Zelforganisatie
5. Vervolg en slot van
Lichaam en Ziel: te vertrouwde denkbeelden?
Elk ZELF is een enigma. P. Oomen omschrijft het Zelf als een «innerlijke subjectieve samenbundelende ervaring » en nog als: « iets samenbundelends gebeurt tussen een veelheid van aanvankelijk losse units. »
Zelf is méér. Heeft steeds iets hards, iets weerbarstigs in zich. Iets onverzettelijks.
Elk constant voor zijn overleven strijdende Zelf ontstaat maar door zelforganisatie van een veelheid en verscheidenheid van elementen. Pas door en in de zelforganisatie bereiken de losse 'units' hun volle wasdom. In en door de zelforganisatie groeit op een hoger zijnsniveau iets nieuws. De verschillende delen vinden elkaar, doordat ze via de omweg van de andere zichzelf vinden. Ze vinden zichzelf doordat ze de andere vinden die ze uitdagen, als zelf een reagerende uitdager. Vruchtbare circulariteit. Ze worden door de andere uit hun tent gelokt en ze lokken ook de andere uit hun tent, dagen ook de andere uit, doen die op hun tenen lopen. En zo bereiken ze samen, de wederzijds uitlokkende uitgelokten, ogivaal, incrementeel, een hoger zijnsniveau.
Het ZELF ontspringt uit de elkaar bevorderende, verheffende delen van het lichaam. Zelf: dat is stabiliteit, dat is de vaste as in het wentelende wiel. Of het anker van het schip dat zich in de bodem vast haakt? Dat is afbakening, verdediging. Zelf, dat is selectie, dat is insluiten en uitsluiten. Houvast in de baaierd. Dat is verbeten strijden om te overleven als levend Ego, de Grijns voorbij. Het interne samenwerken aan het oriëntatieprincipe & de externe samenwerking & in de adaptatie op het 'buiten'. Trouw blijven aan je keuze voor het als goed beoordeelde en als begerenswaardig gekozene .
P. Oomen zegt: « Het aangetrokken worden tot wat zich aan ons voordoet als 'goed' constitueert ons als een 'zelf', en vormt daarmee de primaire betekenis van onze 'vrijheid'. »
'Wat zich aan ons voordoet als 'goed'. Dat is nogal wat.
« Goed »: Dat veronderstelt onderscheid maken, selecteren, apart zetten, afzonderen, keuzes maken, aanvaarden en verwerpen, binnenhalen en buitensluiten. Dat gaat onvermijdelijk uit van jezelf als Zelf. Alles wordt door het Zelf gewogen en bepaald. Je bent voor jezelf de meetlat, de norm, de waardegraad voor het goede. Wie of wat anders dan het Zelf kan dat? Elk Zelf handelt als het centrum van zijn wereld. En hoe zou dat anders gebeuren? Wat heb je anders dan jezelf, dan je Ego? Iets externs? Hoe vind je en hoe kies je dat en beoordeel je dat? Hoe vind je dat in de chaos? In de veelheid? Tussen die massa onvolmaaktheden en eindigheden?
« Aangetrokken »: Kan dat zonder een zekere congenialiteit? Maar, je erkent dan toch iets buiten jezelf, iets externs. Hoe word je aangetrokken? Over welke openheid beschik je? Over welk Zelf, over welk Ego beschik je? Kun je dat Ego, kun je dat Zelf afschudden als een paard zijn ruiter? Want niets kan niet aangetrokken worden. Abyssus abyssum invocat.
P. Oomen omschrijft zelforganiseren aldus: « als er op globaal niveau een ordening en samenhang ontstaat uit locale interacties zonder dat dat centraal, of van buitenaf gestuurd wordt. »
Binnen de zelforganisatie prononceren de eigenschappen van losse delen zich tegenover elkaar en al zich prononcerend provoceren ze andere, aanvullende, versterkende elementen. Hoe verloopt een zwangerschap? Hoe werkt een hart? Hoe pompen de longen zuurstof in het bloed. Hoe werkt een gezond lichaam en onderhoudt het zijn homeostase? Daarvoor verwerkt een lichaam, autonoom, constant honderdduizenden signalen.
***
Toch blijven er nog vragen.
Het blijft verwonderlijk dat die zelforganisatie zich volgens hetzelfde stappenplan voltrekt in zovele miljarden zijnden, zovele miljarden Ego's, over zovele miljarden jaren gespreid. Water blijft water, vanaf de Big Bang. Wat/Wie overkoepelt dat proces over zovelen, over zulke afstanden in tijd en ruimte, en gespreid over zovele verschillende Zelfs? Hier botsen we onontwijkbaar op het probleem van het individu. Het probleem van het individu (« Een flits. » zei A. Pien.) tegenover het universele. In mij, als individu, zijn alleen universele wetten actief. Hoe singulier, hoe individueel die ook in mij actief zijn, ze werken universeel. Zelforganisatie hoort tot de kern van het Zijn, tot de overlevingsstrategie, tot de motor van alle vormen van compensatoire interacties.
Zelforganisatie lijkt zo wel een zelfstandig, overkoepelend universalium. Ze lijkt wel in de kosmische materie zelf als een drang immanent aanwezig te zijn: zich zo totaal mogelijk, zo complex mogelijk, zo 'hoog' mogelijk te ontwikkelen. 'Ontwikkelen', zo lijkt het achteraf. Na voltooiing. Achteraf, staande voor het voltooide zijnde, lijkt het alsof het reeds vooraf aanwezig was, af te rollen lag, zoals de eik in de eikel zit. Homunculus.
Zo lijkt een gedrukte tekst de vanzelfsprekendheid zelve: logisch opgebouwd, coherent, gestructureerd. Voor de hand liggend. Tot je het klad ziet. Stel dat een auteur sterft tijdens de voorbereiding van een boek. Al heb je alle kladvoorbereidingen van dat boek, toch blijkt het niet eenvoudig daar een boek uit te distilleren: het blijft onzekere conjectures maken. Het blijft natte vingerwerk. (b.v. Pascal, Merleau-Ponty, Nietzsche, de Saussure, Jef van Gerwen.)
Een veld vol maïs. En veld vol zonnebloemen. En veld vol bloemkolen.
Alle zaadkorrels reageren eender, op eendere omstandigheden. Het is te zeggen: alle percipiëren ze de omstandigheden als eender. En op die eendere omstandigheden reageren ze alle eender. En toch tevens zo verschillend als individu. Wat zit daar achter?
De universaliteit van de materie
Maar deze beschouwingen leiden onvermijdelijk naar een prangende vraag: Hoe universeel is de in se individuele, singuliere materie? Wordt materie niet steeds onmiddellijk gelinkt aan het concrete en particuliere, gebonden aan Hier en Nu, zelfs aan het enkel strikt individuele, in een concrete situatie verankerde. Die materie blijkt nu immanent universeel te zijn. Elke klompje goud kan je tand vervangen. Elke appel kan je lichaam voorzien van de nodige vitamines. Want goud is overal goud. Goud 'goudt' overal en altijd, voor iedereen. Universeel. Koper is overal koper. Koper 'kopert' overal en altijd, voor iedereen. Universeel. Lood is overal lood. Lood 'loodt' overal en altijd. Universeel. Los van de Hier en Nu. Los van de situatie, los van het feitelijke gebruik, of de feitelijke relaties. Los van of zelfs bovenop het singuliere, individuele.
Maar de trouwring van je vrouw, van je moeder, de oorbellen van je grootmoeder, het zakhorloge van je vader,... die blijven individueel, en als individueel voor jou van unieke waarde en onvervangbaar. « Die Krone überdauerte den Kopf. » (Szymborska) (Althans, het individuele hoofd. Maar de schedel, met louter neutrale, universele kalk, overleefde ook het individu.)
Of het singuliere of het universele. Maar beide samen?
Want het universele bestaat maar bij de genade van het individuele, van het gesitueerd singuliere.
Materie = universele beschikbaarheid.
Materie = universele informeerbaarheid.
Ziel = universeel informerend principe.
Het enigma van het Zijn, het enigma van het Ego laat zich niet oplossen.
Het Zijn geeft noch zijn ziel noch zijn telos ooit bloot!
·