Inhoud blog
  • Bodifée, God en het gesteente
  • Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Zijnzoeken
    In het spoor van Heidegger zoeken naar de zin van Zijn.
    23-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.18. Taal en Kennis, deel 1

    18. Taal en Kennis

    Deel 1
    Wie zou soms niet zo vrij als een vogel over de tuinen van zijn buurt willen vliegen en lukraak landen op een hoog dakterras of in de kruin van een hoge beuk? Wie benijdt dan niet de luchtige bewegingsvrijheid van de vogels? En bij die gedachten voel je je beide voeten diep wegzinken in de klei: wij zijn zo aardegebonden. Je komt daarvan pas met één been seffens los, en dan nog strikt om beurten. Je kijkt dan wat meewarig naar de beuk achteraan in de tuin, die daar onbeweeglijk al veertig jaar storm en wind, regen en zon, hitte en vrieskou onbewogen staat te trotseren. Je geniet van het kleine verschil. Je beschikt nog over enige bewegingsruimte. En, er is nog een verschil. De vogel vliegt vrij rond, maar weet niet beter. De beuk staat pal, maar weet ook niet beter. Alleen jij kijkt naar die twee en jij hebt daar zo je bedenkingen bij: hoe stevig heeft de zwaartekracht van de kosmos ons in haar greep? Hoe vrij is onze relatie tot die kosmos? Dat vliegtuig hoog boven je dat naar Zaventem daalt, voedt je gedachten. Wat hebben we toch een opmerkelijke relatie met de kosmos!

    Vooral onze relatie met onze kosmos geeft ons te denken. Een relatie met tegenstrijdige, ja zelfs ondoorgrondelijke aspecten. Aan de ene kant zijn wij pure delen van de kosmos, zijn we onlosmakelijk met de kosmos verbonden We zijn samengesteld uit kosmische stof, uit stardust, uit dezelfde elementen die zich al vrij vlug na Big Bang ontwikkelden uit de eerste eenvoudige waterstof- en heliumatomen. Waterstof, kalk, magnesium, noem maar op: het zit allemaal in ons. Wij kunnen niet zonder het alomtegenwoordige water, niet zonder het agressieve zuurstof, niet zonder de vruchten van de humus, niet zonder de warmte en koestering van de zon. En zelfs zonder de miljarden sterrenstelsels in het heelal zou ons zonnestelsel (dat ministerieel verplichte enkelvoud is gewoon lachwekkend.) reeds lang afgekoeld zijn en ineengeschrompeld. Ons een detail van die onverbiddelijke kosmos noemen zou ons een te grote eer aandoen.

    Aan de ander kant staan wij vrij in die dwingeland van een kosmos, overstijgen we hem zelfs, dwingen wij hem tot prestaties waartoe hij uit zichzelf niet in staat geacht wordt. We staan als vrije mensen in die kosmos. We zijn vrij in ons denken, in ons handelen, in onze cultuur, in onze wetenschap. We hanteren en combineren vrij en eigenzinnig de materialen die de kosmos ons aanbiedt. Die vrijheid krijgt het duidelijkst gestalte in onze politiek, in onze taal, in onze poëzie, in de kunsten en in ons denken. Dat vrij zijn, die vrije interacties met de kosmos staan haaks op de drammerige, dwingende, universalistische en deterministische wetten van de kosmos. Daarin zit het contrast tussen het particuliere, dat steeds gebukt gaat onder een zwaar component 'kosmos', waarbij allerlei 'vreemde' wetten, regels, eisen, invloeden, afmetingen, volumes, massa's, gewichten dwingende en bepalende rollen spelen.

    Ver voorbij ons autonome leven op onze kosmos schittert nog het mysterieuze ZIJN, het alles doordesemende ZIJN. En hoe kun je aan metafysica doen zonder in het kielzog van de mystiek gezogen te worden? Zonder verwonderd te staan bij het mysterie dat ons hier en nu doet Zijn, doet leven, doet handelen: de Exuberante. Zonder het hoofd te buigen voor onze relatie met het mysterie van de Exuberante?

    Het is moeilijk een veilige houvast te ervaren als je aan de ene kant op de Wetterspitze staat, omgeven door die machtige, massale bergtoppen of als je naar de eeuwig klotsende golven van de oceaan aan je voeten staart en de logge duinenmassa's achter je weet en dan denkt aan de onooglijk kleine cel en haar duizenden metabolismeactiviteiten. Binnen dat omvattende, dragende Zijn sta je overrompeld door de verscheidenheid en de veelheid van de zijnden en van hun zijnsmodi. Aan de ene kant vind je de harde, onverbiddelijke kosmos, waarin we leven, die ons omvat en die ons draagt. En aan de andere kant vind je de mens. Die mens blijkt een heel speciale, humane zijnsmodus te hebben. Hij lijkt een ongrijpbaar, onvatbaar, ondefinieerbaar fenomeen.

    En daarbovenop de relaties, de interacties tussen mens en kosmos. En de relaties tussen mens-en-kosmos-samen met de omvattende, de dragende Exuberante. Wat primeert: het vluchtige bewonderen of het blijvende bewonderde?

    Binnen deze relaties intrigeert me dat ongrijpbare, die ondefinieerbare zijnsvalentie van de taal, van de kennis, van ons denken, van de wetenschap en de cultuur. Wat is denken? Wat is kennis? Wat is wetenschap? Wat is kunst? Wat is cultuur? Zegt Martin Heidegger niet: « Im Grunde ist die Seinsart dessen (das Sein der Sprache) [...] völlig rätselhaft. » (GA 21, p. 151) Dit mysterieuze efemere weven tussen de vaste substanties!

    Al die vragen over de zijnsmodus van taal en kennis stel ik me tegen de achtergrond van een kosmos die onverzettelijk en onverstoorbaar zijn eigenzinnige gang door de millennia gaat. Welke zijnsvalentie, welke zijnsdensiteit, welke zijnsmodus hebben die humane creaties? Wat betekent de 'vrijheid' van de mens? Is vrijheid een 'datum', een vaste substantie? Wat is die speelruimte waarin de vrijheid tot het bestaan komt? Getuigt niet elke bibliotheek ervan dat we in onze kosmos op een speelweide zo grenzeloos als de poesta vrij mogen spelen?

    Daarmee verbonden intrigeren me de interacties tussen deze zijnsmodi (inter-) en binnen elke zijnsmodus (intra-). De tijdeloosheid en de onafwendbaarheid van het blinde, kosmische, universeel-lineaire interageren tussen de elementen staat in scherp contrast met het humane handelen dat het individu ontziet. Vuur vraagt zich niet af aan welk kunstwerk het vreet. Een rechtsafslaande vrachtwagen kijkt niet uit wie in de dode hoek fietst. Een landbouwtrekker rijdt onverstoorbaar achteruit ook al zit een nietsvermoedende kleuter achter het wiel te spelen. Een fatale vliegtuigpanne loopt niet de passagierslijst langs om te zien hoeveel koppeltjes op hun huwelijksreis in de fauteuils verstrengeld zitten. Van mensen echter verwacht men dat ze in hun interageren respect tonen voor het Ego van elk individu en rekening houden met elks kwetsbaarheid. Mensen interageren niet volgens een streng, blind causaal patroon. Hun reageren op elkaar speelt zich af in een vrije ruimte met 'speling' in elke beslissing: een frictie-ruimte, een koppeling die wel of niet wil 'pakken'. Een spijker drijf je met een hamer onverbiddelijk, onontwijkbaar in een balk. Maar de betekenis van deze tekst vraagt van de lezer dat hij of zij hem aandachtig leest, hem aanvaardt, hem interpreteert, de boodschap er in tot zijne of de hare maakt, hem in zijn reeds bestaande inzichten en kennisbestanden integreert. Of dat zal lukken, dat hangt van zeer veel imponderabilia af. Verstaan dreun je er bij niemand in als een spijker in het hout. Daarom zijn schrijven en lezen altijd een waagstuk, en vraagt elke exegese zoveel studie, en leiden ernstige teksten nooit tot een definitieve interpretatie. Elk leest eigenzinnig zijn eigen M. Heidegger. Zijn persoonlijke Plato. Zijn visie op de wereld en het Zijn in Aristoteles' teksten. Zoals vroeger elk de nu bijna totaal verdwenen Marx op zijn manier interpreteerde. En dat MOET zo. Geen G. Steiner mag ons komen decreteren hoe wij die auteurs moeten/mogen interpreteren. Net zoals poëzie, of andere kunstvormen.

    Is die frictieruimte, die vrije speel- en experimenteerruimte in het Zijn niet enigmatisch? Daarom, omwille van die 'speel'-ruimte, is filosofie altijd nodig. Echte filosofie kent geen één-op-één. Geen 'more geometrico'. Daarom ook kan ieder zijn mening blijven hebben, want meningen zijn vrij, in een vrije frictieruime.

    Een geboorte is net de overgang van de kosmische zijnsmodus naar de humane. Zolang een vrucht in de moeder schoot groeit, groeit ze volgens de duistere universele wetten van de biologie van de mensensoort, zoals de blinde evolutie die vastlegde. Pas na de geboorte treedt een andere vorm van interacties in werking. Dan begint het vrije spel van de opvoeding, die per cultuur, per volk, per stand, zelfs per gezin verschilt.

    Opvoeden speelt zich helemaal af in die vrije humane 'frictieruimte', maar gedragen door de kosmische zijnsmodus.

    In de speeltuin van Taal & Kennis probeer ik nu een toepassing van mijn visie, voorzichtig zoals een kat die naar warm water tast om de alertheid van haar afkeer van het water te testen.

    ***

    23-05-2006 om 12:54 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (6 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lezen, deel twee

    BETEKENIS

    Lezen, deel twee
    Teksten zijn dus tot ervaring getransponeerde aanvaringen met de onverbiddelijke wetmatigheden van de kosmos. Daarvoor wordt het brutaal opgedrongen contact met de harde concrete realiteit getransponeerd tot betekenis. Door de gerealiseerde betekenis wordt de aanvaring persoonlijk doorleefde en beleefde ervaring.

    Dàt een tekst aan een betekenis gestalte geeft en dus om interpretatie vraagt, dat is precies de betekenisopenheid, die de tekst tot tekst maakt. De betekenaar betekent niets buiten zijn vermogen tot betekenisgeving.

    En waar blijft dan, naast de tekst, de concrete, tastbare werkelijkheid? Wat gebeurt b.v. met een bloederige, slijmerige geboorte? (Cfr. Tertul-lianus, in M. Henry,Incarnation,2000,p.22) Ze werd betekenis. De harde realiteit werd getransponeerd tot betekenis. Ze werd getransponeerd tot maagdelijke geboorte. Zo krijgt een geboorte een nieuw zijnsstatuut aangemeten, ver boven het hinderlijke lichamelijke gebeuren uit.

    Die betekenis maakt het gesitueerde, concrete gebeuren gelijkelijk, voor iedereen, altijd en overal beschikbaar en inzetbaar.

    Tekst vervangt de concrete realiteit op een nieuw, een hoger zijnsniveau. Tekst tilt de concrete, aan Hic et Nunc gekluisterde, vluchtige realiteit op een bestendig, universeel en duurzaam betekenisniveau. Zo werkt tekst mee aan de epifanie. Ten slotte, verwijst elke tekst naar de Exuberante. Taal dwingt de concrete, singuliere kosmische realiteit een universele rol te spelen. De twee universalismes raken elkaar, sluiten de cirkel, de kring: het universalisme van de kosmische wetten en het universalisme van de betekenis die ver boven de klitterige, eng gesitueerde, concrete realiteit uitstijgt.

    VOORVERSTAAN

    Men beweert: geen tekstbegrip zonder voorverstaan. Mijn bange vraag dan: kun je nog uit dat voorverstaan treden? Dat kun je net zo min, vrees ik, als de vis uit het water op het droge kan springen. Die vis heeft ook geen weet van water voor hij op de kar van de visboer ligt. Voorverstaan is geen lege huls. Geen chaotische opeenhoping van vroeger verzamelde ervaringen, inzichten of betekenissen en inzichten. Geen mand vol glibberige, krioelende slangenlijven onoverzichtelijk door elkaar kluwend. De echte vraag is: wat doet de nieuwe lectuur, wat doet de nieuwe tekst met deze thesaurus, deze gemeenschappelijke en innerlijk samenhangende schat aan inzichten, aan transposities van de taalgemeenschap? De gemeenschap heeft reeds lang alles voor ons netjes gecatalogeerd en beladen met valenties, met attracties of aversies. Laatst zei ik tegen een kleinzoontje van vijf: « Hoor eens hoe mooi die vrouw viool speelt . » « Dat kan toch niet, alleen kinderen kunnen spelen! » was zijn zelfverzekerde repliek. Hij had de hele gamma van gebruiksmogelijkheden van het woord 'spelen' nog niet aangeleerd. Wie over dat voorverstaan wat nadenkt, raakt verstrikt in een onontwarbaar kluwen van vragen .

    Het schrijfproces tòònt, demonstreert het transponeringsproces, incarneert de gang van het proces. Je ziet het fenomeen zich in fases voltrekken. Textuur: naast het kale alfabet spelen vele zichtbare en geïnterpreteerde signalen een rol in de tekst. De verschijningsvorm van een krant verschilt van die van een roman. Een dichtbundel heeft meestal minder om het lijf dan een bestseller. Je kunt je post sorteren zonder een letter te lezen, louter op basis van de uiterlijke verschijning van de stukken. En de wijze van lezen wordt bepaald vòòr het lezen aanvangt.

    Wat zijn wij toch gelukkig met onze Bijbel! Dat is niet één boek, uit één geut geschreven door één auteur opgebouwd rond één idee, rond één centrale gedachte over God, mens, maatschappij, kosmos en de interacties daartussen. De Bijbel bevat een waaier van kerngedachten over die verschillende thema's. Er werd geen moeite gedaan om erg ver uiteen liggende visies op elkaar af te stemmen, onder één noemer of op één lijn te brengen: de gesofistikeerde Jezus Ben Sirah vind je er naast de vrome Psalmen . Leve het verschil! Leve de verscheidenheid! Leve de pluraliteit! De Koran is spijtig genoeg maar één boek, bevat maar één visie van maar één ziener . De Koran is nadrukkelijk benauwd, ingeëngd tot één visie, en ohwee wie daar een duimbreed van afwijkt . De Bijbel is een hele en variatierijke bibliotheek . Een bibliotheek die je door haar grote verscheidenheid dwingt tot een eigen interpretatie, tot eigen keuzes en tot een zelfbepaling. Die je uitnodigt uit die grote dispariteit aan gerapporteerde inzichten en transposities van aanvarings-ervaringen je eigen samenhangende visie bijeen te lezen. De verscheidenheid van de Bijbel respecteert niet alleen de eigenheid en de originaliteit van elke lezer; de Bijbel roept hem op, nodigt hem uit tot zelfbevestiging en bevestigt deze.

    ·

    22-05-2006 om 15:07 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.17. Lezen

     

    17. Lezen

    Eerste deel.

    Een boek ligt voor me open. Ik kijk ernaar. In de rechterhand houd ik op een blanco blad een potlood in de aanslag. Wie me zo ziet zitten, denkt dat ik een boek lees.

    Wat gebeurt er als ik lees? Léés ik echt iets nieuws? Haal ik uit teksten iets nieuws binnen? Wat mag dat nieuwe dan wel zijn? Nieuwe inzichten, nieuwe denkbeelden, nieuwe verbanden, nieuwe onderscheidingen, nieuwe aspecten, categorieën of inrijpoorten in de werkelijkheid? Of nieuwe criteria om te oordelen. Of nieuwe motieven om te handelen, nieuwe doelen om voor te leven? Of nieuwe helden of modellen om na te volgen?

    Ik ken de letters al lang, lees echter nauwelijks letters; ik spring over de letters heen en doorloop zelfs de zinnen met hele woordbeelden en zinsneden tegelijk. Ik lees dus zelfs niet echt woorden. Ik lees zelfs geen woordbeelden. Lees ik dan zinnen? Ook daarvan liggen de patronen en al hun combinaties reeds lang als inprinten in mijn hersens vast. Zelfs bekende en vertrouwde tekstschema's of tekstpatronen liggen aan de basis van bijna elk tekstbegrijpen. Ik weet dat ik de krant anders moet lezen dan een roman, dan een essay, dan een gedicht, dan een flyer over het scoutskamp van mijn achtjarig kleinzoontje, dan een belastingsaangifte.

    Het blijkt duidelijk dat ik voordat ik aan het lezen toe kom, al heel wat moet weten, met heel wat vertrouwd moet zijn.

    Wat brengt het lezen van teksten me dan bij aan nieuws? Andere, nieuwe combinaties van reeds lang verworven inzichten? Leert dat lezen me nieuwe DNA-slingers van inzichten maken? Nieuwe DNA-slingers om op een andere, nieuwe wijzen tegen de kosmos, tegen de maatschappij en tegen onze cultuur aan te kijken?

    Let wel: lezen is nooit een aanvaring met de kosmos.

    Lezen is hakken zonder spaanders over de vloer. Lezen is steeds een begaan zijn met teksten, met de pro-ducten van transposities van ervarings-aanvaringen met de kosmos. Pro-ducten die steeds in een gemeenschappelijk taal medegedeeld worden en die steeds deel uitmaken van de gemeenschappelijk aanvaarde interpretaties van eerdere ervaringen met kosmos, maatschappij of cultuur.

    Opvallend dat we zelfs in onze slaap auditieve aanvaringen met de werkelijkheid transponeren. In onze slaap worden reële geluiden geïnterpreteerd als en omgezet in geruststellende «'slaap-maar-door '-geluiden », om de gezonde slaap te beschermen en af te schermen tegenover de kosmos. De reële aanvaring met de kosmos, b.v. met een niets ontzienend lawaai, wordt omgezet tot een vertrouwde, niet-verstorend ervaring. Opmerkelijk ook dat die transposities onbewust gebeuren, buiten onze wil om en zonder onze beslissing. Ze zitten ingebouwd in de zintuiglijke waarneming. Ik hoor b.v. 's nachts iets vallen beneden in de kamer, maar mijn gehoor transponeert die geluiden in signalen die wijzen op een banaal ongeval op straat, dus in 'ver-van-mijn-bed'-rumoer, en dat zegt me: slaap maar rustig voort. Opmerkelijk dat dit op zintuiglijk niveau gebeurt. Mijn gehoor bedriegt me om me te beschermen en oordeelt zelf over zijn optreden. Want wat is de rol van het gehoor anders dan ons te waarschuwen voor gevaren die van overal kunnen komen, zelfs vanuit hoeken of in toestanden waar we met ons zicht niet kunnen komen. Zou een hond of paard ook zo reageren op geluid? Slaan paarden soms niet op hol, omdat ze zelfs onschuldige geluiden transponeren tot zeer dreigende.

    Als ik lees, heb ik geen aanvaring met de kosmos, maar ontmoet enkel inoffensieve teksten en dus sla ik geen spaanders: ik onmoet enkel 'transposities' van vroegere ervaringen met de kosmos. Wat ik lees zijn dus artefacten, pro-ducten, taalproducten. Ik schakel me in in de transposities van een of vele anderen, laat me inlijven in een aangeleerd 'corpus' van inzichten dat gemeenschappelijk erfgoed is van mijn gemeenschap en mijn cultuur, en dat tijdens het editieproces vele selectiedrempels moest overwinnen . (M. Foucault.)

    De tekst, het geschrevene heeft zich ont-kleed en bevrijd van het concrete Hic et Nunc en bereikt zo een niveau van universaliteit. Wat in de tekst te lezen valt, is gelijkelijk, overal altijd beschikbaar en inzetbaar voor iedereen in zijn/haar omgang met zichzelf, met de gemeenschap en met de wereld. Teksten zijn vrijplaatsen, openbare pleinen voor het uitwisselen van gedachten. Het zijn agora's gonzend van de meningen van vele gesprekspartners. Teksten zijn enkel mogelijk in de bres, in de open bres van de kaalslag gerealiseerd door de transpositie van het concrete kosmische, bevrijd van de ketens van het Hic et Nunc, van situatie en context, van gebondenheid aan personen, aan tijd en aan ruimte. Teksten zijn loco-aanvaringen, ze treden als plaatsvervangend voor aanvaringen op. Het zijn, vergeleken met aanvaringen met de kosmos, maar 'watjes'.

    TEKEN

    Teksten worden opgebouwd met tekens. Wat is het statuut van een teken?

    Wat zegt een teken anders dan:« Ik ben het niet! » Wat is een teken anders dan de boodschap: « Wat je zoekt is niet hier! ». Elk teken is eerst een teken van de afwezigheid van het betekende. De wegwijzer naar je vakantiebestemming zegt je dat je er nog niet bent. Hij zegt je dat je nog een eind te gaan hebt. De wegwijzer « Paris » b.v. zegt: « Je bent hier niet in Parijs. Maar ginds, die kant op, ver weg, daar kun je het vinden. » Een wegwijzer is steeds een weg-van-hier-wijzer. Een ver-wijzer. Wat een vrijheid!

    Teksten bestaan uit tekens. Het zijn weg-wijzers. De tekens sturen je weg van de tekst. Ze gaan over iets. Het zijn tekens van een voorbije, van een afwezige realiteit met een actuele betekenis, van voorbije aanvaringen met de kosmos, met de maatschappij of met de cultuur. Tekens zijn echter tevens gericht op komende aanvaringen en ervaringen. Gericht op zachtere, meer productieve, meer humane aanvaringen. Teksten kunnen je voorbereiden op een vruchtbare verwerking van ongewenste of onverwachte brute aanvaringen met de buitenwereld en je uitrusten om deze om te zetten tot toekomstgerichte ervaringen. Zo leren jongeren in romans zonder gevaar voor lijf of psyche hoe ze met zichzelf kunnen of moeten omgaan, hoe ze zich in allerlei situaties kunnen of mogen gedragen; hoe mensen met elkaar en met de wereld omgaan; hoe ze problemen of spanningen kunnen voorkomen of oplossen. Lezen wordt een leerrijke plaatsvervangende levenservaring.

    19-05-2006 om 11:05 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Tijd is geen netzakje.

    Taal is een verleidelijke escorte! Ze is zo vlot, zo coulant, zo meegaand, dat je niet eens merkt dat zij je leidt en doet gaan waar je niet wenst te komen! Taal kan ons van het rechtepad af leiden, op de zachte berm parkeren en ons zelfs in het moeras doen stranden. Ik vrees dat de benaming ‘tijd’ zo’ n galante maar misleidende escorte is.

    Is ‘tijd’ niet eerder een handige verzamelnaam, een netzakje zonder inhoud zelfs. Een handig winkelkarretje zoals : ‘het huwelijk’, ‘het voetbal’, ‘ de vrouw’, ‘de literatuur’, ‘ de staat’ . Een collectief die ons ertoe verleidt het benoemde te hypostaseren ; het een eigen substantie toe te dichten, en die ons zo achterlaat met een ondergeschoven kind op schoot. Die substantie krijgt dan een autonomie met kwaliteiten, eigenschappen en zelfs ‘wetten’ toegewezen.

    Wat tijd is, daar ben ik nog niet uit. Natuurlijk niet! Toch zie ik tijd meer als een ‘formale Anzeige’, een term die Heidgger gebruikte, maar nooit uitlegde of uitwerkte. Tijd is een ‘ver-wijzer’, een aan-wijzer, een weg-wijzer, en daar moet je wel op letten maar je er niet op verkijken! Je mag blijven kijken naar de man van Fabre, die op het SMAK in Gent de hemel probeert te meten, maar vergeet toch het uitspansel niet! En mijn vinger die de Grote Beer aanwijst aan mijn kleinzoontje, is de Grote Beer niet!

    ‘Tijd’ is een aan-wijzer. En we vergeten daardoor de inhoud, het aangewezene, vrees ik.

    Newton leidde ons, heel geleerd en omzichtig, om de tuin! Met de beste bedoelingen, maar toch! Hij definieerde een leeg netzakje! Hij ontledigde ‘tijd’ van alle inhoud, van concreetheid, en hield een loutere, gewillige, kneedbare ( ‘cire’ Descartes! ) abstractie over, zonder innerlijke weerstand. Hij bleef staren naar de man van Fabre! En naar het probleem van het doenbaar meten.

    Tijd is geen ‘ens’, geen wezen ! Tijd op zichzelf bestaat niet, net zo min als ‘ein Ding an sich’ bestaat. In zijn boek ‘Tot bestaan bestemd’, p. 205, citeert Gerard Bodifée terecht Lucretius. Tijd ontstaat met de wereld ( nog zo’n netzakje zonder inhoud ) gevuld met alleen erg vele en erg verschillende contingente dingen. ‘Wereld’ wil zeggen dat al die vele verschillende dingen samenhang vertonen, dat ze alle, vanuit hun constitutioneel zijnstekort, met elkaar constant compensatoire interacties aangaan om zich in dat efemere bestaan te houden, om toch enigszins te kunnen persisteren. Door die onvermijdelijke constante compensatoire interacties veranderen voortdurend die zijnden afzonderlijk en die wereld als geheel. Omdat al die dingen verschillen, veranderen ze op verschillende wijzen en in verschillende gezwindheden. Zo worden de verschillen zichtbaar en meer geaccentueerd. En die universeel aanwezige en zichtbare veranderingen vangen wij op dat netzakje ‘tijd’.

    De dingen bestaan niet onverschillig voor of naast elkaar. Ze bestaan altijd ‘in verband’. Zoals bakstenen al achtduizend jaar in een muur. Ze hebben contact met elkaar, compensatoir contact, compensatoire interacties met elkaar, elk vanuit het eigen zijnstekort,en vanuit een streven naar bestendiging.

    Dus, als we ‘tijd’ zeggen, dan gaat het om dat complex van die ‘universele, absolute, objectieve’ ( Newton ) compensatoire interacties tussen alle zijnden.

    Zo is ‘tijd’ het massale, universele verzet van alle zijnden tegen hun eigen zijnstekort, en een queeste om, via compensatoire interacties van al die individuele zijnden te groeien tot een zijnsvolheid van het geheel. Al de dingen afzonderlijk en als totaliteit, dynamisch gericht op elkaar, nemen deel aan een queeste, opzoek naar een voltooiing van uit hun fragmentatie en verstrooidheid en lokale verschillen. Zo ontstaat, vanuit de toekomst, van uit de hunkering naar Zijnsvolheid, naar Vollzug, een heden, waarin allen zich samentreffen, aan elkaar aanwezig zijn, tegenwoordig zijn, na een gezamenlijk gedragen verleden. Een heden dat verder bouwt aan dat verleden, dat een vervolg breit aan dat verleden, unterwegs!

    « Tijd beheerst alles. » Daarvan gaan vele beschouwingen uit. Alsof het een entiteit is. Voor mij ontstaat tijd uit verzet. Uit verzet tegen het eigen zijnstekort van alle afzonderlijke contingente zijnden en in hun totaliteit.

    Géén contingent zijnde kan berusten in het eigen zijnstekort ! Geen kan aanvaarden dat er elders ander, onbekend en daarom ‘beter’ zijn is. Elk zijnde draagt in zich de hunkering naar volheid. En loenst daarom begerig naar al wat het zelf niet is.

    In Tot bestaan bestemd, p. 206, sprekend over Plato’s analyse van het beeld ( Hans Jonas ! ! ), zegt G. Bodifée : «  In het beeld komen het zijn en het niet-zijn samen. » Dat klopt ! En dat is tevens misleidend! ( Die taal toch ! ) Want in alle contingente zijnden komen Zijn en Niet-Zijn samen ! Niet a lleen in het beeld. In alle zijnden knaagt het Niet-Zijn aan het Zijn, en verzet het aanwezige Zijn zich tegen het eigen zijnstekort, tegen de eigen beperktheid. De universele, diepe dynamiek van de tijd is een andere formulering voor de queeste van het Zijn naar de eigen voltooiing, Vollzug.

    De dramatiek van de tijd ontstaat als de contingente zijnden een eigen Ego krijgen, op het behoud van dit eigen Ego staan, en de bestendiging van dit Ego opeisen. En dat niet lijken te krijgen. Bewuste zijnden, bewust van hun eigen Zelf, willen niet definitief naamloos verdwijnen in een vergeetput, willen niet zonder Ego opgeslorpt worden als een druppel in een oceaan, willen niet verstopt als kogellagers dienen om het Zijn naar z’n glorieuze eindvoltooiing te voeren. Newton zei dat : «  Tijd vloeit … zonder enige relatie met iets van buitenuit. » Klopt. Maar hij vergeet dat tijd wordt aangedreven van binnenuit de zijnden!

    Waarom verga ik toch ? Omdat mijn zijnstekort fundamenteel is, constitutief, niet te compenseren. Zeker niet te compenseren door zelf contingente zijnden. Blinden die blinden leiden! Hoe kan een contingent zijnde het zijnstekort van enig ander contingent zijnde compenseren en aanzuiveren ? Niet.

    Zo probeer ik me nu, voorlopig, met het netzakje ‘tijd’ ter verzoenen.

    18-05-2006 om 13:35 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    'Tijd' is geen netzakje.

    Taal is een verleidelijke escorte! Ze is zo vlot, zo coulant, zo meegaand, dat je niet eens merkt dat zij je leidt en doet gaan waar je niet wenst te komen! Taal kan ons van het rechtepad af leiden, op de zachte berm parkeren en ons zelfs in het moeras doen stranden. Ik vrees dat de benaming ‘tijd’ zo’ n galante maar misleidende escorte is.

    Is ‘tijd’ niet eerder een handige verzamelnaam, een netzakje zonder inhoud zelfs. Een handig winkelkarretje zoals : ‘het huwelijk’, ‘het voetbal’, ‘ de vrouw’, ‘de literatuur’, ‘ de staat’ . Een collectief die ons ertoe verleidt het benoemde te hypostaseren ; het een eigen substantie toe te dichten, en die ons zo achterlaat met een ondergeschoven kind op schoot. Die substantie krijgt dan een autonomie met kwaliteiten, eigenschappen en zelfs ‘wetten’ toegewezen.

    Wat tijd is, daar ben ik nog niet uit. Natuurlijk niet! Toch zie ik tijd meer als een ‘formale Anzeige’, een term die Heidgger gebruikte, maar nooit uitlegde of uitwerkte. Tijd is een ‘ver-wijzer’, een aan-wijzer, een weg-wijzer, en daar moet je wel op letten maar je er niet op verkijken! Je mag blijven kijken naar de man van Fabre, die op het SMAK in Gent de hemel probeert te meten, maar vergeet toch het uitspansel niet! En mijn vinger die de Grote Beer aanwijst aan mijn kleinzoontje, is de Grote Beer niet!

    ‘Tijd’ is een aan-wijzer. En we vergeten daardoor de inhoud, het aangewezene, vrees ik.

    Newton leidde ons, heel geleerd en omzichtig, om de tuin! Met de beste bedoelingen, maar toch! Hij definieerde een leeg netzakje! Hij ontledigde ‘tijd’ van alle inhoud, van concreetheid, en hield een loutere, gewillige, kneedbare ( ‘cire’ Descartes! ) abstractie over, zonder innerlijke weerstand. Hij bleef staren naar de man van Fabre! En naar het probleem van het doenbaar meten.

    Tijd is geen ‘ens’, geen wezen ! Tijd op zichzelf bestaat niet, net zo min als ‘ein Ding an sich’ bestaat. In zijn boek ‘Tot bestaan bestemd’, p. 205, citeert Gerard Bodifée terecht Lucretius. Tijd ontstaat met de wereld ( nog zo’n netzakje zonder inhoud ) gevuld met alleen erg vele en erg verschillende contingente dingen. ‘Wereld’ wil zeggen dat al die vele verschillende dingen samenhang vertonen, dat ze alle, vanuit hun constitutioneel zijnstekort, met elkaar constant compensatoire interacties aangaan om zich in dat efemere bestaan te houden, om toch enigszins te kunnen persisteren. Door die onvermijdelijke constante compensatoire interacties veranderen voortdurend die zijnden afzonderlijk en die wereld als geheel. Omdat al die dingen verschillen, veranderen ze op verschillende wijzen en in verschillende gezwindheden. Zo worden de verschillen zichtbaar en meer geaccentueerd. En die universeel aanwezige en zichtbare veranderingen vangen wij op dat netzakje ‘tijd’.

    De dingen bestaan niet onverschillig voor of naast elkaar. Ze bestaan altijd ‘in verband’. Zoals bakstenen al achtduizend jaar in een muur. Ze hebben contact met elkaar, compensatoir contact, compensatoire interacties met elkaar, elk vanuit het eigen zijnstekort,en vanuit een streven naar bestendiging.

    Dus, als we ‘tijd’ zeggen, dan gaat het om dat complex van die ‘universele, absolute, objectieve’ ( Newton ) compensatoire interacties tussen alle zijnden.

    Zo is ‘tijd’ het massale, universele verzet van alle zijnden tegen hun eigen zijnstekort, en een queeste om, via compensatoire interacties van al die individuele zijnden te groeien tot een zijnsvolheid van het geheel. Al de dingen afzonderlijk en als totaliteit, dynamisch gericht op elkaar, nemen deel aan een queeste, opzoek naar een voltooiing van uit hun fragmentatie en verstrooidheid en lokale verschillen. Zo ontstaat, vanuit de toekomst, van uit de hunkering naar Zijnsvolheid, naar Vollzug, een heden, waarin allen zich samentreffen, aan elkaar aanwezig zijn, tegenwoordig zijn, na een gezamenlijk gedragen verleden. Een heden dat verder bouwt aan dat verleden, dat een vervolg breit aan dat verleden, unterwegs!

    « Tijd beheerst alles. » Daarvan gaan vele beschouwingen uit. Alsof het een entiteit is. Voor mij ontstaat tijd uit verzet. Uit verzet tegen het eigen zijnstekort van alle afzonderlijke contingente zijnden en in hun totaliteit.

    Géén contingent zijnde kan berusten in het eigen zijnstekort ! Geen kan aanvaarden dat er elders ander, onbekend en daarom ‘beter’ zijn is. Elk zijnde draagt in zich de hunkering naar volheid. En loenst daarom begerig naar al wat het zelf niet is.

    In Tot bestaan bestemd, p. 206, sprekend over Plato’s analyse van het beeld ( Hans Jonas ! ! ), zegt G. Bodifée : «  In het beeld komen het zijn en het niet-zijn samen. » Dat klopt ! En dat is tevens misleidend! ( Die taal toch ! ) Want in alle contingente zijnden komen Zijn en Niet-Zijn samen ! Niet a lleen in het beeld. In alle zijnden knaagt het Niet-Zijn aan het Zijn, en verzet het aanwezige Zijn zich tegen het eigen zijnstekort, tegen de eigen beperktheid. De universele, diepe dynamiek van de tijd is een andere formulering voor de queeste van het Zijn naar de eigen voltooiing, Vollzug.

    De dramatiek van de tijd ontstaat als de contingente zijnden een eigen Ego krijgen, op het behoud van dit eigen Ego staan, en de bestendiging van dit Ego opeisen. En dat niet lijken te krijgen. Bewuste zijnden, bewust van hun eigen Zelf, willen niet definitief naamloos verdwijnen in een vergeetput, willen niet zonder Ego opgeslorpt worden als een druppel in een oceaan, willen niet verstopt als kogellagers dienen om het Zijn naar z’n glorieuze eindvoltooiing te voeren. Newton zei dat : «  Tijd vloeit … zonder enige relatie met iets van buitenuit. » Klopt. Maar hij vergeet dat tijd wordt aangedreven van binnenuit de zijnden!

    Waarom verga ik toch ? Omdat mijn zijnstekort fundamenteel is, constitutief, niet te compenseren. Zeker niet te compenseren door zelf contingente zijnden. Blinden die blinden leiden! Hoe kan een contingent zijnde het zijnstekort van enig ander contingent zijnde compenseren en aanzuiveren ? Niet.

    Zo probeer ik me nu, voorlopig, met het netzakje ‘tijd’ ter verzoenen.

    18-05-2006 om 12:06 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.16. Zijn en Ego

     

                 16. Zijn en Ego

    Zijn is ons nooit gewoon gegeven. Zijn is nooit botweg aanwezig. Al wat er is, reikhalst gespannen naar méér Zijn voor zichzelf. Zijn is steeds een opdracht méér te zijn. We hebben te zijn. Wij zijn steeds onderweg. We blijven nomaden, steeds zoekend naar graziger hellingen.

    Dat Zijn wordt pijnlijk en moeizaam veroverd. Zijn staat altijd in het harnas, klaar voor de strijd. Altijd in het gareel. Altijd aangespannen, altijd geharnast. Altijd sabbelend op het bit. Zijn is een rijdend atelier dat zichzelf een baan hakt door het Niets. Zijn is het resultaat van de massale worsteling van miljarden zijnden die samen strijdend elkaar boven water houden. Zijn is een nooit bevestigde, nooit beklonken ontworsteling aan het Niets.

    Zijn vlucht elk ogenblik naakt weg uit de greep van het Niets, zijn kleed achterlatend, en snellend naar een elders met geborgenheid wenkende cape.

    Zijn is nooit los verkrijgbaar. Nooit puur en onversneden uit voorraad leverbaar of beschikbaar. Nooit solitair, maar steeds in veelvoud. Steeds ondergedoken en als schuilend in gezelschap. Zonder ononderbroken wederkerige zijnstransfusie van alle zijnden verzwelgt de Grijns van het Niets alle zijnden. Elk zijnde is steeds maar de voorlopige resultante van vele samen naar Zijn strevende krachten om zijnsmogelijkheden te realiseren.

    En in die opvallende worsteling houden Ego's zich staande, als Ego's. Pretentie? Holle pretentie van holklinkende vaten? Hoe houden Ego's zich als Ego's staande in die massale wederzijdse en wederkerige zijnstransfusies? Is dat geen probleem? Zijn en Ego?

    "EN"?

    Want geen enkel Ego is. Elk Ego wordt moeizaam in stand gehouden met en door ontelbare andere efemere zijnden.

    Elk Ego voelt zich gedragen.

    Elk Ego voelt zich in het bestaan geworpen.

    Elk Ego voelt zich gedreven om te overleven.

    En toch wil elk Ego zelf gloeien, zelf vonken slaan, zelf oplichten, zelf schitteren en stralen in de duisternis. Elk zijnde wil een Zelf zijn, een Ego. Als Ego (h)erkend en gewaardeerd worden. Als Ego overleven. Als Ego duren.

    Maar, alleen, solitair kan ik niet overleven, kan ik mezelf niet in het bestaan houden, mezelf enige bestendigheid verzekeren. Ik kan als Ego enkel vergaan. Ten ondergaan. Ophouden. Naamloos, spoorloos in het Niets wegglijden.

    Alleen mijn atomen duren zonder problemen. Alleen zij hebben verstand van probleemloos overleven.

    Ego kunnen zijn, uitsluitend dankzij vele anderen. En toch"Ego!"willen uitschreeuwen. Opmerkelijk!

    Nochtans, al wat Ego als Ego kan, is verdwijnen.

    En toch, enkel in een Ego komt Zijn tot zichzelf.

                                                                                                      ·

    16-05-2006 om 10:42 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. 15. EGO - RELIGIE

                       15.  EGO  -   RELIGIE

    Is enige levensvorm überhaupt mogelijk zonder een Ego? Zonder een aanzuigend, ordenend, coördinerend, structurerend en sturend centrum? Waarom dan die miljarden aanzuigende centra, die, mét en door het leven gedoemd zijn, als centrum, als Ego te verdwijnen? Hoe rijm je dat samen? Hoe verklaar je dat leven er wel in slaagt Ego's te creëren, maar het niet klaarspeelt die Ego's als Ego's te bestendigen?

    Dat vind ik een groot probleem. Groter zelfs dan het probleem, dan het mysterie van het naakte leven. Is leven, is het onmisbare, complexe, gestructureerde geheel van compensatoire interacties wel mogelijk zonder de actief centraliserende aanwezigheid van een superviserend Ego? Zonder een centrum, dat de samenstellende delen verbindt, op elkaar afstemt en in evenwicht houdt? Zonder overkoepelend, coördinerend en sturend Ego? Zonder aanzuigend Ego?

    En hoe functioneert dan zo'n Ego, zo'n aanzuigend centrum? Wat kan dit Ego anders doen dan wagenwijd openstaan naar de wereld om al wat het zelf tekort heeft gulzig de schuur binnen te mennen? Wat moét zo'n Ego anders doen dan intens interageren met zijn milieu, met de buitenwereld, met de vele andere zijnden in zijn Umwelt? Omwille van het eigen behoud. Om te ontkomen aan de dreiging van het Niets. Ego, spagaat tussen multiversum en subatomaire deeltjes. Efemere vonk, flits, genster tussen millennia, tussen twee oneindigheden van duisternis.

    Als bedreigd Ego ben ik een gevaar voor mijn omgeving. Ik wil leven. Ik wil de Grijns overleven. Ten koste van heel veel. Zonder pardon voor wat dan ook.

    Ik ben onverbiddelijk met de dingen en de andere levenden, omdat het leven gebonden aan de kosmos mij zo onverbiddelijk behandelt. Omdat de omgevende kosmos zonder respijt voor mijn Ego zonder mededogen zijn wetmatigheden doorzet. Omdat de Grijns mij als Ego, als individu niet respecteert. Ik kan geen seconde vakantie nemen van mijn eigen leven. Ik kan geen hiaat in mijn leven toestaan. Ik kan niet even uit het leven stappen, mijn leven even op sterk water zetten tot de onheilsbui overgewaaid is, het voorlopig op non-actief zetten of wachtend op betere tijden in de koelbox wegbergen. Niet voor een paar uren, niet voor een paar dagen, niet voor een paar maanden. Kan niet. Zonder enig hiaat zit ik vast aan de onverbiddelijke kosmische eisen van het leven. Ik ben aan het leven, aan de fysica en de chemie van de kosmos en het leven onverbiddelijk uitgeleverd. Hoe verticaal ik ook gericht ben, ik ontkom nooit aan de zwaartekracht. Ik kan nooit lang zonder zuurstof, zonder water, zonder voedsel. Ik kan geen voorraad aan leven in me opslaan of stiekem ergens een reserve aanleggen. Geen kluis kan voor mij een kluif voor later in reserve houden. Ouders kunnen b.v. niet een paar dagen zonder kinderen eropuit trekken, hun kinderen als voor een wijle niet bestaande beschouwend, want ouder ben je altijd, op elk moment, zonder onderbreking, zelfs over het graf heen.

    Zò ervaar ik mijn eigen inhalige en onverzadigbare zijnstekort. Alleen elders is meer te halen. Elders kan ik halen wat ik tekort heb aan Zijn. Het leven dicteert me dat er elders méér is dan in mezelf. Het drijft me naar buiten. Op jacht naar roofbuit in de wereld. Ik moet onverbiddelijk andere zijnden van buiten ter compensatie van het eigen zijnstekort de schuur binnenmennen.

    Wat is er voor de mens, als levend Ego, normaler dan te aanvaarden dat hij afhankelijk is, niet alles in eigen handen heeft; dat hij nooit voldoende voorraad aan Zijn in huis heeft? Dat hij steeds afhankelijk is, van elders, van andere zijnden, van vele anderen? Dat hij voortdurend gebrek lijdt en bedelt om een bete brood, en méér? Dat 'The sky is the limit!' maar een ijle kreet van een overmoedige yuppie is? Wat is normaler dan te aanvaarden dat er méér is dan het eigen Ego, dan het eigen zelf? Dat misschien een groot Zijn ons ver te boven gaat?

    Wat is normaler dan te aanvaarden dat je diep in je Ego afhankelijk bent? Dat je maar een beperkt Ego bent, als een bedelaar met het knuistje open in de wereld staat? Dat afstand doen van de pretentie op totale autonomie bij het mens-zijn hoort en normaal is?

    De stap naar meer dan brood en spelen is niet groot. De stap naar een god is nooit groot voor een mens. Een god is elke mens steeds nabij; hij wacht je op om elke hoek of bocht of ontmoeting.

    Religie!

    ·

    15-05-2006 om 11:27 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Bloeiende bremstruik

    Gaande naar de eucharistieviering in de abdij, werd ik onderweg nabij de manège overrompeld door een schitterende partij bloeiende brem. Overrompeld ! Wat een opbruisend geweld aan pracht ! Zo maar langs de slootkant. Door niemand geplant, noch gezaaid, noch verzorgd. Zo maar ! Ingelijst in en gedragen door het opbruizende geweld van de lente !

    Mag ik je nu meenemen op een beschouwingstocht door een kluwen van indrukken heen ?

    Het eerste wat ik dacht, was : die prachtig opbruisende schoonheid, die overweldigende weelde kan hier toch niet zo maar voor niets staan, even maar glinsteren als een zeepbel, en dan wegspatten en voor eeuwig in het Niets verdwijnen. Dat kan toch niet ! Dit is te mooi !

    Hier bruist het Zijn in volle glorie !

    Ik dacht aan die fameuze uitspraak van Heidegger, en die door de commentatoren vaak als louter poëtische ontboezeming terzijde geschoven wordt :

    DER BAUM STELLT SICH UNS VOR !

    Wat gebeurt hier ? Op zich niets nuttigs, niets waar iemand iets mee kan aanvangen. Voor de economie of de wetenschap iets totaal onbelangrijks ! Futiel ! Banaal ! Geen blik waardig !

    Maar hier speelt zich een inter-actie af, een compensatoire interactie. Een Zijnstransfusie.

    Want , wat is bewonderen ? Dat is een wederkerig gebeuren. Een wederzijds gebeuren.

    Als ik bewonder, dan biedt zich iets te bewonderen aan. Iets toont zich als bewonderenswaardig.

    Toont dat het van fierheid ver naast zijn schoenen loopt, dat het zichzelf ver overtreft ! Toont dat het ergens elders assistentie is gaan vragen, om zich zelf zo mooi te maken, dat het van iets overloopt. Exuberant is. Het te bewonderen ding toont zich als meer dan wat toevallig nu hier staat, als iets dat een beroep doet op eeuwigheid. Op eeuwigheid die het zelf niet kan opbrengen.

    Het toont zich als een gestalte van het Zijn, als een uiting van het glorierijke Zijn. Het ontleent zijn pracht daar aan.

    In de verwondering ervaren we beide, bewonderaar en bewonderde, dat het de moeite loont er te zijn voor elkaar. Dat we de genade, de gunst van het Zijn mogen beleven aan elkaar. ‘’Es gibt Sein’. Een gunst, een geven overvalt ons ! En geen geven, zonder ontvangen, zonder ontvanger ! Wederzijdse actie. In de verwondering beleven we aan, met, in , door elkaar de gunst van het bestaan, van het Zijn. In de verwondering verstrengelen we met elkaar ! Er speelt zich een commercium admirabile af. Een Zijnstransfusie in zuivere stijl. In de verstrengeling bevestigen bewonderaar en bewonderde elkaar in het Zijn. Dat is zuivere compensatoire interactie ! Commercium admirabile !

    ‘Hier keert zich alles om !’ zei Heidegger ! Het toevallige , het contingente, het geïsoleerde en singuliere wordt vertrengeld tot een blijvend, eeuwig, en toch nieuw Zijn. Een nooit te wissen ervaring, die opgenomen wordt in de eindgestalte, in de Aufbau van de apotheose van de Exuberante.

    In het verwonderen raken we het Zijn in al zijn glorie ! Raken we het mysterie van het bestaan.

    Maar raakt ook het Zijn ons ! Zonder dat we onze vleugels aan de hitte van de zon verschroeien als Icaros. En zo bevestigen we elkaar.

    Hier geldt geen meten noch tellen ! Geen fysica noch chemie !

    Heeft het zin dat de brem zo overweldigend bloeit als niemand het ziet ?

    Ik denk soms : op mijn doodsprentje wil ik volgende zin : «  Wie zal in mijn plaats met bewondering luisteren naar de zingende lijster ? ».

    We zeggen toch ook dat het bestaan zinloos wordt als niets ons nog aanspreekt.

    Tussen die twee schommelt het Zijn ! De dramatiek van het Zijn. De dynamiek van het Zijn.

    Het Zijn bloeit in de brem om gezien te worden door iemand, door ons. Om zichzelf in die iemand, in ons, te ontmoeten ! En dat slingert wederzijds ! Wie de pracht ziet, het wonder ziet, wordt door dat zien in zijn eigen Zijn bevestigd , voelt in zich het dragende Zijn bevestigd. Zo worden, circulair, beide in hun zijn bevestigd, in hun voor elkaar zijn bevestigd .

    En wordt het Zijn voor zichzelf in beide, door beide bevestigd.

    Iets bewonderen is aan weerszijden het Zijn en de wisselwerking bevestigen.

    Sorry dat ik je zo in deze ook mij overrompelend beschouwing heb meegesleurd !

    Het zijn de momenten waarvan men leeft ! Die het grijze alledaagse kleur geven. Die even onze kleurenblindheid opheffen en ons een kleurrijke wereld laten beleven.

    Mocht ik dat hebben kunnen overbrengen ! ! Dat zou een droom zijn !

    08-05-2006 om 12:46 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Heidegger en de filosofie

    Gisteren wou ik nog in de vlugte een korte tekst over Heidegger doorlopen, van Karin de Boer, in Meesterstukken, M. van den Bossche (red. ). En daar begon het licht weer te schijnen! Wat zijn dat vervoerende momenten! Zalige ogenblikken! Die doorbraken!

    De andere kant van de medaille is dat ik weer heel mijn Heidegger opnieuw zou moeten lezen! 12000 ‘parasangen’ weer te lopen heb!

    Martin Heidegger heeft ingezien dat de filosofie zich heeft vast gereden in de karrensporen die Aristoteles getrokken had: de categorieën. Ze heeft haar denkopdracht meteen bij de opdrachtgever weer ingeleverd en sluit zich gedachteloos aan bij de vier incompatibele betekenissen die Zijn kan hebben volgens Aristoteles. Iedereen is hem daarin slaafs blijven volgen. ‘Autos ephei!’ De Filosoof had gesproken. En dan moest de kudde blatend volgen!

    Maar Heidegger verwerpt die slavernij en roept: "Halt! We gaan die categorieën eens herbekijken! En vooral die vier wijzen om Zijn te verstaan. We zullen de vraag naar de zin van het Zijn eens als een nieuwe op tafel leggen en de indelingen aan een grondig onderzoek onderwerpen!" Reeds bij zijn eerste contact als jongeling valt Heidegger over Aristoteles' uitspraak dat Zijn op uiteenlopende wijzen gezegd kan worden. En blijkbaar gaat hij meteen niet akkoord met Aristoteles' visie, noch met diens indeling.

    Volgens Heidegger zijn er maar twee soorten van Zijn te onderscheiden. Er is aan de ene kant het bestendig voorhandene dingmatige Zijn, het kosmische Zijn, waarin de vele zijnden via lineaire natuurcausale verbanden met elkaar in contact zijn. Daar blijven de traditionele categorieën gelden. Er is aan de andere kant het Dasein, waar die categorieën helemaal niet van toepassing zijn, maar waar Tijd de ‘Grundexistentiale’ is, geen bestendigheid, maar ‘zu sein’ , te veroveren, te bevechten zijn, belaagd door vergankelijkheid dus, en het verzet ertegen. Waar efemere, etherische ‘substanties’ zoals betekenis, ‘Bedeutsamkeit’, ‘Verstehen’, vrijheid, zelfbepaling de dragende 'categorieën' zijn, die hij dan ook existentialia noemt. Waar concrete individualiteit primeert op lege universaliteit. Etc.

    En dan gaat Heidegger op zoek naar de verhouding tussen die twee zijnswijzen en naar hun interne structuren; waarbij vooral de structuur van het verwaarloosde en verkeerd begrepen Dasein de volle aandacht krijgt. Verwaarloosd en fout begrepen omdat de filosofie de mens steevast als een bestendig voorhanden kosmisch gegeven, als een ding onder de dingen, dus als dingmatig zijnde beschouwde en bestudeerde. Als een louter ens onder de entia. Voor de mens golden dezelfde categorieën als voor een stuk rots of een plant. De mens is een ding.

    Heideggers ontelbare diepzinnige en verfijnde analyses van het Dasein verblinden nu de commentatoren, beletten hen het totaal beeld van zijn filosofie te zien: het verwerpen van Aristoteles' categorieën en metafysica bij het denken over de mens, omdat die louter dingmatig geïnspireerd zijn. Zij ‘verfallen’ aan deze schitterende analyses.

    Ik ben dan ook weer die onverbiddelijke inleiding van Sein und Zeit gaan lezen! Mij klinkt die inleiding als een striemend pamflet in de oren. In die inleiding veegt Heidegger op een vrij brutale, en eigenzinnige wijze de vloer aan met de vijfentwintig eeuwen filosofie sinds Plato en Aristoteles. Na deze twee morrelden de filosofen enkel wat in de rafelrand van de filosofie. Vrij cassant zegt hij dat er na die twee reuzen over het Zijn niets meer gedacht is dat de moeite waard is, dat louter woordenkramerij blijft. Heidegger zal ze eens de levieten lezen! Ze eens leren zich vragen te stellen! Ze eens met de neus in hun domme opmerkingen wrijven, zoals over de niet-definieerbaarheid van Zijn, want te algemeen, te leeg, te nietszeggend volgens hen! Hij zal hun eens zeggen wat daarvan is. Niks definitie nodig, niks ‘divisiones’ nodig! Heel zijn inleiding is een aanfluiting van wat 'normaal' een inleiding bevat. Volgens de routine wordt daarin het thema nauwkeurig omschreven en de materie zorgvuldig ingedeeld in hapklare brokjes, en alles ingekaderd in een lange traditie, opgesmukt met veel citaten en verwijzingen en een uitgebreid notenapparaat, tevens als bewijs van de grote belezenheid van de auteur.

    Wat echter doet Heidegger? Hij trekt weg uit de stad, dat centrum van cultuur, naar het platteland, ver van elke goedgevulde wetenschappelijke bieb. Daar, in dat agrarische milieu, op een Bauernhof, in een sobere voutekamer schrijft hij zijn laatste versie van Sein und Zeit. In de inleiding verwijst hij alleen naar Plato en Aristoteles. En wat een citaten! Dat zijn erg korte maar erg ironische citaten en zeker geen capatio benevolentiae: die hebben het over de grootspraak en over het vertellen van verhaaltjes. In het Grieks! Ik vind dit erg confronterende citaten.

    Hij zal ze eens leren wat vragenstellen is! Hij zal ze eens leren wat zoeken en nadenken is. Op een voutekamer, met een wit blad voor je neus! Zonder steekkaartenbak! Zonder rekken vol geleerde boeken binnen handbereik. From scratch! Op het platteland, waar alles elk jaar opnieuw uit de naakte aarde opkimt!

    Die inleiding klinkt voor mij als een klaroenstoot. Als een ‘ten Velde!’ Als een ‘Ten oorlog!’

    Ik vrees dat de titel Sein und Zeit, een 'verleidelijke' titel is. Vooral dat tweede deel , ‘Zeit’, komt op mij over als een eufemisme. Als een verdoezeling. Een misleidende formulering. Omdat het in feite gaat om ‘’Zijn en vergankelijkheid’. Om ‘Zijn en verval’. Maar dat klinkt niet lekker, niet aanlokkelijk voor de potentiële lezer. En toch handelt het boek over het feit dat we zo vergankelijk zijn, dat Dasein moet strijden voor het eigen Zijn, in tegenstelling tot de in zijn bestendigheid rustende, zelfverzekerde kosmos. Hoe kwetsbaar is niet elk individu, elk Dasein, elk Zelf, elk Ego tegenover de elementen en de aardse dingen die niet de pretentie hebben een individu, een Zelf te zijn, die niet willen blijven als een Zelf? De kosmos heeft voor geen enkel individu, voor geen enkel Zelf enig respect! Hij buffelt alle Zelven overhoop! Heeft geen respijt voor de smeulende vlaspit. Zoals een tsunami, zoals de Krakatoa in 1883. Zoals alle aardbevingen of hurricanes of vulkanen. Zoals mist of sneeuw of vorst. Het mes vraagt niet in welk lichaam het kerft.

    Met ‘Zeit’ in zijn titel levert Martin Heidegger toch iets in: het boek moet hem ten slotte op een begeerde leerstoel helpen. Zet hij de lezers ook op het verkeerde been?

    02-05-2006 om 10:26 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.14. In Eigen Beheer?

    14. In Eigen Beheer?

    Onze lichaamsfuncties werken op automatische piloot. Ons hart tikt normaal zijn ruim zeventig slagen zonder onze bewuste tussenkomst, en verwerkt daarvoor zonder problemen, zelfstandig, autonoom, elk moment van de dag honderdduizenden signalen. Voor we aan tafel aanschuiven, kunnen we ons menu vrij uitkiezen, voor de bereiding zorgvuldig volumineuze en schitterend geïllustreerde receptenboeken raadplegen en veel keukenvaardigheden vrijelijk en vindingrijk ten toon spreiden in de realisatie van dat menu, maar eens alle lekkers achter de kiezen verdwenen is, hebben we in het verdere proces geen vinger meer in de pap te brokken. Viagra kan sommigen helpen, al blijft het ook dan nog vaak behelpen als de automatische reflexen zelf niet present geven. We mogen stellen dat ons lichaam over een performant, autonoom opererend vermogen beschikt om chaos tot orde om te bouwen. De bekoorlijke tafeldame tegenover je is daar het lijfelijke bewijs van.

    Toch voelt een normaal mens zich in zijn dagelijkse doen ver verheven boven al die automatische lichaamsprocessen. Zijn mensen immers geen zelfbewuste en redelijke wezens. Hebben ze zichzelf niet volledig in de hand, begenadigd als ze zich weten met zelfbewustzijn. Begenadigd. Ja zeker.

    Vertel me echter eens wie of wat je die genade verleende?

    Zijn wij wel heer en meester van ons bewustzijn? Heer en meester van ons zo zelfverzekerd denken? We kiezen vrij onze lectuur. Dat is vanzelfsprekend. We grijpen vrij naar krant of tijdschrift. We reiken in het rek naar het boek van onze keuze. Wat doen we met wat we daarin lezen? Wat lezen we? Hoe lezen we? Lezen we wat de schrijver bedoelde, of lezen we onszelf? Vinden of zoeken we niet veeleer onze eigen bekommernissen, onze eigen interesses of afkeren in de tekst? En wat blijft zes maanden na dat intense lezen nog in onze geest paraat of actief aanwezig? Hebben we ons eigen geheugen wel in eigen beheer? Vergeten we niet te vaak en te veel juist dat wat we wilden onthouden terwijl net dat wat we graag aan de vergetelheid prijsgaven ons obstinaat bijblijft en beklijft? Gehoorzaamt dat geheugen niet autonoom zijn eigen cruise control? We leggen het vermoeide lichaam te rusten waar en wanneer we dat wensen. Maar vatten we ook zo de slaap? Waarom zijn wij, Belgen, dan zulke kampioenen in het slikken van slaapmiddelen? Wie wenst niet diepzinnig te zijn, diep na te denken over de zin van zijn bestaan en zijn handelen? Maar, volstaat het dat te wensen? Hebben we dat denken wel in eigen beheer? Welke wiskundige zou niet het vermoeden van Poincarré willen ophelderen? Was M. Heidegger niet dichter bij de waarheid toen hij zei: « Es denkt in mir. »

    Blijkt daaruit dat we onze denkprocessen stevig in handen hebben? Of dat zij zelf eigenzinnig hun gang gaan. Zijn we wel zo meester over eigen denken. Zijn we wel meester over het eigen hart? Wat leren de statistieken van de echtscheidingen ons daarover? Kiezen we zo vrij onze sympathieën en onze aversies?

    We kennen toch ten minste onszelf. Ja? Kennen we ons zelf? Kennen de anderen ons? Wie kent ons dan? Of blijven we onbekenden? Onbekend zelfs voor ons zelf, ondoorgrondelijk zelfs voor onze intiemste vrienden?

    Heeft de dichter zijn eigen verzen goed begrepen? Is hij ook niet gebonden aan taal, aan woordenschat, grammatica, zinspatronen, voorzetsels, voegwoorden, woordvolgorde, die hem door de taalgemeenschap uit een ver verleden aangereikt worden? Gebonden ook aan poëtica, aan tekstgrammatica en retorica; aan drukkers- en uitgeverseisen; aan de receptie door lezers, factoren waarvan M. Foucault ons leerde dat ze buiten de controle van ieder schrijver liggen?

    Blijft de filosoof niet de speelbal van vele onuitgesproken vooronderstellingen en onbewuste factoren? Is hij niet evengoed beïnvloed door opvoeding en opleiding, door leeropdracht en studenten, door reacties van collega's en de receptie van zijn teksten door de lezers, door de gemeenschappelijk verworven en overgeleverde inzichten en categorieën. Leggen commentatoren niet vaak diepe, onvermoede en 'verborgen' grondgolven in de tekst bloot? Wijzen ze niet vaak op verrassende verbanden, onuitgesproken en verdoken vooronderstellingen of blinde vlekken, op onvoorziene consequenties en ongewenste inconsequenties? Welke grote filosoof bleef verschoond van exegeten die beweerden het beter te weten dan hijzelf, die zelfs beweerden ingewijd te zijn in de arcana van zijn de filosofie en wisten wat op het achterste van zijn tong, onuitgesproken, verborgen bleef?

    Eigen Beheer? Wie is zijn gedachten de baas? Wie voert zelf de regie over zijn denken, over zijn hart of gevoelens en over zijn geheugen?

    Al lijkt dit Eigen Beheer meer op een walmende vlaspit dan op een lichtende toorts, toch mag dit ons er niet toe brengen er neerbuigend over te denken. Is de afwezigheid van het Eigen Beheer op zovele fronten niet eerder een comfort? Maken deze vele automatismen ons niet vrij voor de uitvoering van originele, creatieve taken? Want, het bereik van ons Eigen Beheer moge dan wel een erg ingesnoerd strookje lijken, zònder zouden we wegglijden in een vegetatief bestaan. Leren ons dat niet zij die zich door het diepe dal van een depressie worstelden? Bewijzen dat niet zij die in dementie of alzheimer al hun automatismen zagen ontsnappen aan enige zelfcontrole? Of de lijders aan fobieën of obsessies?

    De automatismen zijn als « den harden », de vaste ondergrond waarop elk zijn eigen origineel Zelf opricht. Zo werken de automatismen in de vallei actiever onder de koestering van de zonnestralen dan als ze in een dichte mist aan de top onzichtbaar blijven.

    ·

    01-05-2006 om 14:38 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zelforganisatie, 5. Vervolg en Slot

    Zelforganisatie

    5. Vervolg en slot van
     Lichaam en Ziel: te vertrouwde denkbeelden?



    Elk ZELF is een enigma. P. Oomen omschrijft het Zelf als een «innerlijke subjectieve samenbundelende ervaring » en nog als: « iets samenbundelends gebeurt tussen een veelheid van aanvankelijk losse units. »

    Zelf is méér. Heeft steeds iets hards, iets weerbarstigs in zich. Iets onverzettelijks.

    Elk constant voor zijn overleven strijdende Zelf ontstaat maar door zelforganisatie van een veelheid en verscheidenheid van elementen. Pas door en in de zelforganisatie bereiken de losse 'units' hun volle wasdom. In en door de zelforganisatie groeit op een hoger zijnsniveau iets nieuws. De verschillende delen vinden elkaar, doordat ze via de omweg van de andere zichzelf vinden. Ze vinden zichzelf doordat ze de andere vinden die ze uitdagen, als zelf een reagerende uitdager. Vruchtbare circulariteit. Ze worden door de andere uit hun tent gelokt en ze lokken ook de andere uit hun tent, dagen ook de andere uit, doen die op hun tenen lopen. En zo bereiken ze samen, de wederzijds uitlokkende uitgelokten, ogivaal, incrementeel, een hoger zijnsniveau.

    Het ZELF ontspringt uit de elkaar bevorderende, verheffende delen van het lichaam. Zelf: dat is stabiliteit, dat is de vaste as in het wentelende wiel. Of het anker van het schip dat zich in de bodem vast haakt? Dat is afbakening, verdediging. Zelf, dat is selectie, dat is insluiten en uitsluiten. Houvast in de baaierd. Dat is verbeten strijden om te overleven als levend Ego, de Grijns voorbij. Het interne samenwerken aan het oriëntatieprincipe & de externe samenwerking & in de adaptatie op het 'buiten'. Trouw blijven aan je keuze voor het als goed beoordeelde en als begerenswaardig gekozene .

    P. Oomen zegt: « Het aangetrokken worden tot wat zich aan ons voordoet als 'goed' constitueert ons als een 'zelf', en vormt daarmee de primaire betekenis van onze 'vrijheid'. »

    'Wat zich aan ons voordoet als 'goed'. Dat is nogal wat.

    « Goed »: Dat veronderstelt onderscheid maken, selecteren, apart zetten, afzonderen, keuzes maken, aanvaarden en verwerpen, binnenhalen en buitensluiten. Dat gaat onvermijdelijk uit van jezelf als Zelf. Alles wordt door het Zelf gewogen en bepaald. Je bent voor jezelf de meetlat, de norm, de waardegraad voor het goede. Wie of wat anders dan het Zelf kan dat? Elk Zelf handelt als het centrum van zijn wereld. En hoe zou dat anders gebeuren? Wat heb je anders dan jezelf, dan je Ego? Iets externs? Hoe vind je en hoe kies je dat en beoordeel je dat? Hoe vind je dat in de chaos? In de veelheid? Tussen die massa onvolmaaktheden en eindigheden?

    « Aangetrokken »: Kan dat zonder een zekere congenialiteit? Maar, je erkent dan toch iets buiten jezelf, iets externs. Hoe word je aangetrokken? Over welke openheid beschik je? Over welk Zelf, over welk Ego beschik je? Kun je dat Ego, kun je dat Zelf afschudden als een paard zijn ruiter? Want niets kan niet aangetrokken worden. Abyssus abyssum invocat.

    P. Oomen omschrijft zelforganiseren aldus: « als er op globaal niveau een ordening en samenhang ontstaat uit locale interacties zonder dat dat centraal, of van buitenaf gestuurd wordt. »

    Binnen de zelforganisatie prononceren de eigenschappen van losse delen zich tegenover elkaar en al zich prononcerend provoceren ze andere, aanvullende, versterkende elementen. Hoe verloopt een zwangerschap? Hoe werkt een hart? Hoe pompen de longen zuurstof in het bloed. Hoe werkt een gezond lichaam en onderhoudt het zijn homeostase? Daarvoor verwerkt een lichaam, autonoom, constant honderdduizenden signalen.

    ***

    Toch blijven er nog vragen.

    Het blijft verwonderlijk dat die zelforganisatie zich volgens hetzelfde stappenplan voltrekt in zovele miljarden zijnden, zovele miljarden Ego's, over zovele miljarden jaren gespreid. Water blijft water, vanaf de Big Bang. Wat/Wie overkoepelt dat proces over zovelen, over zulke afstanden in tijd en ruimte, en gespreid over zovele verschillende Zelfs? Hier botsen we onontwijkbaar op het probleem van het individu. Het probleem van het individu (« Een flits. » zei A. Pien.) tegenover het universele. In mij, als individu, zijn alleen universele wetten actief. Hoe singulier, hoe individueel die ook in mij actief zijn, ze werken universeel. Zelforganisatie hoort tot de kern van het Zijn, tot de overlevingsstrategie, tot de motor van alle vormen van compensatoire interacties.

    Zelforganisatie lijkt zo wel een zelfstandig, overkoepelend universalium. Ze lijkt wel in de kosmische materie zelf als een drang immanent aanwezig te zijn: zich zo totaal mogelijk, zo complex mogelijk, zo 'hoog' mogelijk te ontwikkelen. 'Ontwikkelen', zo lijkt het achteraf. Na voltooiing. Achteraf, staande voor het voltooide zijnde, lijkt het alsof het reeds vooraf aanwezig was, af te rollen lag, zoals de eik in de eikel zit. Homunculus.

    Zo lijkt een gedrukte tekst de vanzelfsprekendheid zelve: logisch opgebouwd, coherent, gestructureerd. Voor de hand liggend. Tot je het klad ziet. Stel dat een auteur sterft tijdens de voorbereiding van een boek. Al heb je alle kladvoorbereidingen van dat boek, toch blijkt het niet eenvoudig daar een boek uit te distilleren: het blijft onzekere conjectures maken. Het blijft natte vingerwerk. (b.v. Pascal, Merleau-Ponty, Nietzsche, de Saussure, Jef van Gerwen.)

    Een veld vol maïs. En veld vol zonnebloemen. En veld vol bloemkolen.

    Alle zaadkorrels reageren eender, op eendere omstandigheden. Het is te zeggen: alle percipiëren ze de omstandigheden als eender. En op die eendere omstandigheden reageren ze alle eender. En toch tevens zo verschillend als individu. Wat zit daar achter?

    De universaliteit van de materie

    Maar deze beschouwingen leiden onvermijdelijk naar een prangende vraag: Hoe universeel is de in se individuele, singuliere materie? Wordt materie niet steeds onmiddellijk gelinkt aan het concrete en particuliere, gebonden aan Hier en Nu, zelfs aan het enkel strikt individuele, in een concrete situatie verankerde. Die materie blijkt nu immanent universeel te zijn. Elke klompje goud kan je tand vervangen. Elke appel kan je lichaam voorzien van de nodige vitamines. Want goud is overal goud. Goud 'goudt' overal en altijd, voor iedereen. Universeel. Koper is overal koper. Koper 'kopert' overal en altijd, voor iedereen. Universeel. Lood is overal lood. Lood 'loodt' overal en altijd. Universeel. Los van de Hier en Nu. Los van de situatie, los van het feitelijke gebruik, of de feitelijke relaties. Los van of zelfs bovenop het singuliere, individuele.

    Maar de trouwring van je vrouw, van je moeder, de oorbellen van je grootmoeder, het zakhorloge van je vader,... die blijven individueel, en als individueel voor jou van unieke waarde en onvervangbaar. « Die Krone überdauerte den Kopf. » (Szymborska) (Althans, het individuele hoofd. Maar de schedel, met louter neutrale, universele kalk, overleefde ook het individu.)

    Of het singuliere of het universele. Maar beide samen?

    Want het universele bestaat maar bij de genade van het individuele, van het gesitueerd singuliere.

    Materie = universele beschikbaarheid.

    Materie = universele informeerbaarheid.

    Ziel = universeel informerend principe.

    Het enigma van het Zijn, het enigma van het Ego laat zich niet oplossen.

    Het Zijn geeft noch zijn ziel noch zijn telos ooit bloot!

    ·

    25-04-2006 om 10:25 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen."Bij levenden wordt die vorm 'ziel' genoemd". 4. Vervolg

    «Bij levenden wordt die vorm 'ziel' genoemd ».

    4.Vervolg
    Die 'ziel' is echter geen 'gewone' vorm. Die ziel moet een erg soepel en wendbaar, adaptief principe zijn: ze is « quodammodo omnia »' zegt St.-Thomas. Ook Aristoteles beweerde iets dergelijks. Die menselijke ziel moet co-extensief kunnen worden met de dingen, met de wereld, plooibaar, rekbaar; moet openstaan naar/voor de dingen van de wereld, maar tevens ook gesloten zijn: 'osmose'. Met selecterende terugslagkleppen, zoals bij een waterpomp, zodat wat 'binnen' is, ook binnen blijft, en buiten blijft of verdwijnt wat buiten moet blijven of verdwijnen. De mens zit in zijn ziel niet ingemuurd zoals de glasvorm in het glas, of de kruikvorm in de klei. De ziel staat actiever, initiatiefnemend tegenover het lichaam, tegenover de wereld, tegenover de andere 'zielen'. De ziel is zelfstandiger, is een eigenzinnig en actief beslissingscentrum, dat vrij, onafhankelijk beslist over de derde pool, over het samenspel van aan de ene kant [ lichaam - ziel ], en aan de andere kant [ (lichaam & ziel) tegenover de wereld ].

    De ziel lokt het lichaam uit, verleidt het tot hogere prestaties. Alleen de ziel kan het lichaam verleiden tot de abnegatie vereist voor training, voor langdurig oefenen, tot het slikken van bittere pillen of tot het bijten in vele zure appels, zoals virtuozen, atleten of zieken zich opleggen. Verleiden tot zelfverloochening zelfs, want de virtuoos, de atleet, de artiest vergeet zijn lichaam tijdens zijn prestatie, en eist nadien alle eer voor zichzelf op, voor zijn Ego. Net zoals wij de piano of de viool vergeten, of de verf of het doek, bij het genieten van een Bach of een Rubens.

    De ziel doet het lichaam floreren. De ziel floreert in/door het lichaam. Het lichaam doet de ziel stralen. De ziel doet het lichaam opgloeien. Hoe mooi is niet een verliefde jonge vrouw. Haar verliefdheid straalt uit al haar poriën. Al haar haren trillen mee. Zelfs haar kledij straalt mee de verliefdheid uit. Het zit niet in de materie op zich, niet in de vorm op zich, maar in dat wat uit de coördinatie opbloeit.

    Zo is de samenvloeiing van lichaam en ziel een zijnsverheffende confluëntie in een derde telos-pool. Verheffend voor beide polen. Elk vindt door/in de samenvloeiing zijn eigen 'zelf', en vooral méér. De vorm maakt de klei/het koper bevattend voor de vloeistof. Pas het beletten van het wegvloeien van de vloeistof naar alle bereikbare diepten maakt de vloeistof tot vloeistof. Het niet kunnen vloeien maakt de vloeistof . De kruik maakt de vloeistof zoals de zoon de vader maakt. (Wordsworth) Pas dit beletten van het spontaan wegvloeien maakt het gewilde schenkend vloeien mogelijk: het beheerste, gerichte, bedoelde, 'humane' vloeien.

    *** ***

    ***

    Organisatie

    Wat is organiseren? Organiseren is een veelheid en verscheidenheid tot een interne en externe eenheid brengen, de neuzen in dezelfde richting zetten. Organiseren is verbinden, coördineren, richten op een derde, externe pool; is richten op functioneren boven zichzelf uit. Driepolig. Zo vormt het organiseren een hogere eenheid. Het verheft de deelnemende elementen tot een hoger zijnsniveau. Die hogere eenheid bestaat niet in een doods, inert samenstaan, maar in een actieve verbondenheid, in een inter-actie, via een in actie en creatie op elkaar gericht zijn. Het ontvangen en presenteren van het beeld bepaalt de materie, de vorm van de delen, hun plaatsing, sequentie en de verbindingen in het apparaat. Bepaalt het resultaat: het hele apparaat. In/door de organisatie overstijgt elk geïsoleerd deel zichzelf, en zo verheft ze elk deel tot meer dan zichzelf. Het organiseren van het geheel is meer dan het samen plaatsen van de delen.

    *** ***

    ***

    «Superveniëntie »

    P. Oomen wil los van het concrete, historische, Hier en Nu gesitueerde. Ik kan met elke willekeurige pen, op elk willekeurig blad, met elke willekeurige pc, volgens elke willekeurige server je deze tekst toesturen. Maar om een tekst te kunnen schrijven moet het een bepaalde tekst zijn, hij moet een bepaalde drager en een bepaald 'vehicle' hebben. Kleverig concreet en hinderlijk singulier.

    Maar ik kan wel niet anders dan op deze bepaalde, Hier en Nu gesitueerde pc schrijven. Ik kan niet op een 'universele' pc, op een 'universeel' 'vehicle', in een universele taal een universele tekst schrijven.

    En nu komt wat mij echt boeit: Hoe kan de particuliere, steeds Hic et Nunc gesitueerde, steeds concrete materie zo universeel zijn in al haar concreetheid?

    Geen kruik, geen mens, geen pc of hij is Hier en Nu gesitueerd, particulier. Zie een veld maïs, zie een veld tarwe, zie een vlakte vol gras,... Al die miljoenen zaadkorrels reageren op dezelfde, universele wijze op hun zaad-zijn en op de situatie. Elke zaadkorrel interpreteert zijn Hier en Nu als universeel. Universaliteit in elke concrete zaadkorrel. Universaliteit in elke concrete situatie. Geïndividualiseerde universaliteit.

    Alle neuronen, overal ter wereld, in die zes miljard mensen, reageren universeel op hun zijn (lichaam en ziel) en hun omgeving; zelfs tot in hun afwijkingen. Alsof alle lichamen hun universaliteit diep in zich dragen. Hoe zou er anders wetenschap mogelijk zijn, medische wetenschap b.v. of antropologie?

    Materie en vorm, en de derde pool, dragen in zich een universaliteit, die boven hen staat, die buiten hen staat. De zaadkorrel aan de oostkant van het veld heeft geen uitstaans met de zaadkorrel aan de westkant. De oostkant van het veld heeft geen uitstaans met de westkant, en wederzijds. En toch is er een band. Een universele eigenheid, een universele situatie, een universele interpretatie en daarop aansluitend een universele interactiewijze waaruit een concreet maar toch universeel resultaat voortspruit. Klopt dan nog het eeuwen lang herhaalde: « Individuum est ineffabile »?

    Ik blijf daarom met de vraag zitten of er voldoende is nagedacht over dat wederzijds elkaar bevorderen van lichaam en geest, van materie en vorm? Over dat zich wederzijds verheffende bevorderen? Over dat op een hoger niveau brengen, dat 'iets nieuws toevoegen'? Want dat is de kern van de vraag van P. Oomen.

    Hoe verloopt een zwangerschap? Hoe werken hart en longen en lever? We beweren dat we de baby verzorgen. Klopt dat? Doet hij niet alles zelf, op het aanvoeren, het foerageren na? (Midas Dekkers, De Larf) Zijn ademhaling, zijn bloedsomloop, zijn spijsvertering, zijn fysisch en psychisch groeien, zijn contacten met de buitenwereld? Zijn gedrevenheid om te overleven! Hij regelt alles zelf. Alleen. Uit zichzelf. Autonoom. Zonder het zich bewust te zijn.

    24-04-2006 om 13:58 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lichaam & Ziel: Te vertrouwde denkbeelden? 3. Vervolg : 'Ziel'

                                      'Ziel'

    3. Vervolg


    Eeuwen lang omschreef de filosofie de ziel als 'vorm van het lichaam'. Is die omschrijving niet te arm? Is dat tweespan niet een verminking? Een letale amputatie? Het gaat echt niet om een tweespan, maar veeleer om een trojka, om een driepolig samenwerkings-verband. De vereniging lichaam-ziel is gericht op een iets dat buiten en boven het tweepolig verband uitstijgt. Lichaam én ziel spannen samen OM TE.... Het gaat niet om droogzwemmen. Het gaat niet om materia-sec-weg te 'informeren'. Het lichaam is er niet om de ziel. De zin van de ziel bestaat er niet in het lichaam te 'informeren'. Ze zijn er echter beide voor de mens. Ze zijn er voor het mysterieuze Ego waaraan samen ze gestalte geven. Beide, lichaam en ziel samen, zijn in hun coördinatie gericht op een levend Ego dat op een eigenzinnige, originele wijze kan voelen en denken; dat op een eigenzinnige en creatieve wijze kan omgaan met de wereld. Lichaam en ziel zijn samen gericht op een persoonlijk humaan leven. De vereniging van ziel en lichaam is gericht op een derde term, op een pro-duct (pro-ducere.), op leven als mens. De ziel vormt het lichaam om tot een creatief, tot een menselijk in de wereld staan om humaan deel te nemen aan het allesomvattende compensatoir interageren met het doel de Grijns te overleven. Beide, lichaam en ziel, beperkt in hun Zijn, 'vinden elkaar', werken samen, ondersteunen elkaar ogivaal, scheppen leven en overleven als mens de Grijns.

    Samen verhogen, verheffen en overtreffen ze elkaars afzonderlijke mogelijkheden. Net zoals de kruikvorm het materiaal klei of koper tot kruik maakt OM vloeistof TE bevatten. Zonder het materiaal klei of koper, zonder kruikvorm is geen vloeistof te vinden, althans: alle vloeistof zou spoorloos verdwijnen in alle bereikbare lager gelegen gaten. De kruik, als eenheid van klei en vorm, maakt de vloeistof tot vloeistof, en maakt het schenken mogelijk. Schenken is een beheerst, man-powered vloeien. In de kruik beheersen we het vloeien. (Vloeien zelf is ook een vorm, maar een vorm van 'agere', van 'doen'.) In de kruik wordt het vloeien van de vloeistof 'humaan', ondergeschikt, 'gemanicuurd', gemanipuleerd. De kruik is driepolig: materie, vorm en vloeistof-om-te-schenken. Om via de kruik de wijn al schenkend in vriendschap te laten vloeien. Zo ook 'pro-duceert' de versmelting lichaam-ziel een 'derde', iets dat buiten hen beide ligt: mogelijkheden tot een humaan leven, tot een eigenzinnig Ego.

    'Buiten'? Neen.

    En toch ligt die mogelijkheid op een humaan leven van een 'mens' wel binnen de mogelijkheden van lichaam en ziel, maar enkel als ze 'verzameld', als ze gecoördineerd worden, op elkaar betrokken worden. Ze 'produceren' bijna eindeloze mogelijkheden op een humaan leven, op iets dat buiten, boven elk 'element' afzonderlijk uitstijgt. Maar dat 'boven' ligt wel binnen het 'telos', binnen de entelechie van elk principe afzonderlijk, binnen elks voltooiing. Lichaam en ziel vol-tooien elkaar op een hoger zijnsniveau. De ziel lokt uit het lichaam andere, nieuwe, onvermoede, niet te voorziene mogelijkheden. Et vice versa. Daarvan getuigen talloze kunstwerken in al hun verscheidenheid. Het telos van lichaam en ziel samen is een open telos, een goudader vol pure mogelijkheden, die op actualisatie wachten; geen vooraf uitgetekend of vastgesteld doel.

    ***                        ***
    ***

    Voelen - denken

    Voor sommigen zijn denken en voelen louter producten van de hersenen zoals speeksel een product is van speekselklieren. Louter Pavlov-reflexen.

    Hun moet toegegeven worden dat men, nadien, achteraf, van het 'product' wel terug kan redeneren en de 'oorzaken' van de prestatie kan 'terugvinden', blootleggen. Men kan de 'pro-ducten' denken of voelen 're- duceren' naar hun her-komst. Maar men kan ze van daaruit niet voorspellen. Men kan nooit, uitgaande van de oorzaken, concrete gedachten of gevoelens voorspellen. Men kan van een kind naar de vader en moeder 'terugdenken'; maar nooit vanuit die twee mensen dit concrete kind denken en voorspellen.

    Het opmerkelijke aan de samenwerking tussen lichaam en ziel is, dat ze niet alleen elkaar uitlokken, maar uit elk de 'volheid' halen, elk tot 'overdrive', tot 'overproductie' aanzetten. Want alleen een LEVEND oog kan zien. Want alleen een LEVEND oor kan horen. Niet de materialen waaruit oog of oor zijn opgebouwd. Deze pc kan dan wel de neutrale trillingen van een CD aflezen, maar dat is dan ook alles. Alleen ik, als levende mens, HOOR Mozart; alleen ik, als levend Ego, GENIET van Mozart. Als het leven weg is, blijven dezelfde trillingen aanwezig, maar met het leven verdwijnen het Zien en het Horen, verdwijnt Mozart. Verdwijnt de unieke verstrengeling.

    Dat is het geheim van de zichzelf overstijgende coöperatie stof-vorm. Ze maken elkaar mogelijk. Ze omarmen elkaar. Ze verstrengelen, 'mingle'; ze verdwijnen in elkaar om op een hoger zijnsniveau een nieuw zijnde te produceren. Wie denkt b.v. bij het tv kijken aan de materialen die in een toestel zitten? En dat toestel presteert iets waartoe geen enkel onderdeel alleen in staat is. Pas in en door de coördinatie van alle, in de samenhang van het geheel, bereikt elk deel een hogere zijnsvorm, een stralender manifestatie-vorm. In een kruik verdwijnt de klei om vloeistof te bevatten en te 'stichten', bijeen te houden, 'boven de aarde' te houden; 'buitengaats' te houden. De kruik belet dat de vloeistof in alle bereikbare gaten wegspoelt. Maar zo commandeert het doel én de vorm én de stof. Zo commandeert het schenken van de vloeistof én de materie én de vorm. Een driepolig verband. Niet het tweespan, maar de trojka werkt.

    22-04-2006 om 10:11 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lichaam & ziel: te vertrouwde denkbeelden? 1. Vervolg

    Lichaam & ziel: te vertrouwde denkbeelden?
    1. Vervolg  
    « Das Leben legt sich aus! » herhaalde Dilthey. Het leven is niet door iets anders te verklaren, is niet tot iets anders te reduceren. Het leven heeft een eigenheid die het niet kreeg van iets anders. Het wordt 'elders' wel mogelijk gemaakt, en je kunt wel terugredeneren naar verschillende 'oorzaken', je kunt wel 'bronnen' aanwijzen. Maar, dat gebeurt achteraf. Wat het leven met de oorzaken uit het verleden aanvangt in de toekomst, dat valt nooit te voorspellen. Voor-uit kun je niets voorspellen dat specifiek is voor het leven. We kunnen b.v. wel een lijstje maken van de condities die vervuld moeten worden opdat er leven mogelijk zou zijn op enige andere planeet, maar we kunnen niet voorspellen welke concrete vorm van leven er dan ontstaan zou zijn. We kunnen wel hypotheses construeren, 'niches' bedenken, denkbeeldige biotopen of habitats inrichten. Maar van daaruit geen concrete levensvorm voorspellen.

    Alle leven roept echt alle hens aan dek. Het eist constant alle zeilen bij te zetten. Het weet ook van alle hout pijlen te maken en is voor geen gat te vangen. Leven spreekt alle elementen aan, jaagt ze allemaal 'uit hun kot', doet ze tevens op de toppen van hun tenen lopen en drijft ze alle op tot topprestaties: met minder is leven nooit tevreden. Leven test alle combinaties uit, bespeelt alle hiërarchieën, coördineert totaal onvoorspelbare structuren en rekt alle complexiteiten tot hun uiterste draagkracht en verstrengelt de elementen ervan volgens een feilloze coördinatie.

    Leven is steeds over-leven. Leven is steeds het tijdsverloop neutraliseren en te kijk zetten. Leven zet constant de Grijns van het Niets een lange neus. Al levend houden we onszelf voort-durend, zonder onderbreken, wankel staande (staan). Gelukkig kunnen we dat 'constant', dat 'voort-durend' gedeeltelijk overlaten aan een 'automaton'. Gelukkig zijn we 'kosmisch', 'aards' genoeg en zorgt dit kosmische in ons, met zijn nooit aflatende fysica en alomtegenwoordige chemie, normaal voor een feilloze afhandeling van het onophoudelijke in stand houden van ons Ego. Ademhaling, spijsvertering, bloedsomloop draaien continu op cruise control en geven ons zo de ruimte om van het leven te genieten en onvoorziene mogelijkheden te verkennen.

    Dat kosmische, waarop de automatisering (Cf. Marc André, een vergeten filosoof) van onze instandhouding zo zwaar leunt, maakt ons vrij voor 'hogere' taken en activiteiten. Het geeft ons de ruimte om te voelen en te denken. Ik heb zo pas gegeten en gedronken. Wat er nu verder met het 'ingeslagene' gebeurt, zal mij, in normale omstandigheden, een zorg zijn. Maar het houdt me wel in leven, het houdt me wel gaande en staande. Het laat me wel toe nu te lezen, na te denken, te schrijven. Het 'funderende' werk daarvoor gebeurt diep in mij en toch buiten mijn bewuste bekommernis om. Automatisch. Zonder jokers. Opmerkelijk toch dat leven op een blinde kosmische sokkel.

    In het leven floreert de kosmische materie, komt ze tot haar ware bestemming: de stekelige distel bloeit mooi! Geniet van de roos, van haar vorm, kleur en geur. Verras je geliefde met een orchidee. Sluip mee met de soepelheid van de luipaard of spring met de kracht van de leeuw. Verbaas je over de met wapperende manen woest steigerende hengst. Voel je een spat water op de kruin van een golf in de oceaan als de walvis duikt. Zweef statig hoog in de lucht met de albatros gedragen door de thermiek, of scheer sierlijk als de zwaluw laag over het water. Of maak je bescheiden en lief als het muisje. Frul als een poes, kwispel als een hond of fladder als een vlinder. In elk wezen bereikt de materie telkens, voorlopig, een complexe perfectie, een toppunt van haar mogelijkheden. In het levende glorieert de materie, triomfeert het Zijn.

    Wij kunnen echter maar leven in een omvattend, samenhangend en dragend geheel, in een complex netwerk van zinvolle verbanden, van compensatoire interacties. Binnen die netwerken zijn selecterende en coördinerende magnetische krachtlijnen actief. Kàn ik mezelf ànders zien dan als gedragen door een geheel? Anders dan omgeven door ontelbare andere, verschillende, onderscheiden zijnden, waarvan ik in feite niet te scheiden ben? Kàn ik mezelf ànders zien dan in een landschap, in een tuin met weerbarstig gras, omgeven door bomen, in het gezelschap van vogels, poezen, een hond of soms een verdwaalde fazant? Anders dan overgoten door zonlicht of schuilend voor regen of onweer? Kàn ik mezelf ànders zien dan gehuisvest, gekleed, geschoeid? Anders dan gevoed, voorzien van drank en frisse lucht inademend en badend in weldoend zonlicht? Kàn ik mezelf ànders zien dan omgeven door vele mensen: mijn vrouw, mijn kinderen, mijn kleinkinderen? Anders dan ingebed in een buurt, een gemeenschap, een dorp, een vriendenkring, dichters en denkers? Anders dan omgeven door boeken? Kàn ik mezelf ànders zien dan gevat in en gedragen door het kluwen van oeroude interpretaties, aangereikte betekenissen en zinvolle verbanden waarin al deze dingen met en op elkaar intens betrokken zijn? Anders dan in verstandhouding en in wisselwerking met zinvolheid? Anders dan gedragen door vertrouwde denkbeelden?

    Telkens als ik 'Ik' zeg, zijn al die mensen en dingen in dit 'Ik' meebegrepen. Zonder hen zou er geen Ik bestaan; zou er geen leven of begrijpen zijn. Zou er geen Ego-als-beslissingscentrum zijn. 'Ik' is nooit los verkrijgbaar. 'Ik' is steeds een verzameling. Een kleine kosmos. Een eigenzinnig geheel op zich, met vele eigenzinnig selecterende openingen naar vele andere 'werelden'. Ego is een aanzuigend centrum, waarin alles tot een eigenzinnige coherentie samenstroomt. Elk Ego, weze hij een woestijnkluizenaar of een styliet, is een centrum van onmisbare en complexe betekenisverbanden, en leeft enkel dankzij deze verbanden. Is maar een particulier, indivudeel Ego mogelijk dankzij hem aangereikte vertrouwde denkbeelden, op een voetstuk van causale processen die beheerst worden door blinde, noodzakelijke en universele wetten.

    Want alle leven is constant actief en op zijn qui-vive zijn, is strijdend tegen de Grijns zijnsverbonden zijn met de omgeving. Is in veroverende wissel-werking staan met de omgevende mensen en de zijnden om samen te overleven. Leven is steeds een gewild, uitgelokt en beheerst vooruitvallen om alle on-gevallen te voorkomen, om

    samen de Grijns van het Niets te doorstaan en eraan voorbij te leven.

    21-04-2006 om 15:41 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.13. Lichaam & Ziel: te vertrouwde denkbeelden?

    13. Lichaam & Ziel

    Te vertrouwde denkbeelden ?

    Al staat iedereen open voor verrassingen om de dagelijkse sleur te onderbreken en op te vrolijken, toch vinden we het ook comfortabel om te leven met en vanuit 'vertrouwde denkbeelden'. En zou met die vertrouwde denkbeelden iets mis zijn? Misschien hebben sommigen daar wel problemen mee: ze verkiezen waarschijnlijk een leven vol avontuur. Toch is leven met en vanuit vertrouwde denkbeelden heel menselijk.

    Maar gebruiken we de wending niet te gemakkelijk, te achteloos, te routineus en te onnadenkend, toch te vertrouwd? In de wending « vertrouwde denkbeelden » schuilt immers een wereldvisie.

    Een kijk op de werkelijkheid. In de kosmos wordt niet met denkbeelden 'gewerkt', daar geldt alleen de dwingende contactcausaliteit van de klop-van-de-hamer-op-de-spijker. Tegenover deze dwingende contactcausaliteit staan de speelse menselijke denkbeelden vol wispelturige jokers. Die denkbeelden smokkelen distantie en vrije speelruimte in de realiteit; en spelen zo een bevrijdende rol. In denkbeelden transponeren we de vluchtige gegeven realiteit, chaotisch gevuld met enkel kleverige, concrete particulariteiten en singulariteiten om tot een hiërarchisch gestructureerde, overzichtelijk geordende, gestileerde en beheersbare humane kosmos.

    Via denkbeelden wrikken we ons vrij uit de greep van het kleverig concrete, uit de drukkende dwang van de onverbiddelijke natuurwetten, hakken we ons een vrije speelruimte in tijd en ruimte. Via denkbeelden ontsnappen we aan het beknellende van het Hier en Nu, overstijgen we de opdringerigheid van het vluchtige ogenblik en bevrijden we ons van de chaos van de concrete situatie. Via denkbeelden ook isoleren we zijnden, zetten we ze apart, identificeren we ze en maken we ze zichtbaar en benoembaar; maar we verzamelen zo ook de zijnden, we categoriseren ze en we leggen tussen de zijnden ook verbanden: werkings- en interactieverbanden. Andere verbanden dan het toeval, dan het toevallige Hier en Nu ons in de situatie opdringt.

    'Vertrouwde denkbeelden' werken selecterend als osmose-membranen, met een selectieve doorlaatpolitiek: wat perspectief geeft en zijnstoekomst opent, laten we binnen; wat onbruikbaar is, hindert, zijnsbedreigend of ongepast is, wordt verbeurd verklaard.

    Maar achter die woordgroep 'vertrouwde denkbeelden' schuilt nog méér. Acher dat 'vertrouwde' schuilt de mens zelf: de denkbeelden zijn 'vertrouwd' omdat de mens er zichzelf in terugvindt, er zijn eigen spiegelbeeld in ziet: hij ziet zichzelf uitgespreid en verkruimeld over de dingen van de wereld. Hij herschikt de hem omgevende zijnden volgens eigen inzichten, zondert af wat hij nodig heeft b.v. 'kruiden' tegenover 'onkruiden', 'dieren' tegenover 'ongedierte'; verzamelt naar zijn behoeften: b.v. melkvee tegenover mestvee; leg-, braad-, scharrel-, soep-, slacht-, mest-, broedkippen; de trek-, karren-, ploeg-, race-, tuig- of springpaarden zijn categorieën door mensen bedacht waarin geen paard ondergebracht wil worden . In de kennis van de wereld, in de 'vertrouwde denkbeelden' legt de mens zichzelf met zijn emoties, zijn wensen, zijn noden en behoeften bloot. Via deze gemeenschappelijk opgebouwde en trouw doorgegeven denkbeelden maken de mensen een humaan leven mogelijk.

    20-04-2006 om 09:55 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN CAUSALITEIT NAAR INTERACTIE, Vervolg & slot

    VAN CAUSALITEIT NAAR INTERACTIE

    Vervolg en slot

    Neem nu het concept: redeneren. Redeneren kun je alleen binnen de eenrichtingscausaliteit van en op basis van de lineaire universele wetten. Dat zijn wetten waaraan zelfs de almachtige God niets kan veranderen. Ook voor Hem blijft 17 een priemgetal. In welke schepping ook, in elk denkbaar universum zal 13 een priemgetal blijven. Einstein drong God nieuwe formules op.

    Redeneren legt het eenrichtingsverkeer van het kosmische bloot. Meer niet.

    Neem een auto. Heel de auto werkt binnen de lineaire universele kosmische wetmatigheid. Helemaal. In een garage is men met die lineaire universele wetten bezig en moet men zich daaraan braafjes onderwerpen wil men resultaten boeken. Daar gelden geen jokers. Reeds Bacon zei:"Natura vincitur nisi parendo"? (De natuur wordt maar overwonnen door eraan te gehoorzamen.)

    Maar zodra een chauffeur de garage verlaat, doet hij of zij met zijn of haar auto wat hij of zij wil. Hij of zij rijdt waar, wanneer, met wie en zoals hij of zij wil. Dan spelen de jokers. Dan is de mens vrij. Wel binnen de krijtlijnen van de lineaire universele wetten die zijn 'spelen' dragen. En mogelijk maken. Dat is het vervoerende van b.v. het voetbalspel: dat is gestroomlijnde, georganiseerde chaos, daar gelden alle kosmische ballistische wetten, en de mens speelt daarmee. Hij strooit overal jokers rond. En de jokers maken de aantrekkelijkheid van het schouwspel uit. De jokers! Niet het kosmische geweld.

     

    *** ***

    ***

    Wat is de grond waaruit alle interactie ontspringt? Dat is de fundamentele zijnscontingentie van alle beperkte zijnden. Geen zijnde draagt in zich voldoende Zijn om uit eigen cru de eigen bestendiging in het Zijn te verzekeren. Elke zijnde moet voor de eigen instandhouding aankloppen bij de buren en tevens openstaan voor het aankloppen van die buren. Uitreiken en aanreiken. Zo is elke interactie een compensatoire interactie: een onmisbare Zijnstransfusie tussen contingente zijnden.

    In het klassieke causaliteitsdenken wordt die Zijnstransfusie exclusief als eenrichtingsverkeer gedacht van oorzaak naar gevolg, onontwijkbaar.

    Gaande de evolutie van de kosmos wordt het eenrichtingsverkeer in de interacties steeds nadrukkelijker doorbroken door wederzijdse wisselwerkingen, door wederzijdse ondersteuning en bevestiging in het Zijn, tot die ontwikkeling bij de mens een toppunt van wederkerigheid bereikt. De mens heeft het overleven van het Zijn zelf tot taak. Te Zijn is onze professie. In de mens komt de interactie tussen de zijnden tot zelfbewustzijn, tot doorleving en beleving. In elk Ego komt het willen overleven tot helder bewustzijn en tot volle wasdom. De Zijnstransfusie krijgt haar volwassen gestalte in de liefde en de ootmoed: we willen dat we zelf met de anderen overleven. We stappen ootmoedig af van onze voorrechten en voordelen om met de anderen de nooddruft te delen. Zo krijgt oorzakelijkheid in en door de mens een totaal nieuwe tonaliteit en verliest ze haar tirannieke kosmische eigenschappen.

    Uit de Bijbel worden ons andere, meer menselijke categorieën aangereikt als: verbond, luisteren, gehoorzamen, trouw. Dat zijn geen eigenschappen van de kosmische wetmatigheden. Deze categorieën echter bulken van de jokers. Ze vangen de mens niet in strak knellende banden.

    Gaan we dat even na in de metafoor van de stem, van de roeping. Hoe humaan in haar interacties is de stem? Hoe weinig kosmisch? Hoeveel uitwijkmogelijkheden, hoeveel jokers biedt de stem niet? Hoe nadrukkelijk onnadrukkelijk is de stem niet? Geen onontkoombare dreun van de hamer op de spijker. Ieder kan doen alsof hij of zij niets hoort, niets verstaat, doen alsof hij of zij met zijn aandacht elders is, of de aandacht afleiden door zelf te beginnen. Wat is hier de directe band tussen actie en reactie? Tussen druk en weerstand? De roep is als de speelruimte tussen wiel en as, die het wiel zijn bewegingsvrijheid geeft, en de as haar vast aanhechtingspunt laat behouden. Het bij het roepen aanleunende horen hoort thuis in het basale vrije openstaan naar en voor de buitenwereld.

    De stem biedt ruimte voor het onvoorziene, het onberekenbare, het niet deduceerbare, het innoverende, inventieve en creatieve. De metafoor van de stem overstijgt zichzelf. De metafoor van de stem sluit loepzuiver aan bij het gebeuren van de humane zijnstransfusie in de interactie: de roep wekt wel, maakt wel attent, suggereert wel een echorichting, roept wel op, maar dwingt niet, zet geen kluisters, laat vrij improviseren of innoveren. Althans zo ver als de Grijns van het Niets ons laat rukken aan onze tuilijn.

    Ten diepste speelt alle interactie, werkt alle zachte causaliteit in het kader van het contractio - epifanie-gebeuren. Die vrijheid, die jokers, laten elk Ego toe de wereld te doorleven en te beleven op zijn eigen, unieke en onvervangbare wijze. Vrijheid geeft elk Ego zijn eigen, enige en uitzonderlijke epifaniemogelijkheden. Dank zij die vele jokers krijgt door elk Ego de kosmos zijn enige, onvervangbare betekenis en beleving, wordt de lijster op een tak een teken van iets méér. (Cz. Milosz)

    Met deze visie op de oorzakelijkheid als vrije interacties tussen de contingente zijnden om de Grijns van het Niets voorbij te leven, met in onze handen vele jokers om een eigen zinvolle wereld op te bouwen zijn we ver verwijderd van de bijna feilloos voorgeprogrammeerde reacties van willoze automaten die fantasieloos reageren op elke druk op een knop.·

    19-04-2006 om 10:15 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van causaliteit naar vrije interactie

    12. Eenrichtingsverkeer?

    Van causaliteit naar vrije interactie

    's Morgens steken we achteloos de startsleutel in het slot van de auto en de motor slaat aan. Zonder dralen, zonder sputteren. Zo zijn we dat gewoon. Zo moet dat zijn. Een druk op de schakelknop en de kamer baadt in het licht. Een druk op de afstandsbediening en de tv spuit een wervelende overvloed aan beelden en klanken de kamer in. De piloot haalt een handel over en het vliegtuig taxiet over de startbaan om zich weldra van de tarmac los te maken. Verstrooid wat knopjes indrukken en je bent in gesprek met je dochter in Dakar. Een muisklik en je mail bereikt de antipoden.

    De wereld lijkt aan de toppen van onze vingers te hangen, lijkt wel een verlengstuk ervan. We worden door de apparaten rondom ons geconditioneerd om met perfect geprogrammeerde automaten om te gaan. De auto raast tegen 120 km/h over de snelweg, de chauffeur houdt het stuur lichtjes vast tussen duim en wijsvinger; hij of zij hoeft niet eens met de voet het gaspedaal te beroeren, want de cruise control houdt zelfstandig een vaste snelheid aan. Welke inspanning levert de chauffeur daarvoor? Wat doet hij of zij om zich zo snel te verplaatsen? Heeft hij of zij enige besef van het feit dat de energie daarvoor reeds miljoenen jaren geleden werd verzameld en geconcentreerd? Kent hij de geschiedenis van de naam Shell wel?

    Is er nog een evenredige verhouding tussen het begin of de aanzet van een proces, het verloop van het proces zelf en het resultaat? Of tussen de energie die we zelf leveren en die het proces in zijn verloop nodig heeft? Welke realiteit ontmoeten de jongeren in deze wereld van geprogrammeerde automaten? Moet die realiteit hun niet toeschijnen als bestaande uit knopjes waarop je enkel moet drukken en uit hendeltjes die je moet overhalen? Enige zweem van evenwicht tussen oorzaak en gevolg? Tussen lichamelijke energie en geleverde prestatie? Heeft de evolutie van onze technologie Hume dan toch gelijk gegeven in zijn twijfelen aan enig oorzakelijk verband?

    Is ook niet alle evenwicht verloren tussen inzicht in de complexiteit van het verloop van het proces en het effect? Wie surft niet gezwind van site naar site? Maar hoevelen weten wat er voorbij hun toetsenbord of hun muis, achter de schermen, gebeurt? Schakelen we niet de meest ingewikkelde processen in, ongehinderd door enige kennis van hun complexiteit? Is het soms daarom dat zich nu in het al te rechttoe rechtaan denken over oorzakelijkheid verschuivingen voordoen?

    Heerste in het klassieke causaliteitsdenken niet de tirannie van de logica, het despotisme van de tastbare, turfbare of meetbare feiten? Is het causaliteitsdenken geen dwangmatig denken volgens een rigide lineariteit, die absoluut geen afwijkingen kent? De spijker heeft immers geen ander heenkomen als de hamer hem voldoende krachtig op de kop klopt: hij moet het hout in.

    Is dat niet het beeld van de causaliteit dat we hadden? En dat tirannieke causaliteitsdenken wordt onversneden op alles zonder onderscheid toegepast.

    Is dat causaliteitsdenken niet een te exclusief en verarmend eenrichtingsdenken? Zouden we ons interpretatiemogelijkheden niet gevoelig verruimen indien we van dit lineaire oorzakelijkheidsdenken zouden overschakelen naar een interactiedenken dat rijker is aan onvoorzienbare bifurcaties, variaties en innovaties? Zou ons denken ook niet humaner worden als we wat meer jokers en schakelmogelijkheden inlasten in onze denkprocessen? Zitten de jokers niet te paard op de waterscheiding tussen kosmos en mens, tussen de kosmische elementen en het menselijk bestaan? In de kosmos 'speelt' nooit een joker. Daar is geen 'speling', geen speel-ruimte, geen frictieplaat. Geen schakelbord. In de kosmos heerst alleen 'Klop-Boem'. Unumgänglich. De mens echter, die zit vol jokers, hij of zij lééft juist humaan bij de gratie van de jokers. In het humane 'spelen' andere contacten, gelden andere relaties, interacties of verhoudingen.

    Laat ons vertrekken van een tekst van P. Schmidt, In de handen van Mensen, p. 107. Je struikelt daar over de volgende 'humane' contacten en interacties die elk weer vol jokers zitten. Interacties waarbij de andere pool het contact moet erkennen, aanvaarden, vrij in zich opnemen, er zich vrij mee moet 'verenigen'. ('Endorse it'.)
    Het zijn momenten van die 'zachte causaliteit', die niets hebben van de onverbiddelijke 'klop-van-de-hamer-op-de-spijker', maar interacties die krioelen van de willekeurig, vrij naar goeddunken inzetbare jokers: goed nieuws, geloven, verbond, vertrouwen, vinden, tekenen van, beluisteren, woord, gedenken, delen, omkering, geloof, hoop, liefde, bevrijding, beminnen, redden, zingeving.

    Van deze causaliteitsvormen, doorspekt met jokers, vind je geen parallellen in de kosmos. In de kosmos werken alleen lineaire universele natuurwetten, zonder enig respect voor het individuele bestaan. De kosmos gaat voor geen enkel individu uit de weg. Daar is nooit goed nieuws, daar wordt geen geloof gevraagd, worden geen vrije verbonden gesloten, telt geen vertrouwen, hoef je niks te 'vinden', maar gebeurt alles gewoon, natuurnoodzakelijk. Voor elk gevolg is een oorzaak te identificeren; van elke oorzaak zijn de gevolgen duidelijk te voorspellen.

    Zolang een kind in de donkerte van de moederschoot vertoeft, wordt het gevormd volgens de lineaire universele wetten van de biologie, in toepassing van de wetten van de kosmos van kracht onder alle gesternten of hemelbreedtes. Volgens wetten die ook in de nevels van het Andromedastelsel gelden. Vòòr de geboorte zijn alle kinderen maar een exemplaar van de soort, in niets echt verschillend, gevormd volgens wetten die van Ionië tot Jena gelden. Alle zwangerschappen verlopen identiek. Maar eens het kind geboren is, groeit het op tot een kind van een bepaald volk, van een beperkte gemeenschap, van een familie, als lid met naam en toenaam van een gezin. Pas dan wordt het een eenmalige persoon. Een Ego, een eigen-zinnig en uniek wezen, een autonoom beslissingscentrum. Pas dan krijgt de humane, vrije, zachte causaliteit enige ruimte. Dan wordt een individu geboren.

    Ethiek ontstaat pas en noodzakelijker wijze in deze vrije jokerruimte van het vrije zelf beslissen. Geen lineaire universele wetten schragen het individu of koesteren de ontwikkelingsgang van de mens daarbij. Deze staat dan naakt voor de enorme opgave zichzelf van exemplaar tot uniek individu, tot een humaan Ego om te vormen. Martin Heidegger beschreef die opgave zeer scherp in zijn analyses van de angst.

    18-04-2006 om 00:00 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.SPIRITUALITEIT en MYSTIEK 5 vervolg en slot

    SPIRITUALITEIT en MYSTIEK

    5. vervolg en slot

    Mystiek

    Waar moet je nu de mystiek plaatsen? Wat is dan het verband tussen spiritualiteit en mystiek?

    Spiritualiteit is een democratische visie op de verheven roeping tot humaniteit van de mens. Mystiek is de aristocratische visie erop. Spiritualiteit is onmisbaar voor ieder humaan mens, om boven de status van specimen van de soort uit te stijgen. Dat is een democratische plicht voor iedereen. Iedereen moet zijn humane mogelijkheden, zijn fundamentele vrijheid en die van zijn broeders, gaaf houden. Altijd. Overal. Elke dag. Iedereen, elke mens, om humaan mens te zijn, moet een minimaal niveau van innerlijke vrijheid intact houden. Al was het maar dat hij/zij zich mentaal een ruimte van zelfbepaling vrijwaart, zoals velen in de Nazi-kampen hen voordeden.

    Men moet die minimale vrijheid gaaf houden om de begrenzing, om de omknelling van de contractio, van de verschrompeling, van de 'verneuteling' tegen te gaan, om niet zelf ten onder te gaan in een privé Big Crunch. Om niet totaal, restloos met het kosmische samen te vallen, het kosmische, waar alle relaties louter causaal, lineair en deterministisch zijn.

    Als de spiritualiteit de democratische laagvlakte van onze humanitas is, dan is de mystiek echter er het aristocratische hooggebergte van. Dat is de adel, de aristocratie van het humaan mens-zijn.

    Elke mens moet minimaal zijn eigen prisma op de Exuberante gericht houden en op zijn manier de lichtbundel van de Exuberante openbreken en in zijn kleurenrijkdom doen schitteren. Door zijn prisma het kleurenpalet van zijn eigen regenboog doen schitteren volgens een eigen ordening. Elk zijn regenboog. Elk zijn kleurenpalet. Allemaal allochtonen in de diversiteit van de Exuberante. Om zo zijn/haar eindeloze diversiteit maximaal te ontplooien en te demonstreren.

    De mysticus is de epifaniekampioen van de Exuberante. De mysticus is de doem van elk sjabloon, van elke vorm van epigonendom. Hij slaagt erin op zijn eigenzinnige en heterogene wijze de contractio terug te draaien tot expansie, de beperking van de zijnden weer tot volle ontplooiing te doen uitwaaieren. De schepping als contractio ongedaan te maken, te 'décréer'. De kenosis, de leegte, om te turnen tot volheid, tot plèrotès. Tot de volheid van haar bron. De mysticus ziet in en door de contractio de volheid, de exuberantia van de Exuberante. Hij etaleert de expansio in al haar glorie en is zo de epifanie van de contractio. Hij laat de beperkte zijnden de glorie van de Onbelemmerde uitstralen in en door hun begrenzing heen. Zoals de kilo's verf van Rubens' schilderij de glorie van de Kruisafneming realiseren en communicabel maken. ('De glorie van de kruisafneming.': wat een oxymoron!) Zonder doek, zonder verf, zonder kwast, krijgt de glorie geen kans. Zonder contractio wordt de Exuberante niet exuberant.

    Geen contractio, dan ook geen epifanie. Zonder contractio - epifanie blijft de Exuberante opgesloten en geïsoleerd in de eigen weelde. Elke mens 'beleeft' de taak de weelde van de Exuberante te epifaneren in en door de contractio. Denken speelt in het openbaren van die contractio - epifanie strategie een stichtende rol. Denken is de motor van de spiritualiteit.

    ·

    13-04-2006 om 17:03 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spiritualiteit en Mystiek, vierde vervolg

    SPIRITUALITEIT en MYSTIEK

    Vierde Vervolg

    Door de spiritualiteit houden we onze blik gericht op wat achter de concrete gedaante van de contractio ligt, houden we onze blik gericht op de oorsprong van de contractio: de Exuberante.

    Al wat wij in de schepping ontmoeten of zien, is enkel het resultaat van die enorme, steeds voortdurende contractio. Die is bedoeld om zijn eindeloze, onuitputtelijke 'interne' diversiteit te kunnen demonstreren en communiceren. Elk schepsel zingt de lof van één aspect van de Exuberante. Psalm 19 demonstreert dat ten overvloede. De contractio van de schepping laat de Exuberante toe exuberant te zijn. Dat is de dynamiek van de kosmos en van de natuur. Elk beperkt wezen demonstreert één aspect van die diversiteit, laat één facet van de talloze diamantvlakken flitsen en schitteren. Dat is onze opdracht: de epifanie van de mogelijkheden van de Exuberante in en door de beperkte schepsels te zien.

    Wij moeten de contractio van de Exuberante 'epifaneren'. De contractio terugdraaien naar haar bron. Simone Weil bedacht daarvoor een mooi neologisme: 'décréer' of ' décréation'. Elk schepsel demonstreert één kwaliteit van de Exuberante. Daarom moeten we ook onderling zo divers zijn, zo verscheiden, zo heterogeen mogelijk. Geen identieke sjabloonmensjes. Als de verschrompelde goden, die we zijn, moeten wij voorbij die verrimpelende contractio kijken en in elke contractio-gestalte de eindeloos weelderige glorie van de Exuberante aanschouwen.

    Spiritualiteit houdt ons onze goddelijke oorsprong en ons goddelijk doel voor ogen, ons goddelijk perspectief: we zijn 'beeld Gods'. Ze leert ons hoe het 'verschrompelde' in ons 'uit te gladden'. We mogen ons daarom niet vastrijgen in automatismen, in rituelen, in rollen en functies, in beslommeringen: mensen die b.v. alleen maar leraar zijn, of huismoeder, of sportman.

    Wat weeft de gouddraad door het daagse kleed van onze leven?

    Geloof en betekenis, humaniteit en levenswaarde b.v. kunnen ijle, ijdele verschijnsels lijken, bedrieglijke fata morgana's. Een juiste spiritualiteit echter moet ervoor zorgen dat we blijven inzien dat we niet totaal, niet restloos opgaan in het concrete ervaren van elke dag, dat we boven het hier en nu uitstijgen, dat theoria onze hoogste praxis is. Ze moet ons doen blijven geloven dat de mens vrij, autonoom tussen de dingen staat en de concrete ervaringen en belevenissen ver overstijgt; dat hij de gelokaliseerde, onmiddellijke ervaringen via taal openbreekt en universaliseert, ze voor iedereen overal en altijd beschikbaar en inzetbaar stelt. Humaan in de wereld staan vraagt zorg om niet door de dagelijke zorgen verzwolgen te worden. Spiritualiteit helpt blijven zien dat er boven, voorbij, naast de zorgen voor brood op de plank nog 'hogere' waarden zijn, waard om voor te leven. Spiritualiteit helpt ons de ervaringen van het 'normale', alledaagse leven uit te vergroten naar hun ware gestalte, of ze op te tillen naar een hoger niveau en er de hogere waarden in te ontwaren: de gouddraden te zien glimmen in het rafelige daagse kleed. Spiritualiteit helpt ons de sprong te maken naar de eeuwige waarden, in te gaan op de uitnodiging tot het zien van de epifanie in de contractio-gestaltes.

    Echte humanitas heeft geen toetsteen in tijd en ruimte, in de harde, meetbaren en tastbare kosmische realiteit. Zij blijft met vaste voet vertrouwvol lopen op golvend water, naar vage rooksignalen, naar een vermoede geur, naar een verre ster.

    naar een rokende boom

    met bebloesemde ogen en een hoed van riet.

    Michel van der Plas

    Humaan leven kan niet zonder te geloven dat de echte, de volle realiteit ligt voorbij het tastbare en zichtbare. De humane realiteit is altijd maar een conclusie van de denkende en sprekende mens.

    Wat heeft b.v. Thérèse van Lisieux gedaan? Welke spectaculaire, grootse of memorabele daden heeft zij verricht? Wat heeft een voetballer, weze hij Bechham, gedaan, behalve ballen wegkeilen? Wat heeft een tennisster als Kim Clijsters anders gedaan dan balletjes tikken? Wat heeft Eddy Merckx, de kannibaal, meer gedaan dan zijn pedalen ranselen?

    Maar zij hebben iets van de exuberante weelde laten stralen, voor anderen. Ze zijn er geweest. Ze hebben geschitterd. Ze zijn epifanie van de Exuberante. In hen schitterde even de Exuberante. En zo is Hij/Zij uit de contractio, uit de verschrompeling losgebarsten.

    Spiritualiteit leert ons dat we niet in een lineaire, kosmische contact-causale keten vastzitten. Leve de vrijheid! Leve de vrije verhoudingen! We hebben als mens vrije verhoudingen met allerlei dingen. Verhoudingen die geregeerd worden door vrije ideeën, en die gestalte krijgen in taal. Spiritualiteit leert ons de contractio tot expansie en epifanie te her-scheppen.

    12-04-2006 om 09:51 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.SPIRITUALITEIT en MYSTIEK 3. vervolg

             Spiritualiteit en Mystiek
    3. vervolg
    De mens zit nooit ergens rustig genesteld. Hij kan nooit lekker achterover leunen in zijn luie stoel. Hij is steeds op weg. Nooit ergens. Als de wind nooit te lokaliseren. Nooit aangekomen waar hij zijn moet of zijn wil. Steeds ver voor zich uit. Steeds ginds. Steeds verwijderd van waar hij moet zijn, van wat hij moet zijn. Onaf, onderweg, onvoltooid, bedreigd. Steeds met een taak in uitvoering, een opdracht te volbrengen. Steeds elders. Ook nooit thuis bij zichzelf of gewoon zichzelf, steeds in opbouw en in aanleg. Nergens op weg naar Ergens. Nomade in eigen psyche. Steeds op de drempel van een uittocht. Voor wanneer de intocht? De weg is een aaneenschakeling van startblokken. Steeds 'Vaarwel!', nooit een 'Welkom!' Dat zou een droom zijn!

    Daarom mag de mens zich ook nooit mentaal ergens vestigen. Spiritualiteit is daarvoor de leidraad. De spiritualiteit zit nooit dik gepelst in het heden, in de actualiteit, in de gegeven cultuur of taal. Een spirituele mens zit altijd op het randje van... Landt steeds met de hakken amper over de sloot. Forceert wat boven zijn krachten ligt. Geeft uitdrukking aan wat nog geen blijvende gestalte kreeg. Spiritualiteit voelt, bevroedt, vermoedt het onzegbare, het onaantoonbare of onaanwijsbare. Ze 'epifaneert' wat boven, wat achter de contractio schuilt en op openbaring wacht: de weelde van de Exuberante.

    Spiritualiteit probeert dat onzegbare, dat gestalteloze in de mens toch in beeld te brengen, probeert te focussen op wat niet in een focus te lokaliseren valt, op wat lichtschuw verdampt bij elke belichting. Het spirituele is als het gesproken woord: dat sterft op de lippen die het uitspreken en ter wereld brengen. Spiritualiteit is steeds het stollingsmoment of het verdampingsmoment, of het smeltpunt of het sublimeringsmoment. (Teilhard de Chardin) Alleen ginds. Altijd in de overgang. In het vloeiende, het vervloeiende. In de transitie. Spiritus. Van. Naar. Efemeer Nu.

    Wie de wind vast legt, houdt geen wind over.

    Spiritualiteit is een dissipatieve structuur.

    Een spiritueel mens waakt over zijn vrijheid. Zijn is vrij zijn.

    Elke mens snakt naar vrijheid. De mens staat als een losse flodder in het Zijn. Hij heeft daarbij zelfs geen richting. Enkel dynamiek. Weg. Naar elders. Naar een onbepaald ginds. Mensen staan daarom met eindeloze mogelijkheden in het Zijn. Het Zijn zit om ons heen als een te wijde, te luchtige en te losse blouse. We lijken niet te zijn meegegroeid met ons zijnsjasje. Niet meegegroeid met de mogelijkheden die het Zijn ons aanbiedt. En over die vrije mogelijkheden moet onze spiritualiteit waken. Over dat vrij zijn. Over het open houden van onze mogelijkheden en onze onbepaalde toekomst.

    Vele moeders verlangen voor hun kind een opgroeien in zuiverheid. Een zuiverheid, waardoor voor de toekomst alle mogelijkheden opengehouden moeten worden. Er mag bij een kind geen mogelijkheid afsterven of atrofiëren. Dat is het verlangen naar de Adam-status, de ongerepte beginstatus, met zijn onbeperkte beloftes.

    Omdat die openheid naar grenzeloze mogelijkheden diep in de mens zit, bij hem hoort en de grond van zijn humanitas uitmaakt, daarom vind je de zorg ervoor en dus ook spiritualiteit overal: bij Boeddhisten, bij Moslisms, bij Shintoïsten, etc. Op zich heeft spiritualiteit niets vandoen met religie. Althans met religie verstaan als ' religare' = binden, vastbinden, vastpinnen. Religie als de toevallige, voorlopige sociale gestalte van een godsdienst.

    Uit een eikel groeit onontkoombaar een eikenboom. Uit beukennootjes ontwikkelen zich onontkoombaar beukenbomen. Uit een veulen groeit onontkoombaar een paard. Daar is geen opvoeding, geen vorming, geen opleiding voor nodig.

    Maar uit een mensenkind groeit wel een specimen van de soort mens, maar nooit vanzelf, noch spontaan, noch onontkoombar een humaan persoon. En sommigen mislukken, in die humanisering, en blijven louter een exemplaar van de soort. Het vraagt nogal wat inspanningen van het mensenjong zelf, van zijn ouders, van de omringende gemeenschap om tot een humaan mens op te groeien. Ontsporingen zijn ingebakken in het concept mens zelf.

    Spiritualiteit waakt erover dat de mens noch door zijn oorsprong of afkomst, noch door zijn einde of doel, noch door zijn functie of rol bepaald wordt en ingeriemd wordt in een sjabloon en een préprint-mens wordt.

    In dit zich vrij maken tegenover de kosmos speelt de taal een stichtende rol. Taal maakt ons vrij van de bepalingen, van de belemmeringen en de beslommeringen van onze kosmische gebondenheid, van het klitterige, kleverige van het actuele en concrete. Taal doorbreekt de beknelling van de exacte beperkingen en bepalingen van de kosmos, van de stof. Taal bevrijdt van de kluisters aan het Hic et Nunc. Bevrijdt van de gebondenheid aan exacte bepalingen en afmetingen, van de afspraken en coördinaties. Sartre (La nausée) vindt het concrete 'poisseux', klitterig, kleverig. En zò is het. Het concrete is 'poisseux', is hinderlijk plakkerig als slijm en kauwgom.

    Taal echter, talig denken heeft geen last van Hic et Nunc, van lengte noch breedte noch diepte noch hoogte, van meetlint noch van winkelhaak, noch van aanpassingen, of accorderen. In taal kun je vrijelijk en zinvol spreken over roze olifanten. Zelfs logisch en samenhangend nadenken over de Grijns van het Niets. En als een conferencier zijn publiek vraagt even niet meer aan roze olifanten te denken, dan kan niemand het laten zich roze olifanten voor de geest te halen. Taal heeft macht. Méér soms dan de realiteit.

    Taal 'ont-wereldt', 'ont-kosmost'. Taal abstraheert van het kleverig concrete. Taal houdt zo alle mogelijkheden open en gaaf. In de Nazi-kampen hielden mensen zich mentaal recht en bewaarden ze hun humaniteit door steeds weer voor zichzelf dezelfde teksten te reciteren, door ideële constructies op te zetten, en zo de kern van hun mens-zijn gaaf te houden: hun vrije geest. Door alle ruimtes in hun geheugen, georganiseerd als een paleis, te bemeubelen en in te richten met teksten en gedachten. Ooit volstond het dat Pasternak, in een volle zaal waarin een angstige stilte heerste die klonk tot in Vladivostok, één getal vernoemde om de hele zaal monddood gemaakte Russen zijn vertaling van sonnet 30 van Shakespeare als uit één mond hardop te doen declameren. In Shakespeares woorden klonk luid het innerlijk verzet tegen de Stalin-dictatuur, die in de zaal nadrukkelijk aanwezig was via talrijke spionnen.

    06-04-2006 om 15:10 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/07-29/07 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 02/04-08/04 2007
  • 05/02-11/02 2007
  • 29/01-04/02 2007
  • 18/12-24/12 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 02/10-08/10 2006
  • 04/09-10/09 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 24/07-30/07 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 05/06-11/06 2006
  • 29/05-04/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 01/05-07/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 17/04-23/04 2006
  • 10/04-16/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 20/03-26/03 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 20/02-26/02 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek
  • Heidegger

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!