. Zo verrijkt en dilateert delocaal gebonden boom zich tot kosmische dimensies. Maar deze boom blijft, hoe kosmisch vertakt ook, strikt binnen de krijtlijnen waarbinnen fysica en chemie hemlaten groeien.
Heidegger onderscheidt vrij scherp twee zijnsmodi: het Zijn van de natuurcausale relaties en het Daseinszijn, het humane Zijn.
Hans Jonas beweerde dat hetleven het Niets in het Zijn binnenloodste. Het Daseinloodst net zo in het Zijn onbekende, totaal nieuwe factoren en dimensies binnen. Factoren die, gezien vanuit het natuurcausale Zijn aan de rafelrand van het Zijnlijken te staan, zich op te houden in de zachte berm.
Het Dasein echter voegt aan het natuurcausale Zijn eigenschappen, mogelijkheden en dimensies toe die het Zijn intern, constitutief veranderen, en ook zijn effectiviteit naar buiten een grondige beurt geven. Dasein voegt aan het Zijn activiteiten toe die ver buiten het bereik van de natuurcausaleliggen: kennen en inzicht, oordelen, selecteren, beslissen, handelen, verbinden, creëren. Via Dasein komt Zijnlos van zichzelf, breekt hetlos uit zijn monolithische compactheid.
Dasein verschaft het Zijn humane eigenschappen en interactiemogelijkheden. Maakt Zijn fundamenteel vrij tegenover zichzelf ! Vrij van alle natuurcausale banden.
Via kennis en inzicht treedt Zijn buiten het strenge eenrichtingsverkeer van het oorzaak-gevolg verband. Kennis is er in alle maten en gewichten, in allerlei vormen en voorkomens; via kennis bekleden we de dingen met een diversiteit van aspecten en interpretaties. ( Cfr Heideggers beroemde beschrijving van zijn katheder ) Kennen is een vorm van contact tussen zijnden die niets gemeen heeft met het fysische contact. Door iets of iemand te kennen wordt de fysische integriteit van de bekende niet aangetast; kennen respecteert immers de eigenheid, het Zelf van het bekende. In het kennen blijven beide polen in hun Zelf gerespecteerd en in hun eigenheid bewaard.
Elk inzicht biedt een zo rijke gamma aan interpretatiemogelijkheden aan dat ze aan een oordeel onderworpen moeten worden. Die veelheid aan inzichten schuift het Dasein voortdurend viersprongen voor de voeten, biedt het voordurend jokers aan: welke weg moet ik opgaan, waar zal ik op inzetten? Wel beschikt het natuurcausale denken niet over die vrijheid, want het is door strengelogica en methode geharnast en in toom gehouden. Dichters zijn de professionele zieners en hebben speciaal voor de vrijheid van deze viersprongen en jokers aandacht.
Daarom moet we voortdurend in de aangeboden diversiteit aan aspecten en interpretatie-mogelijkheden selecteren. Men kan zich wijden aan het verzamelen van sigarenbandjes of aan de verzorging van melaatsen. Voor deze selectie bestaan geen natuurcausale criteria noch dwingende gronden. We moeten beslissen zonder gronden ! We oordelen wel op basis van redelijkheid, van zelf bedachte redenen. Maar nooit op basis van dwang. Beslissen is niet het huisslaafje van de oorzakelijkheid.
Zo komt Dasein los te staan van het Zijn. Van zijn eigen Zijn.
Van suiker en koffie worden noch kennis, noch inzicht, noch oordeel, noch selectie, noch beslissing vereist over wat ze te doen staat. Suiker lost op in de koffie. Punt. Noch viersprong, noch joker te bespeuren !
Het Dasein staat los van het Zijn en los in het Zijn.
Zo los dat het er zelf voor moet gààn: geht um sein Sein. Want tussen Dasein en Zijn heerst een vrijblijven, vrijlatend en zelfs vrijmakend Verstehen.
Verstehen respecteert de eigenheid van de verstaander en van het verstane. Verstehen is een brandgang tussen het verschroeiende Absolute Zijn en het contingente, efemere Dasein.
Wat maakt dit respecterend en vrijmakend contact tussen Absolute Zijn en contigente zijnde mogelijk? Zeitlichkeit ! Zeitlichkeit is speelruimte. Tijd smokkelt viersprongen en jokers in het natuurcausale Zijn binnen. Waarom? Omdat Zeitlichkeit Zijn uiteenlegt in Ekstases. Tijd rekt het monolithische, compacte Zijn op tot drie ekstases: hunkerend naar de Toekomst, puttend uit het Verleden, interagerend met de aanwezige dingen in het Heden. Daartussen heersen telkens vrije, vloeiende overbruggingen. Elke ekstase staat op haar eigen wijze open naar haar eigen gapende en steeds wijkende horizon. Vroeger ! Later !
In deze bladzijden van GA 24 staat niets over natuurcausale verbanden ! Niets ! Alles draait rond de begrippen: Verstehen, Möglichkeit, Seinkönnen, Entwerfen, etc. Hier is sprake van totaal andere verbanden tussen de zijnden dan causale verbanden. Centraal staat hier voor mij het begrip Verstehen. Al beweert Heidegger op p; 389 van GA 24: « Die Zeitlichkeit ist die Bedingung der Möglichkeit von Seinsverständnis überhaupt. » Voor mij hangen Zeitlichkeit en Verstehen innig samen en ik zie nog niet duidelijk en scherp de eigenheid van elk: de lijn die hen scheidt blijft voor mij rafelig.
Mag ik proberen dit alles aan een concreet voorbeeld duidelijk te maken, aan een begrip dat voor Heidegger centraal is: het begrip Zeug, gereedschap. Waarschijnlijk deed Heidegger reeds heel jong in de schrijnwerkerij van zijn vader de ervaringen op die aan de basis van dit inzicht liggen.
Waarom staan de zijnden uit en naar elkaar gericht, open naar/voor elkaar? Uit de drift tot zelfbehoud ! Uit een weet-hebben van, een Ahnung van de volheid van het Zijn. En toch blijft het voor mij een mysterie waarom al de zijnden zo intens Umgang met elkaar hebben, met elkaar voortdurend in interferentie, in interactietreden treden. Waarom zijn ze uit op die continue en wederzijdse zelfbevestiging en circulaire zijnstransfusie? Zit daar geen zijns-gemeenschap achter? Bij Dasein staat in die Umgang met de zijnden Zeug, gereedschap als interface. Heidegger zegt dat Dasein Zeug als sein eigenen Gemächte versteht. ( GA 24, 414 ) Gereedschap als het eigen maaksel van Dasein! In dat Gemächte schuikt een deel van het mysterie van de zijnstransfusies, vermoed ik. Is dat Gemächte geen kleine kosmos, een kosmsos gereducerd tot het niveau en de dimensies van het Dasein? Een weinig verderop heeft Heidegger het over Zugzusammenhang. Die Zeugzusammenhang verbindt Dasein en de wereld. Vanuit het eigen zijnstekort en het onvermogen van Dasein uit eigen cru dit tekort, die zijnsschuld aan te zuiveren, richt het Dasein zich tot de dingen van de wereld. Het onvermogen van het Dasein tegenover de overmacht van de wereld !
Welke hulp kan of wil de wereld leveren? Of moet Dasein die noodzakelijke aanvulling met list of geweld aan de wereld ontfutselen? We hebben voor ons contact met de wereld specifieke zintuigen. Voldoen die? Zijn we tevreden met de hulp die onze zintuigen uit de wereld aanleveren? Dekt die hulp onze noden en onze wensen? Neen ! Al staat de mens uit onvermogen tegenover de overmacht van de dingen van de wereld, toch treedt de mens niet als een boterhond slaafs in de natuurcausale tredmolen. Want, wat de wereld bruut, en vrac, aanbiedt, past ons niet. Voldoet ons niet. Het voldoet ons niet om te zijn, noch om ons wat-zijn, noch om ons dat-zijn. Daarom bewerken we de wereld. Daarom maken we gereedschappen. Uit wat de wereld ons bruut aanlevert, halen we naar voren wat ons past, wat we wensen. En dat door kennis, door inzicht, door oordeel, door beslissingen die tot interacties leiden. We grijpen in de elementen in en in hun natuurcausale-processen.
We kunnen dus beweren dat Zeug kennis vooronderstelt, kennis van de dingen van de wereld en van onszelf. In het gebruik van gereedschap treden we uit onszelf naar de wereld vanuit kennis van de eigen grenzen. Door/in die kennis van de eigen grenzen overstijgen we die grenzen. We kennen, erkennen en aanvaarden die grenzen. Mét het aanvaarden betwisten we, verwerpen we en overschrijden we onze grenzen. Kennis houdt in dat we niet opgesloten zitten in ons zelf, noch in de grenzen van ons zo-zijn, noch in onze ruimtelijke, noch temporale grenzen. Kennis zet ons vrij ! Dieren kennen geen grenzen. Ze zijn hun grenzen. Ze vallen samen met hun Zijn.
Zo doet gereedschap de humanitas blijken. Gerei is een blikopener. Kennis speelt dilaterend in op tijd en Zijn. Via kennis en gereedschap breekt Dasein het monolithische, compacte Zijn open, dilateert het, klopt het op als wit van een ei !
Op de volgende bladzijde zegt Heidegger dat Verstehen = Bewendenlassen. Dat Bewenden is een intrigerend begrip ! Wenden, niet vast zitten in/aan één richting. Wel als een weerhaan met alle winden kunnen meedraaien, maar vanuit een vast centrum !Gebruik van gereedschap maakt je vrij, zet je los, bevrijdt je uit de natuurcausale relaties, uit het eenrichtingsverkeer van oorzaak naar gevolg. Bewenden is extravert, kijkt naar buiten, heeft oog voor de veelheid en verscheidenheid van de dingen van de wereld. Tevens heeft Bewenden oog voor samenhang in/aan een centrum: de zijnswil, de overlevingswil.
Kennis geeft de toekomst een heden, het verleden een toekomst en plaatst beide in dat heden in de interactie !
Deel 1 Wie zou soms niet zo vrij als een vogel over de tuinen van zijn buurt willen vliegen en lukraak landen op een hoog dakterras of in de kruin van een hoge beuk? Wie benijdt dan niet de luchtige bewegingsvrijheid van de vogels? En bij die gedachten voel je je beide voeten diep wegzinken in de klei: wij zijn zo aardegebonden. Je komt daarvan pas met één been seffens los, en dan nog strikt om beurten. Je kijkt dan wat meewarig naar de beuk achteraan in de tuin, die daar onbeweeglijk al veertig jaar storm en wind, regen en zon, hitte en vrieskou onbewogen staat te trotseren. Je geniet van het kleine verschil. Je beschikt nog over enige bewegingsruimte. En, er is nog een verschil. De vogel vliegt vrij rond, maar weet niet beter. De beuk staat pal, maar weet ook niet beter. Alleen jij kijkt naar die twee en jij hebt daar zo je bedenkingen bij: hoe stevig heeft de zwaartekracht van de kosmos ons in haar greep? Hoe vrij is onze relatie tot die kosmos? Dat vliegtuig hoog boven je dat naar Zaventem daalt, voedt je gedachten. Wat hebben we toch een opmerkelijke relatie met de kosmos!
Vooral onze relatie met onze kosmos geeft ons te denken. Een relatie met tegenstrijdige, ja zelfs ondoorgrondelijke aspecten. Aan de ene kant zijn wij pure delen van de kosmos, zijn we onlosmakelijk met de kosmos verbonden We zijn samengesteld uit kosmische stof, uit stardust, uit dezelfde elementen die zich al vrij vlug na Big Bang ontwikkelden uit de eerste eenvoudige waterstof- en heliumatomen. Waterstof, kalk, magnesium, noem maar op: het zit allemaal in ons. Wij kunnen niet zonder het alomtegenwoordige water, niet zonder het agressieve zuurstof, niet zonder de vruchten van de humus, niet zonder de warmte en koestering van de zon. En zelfs zonder de miljarden sterrenstelsels in het heelal zou ons zonnestelsel (dat ministerieel verplichte enkelvoud is gewoon lachwekkend.) reeds lang afgekoeld zijn en ineengeschrompeld. Ons een detail van die onverbiddelijke kosmos noemen zou ons een te grote eer aandoen.
Aan de ander kant staan wij vrij in die dwingeland van een kosmos, overstijgen we hem zelfs, dwingen wij hem tot prestaties waartoe hij uit zichzelf niet in staat geacht wordt. We staan als vrije mensen in die kosmos. We zijn vrij in ons denken, in ons handelen, in onze cultuur, in onze wetenschap. We hanteren en combineren vrij en eigenzinnig de materialen die de kosmos ons aanbiedt. Die vrijheid krijgt het duidelijkst gestalte in onze politiek, in onze taal, in onze poëzie, in de kunsten en in ons denken. Dat vrij zijn, die vrije interacties met de kosmos staan haaks op de drammerige, dwingende, universalistische en deterministische wetten van de kosmos. Daarin zit het contrast tussen het particuliere, dat steeds gebukt gaat onder een zwaar component 'kosmos', waarbij allerlei 'vreemde' wetten, regels, eisen, invloeden, afmetingen, volumes, massa's, gewichten dwingende en bepalende rollen spelen.
Ver voorbij ons autonome leven op onze kosmos schittert nog het mysterieuze ZIJN, het alles doordesemende ZIJN. En hoe kun je aan metafysica doen zonder in het kielzog van de mystiek gezogen te worden? Zonder verwonderd te staan bij het mysterie dat ons hier en nu doet Zijn, doet leven, doet handelen: de Exuberante. Zonder het hoofd te buigen voor onze relatie met het mysterie van de Exuberante?
Het is moeilijk een veilige houvast te ervaren als je aan de ene kant op de Wetterspitze staat, omgeven door die machtige, massale bergtoppen of als je naar de eeuwig klotsende golven van de oceaan aan je voeten staart en de logge duinenmassa's achter je weet en dan denkt aan de onooglijk kleine cel en haar duizenden metabolismeactiviteiten. Binnen dat omvattende, dragende Zijn sta je overrompeld door de verscheidenheid en de veelheid van de zijnden en van hun zijnsmodi. Aan de ene kant vind je de harde, onverbiddelijke kosmos, waarin we leven, die ons omvat en die ons draagt. En aan de andere kant vind je de mens. Die mens blijkt een heel speciale, humane zijnsmodus te hebben. Hij lijkt een ongrijpbaar, onvatbaar, ondefinieerbaar fenomeen.
En daarbovenop de relaties, de interacties tussen mens en kosmos. En de relaties tussen mens-en-kosmos-samen met de omvattende, de dragende Exuberante. Wat primeert: het vluchtige bewonderen of het blijvende bewonderde?
Binnen deze relaties intrigeert me dat ongrijpbare, die ondefinieerbare zijnsvalentie van de taal, van de kennis, van ons denken, van de wetenschap en de cultuur. Wat is denken? Wat is kennis? Wat is wetenschap? Wat is kunst? Wat is cultuur? Zegt Martin Heidegger niet: « Im Grunde ist die Seinsart dessen (das Sein der Sprache) [...] völlig rätselhaft. » (GA 21, p. 151) Dit mysterieuze efemere weven tussen de vaste substanties!
Al die vragen over de zijnsmodus van taal en kennis stel ik me tegen de achtergrond van een kosmos die onverzettelijk en onverstoorbaar zijn eigenzinnige gang door de millennia gaat. Welke zijnsvalentie, welke zijnsdensiteit, welke zijnsmodus hebben die humane creaties? Wat betekent de 'vrijheid' van de mens? Is vrijheid een 'datum', een vaste substantie? Wat is die speelruimte waarin de vrijheid tot het bestaan komt? Getuigt niet elke bibliotheek ervan dat we in onze kosmos op een speelweide zo grenzeloos als de poesta vrij mogen spelen?
Daarmee verbonden intrigeren me de interacties tussen deze zijnsmodi (inter-) en binnen elke zijnsmodus (intra-). De tijdeloosheid en de onafwendbaarheid van het blinde, kosmische, universeel-lineaire interageren tussen de elementen staat in scherp contrast met het humane handelen dat het individu ontziet. Vuur vraagt zich niet af aan welk kunstwerk het vreet. Een rechtsafslaande vrachtwagen kijkt niet uit wie in de dode hoek fietst. Een landbouwtrekker rijdt onverstoorbaar achteruit ook al zit een nietsvermoedende kleuter achter het wiel te spelen. Een fatale vliegtuigpanne loopt niet de passagierslijst langs om te zien hoeveel koppeltjes op hun huwelijksreis in de fauteuils verstrengeld zitten. Van mensen echter verwacht men dat ze in hun interageren respect tonen voor het Ego van elk individu en rekening houden met elks kwetsbaarheid. Mensen interageren niet volgens een streng, blind causaal patroon. Hun reageren op elkaar speelt zich af in een vrije ruimte met 'speling' in elke beslissing: een frictie-ruimte, een koppeling die wel of niet wil 'pakken'. Een spijker drijf je met een hamer onverbiddelijk, onontwijkbaar in een balk. Maar de betekenis van deze tekst vraagt van de lezer dat hij of zij hem aandachtig leest, hem aanvaardt, hem interpreteert, de boodschap er in tot zijne of de hare maakt, hem in zijn reeds bestaande inzichten en kennisbestanden integreert. Of dat zal lukken, dat hangt van zeer veel imponderabilia af. Verstaan dreun je er bij niemand in als een spijker in het hout. Daarom zijn schrijven en lezen altijd een waagstuk, en vraagt elke exegese zoveel studie, en leiden ernstige teksten nooit tot een definitieve interpretatie. Elk leest eigenzinnig zijn eigen M. Heidegger. Zijn persoonlijke Plato. Zijn visie op de wereld en het Zijn in Aristoteles' teksten. Zoals vroeger elk de nu bijna totaal verdwenen Marx op zijn manier interpreteerde. En dat MOET zo. Geen G. Steiner mag ons komen decreteren hoe wij die auteurs moeten/mogen interpreteren. Net zoals poëzie, of andere kunstvormen.
Is die frictieruimte, die vrije speel- en experimenteerruimte in het Zijn niet enigmatisch? Daarom, omwille van die 'speel'-ruimte, is filosofie altijd nodig. Echte filosofie kent geen één-op-één. Geen 'more geometrico'. Daarom ook kan ieder zijn mening blijven hebben, want meningen zijn vrij, in een vrije frictieruime.
Een geboorte is net de overgang van de kosmische zijnsmodus naar de humane. Zolang een vrucht in de moeder schoot groeit, groeit ze volgens de duistere universele wetten van de biologie van de mensensoort, zoals de blinde evolutie die vastlegde. Pas na de geboorte treedt een andere vorm van interacties in werking. Dan begint het vrije spel van de opvoeding, die per cultuur, per volk, per stand, zelfs per gezin verschilt.
Opvoeden speelt zich helemaal af in die vrije humane 'frictieruimte', maar gedragen door de kosmische zijnsmodus.
In de speeltuin van Taal & Kennis probeer ik nu een toepassing van mijn visie, voorzichtig zoals een kat die naar warm water tast om de alertheid van haar afkeer van het water te testen.
Lezen, deel twee Teksten zijn dus tot ervaring getransponeerde aanvaringen met de onverbiddelijke wetmatigheden van de kosmos. Daarvoor wordt het brutaal opgedrongen contact met de harde concrete realiteit getransponeerd tot betekenis. Door de gerealiseerde betekenis wordt de aanvaring persoonlijk doorleefde en beleefde ervaring.
Dàt een tekst aan een betekenis gestalte geeft en dus om interpretatie vraagt, dat is precies de betekenisopenheid, die de tekst tot tekst maakt. De betekenaar betekent niets buiten zijn vermogen tot betekenisgeving.
En waar blijft dan, naast de tekst, de concrete, tastbare werkelijkheid? Wat gebeurt b.v. met een bloederige, slijmerige geboorte? (Cfr. Tertul-lianus, in M. Henry,Incarnation,2000,p.22) Ze werd betekenis. De harde realiteit werd getransponeerd tot betekenis. Ze werd getransponeerd tot maagdelijke geboorte. Zo krijgt een geboorte een nieuw zijnsstatuut aangemeten, ver boven het hinderlijke lichamelijke gebeuren uit.
Die betekenis maakt het gesitueerde, concrete gebeuren gelijkelijk, voor iedereen, altijd en overal beschikbaar en inzetbaar.
Tekst vervangt de concrete realiteit op een nieuw, een hoger zijnsniveau. Tekst tilt de concrete, aan Hic et Nunc gekluisterde, vluchtige realiteit op een bestendig, universeel en duurzaam betekenisniveau. Zo werkt tekst mee aan de epifanie. Ten slotte, verwijst elke tekst naar de Exuberante. Taal dwingt de concrete, singuliere kosmische realiteit een universele rol te spelen. De twee universalismes raken elkaar, sluiten de cirkel, de kring: het universalisme van de kosmische wetten en het universalisme van de betekenis die ver boven de klitterige, eng gesitueerde, concrete realiteit uitstijgt.
VOORVERSTAAN
Men beweert: geen tekstbegrip zonder voorverstaan. Mijn bange vraag dan: kun je nog uit dat voorverstaan treden? Dat kun je net zo min, vrees ik, als de vis uit het water op het droge kan springen. Die vis heeft ook geen weet van water voor hij op de kar van de visboer ligt. Voorverstaan is geen lege huls. Geen chaotische opeenhoping van vroeger verzamelde ervaringen, inzichten of betekenissen en inzichten. Geen mand vol glibberige, krioelende slangenlijven onoverzichtelijk door elkaar kluwend. De echte vraag is: wat doet de nieuwe lectuur, wat doet de nieuwe tekst met deze thesaurus, deze gemeenschappelijke en innerlijk samenhangende schat aan inzichten, aan transposities van de taalgemeenschap? De gemeenschap heeft reeds lang alles voor ons netjes gecatalogeerd en beladen met valenties, met attracties of aversies. Laatst zei ik tegen een kleinzoontje van vijf: « Hoor eens hoe mooi die vrouw viool speelt . » « Dat kan toch niet, alleen kinderen kunnen spelen! » was zijn zelfverzekerde repliek. Hij had de hele gamma van gebruiksmogelijkheden van het woord 'spelen' nog niet aangeleerd. Wie over dat voorverstaan wat nadenkt, raakt verstrikt in een onontwarbaar kluwen van vragen .
Het schrijfproces tòònt, demonstreert het transponeringsproces, incarneert de gang van het proces. Je ziet het fenomeen zich in fases voltrekken. Textuur: naast het kale alfabet spelen vele zichtbare en geïnterpreteerde signalen een rol in de tekst. De verschijningsvorm van een krant verschilt van die van een roman. Een dichtbundel heeft meestal minder om het lijf dan een bestseller. Je kunt je post sorteren zonder een letter te lezen, louter op basis van de uiterlijke verschijning van de stukken. En de wijze van lezen wordt bepaald vòòr het lezen aanvangt.
Wat zijn wij toch gelukkig met onze Bijbel! Dat is niet één boek, uit één geut geschreven door één auteur opgebouwd rond één idee, rond één centrale gedachte over God, mens, maatschappij, kosmos en de interacties daartussen. De Bijbel bevat een waaier van kerngedachten over die verschillende thema's. Er werd geen moeite gedaan om erg ver uiteen liggende visies op elkaar af te stemmen, onder één noemer of op één lijn te brengen: de gesofistikeerde Jezus Ben Sirah vind je er naast de vrome Psalmen . Leve het verschil! Leve de verscheidenheid! Leve de pluraliteit! De Koran is spijtig genoeg maar één boek, bevat maar één visie van maar één ziener . De Koran is nadrukkelijk benauwd, ingeëngd tot één visie, en ohwee wie daar een duimbreed van afwijkt . De Bijbel is een hele en variatierijke bibliotheek . Een bibliotheek die je door haar grote verscheidenheid dwingt tot een eigen interpretatie, tot eigen keuzes en tot een zelfbepaling. Die je uitnodigt uit die grote dispariteit aan gerapporteerde inzichten en transposities van aanvarings-ervaringen je eigen samenhangende visie bijeen te lezen. De verscheidenheid van de Bijbel respecteert niet alleen de eigenheid en de originaliteit van elke lezer; de Bijbel roept hem op, nodigt hem uit tot zelfbevestiging en bevestigt deze.
Een boek ligt voor me open. Ik kijk ernaar. In de rechterhand houd ik op een blanco blad een potlood in de aanslag. Wie me zo ziet zitten, denkt dat ik een boek lees.
Wat gebeurt er als ik lees? Léés ik echt iets nieuws? Haal ik uit teksten iets nieuws binnen? Wat mag dat nieuwe dan wel zijn? Nieuwe inzichten, nieuwe denkbeelden, nieuwe verbanden, nieuwe onderscheidingen, nieuwe aspecten, categorieën of inrijpoorten in de werkelijkheid? Of nieuwe criteria om te oordelen. Of nieuwe motieven om te handelen, nieuwe doelen om voor te leven? Of nieuwe helden of modellen om na te volgen?
Ik ken de letters al lang, lees echter nauwelijks letters; ik spring over de letters heen en doorloop zelfs de zinnen met hele woordbeelden en zinsneden tegelijk. Ik lees dus zelfs niet echt woorden. Ik lees zelfs geen woordbeelden. Lees ik dan zinnen? Ook daarvan liggen de patronen en al hun combinaties reeds lang als inprinten in mijn hersens vast. Zelfs bekende en vertrouwde tekstschema's of tekstpatronen liggen aan de basis van bijna elk tekstbegrijpen. Ik weet dat ik de krant anders moet lezen dan een roman, dan een essay, dan een gedicht, dan een flyer over het scoutskamp van mijn achtjarig kleinzoontje, dan een belastingsaangifte.
Het blijkt duidelijk dat ik voordat ik aan het lezen toe kom, al heel wat moet weten, met heel wat vertrouwd moet zijn.
Wat brengt het lezen van teksten me dan bij aan nieuws? Andere, nieuwe combinaties van reeds lang verworven inzichten? Leert dat lezen me nieuwe DNA-slingers van inzichten maken? Nieuwe DNA-slingers om op een andere, nieuwe wijzen tegen de kosmos, tegen de maatschappij en tegen onze cultuur aan te kijken?
Let wel: lezen is nooit een aanvaring met de kosmos.
Lezen is hakken zonder spaanders over de vloer. Lezen is steeds een begaan zijn met teksten, met de pro-ducten van transposities van ervarings-aanvaringen met de kosmos. Pro-ducten die steeds in een gemeenschappelijk taal medegedeeld worden en die steeds deel uitmaken van de gemeenschappelijk aanvaarde interpretaties van eerdere ervaringen met kosmos, maatschappij of cultuur.
Opvallend dat we zelfs in onze slaap auditieve aanvaringen met de werkelijkheid transponeren. In onze slaap worden reële geluiden geïnterpreteerd als en omgezet in geruststellende «'slaap-maar-door '-geluiden », om de gezonde slaap te beschermen en af te schermen tegenover de kosmos. De reële aanvaring met de kosmos, b.v. met een niets ontzienend lawaai, wordt omgezet tot een vertrouwde, niet-verstorend ervaring. Opmerkelijk ook dat die transposities onbewust gebeuren, buiten onze wil om en zonder onze beslissing. Ze zitten ingebouwd in de zintuiglijke waarneming. Ik hoor b.v. 's nachts iets vallen beneden in de kamer, maar mijn gehoor transponeert die geluiden in signalen die wijzen op een banaal ongeval op straat, dus in 'ver-van-mijn-bed'-rumoer, en dat zegt me: slaap maar rustig voort. Opmerkelijk dat dit op zintuiglijk niveau gebeurt. Mijn gehoor bedriegt me om me te beschermen en oordeelt zelf over zijn optreden. Want wat is de rol van het gehoor anders dan ons te waarschuwen voor gevaren die van overal kunnen komen, zelfs vanuit hoeken of in toestanden waar we met ons zicht niet kunnen komen. Zou een hond of paard ook zo reageren op geluid? Slaan paarden soms niet op hol, omdat ze zelfs onschuldige geluiden transponeren tot zeer dreigende.
Als ik lees, heb ik geen aanvaring met de kosmos, maar ontmoet enkel inoffensieve teksten en dus sla ik geen spaanders: ik onmoet enkel 'transposities' van vroegere ervaringen met de kosmos. Wat ik lees zijn dus artefacten, pro-ducten, taalproducten. Ik schakel me in in de transposities van een of vele anderen, laat me inlijven in een aangeleerd 'corpus' van inzichten dat gemeenschappelijk erfgoed is van mijn gemeenschap en mijn cultuur, en dat tijdens het editieproces vele selectiedrempels moest overwinnen . (M. Foucault.)
De tekst, het geschrevene heeft zich ont-kleed en bevrijd van het concrete Hic et Nunc en bereikt zo een niveau van universaliteit. Wat in de tekst te lezen valt, is gelijkelijk, overal altijd beschikbaar en inzetbaar voor iedereen in zijn/haar omgang met zichzelf, met de gemeenschap en met de wereld. Teksten zijn vrijplaatsen, openbare pleinen voor het uitwisselen van gedachten. Het zijn agora's gonzend van de meningen van vele gesprekspartners. Teksten zijn enkel mogelijk in de bres, in de open bres van de kaalslag gerealiseerd door de transpositie van het concrete kosmische, bevrijd van de ketens van het Hic et Nunc, van situatie en context, van gebondenheid aan personen, aan tijd en aan ruimte. Teksten zijn loco-aanvaringen, ze treden als plaatsvervangend voor aanvaringen op. Het zijn, vergeleken met aanvaringen met de kosmos, maar 'watjes'.
TEKEN
Teksten worden opgebouwd met tekens. Wat is het statuut van een teken?
Wat zegt een teken anders dan:« Ik ben het niet! » Wat is een teken anders dan de boodschap: « Wat je zoekt is niet hier! ». Elk teken is eerst een teken van de afwezigheid van het betekende. De wegwijzer naar je vakantiebestemming zegt je dat je er nog niet bent. Hij zegt je dat je nog een eind te gaan hebt. De wegwijzer « Paris » b.v. zegt: « Je bent hier niet in Parijs. Maar ginds, die kant op, ver weg, daar kun je het vinden. » Een wegwijzer is steeds een weg-van-hier-wijzer. Een ver-wijzer. Wat een vrijheid!
Teksten bestaan uit tekens. Het zijn weg-wijzers. De tekens sturen je weg van de tekst. Ze gaan over iets. Het zijn tekens van een voorbije, van een afwezige realiteit met een actuele betekenis, van voorbije aanvaringen met de kosmos, met de maatschappij of met de cultuur. Tekens zijn echter tevens gericht op komende aanvaringen en ervaringen. Gericht op zachtere, meer productieve, meer humane aanvaringen. Teksten kunnen je voorbereiden op een vruchtbare verwerking van ongewenste of onverwachte brute aanvaringen met de buitenwereld en je uitrusten om deze om te zetten tot toekomstgerichte ervaringen. Zo leren jongeren in romans zonder gevaar voor lijf of psyche hoe ze met zichzelf kunnen of moeten omgaan, hoe ze zich in allerlei situaties kunnen of mogen gedragen; hoe mensen met elkaar en met de wereld omgaan; hoe ze problemen of spanningen kunnen voorkomen of oplossen. Lezen wordt een leerrijke plaatsvervangende levenservaring.
Taal is een verleidelijke escorte! Ze is zo vlot, zo coulant, zo meegaand, dat je niet eens merkt dat zij je leidt en doet gaan waar je niet wenst te komen! Taal kan ons van het rechtepad af leiden, op de zachte berm parkeren en ons zelfs in het moeras doen stranden. Ik vrees dat de benaming tijd zo n galante maar misleidende escorte is.
Is tijd niet eerder een handige verzamelnaam, een netzakje zonder inhoud zelfs. Een handig winkelkarretje zoals : het huwelijk, het voetbal, de vrouw, de literatuur, de staat . Een collectief die ons ertoe verleidt het benoemde te hypostaseren ; het een eigen substantie toe te dichten, en die ons zo achterlaat met een ondergeschoven kind op schoot. Die substantie krijgt dan een autonomie met kwaliteiten, eigenschappen en zelfs wetten toegewezen.
Wat tijd is, daar ben ik nog niet uit. Natuurlijk niet! Toch zie ik tijd meer als een formale Anzeige, een term die Heidgger gebruikte, maar nooit uitlegde of uitwerkte. Tijd is een ver-wijzer, een aan-wijzer, een weg-wijzer, en daar moet je wel op letten maar je er niet op verkijken! Je mag blijven kijken naar de man van Fabre, die op het SMAK in Gent de hemel probeert te meten, maar vergeet toch het uitspansel niet! En mijn vinger die de Grote Beer aanwijst aan mijn kleinzoontje, is de Grote Beer niet!
Tijd is een aan-wijzer. En we vergeten daardoor de inhoud, het aangewezene, vrees ik.
Newton leidde ons, heel geleerd en omzichtig, om de tuin! Met de beste bedoelingen, maar toch! Hij definieerde een leeg netzakje! Hij ontledigde tijd van alle inhoud, van concreetheid, en hield een loutere, gewillige, kneedbare ( cire Descartes! ) abstractie over, zonder innerlijke weerstand. Hij bleef staren naar de man van Fabre! En naar het probleem van het doenbaar meten.
Tijd is geen ens, geen wezen ! Tijd op zichzelf bestaat niet, net zo min als ein Ding an sich bestaat. In zijn boek Tot bestaan bestemd, p. 205, citeert Gerard Bodifée terecht Lucretius. Tijd ontstaat met de wereld ( nog zon netzakje zonder inhoud ) gevuld met alleen erg vele en erg verschillende contingente dingen. Wereld wil zeggen dat al die vele verschillende dingen samenhang vertonen, dat ze alle, vanuit hun constitutioneel zijnstekort, met elkaar constant compensatoire interacties aangaan om zich in dat efemere bestaan te houden, om toch enigszins te kunnen persisteren. Door die onvermijdelijke constante compensatoire interacties veranderen voortdurend die zijnden afzonderlijk en die wereld als geheel. Omdat al die dingen verschillen, veranderen ze op verschillende wijzen en in verschillende gezwindheden. Zo worden de verschillen zichtbaar en meer geaccentueerd. En die universeel aanwezige en zichtbare veranderingen vangen wij op dat netzakje tijd.
De dingen bestaan niet onverschillig voor of naast elkaar. Ze bestaan altijd in verband. Zoals bakstenen al achtduizend jaar in een muur. Ze hebben contact met elkaar, compensatoir contact, compensatoire interacties met elkaar, elk vanuit het eigen zijnstekort,en vanuit een streven naar bestendiging.
Dus, als we tijd zeggen, dan gaat het om dat complex van die universele, absolute, objectieve ( Newton ) compensatoire interacties tussen alle zijnden.
Zo is tijd het massale, universele verzet van alle zijnden tegen hun eigen zijnstekort, en een queeste om, via compensatoire interacties van al die individuele zijnden te groeien tot een zijnsvolheid van het geheel. Al de dingen afzonderlijk en als totaliteit, dynamisch gericht op elkaar, nemen deel aan een queeste, opzoek naar een voltooiing van uit hun fragmentatie en verstrooidheid en lokale verschillen. Zo ontstaat, vanuit de toekomst, van uit de hunkering naar Zijnsvolheid, naar Vollzug, een heden, waarin allen zich samentreffen, aan elkaar aanwezig zijn, tegenwoordig zijn, na een gezamenlijk gedragen verleden. Een heden dat verder bouwt aan dat verleden, dat een vervolg breit aan dat verleden, unterwegs!
« Tijd beheerst alles. » Daarvan gaan vele beschouwingen uit. Alsof het een entiteit is. Voor mij ontstaat tijd uit verzet. Uit verzet tegen het eigen zijnstekort van alle afzonderlijke contingente zijnden en in hun totaliteit.
Géén contingent zijnde kan berusten in het eigen zijnstekort ! Geen kan aanvaarden dat er elders ander, onbekend en daarom beter zijn is. Elk zijnde draagt in zich de hunkering naar volheid. En loenst daarom begerig naar al wat het zelf niet is.
In Tot bestaan bestemd, p. 206, sprekend over Platos analyse van het beeld ( Hans Jonas ! ! ), zegt G. Bodifée : « In het beeld komen het zijn en het niet-zijn samen. » Dat klopt ! En dat is tevens misleidend! ( Die taal toch ! ) Want in alle contingente zijnden komen Zijn en Niet-Zijn samen ! Niet a lleen in het beeld. In alle zijnden knaagt het Niet-Zijn aan het Zijn, en verzet het aanwezige Zijn zich tegen het eigen zijnstekort, tegen de eigen beperktheid. De universele, diepe dynamiek van de tijd is een andere formulering voor de queeste van het Zijn naar de eigen voltooiing, Vollzug.
De dramatiek van de tijd ontstaat als de contingente zijnden een eigen Ego krijgen, op het behoud van dit eigen Ego staan, en de bestendiging van dit Ego opeisen. En dat niet lijken te krijgen. Bewuste zijnden, bewust van hun eigen Zelf, willen niet definitief naamloos verdwijnen in een vergeetput, willen niet zonder Ego opgeslorpt worden als een druppel in een oceaan, willen niet verstopt als kogellagers dienen om het Zijn naar zn glorieuze eindvoltooiing te voeren. Newton zei dat : « Tijd vloeit zonder enige relatie met iets van buitenuit. » Klopt. Maar hij vergeet dat tijd wordt aangedreven van binnenuit de zijnden!
Waarom verga ik toch ? Omdat mijn zijnstekort fundamenteel is, constitutief, niet te compenseren. Zeker niet te compenseren door zelf contingente zijnden. Blinden die blinden leiden! Hoe kan een contingent zijnde het zijnstekort van enig ander contingent zijnde compenseren en aanzuiveren ? Niet.
Zo probeer ik me nu, voorlopig, met het netzakje tijd ter verzoenen.
Taal is een verleidelijke escorte! Ze is zo vlot, zo coulant, zo meegaand, dat je niet eens merkt dat zij je leidt en doet gaan waar je niet wenst te komen! Taal kan ons van het rechtepad af leiden, op de zachte berm parkeren en ons zelfs in het moeras doen stranden. Ik vrees dat de benaming tijd zo n galante maar misleidende escorte is.
Is tijd niet eerder een handige verzamelnaam, een netzakje zonder inhoud zelfs. Een handig winkelkarretje zoals : het huwelijk, het voetbal, de vrouw, de literatuur, de staat . Een collectief die ons ertoe verleidt het benoemde te hypostaseren ; het een eigen substantie toe te dichten, en die ons zo achterlaat met een ondergeschoven kind op schoot. Die substantie krijgt dan een autonomie met kwaliteiten, eigenschappen en zelfs wetten toegewezen.
Wat tijd is, daar ben ik nog niet uit. Natuurlijk niet! Toch zie ik tijd meer als een formale Anzeige, een term die Heidgger gebruikte, maar nooit uitlegde of uitwerkte. Tijd is een ver-wijzer, een aan-wijzer, een weg-wijzer, en daar moet je wel op letten maar je er niet op verkijken! Je mag blijven kijken naar de man van Fabre, die op het SMAK in Gent de hemel probeert te meten, maar vergeet toch het uitspansel niet! En mijn vinger die de Grote Beer aanwijst aan mijn kleinzoontje, is de Grote Beer niet!
Tijd is een aan-wijzer. En we vergeten daardoor de inhoud, het aangewezene, vrees ik.
Newton leidde ons, heel geleerd en omzichtig, om de tuin! Met de beste bedoelingen, maar toch! Hij definieerde een leeg netzakje! Hij ontledigde tijd van alle inhoud, van concreetheid, en hield een loutere, gewillige, kneedbare ( cire Descartes! ) abstractie over, zonder innerlijke weerstand. Hij bleef staren naar de man van Fabre! En naar het probleem van het doenbaar meten.
Tijd is geen ens, geen wezen ! Tijd op zichzelf bestaat niet, net zo min als ein Ding an sich bestaat. In zijn boek Tot bestaan bestemd, p. 205, citeert Gerard Bodifée terecht Lucretius. Tijd ontstaat met de wereld ( nog zon netzakje zonder inhoud ) gevuld met alleen erg vele en erg verschillende contingente dingen. Wereld wil zeggen dat al die vele verschillende dingen samenhang vertonen, dat ze alle, vanuit hun constitutioneel zijnstekort, met elkaar constant compensatoire interacties aangaan om zich in dat efemere bestaan te houden, om toch enigszins te kunnen persisteren. Door die onvermijdelijke constante compensatoire interacties veranderen voortdurend die zijnden afzonderlijk en die wereld als geheel. Omdat al die dingen verschillen, veranderen ze op verschillende wijzen en in verschillende gezwindheden. Zo worden de verschillen zichtbaar en meer geaccentueerd. En die universeel aanwezige en zichtbare veranderingen vangen wij op dat netzakje tijd.
De dingen bestaan niet onverschillig voor of naast elkaar. Ze bestaan altijd in verband. Zoals bakstenen al achtduizend jaar in een muur. Ze hebben contact met elkaar, compensatoir contact, compensatoire interacties met elkaar, elk vanuit het eigen zijnstekort,en vanuit een streven naar bestendiging.
Dus, als we tijd zeggen, dan gaat het om dat complex van die universele, absolute, objectieve ( Newton ) compensatoire interacties tussen alle zijnden.
Zo is tijd het massale, universele verzet van alle zijnden tegen hun eigen zijnstekort, en een queeste om, via compensatoire interacties van al die individuele zijnden te groeien tot een zijnsvolheid van het geheel. Al de dingen afzonderlijk en als totaliteit, dynamisch gericht op elkaar, nemen deel aan een queeste, opzoek naar een voltooiing van uit hun fragmentatie en verstrooidheid en lokale verschillen. Zo ontstaat, vanuit de toekomst, van uit de hunkering naar Zijnsvolheid, naar Vollzug, een heden, waarin allen zich samentreffen, aan elkaar aanwezig zijn, tegenwoordig zijn, na een gezamenlijk gedragen verleden. Een heden dat verder bouwt aan dat verleden, dat een vervolg breit aan dat verleden, unterwegs!
« Tijd beheerst alles. » Daarvan gaan vele beschouwingen uit. Alsof het een entiteit is. Voor mij ontstaat tijd uit verzet. Uit verzet tegen het eigen zijnstekort van alle afzonderlijke contingente zijnden en in hun totaliteit.
Géén contingent zijnde kan berusten in het eigen zijnstekort ! Geen kan aanvaarden dat er elders ander, onbekend en daarom beter zijn is. Elk zijnde draagt in zich de hunkering naar volheid. En loenst daarom begerig naar al wat het zelf niet is.
In Tot bestaan bestemd, p. 206, sprekend over Platos analyse van het beeld ( Hans Jonas ! ! ), zegt G. Bodifée : « In het beeld komen het zijn en het niet-zijn samen. » Dat klopt ! En dat is tevens misleidend! ( Die taal toch ! ) Want in alle contingente zijnden komen Zijn en Niet-Zijn samen ! Niet a lleen in het beeld. In alle zijnden knaagt het Niet-Zijn aan het Zijn, en verzet het aanwezige Zijn zich tegen het eigen zijnstekort, tegen de eigen beperktheid. De universele, diepe dynamiek van de tijd is een andere formulering voor de queeste van het Zijn naar de eigen voltooiing, Vollzug.
De dramatiek van de tijd ontstaat als de contingente zijnden een eigen Ego krijgen, op het behoud van dit eigen Ego staan, en de bestendiging van dit Ego opeisen. En dat niet lijken te krijgen. Bewuste zijnden, bewust van hun eigen Zelf, willen niet definitief naamloos verdwijnen in een vergeetput, willen niet zonder Ego opgeslorpt worden als een druppel in een oceaan, willen niet verstopt als kogellagers dienen om het Zijn naar zn glorieuze eindvoltooiing te voeren. Newton zei dat : « Tijd vloeit zonder enige relatie met iets van buitenuit. » Klopt. Maar hij vergeet dat tijd wordt aangedreven van binnenuit de zijnden!
Waarom verga ik toch ? Omdat mijn zijnstekort fundamenteel is, constitutief, niet te compenseren. Zeker niet te compenseren door zelf contingente zijnden. Blinden die blinden leiden! Hoe kan een contingent zijnde het zijnstekort van enig ander contingent zijnde compenseren en aanzuiveren ? Niet.
Zo probeer ik me nu, voorlopig, met het netzakje tijd ter verzoenen.
Zijn is ons nooit gewoon gegeven. Zijn is nooit botweg aanwezig. Al wat er is, reikhalst gespannen naar méér Zijn voor zichzelf. Zijn is steeds een opdracht méér te zijn. We hebben te zijn. Wij zijn steeds onderweg. We blijven nomaden, steeds zoekend naar graziger hellingen.
Dat Zijn wordt pijnlijk en moeizaam veroverd. Zijn staat altijd in het harnas, klaar voor de strijd. Altijd in het gareel. Altijd aangespannen, altijd geharnast. Altijd sabbelend op het bit. Zijn is een rijdend atelier dat zichzelf een baan hakt door het Niets. Zijn is het resultaat van de massale worsteling van miljarden zijnden die samen strijdend elkaar boven water houden. Zijn is een nooit bevestigde, nooit beklonken ontworsteling aan het Niets.
Zijn vlucht elk ogenblik naakt weg uit de greep van het Niets, zijn kleed achterlatend, en snellend naar een elders met geborgenheid wenkende cape.
Zijn is nooit los verkrijgbaar. Nooit puur en onversneden uit voorraad leverbaar of beschikbaar. Nooit solitair, maar steeds in veelvoud. Steeds ondergedoken en als schuilend in gezelschap. Zonder ononderbroken wederkerige zijnstransfusie van alle zijnden verzwelgt de Grijns van het Niets alle zijnden. Elk zijnde is steeds maar de voorlopige resultante van vele samen naar Zijn strevende krachten om zijnsmogelijkheden te realiseren.
En in die opvallende worsteling houden Ego's zich staande, als Ego's. Pretentie? Holle pretentie van holklinkende vaten? Hoe houden Ego's zich als Ego's staande in die massale wederzijdse en wederkerige zijnstransfusies? Is dat geen probleem? Zijn en Ego?
"EN"?
Want geen enkel Ego is. Elk Ego wordt moeizaam in stand gehouden met en door ontelbare andere efemere zijnden.
Elk Ego voelt zich gedragen.
Elk Ego voelt zich in het bestaan geworpen.
Elk Ego voelt zich gedreven om te overleven.
En toch wil elk Ego zelf gloeien, zelf vonken slaan, zelf oplichten, zelf schitteren en stralen in de duisternis. Elk zijnde wil een Zelf zijn, een Ego. Als Ego (h)erkend en gewaardeerd worden. Als Ego overleven. Als Ego duren.
Maar, alleen, solitair kan ik niet overleven, kan ik mezelf niet in het bestaan houden, mezelf enige bestendigheid verzekeren. Ik kan als Ego enkel vergaan. Ten ondergaan. Ophouden. Naamloos, spoorloos in het Niets wegglijden.
Alleen mijn atomen duren zonder problemen. Alleen zij hebben verstand van probleemloos overleven.
Ego kunnen zijn, uitsluitend dankzij vele anderen. En toch"Ego!"willen uitschreeuwen. Opmerkelijk!
Is enige levensvorm überhaupt mogelijk zonder een Ego? Zonder een aanzuigend, ordenend, coördinerend, structurerend en sturend centrum? Waarom dan die miljarden aanzuigende centra, die, mét en door het leven gedoemd zijn, als centrum, als Ego te verdwijnen? Hoe rijm je dat samen? Hoe verklaar je dat leven er wel in slaagt Ego's te creëren, maar het niet klaarspeelt die Ego's als Ego's te bestendigen?
Dat vind ik een groot probleem. Groter zelfs dan het probleem, dan het mysterie van het naakte leven. Is leven, is het onmisbare, complexe, gestructureerde geheel van compensatoire interacties wel mogelijk zonder de actief centraliserende aanwezigheid van een superviserend Ego? Zonder een centrum, dat de samenstellende delen verbindt, op elkaar afstemt en in evenwicht houdt? Zonder overkoepelend, coördinerend en sturend Ego? Zonder aanzuigend Ego?
En hoe functioneert dan zo'n Ego, zo'n aanzuigend centrum? Wat kan dit Ego anders doen dan wagenwijd openstaan naar de wereld om al wat het zelf tekort heeft gulzig de schuur binnen te mennen? Wat moét zo'n Ego anders doen dan intens interageren met zijn milieu, met de buitenwereld, met de vele andere zijnden in zijn Umwelt? Omwille van het eigen behoud. Om te ontkomen aan de dreiging van het Niets. Ego, spagaat tussen multiversum en subatomaire deeltjes. Efemere vonk, flits, genster tussen millennia, tussen twee oneindigheden van duisternis.
Als bedreigd Ego ben ik een gevaar voor mijn omgeving. Ik wil leven. Ik wil de Grijns overleven. Ten koste van heel veel. Zonder pardon voor wat dan ook.
Ik ben onverbiddelijk met de dingen en de andere levenden, omdat het leven gebonden aan de kosmos mij zo onverbiddelijk behandelt. Omdat de omgevende kosmos zonder respijt voor mijn Ego zonder mededogen zijn wetmatigheden doorzet. Omdat de Grijns mij als Ego, als individu niet respecteert. Ik kan geen seconde vakantie nemen van mijn eigen leven. Ik kan geen hiaat in mijn leven toestaan. Ik kan niet even uit het leven stappen, mijn leven even op sterk water zetten tot de onheilsbui overgewaaid is, het voorlopig op non-actief zetten of wachtend op betere tijden in de koelbox wegbergen. Niet voor een paar uren, niet voor een paar dagen, niet voor een paar maanden. Kan niet. Zonder enig hiaat zit ik vast aan de onverbiddelijke kosmische eisen van het leven. Ik ben aan het leven, aan de fysica en de chemie van de kosmos en het leven onverbiddelijk uitgeleverd. Hoe verticaal ik ook gericht ben, ik ontkom nooit aan de zwaartekracht. Ik kan nooit lang zonder zuurstof, zonder water, zonder voedsel. Ik kan geen voorraad aan leven in me opslaan of stiekem ergens een reserve aanleggen. Geen kluis kan voor mij een kluif voor later in reserve houden. Ouders kunnen b.v. niet een paar dagen zonder kinderen eropuit trekken, hun kinderen als voor een wijle niet bestaande beschouwend, want ouder ben je altijd, op elk moment, zonder onderbreking, zelfs over het graf heen.
Zò ervaar ik mijn eigen inhalige en onverzadigbare zijnstekort. Alleen elders is meer te halen. Elders kan ik halen wat ik tekort heb aan Zijn. Het leven dicteert me dat er elders méér is dan in mezelf. Het drijft me naar buiten. Op jacht naar roofbuit in de wereld. Ik moet onverbiddelijk andere zijnden van buiten ter compensatie van het eigen zijnstekort de schuur binnenmennen.
Wat is er voor de mens, als levend Ego, normaler dan te aanvaarden dat hij afhankelijk is, niet alles in eigen handen heeft; dat hij nooit voldoende voorraad aan Zijn in huis heeft? Dat hij steeds afhankelijk is, van elders, van andere zijnden, van vele anderen? Dat hij voortdurend gebrek lijdt en bedelt om een bete brood, en méér? Dat 'The sky is the limit!' maar een ijle kreet van een overmoedige yuppie is? Wat is normaler dan te aanvaarden dat er méér is dan het eigen Ego, dan het eigen zelf? Dat misschien een groot Zijn ons ver te boven gaat?
Wat is normaler dan te aanvaarden dat je diep in je Ego afhankelijk bent? Dat je maar een beperkt Ego bent, als een bedelaar met het knuistje open in de wereld staat? Dat afstand doen van de pretentie op totale autonomie bij het mens-zijn hoort en normaal is?
De stap naar meer dan brood en spelen is niet groot. De stap naar een god is nooit groot voor een mens. Een god is elke mens steeds nabij; hij wacht je op om elke hoek of bocht of ontmoeting.
Gaande naar de eucharistieviering in de abdij, werd ik onderweg nabij de manège overrompeld door een schitterende partij bloeiende brem. Overrompeld ! Wat een opbruisend geweld aan pracht ! Zo maar langs de slootkant. Door niemand geplant, noch gezaaid, noch verzorgd. Zo maar ! Ingelijst in en gedragen door het opbruizende geweld van de lente !
Mag ik je nu meenemen op een beschouwingstocht door een kluwen van indrukken heen ?
Het eerste wat ik dacht, was : die prachtig opbruisende schoonheid, die overweldigende weelde kan hier toch niet zo maar voor niets staan, even maar glinsteren als een zeepbel, en dan wegspatten en voor eeuwig in het Niets verdwijnen. Dat kan toch niet ! Dit is te mooi !
Hier bruist het Zijn in volle glorie !
Ik dacht aan die fameuze uitspraak van Heidegger, en die door de commentatoren vaak als louter poëtische ontboezeming terzijde geschoven wordt :
DER BAUM STELLT SICH UNS VOR !
Wat gebeurt hier ? Op zich niets nuttigs, niets waar iemand iets mee kan aanvangen. Voor de economie of de wetenschap iets totaal onbelangrijks ! Futiel ! Banaal ! Geen blik waardig !
Maar hier speelt zich een inter-actie af, een compensatoire interactie. Een Zijnstransfusie.
Want , wat is bewonderen ? Dat is een wederkerig gebeuren. Een wederzijds gebeuren.
Als ik bewonder, dan biedt zich iets te bewonderen aan. Iets toont zich als bewonderenswaardig.
Toont dat het van fierheid ver naast zijn schoenen loopt, dat het zichzelf ver overtreft ! Toont dat het ergens elders assistentie is gaan vragen, om zich zelf zo mooi te maken, dat het van iets overloopt. Exuberant is. Het te bewonderen ding toont zich als meer dan wat toevallig nu hier staat, als iets dat een beroep doet op eeuwigheid. Op eeuwigheid die het zelf niet kan opbrengen.
Het toont zich als een gestalte van het Zijn, als een uiting van het glorierijke Zijn. Het ontleent zijn pracht daar aan.
In de verwondering ervaren we beide, bewonderaar en bewonderde, dat het de moeite loont er te zijn voor elkaar. Dat we de genade, de gunst van het Zijn mogen beleven aan elkaar. Es gibt Sein. Een gunst, een geven overvalt ons ! En geen geven, zonder ontvangen, zonder ontvanger ! Wederzijdse actie. In de verwondering beleven we aan, met, in , door elkaar de gunst van het bestaan, van het Zijn. In de verwondering verstrengelen we met elkaar ! Er speelt zich een commercium admirabile af. Een Zijnstransfusie in zuivere stijl. In de verstrengeling bevestigen bewonderaar en bewonderde elkaar in het Zijn. Dat is zuivere compensatoire interactie ! Commercium admirabile !
Hier keert zich alles om ! zei Heidegger ! Het toevallige , het contingente, het geïsoleerde en singuliere wordt vertrengeld tot een blijvend, eeuwig, en toch nieuw Zijn. Een nooit te wissen ervaring, die opgenomen wordt in de eindgestalte, in de Aufbau van de apotheose van de Exuberante.
In het verwonderen raken we het Zijn in al zijn glorie ! Raken we het mysterie van het bestaan.
Maar raakt ook het Zijn ons ! Zonder dat we onze vleugels aan de hitte van de zon verschroeien als Icaros. En zo bevestigen we elkaar.
Hier geldt geen meten noch tellen ! Geen fysica noch chemie !
Heeft het zin dat de brem zo overweldigend bloeit als niemand het ziet ?
Ik denk soms : op mijn doodsprentje wil ik volgende zin : « Wie zal in mijn plaats met bewondering luisteren naar de zingende lijster ? ».
We zeggen toch ook dat het bestaan zinloos wordt als niets ons nog aanspreekt.
Tussen die twee schommelt het Zijn ! De dramatiek van het Zijn. De dynamiek van het Zijn.
Het Zijn bloeit in de brem om gezien te worden door iemand, door ons. Om zichzelf in die iemand, in ons, te ontmoeten ! En dat slingert wederzijds ! Wie de pracht ziet, het wonder ziet, wordt door dat zien in zijn eigen Zijn bevestigd , voelt in zich het dragende Zijn bevestigd. Zo worden, circulair, beide in hun zijn bevestigd, in hun voor elkaar zijn bevestigd .
En wordt het Zijn voor zichzelf in beide, door beide bevestigd.
Iets bewonderen is aan weerszijden het Zijn en de wisselwerking bevestigen.
Sorry dat ik je zo in deze ook mij overrompelend beschouwing heb meegesleurd !
Het zijn de momenten waarvan men leeft ! Die het grijze alledaagse kleur geven. Die even onze kleurenblindheid opheffen en ons een kleurrijke wereld laten beleven.
Mocht ik dat hebben kunnen overbrengen ! ! Dat zou een droom zijn !
Gisteren wou ik nog in de vlugte een korte tekst over Heidegger doorlopen, van Karin de Boer, in Meesterstukken, M. van den Bossche (red. ). En daar begon het licht weer te schijnen! Wat zijn dat vervoerende momenten! Zalige ogenblikken! Die doorbraken!
De andere kant van de medaille is dat ik weer heel mijn Heidegger opnieuw zou moeten lezen! 12000 parasangen weer te lopen heb!
Martin Heidegger heeft ingezien dat de filosofie zich heeft vast gereden in de karrensporen die Aristoteles getrokken had: de categorieën. Ze heeft haar denkopdracht meteen bij de opdrachtgever weer ingeleverd en sluit zich gedachteloos aan bij de vier incompatibele betekenissen die Zijn kan hebben volgens Aristoteles. Iedereen is hem daarin slaafs blijven volgen. Autos ephei! De Filosoof had gesproken. En dan moest de kudde blatend volgen!
Maar Heidegger verwerpt die slavernij en roept: "Halt! We gaan die categorieën eens herbekijken! En vooral die vier wijzen om Zijn te verstaan. We zullen de vraag naar de zin van het Zijn eens als een nieuwe op tafel leggen en de indelingen aan een grondig onderzoek onderwerpen!" Reeds bij zijn eerste contact als jongeling valt Heidegger over Aristoteles' uitspraak dat Zijn op uiteenlopende wijzen gezegd kan worden. En blijkbaar gaat hij meteen niet akkoord met Aristoteles' visie, noch met diens indeling.
Volgens Heidegger zijn er maar twee soorten van Zijn te onderscheiden. Er is aan de ene kant het bestendig voorhandene dingmatige Zijn, het kosmische Zijn, waarin de vele zijnden via lineaire natuurcausale verbanden met elkaar in contact zijn. Daar blijven de traditionele categorieën gelden. Er is aan de andere kant het Dasein, waar die categorieën helemaal niet van toepassing zijn, maar waar Tijd de Grundexistentiale is, geen bestendigheid, maar zu sein , te veroveren, te bevechten zijn, belaagd door vergankelijkheid dus, en het verzet ertegen. Waar efemere, etherische substanties zoals betekenis, Bedeutsamkeit, Verstehen, vrijheid, zelfbepaling de dragende 'categorieën' zijn, die hij dan ook existentialia noemt. Waar concrete individualiteit primeert op lege universaliteit. Etc.
En dan gaat Heidegger op zoek naar de verhouding tussen die twee zijnswijzen en naar hun interne structuren; waarbij vooral de structuur van het verwaarloosde en verkeerd begrepen Dasein de volle aandacht krijgt. Verwaarloosd en fout begrepen omdat de filosofie de mens steevast als een bestendig voorhanden kosmisch gegeven, als een ding onder de dingen, dus als dingmatig zijnde beschouwde en bestudeerde. Als een louter ens onder de entia. Voor de mens golden dezelfde categorieën als voor een stuk rots of een plant. De mens is een ding.
Heideggers ontelbare diepzinnige en verfijnde analyses van het Dasein verblinden nu de commentatoren, beletten hen het totaal beeld van zijn filosofie te zien: het verwerpen van Aristoteles' categorieën en metafysica bij het denken over de mens, omdat die louter dingmatig geïnspireerd zijn. Zij verfallen aan deze schitterende analyses.
Ik ben dan ook weer die onverbiddelijke inleiding van Sein und Zeit gaan lezen! Mij klinkt die inleiding als een striemend pamflet in de oren. In die inleiding veegt Heidegger op een vrij brutale, en eigenzinnige wijze de vloer aan met de vijfentwintig eeuwen filosofie sinds Plato en Aristoteles. Na deze twee morrelden de filosofen enkel wat in de rafelrand van de filosofie. Vrij cassant zegt hij dat er na die twee reuzen over het Zijn niets meer gedacht is dat de moeite waard is, dat louter woordenkramerij blijft. Heidegger zal ze eens de levieten lezen! Ze eens leren zich vragen te stellen! Ze eens met de neus in hun domme opmerkingen wrijven, zoals over de niet-definieerbaarheid van Zijn, want te algemeen, te leeg, te nietszeggend volgens hen! Hij zal hun eens zeggen wat daarvan is. Niks definitie nodig, niks divisiones nodig! Heel zijn inleiding is een aanfluiting van wat 'normaal' een inleiding bevat. Volgens de routine wordt daarin het thema nauwkeurig omschreven en de materie zorgvuldig ingedeeld in hapklare brokjes, en alles ingekaderd in een lange traditie, opgesmukt met veel citaten en verwijzingen en een uitgebreid notenapparaat, tevens als bewijs van de grote belezenheid van de auteur.
Wat echter doet Heidegger? Hij trekt weg uit de stad, dat centrum van cultuur, naar het platteland, ver van elke goedgevulde wetenschappelijke bieb. Daar, in dat agrarische milieu, op een Bauernhof, in een sobere voutekamer schrijft hij zijn laatste versie van Sein und Zeit. In de inleiding verwijst hij alleen naar Plato en Aristoteles. En wat een citaten! Dat zijn erg korte maar erg ironische citaten en zeker geen capatio benevolentiae: die hebben het over de grootspraak en over het vertellen van verhaaltjes. In het Grieks! Ik vind dit erg confronterende citaten.
Hij zal ze eens leren wat vragenstellen is! Hij zal ze eens leren wat zoeken en nadenken is. Op een voutekamer, met een wit blad voor je neus! Zonder steekkaartenbak! Zonder rekken vol geleerde boeken binnen handbereik. From scratch! Op het platteland, waar alles elk jaar opnieuw uit de naakte aarde opkimt!
Die inleiding klinkt voor mij als een klaroenstoot. Als een ten Velde! Als een Ten oorlog!
Ik vrees dat de titel Sein und Zeit, een 'verleidelijke' titel is. Vooral dat tweede deel , Zeit, komt op mij over als een eufemisme. Als een verdoezeling. Een misleidende formulering. Omdat het in feite gaat om Zijn en vergankelijkheid. Om Zijn en verval. Maar dat klinkt niet lekker, niet aanlokkelijk voor de potentiële lezer. En toch handelt het boek over het feit dat we zo vergankelijk zijn, dat Dasein moet strijden voor het eigen Zijn, in tegenstelling tot de in zijn bestendigheid rustende, zelfverzekerde kosmos. Hoe kwetsbaar is niet elk individu, elk Dasein, elk Zelf, elk Ego tegenover de elementen en de aardse dingen die niet de pretentie hebben een individu, een Zelf te zijn, die niet willen blijven als een Zelf? De kosmos heeft voor geen enkel individu, voor geen enkel Zelf enig respect! Hij buffelt alle Zelven overhoop! Heeft geen respijt voor de smeulende vlaspit. Zoals een tsunami, zoals de Krakatoa in 1883. Zoals alle aardbevingen of hurricanes of vulkanen. Zoals mist of sneeuw of vorst. Het mes vraagt niet in welk lichaam het kerft.
Met Zeit in zijn titel levert Martin Heidegger toch iets in: het boek moet hem ten slotte op een begeerde leerstoel helpen. Zet hij de lezers ook op het verkeerde been?