In het spoor van Heidegger zoeken naar de zin van Zijn.
21-04-2006
Lichaam & ziel: te vertrouwde denkbeelden? 1. Vervolg
Lichaam & ziel: te vertrouwde denkbeelden? 1. Vervolg « Das Leben legt sich aus! » herhaalde Dilthey. Het leven is niet door iets anders te verklaren, is niet tot iets anders te reduceren. Het leven heeft een eigenheid die het niet kreeg van iets anders. Het wordt 'elders' wel mogelijk gemaakt, en je kunt wel terugredeneren naar verschillende 'oorzaken', je kunt wel 'bronnen' aanwijzen. Maar, dat gebeurt achteraf. Wat het leven met de oorzaken uit het verleden aanvangt in de toekomst, dat valt nooit te voorspellen. Voor-uit kun je niets voorspellen dat specifiek is voor het leven. We kunnen b.v. wel een lijstje maken van de condities die vervuld moeten worden opdat er leven mogelijk zou zijn op enige andere planeet, maar we kunnen niet voorspellen welke concrete vorm van leven er dan ontstaan zou zijn. We kunnen wel hypotheses construeren, 'niches' bedenken, denkbeeldige biotopen of habitats inrichten. Maar van daaruit geen concrete levensvorm voorspellen.
Alle leven roept echt alle hens aan dek. Het eist constant alle zeilen bij te zetten. Het weet ook van alle hout pijlen te maken en is voor geen gat te vangen. Leven spreekt alle elementen aan, jaagt ze allemaal 'uit hun kot', doet ze tevens op de toppen van hun tenen lopen en drijft ze alle op tot topprestaties: met minder is leven nooit tevreden. Leven test alle combinaties uit, bespeelt alle hiërarchieën, coördineert totaal onvoorspelbare structuren en rekt alle complexiteiten tot hun uiterste draagkracht en verstrengelt de elementen ervan volgens een feilloze coördinatie.
Leven is steeds over-leven. Leven is steeds het tijdsverloop neutraliseren en te kijk zetten. Leven zet constant de Grijns van het Niets een lange neus. Al levend houden we onszelf voort-durend, zonder onderbreken, wankel staande (staan). Gelukkig kunnen we dat 'constant', dat 'voort-durend' gedeeltelijk overlaten aan een 'automaton'. Gelukkig zijn we 'kosmisch', 'aards' genoeg en zorgt dit kosmische in ons, met zijn nooit aflatende fysica en alomtegenwoordige chemie, normaal voor een feilloze afhandeling van het onophoudelijke in stand houden van ons Ego. Ademhaling, spijsvertering, bloedsomloop draaien continu op cruise control en geven ons zo de ruimte om van het leven te genieten en onvoorziene mogelijkheden te verkennen.
Dat kosmische, waarop de automatisering (Cf. Marc André, een vergeten filosoof) van onze instandhouding zo zwaar leunt, maakt ons vrij voor 'hogere' taken en activiteiten. Het geeft ons de ruimte om te voelen en te denken. Ik heb zo pas gegeten en gedronken. Wat er nu verder met het 'ingeslagene' gebeurt, zal mij, in normale omstandigheden, een zorg zijn. Maar het houdt me wel in leven, het houdt me wel gaande en staande. Het laat me wel toe nu te lezen, na te denken, te schrijven. Het 'funderende' werk daarvoor gebeurt diep in mij en toch buiten mijn bewuste bekommernis om. Automatisch. Zonder jokers. Opmerkelijk toch dat leven op een blinde kosmische sokkel.
In het leven floreert de kosmische materie, komt ze tot haar ware bestemming: de stekelige distel bloeit mooi! Geniet van de roos, van haar vorm, kleur en geur. Verras je geliefde met een orchidee. Sluip mee met de soepelheid van de luipaard of spring met de kracht van de leeuw. Verbaas je over de met wapperende manen woest steigerende hengst. Voel je een spat water op de kruin van een golf in de oceaan als de walvis duikt. Zweef statig hoog in de lucht met de albatros gedragen door de thermiek, of scheer sierlijk als de zwaluw laag over het water. Of maak je bescheiden en lief als het muisje. Frul als een poes, kwispel als een hond of fladder als een vlinder. In elk wezen bereikt de materie telkens, voorlopig, een complexe perfectie, een toppunt van haar mogelijkheden. In het levende glorieert de materie, triomfeert het Zijn.
Wij kunnen echter maar leven in een omvattend, samenhangend en dragend geheel, in een complex netwerk van zinvolle verbanden, van compensatoire interacties. Binnen die netwerken zijn selecterende en coördinerende magnetische krachtlijnen actief. Kàn ik mezelf ànders zien dan als gedragen door een geheel? Anders dan omgeven door ontelbare andere, verschillende, onderscheiden zijnden, waarvan ik in feite niet te scheiden ben? Kàn ik mezelf ànders zien dan in een landschap, in een tuin met weerbarstig gras, omgeven door bomen, in het gezelschap van vogels, poezen, een hond of soms een verdwaalde fazant? Anders dan overgoten door zonlicht of schuilend voor regen of onweer? Kàn ik mezelf ànders zien dan gehuisvest, gekleed, geschoeid? Anders dan gevoed, voorzien van drank en frisse lucht inademend en badend in weldoend zonlicht? Kàn ik mezelf ànders zien dan omgeven door vele mensen: mijn vrouw, mijn kinderen, mijn kleinkinderen? Anders dan ingebed in een buurt, een gemeenschap, een dorp, een vriendenkring, dichters en denkers? Anders dan omgeven door boeken? Kàn ik mezelf ànders zien dan gevat in en gedragen door het kluwen van oeroude interpretaties, aangereikte betekenissen en zinvolle verbanden waarin al deze dingen met en op elkaar intens betrokken zijn? Anders dan in verstandhouding en in wisselwerking met zinvolheid? Anders dan gedragen door vertrouwde denkbeelden?
Telkens als ik 'Ik' zeg, zijn al die mensen en dingen in dit 'Ik' meebegrepen. Zonder hen zou er geen Ik bestaan; zou er geen leven of begrijpen zijn. Zou er geen Ego-als-beslissingscentrum zijn. 'Ik' is nooit los verkrijgbaar. 'Ik' is steeds een verzameling. Een kleine kosmos. Een eigenzinnig geheel op zich, met vele eigenzinnig selecterende openingen naar vele andere 'werelden'. Ego is een aanzuigend centrum, waarin alles tot een eigenzinnige coherentie samenstroomt. Elk Ego, weze hij een woestijnkluizenaar of een styliet, is een centrum van onmisbare en complexe betekenisverbanden, en leeft enkel dankzij deze verbanden. Is maar een particulier, indivudeel Ego mogelijk dankzij hem aangereikte vertrouwde denkbeelden, op een voetstuk van causale processen die beheerst worden door blinde, noodzakelijke en universele wetten.
Want alle leven is constant actief en op zijn qui-vive zijn, is strijdend tegen de Grijns zijnsverbonden zijn met de omgeving. Is in veroverende wissel-werking staan met de omgevende mensen en de zijnden om samen te overleven. Leven is steeds een gewild, uitgelokt en beheerst vooruitvallen om alle on-gevallen te voorkomen, om
samen de Grijns van het Niets te doorstaan en eraan voorbij te leven.
Al staat iedereen open voor verrassingen om de dagelijkse sleur te onderbreken en op te vrolijken, toch vinden we het ook comfortabel om te leven met en vanuit 'vertrouwde denkbeelden'. En zou met die vertrouwde denkbeelden iets mis zijn? Misschien hebben sommigen daar wel problemen mee: ze verkiezen waarschijnlijk een leven vol avontuur. Toch is leven met en vanuit vertrouwde denkbeelden heel menselijk.
Maar gebruiken we de wending niet te gemakkelijk, te achteloos, te routineus en te onnadenkend, toch te vertrouwd? In de wending « vertrouwde denkbeelden » schuilt immers een wereldvisie.
Een kijk op de werkelijkheid. In de kosmos wordt niet met denkbeelden 'gewerkt', daar geldt alleen de dwingende contactcausaliteit van de klop-van-de-hamer-op-de-spijker. Tegenover deze dwingende contactcausaliteit staan de speelse menselijke denkbeelden vol wispelturige jokers. Die denkbeelden smokkelen distantie en vrije speelruimte in de realiteit; en spelen zo een bevrijdende rol. In denkbeelden transponeren we de vluchtige gegeven realiteit, chaotisch gevuld met enkel kleverige, concrete particulariteiten en singulariteiten om tot een hiërarchisch gestructureerde, overzichtelijk geordende, gestileerde en beheersbare humane kosmos.
Via denkbeelden wrikken we ons vrij uit de greep van het kleverig concrete, uit de drukkende dwang van de onverbiddelijke natuurwetten, hakken we ons een vrije speelruimte in tijd en ruimte. Via denkbeelden ontsnappen we aan het beknellende van het Hier en Nu, overstijgen we de opdringerigheid van het vluchtige ogenblik en bevrijden we ons van de chaos van de concrete situatie. Via denkbeelden ook isoleren we zijnden, zetten we ze apart, identificeren we ze en maken we ze zichtbaar en benoembaar; maar we verzamelen zo ook de zijnden, we categoriseren ze en we leggen tussen de zijnden ook verbanden: werkings- en interactieverbanden. Andere verbanden dan het toeval, dan het toevallige Hier en Nu ons in de situatie opdringt.
'Vertrouwde denkbeelden' werken selecterend als osmose-membranen, met een selectieve doorlaatpolitiek: wat perspectief geeft en zijnstoekomst opent, laten we binnen; wat onbruikbaar is, hindert, zijnsbedreigend of ongepast is, wordt verbeurd verklaard.
Maar achter die woordgroep 'vertrouwde denkbeelden' schuilt nog méér. Acher dat 'vertrouwde' schuilt de mens zelf: de denkbeelden zijn 'vertrouwd' omdat de mens er zichzelf in terugvindt, er zijn eigen spiegelbeeld in ziet: hij ziet zichzelf uitgespreid en verkruimeld over de dingen van de wereld. Hij herschikt de hem omgevende zijnden volgens eigen inzichten, zondert af wat hij nodig heeft b.v. 'kruiden' tegenover 'onkruiden', 'dieren' tegenover 'ongedierte'; verzamelt naar zijn behoeften: b.v. melkvee tegenover mestvee; leg-, braad-, scharrel-, soep-, slacht-, mest-, broedkippen; de trek-, karren-, ploeg-, race-, tuig- of springpaarden zijn categorieën door mensen bedacht waarin geen paard ondergebracht wil worden . In de kennis van de wereld, in de 'vertrouwde denkbeelden' legt de mens zichzelf met zijn emoties, zijn wensen, zijn noden en behoeften bloot. Via deze gemeenschappelijk opgebouwde en trouw doorgegeven denkbeelden maken de mensen een humaan leven mogelijk.
Neem nu het concept: redeneren. Redeneren kun je alleen binnen de eenrichtingscausaliteit van en op basis van de lineaire universele wetten. Dat zijn wetten waaraan zelfs de almachtige God niets kan veranderen. Ook voor Hem blijft 17 een priemgetal. In welke schepping ook, in elk denkbaar universum zal 13 een priemgetal blijven. Einstein drong God nieuwe formules op.
Redeneren legt het eenrichtingsverkeer van het kosmische bloot. Meer niet.
Neem een auto. Heel de auto werkt binnen de lineaire universele kosmische wetmatigheid. Helemaal. In een garage is men met die lineaire universele wetten bezig en moet men zich daaraan braafjes onderwerpen wil men resultaten boeken. Daar gelden geen jokers. Reeds Bacon zei:"Natura vincitur nisi parendo"? (De natuur wordt maar overwonnen door eraan te gehoorzamen.)
Maar zodra een chauffeur de garage verlaat, doet hij of zij met zijn of haar auto wat hij of zij wil. Hij of zij rijdt waar, wanneer, met wie en zoals hij of zij wil. Dan spelen de jokers. Dan is de mens vrij. Wel binnen de krijtlijnen van de lineaire universele wetten die zijn 'spelen' dragen. En mogelijk maken. Dat is het vervoerende van b.v. het voetbalspel: dat is gestroomlijnde, georganiseerde chaos, daar gelden alle kosmische ballistische wetten, en de mens speelt daarmee. Hij strooit overal jokers rond. En de jokers maken de aantrekkelijkheid van het schouwspel uit. De jokers! Niet het kosmische geweld.
*** ***
***
Wat is de grond waaruit alle interactie ontspringt? Dat is de fundamentele zijnscontingentie van alle beperkte zijnden. Geen zijnde draagt in zich voldoende Zijn om uit eigen cru de eigen bestendiging in het Zijn te verzekeren. Elke zijnde moet voor de eigen instandhouding aankloppen bij de buren en tevens openstaan voor het aankloppen van die buren. Uitreiken en aanreiken. Zo is elke interactie een compensatoire interactie: een onmisbare Zijnstransfusie tussen contingente zijnden.
In het klassieke causaliteitsdenken wordt die Zijnstransfusie exclusief als eenrichtingsverkeer gedacht van oorzaak naar gevolg, onontwijkbaar.
Gaande de evolutie van de kosmos wordt het eenrichtingsverkeer in de interacties steeds nadrukkelijker doorbroken door wederzijdse wisselwerkingen, door wederzijdse ondersteuning en bevestiging in het Zijn, tot die ontwikkeling bij de mens een toppunt van wederkerigheid bereikt. De mens heeft het overleven van het Zijn zelf tot taak. Te Zijn is onze professie. In de mens komt de interactie tussen de zijnden tot zelfbewustzijn, tot doorleving en beleving. In elk Ego komt het willen overleven tot helder bewustzijn en tot volle wasdom. De Zijnstransfusie krijgt haar volwassen gestalte in de liefde en de ootmoed: we willen dat we zelf met de anderen overleven. We stappen ootmoedig af van onze voorrechten en voordelen om met de anderen de nooddruft te delen. Zo krijgt oorzakelijkheid in en door de mens een totaal nieuwe tonaliteit en verliest ze haar tirannieke kosmische eigenschappen.
Uit de Bijbel worden ons andere, meer menselijke categorieën aangereikt als: verbond, luisteren, gehoorzamen, trouw. Dat zijn geen eigenschappen van de kosmische wetmatigheden. Deze categorieën echter bulken van de jokers. Ze vangen de mens niet in strak knellende banden.
Gaan we dat even na in de metafoor van de stem, van de roeping. Hoe humaan in haar interacties is de stem? Hoe weinig kosmisch? Hoeveel uitwijkmogelijkheden, hoeveel jokers biedt de stem niet? Hoe nadrukkelijk onnadrukkelijk is de stem niet? Geen onontkoombare dreun van de hamer op de spijker. Ieder kan doen alsof hij of zij niets hoort, niets verstaat, doen alsof hij of zij met zijn aandacht elders is, of de aandacht afleiden door zelf te beginnen. Wat is hier de directe band tussen actie en reactie? Tussen druk en weerstand? De roep is als de speelruimte tussen wiel en as, die het wiel zijn bewegingsvrijheid geeft, en de as haar vast aanhechtingspunt laat behouden. Het bij het roepen aanleunende horen hoort thuis in het basale vrije openstaan naar en voor de buitenwereld.
De stem biedt ruimte voor het onvoorziene, het onberekenbare, het niet deduceerbare, het innoverende, inventieve en creatieve. De metafoor van de stem overstijgt zichzelf. De metafoor van de stem sluit loepzuiver aan bij het gebeuren van de humane zijnstransfusie in de interactie: de roep wekt wel, maakt wel attent, suggereert wel een echorichting, roept wel op, maar dwingt niet, zet geen kluisters, laat vrij improviseren of innoveren. Althans zo ver als de Grijns van het Niets ons laat rukken aan onze tuilijn.
Ten diepste speelt alle interactie, werkt alle zachte causaliteit in het kader van het contractio - epifanie-gebeuren. Die vrijheid, die jokers, laten elk Ego toe de wereld te doorleven en te beleven op zijn eigen, unieke en onvervangbare wijze. Vrijheid geeft elk Ego zijn eigen, enige en uitzonderlijke epifaniemogelijkheden. Dank zij die vele jokers krijgt door elk Ego de kosmos zijn enige, onvervangbare betekenis en beleving, wordt de lijster op een tak een teken van iets méér. (Cz. Milosz)
Met deze visie op de oorzakelijkheid als vrije interacties tussen de contingente zijnden om de Grijns van het Niets voorbij te leven, met in onze handen vele jokers om een eigen zinvolle wereld op te bouwen zijn we ver verwijderd van de bijna feilloos voorgeprogrammeerde reacties van willoze automaten die fantasieloos reageren op elke druk op een knop.·
's Morgens steken we achteloos de startsleutel in het slot van de auto en de motor slaat aan. Zonder dralen, zonder sputteren. Zo zijn we dat gewoon. Zo moet dat zijn. Een druk op de schakelknop en de kamer baadt in het licht. Een druk op de afstandsbediening en de tv spuit een wervelende overvloed aan beelden en klanken de kamer in. De piloot haalt een handel over en het vliegtuig taxiet over de startbaan om zich weldra van de tarmac los te maken. Verstrooid wat knopjes indrukken en je bent in gesprek met je dochter in Dakar. Een muisklik en je mail bereikt de antipoden.
De wereld lijkt aan de toppen van onze vingers te hangen, lijkt wel een verlengstuk ervan. We worden door de apparaten rondom ons geconditioneerd om met perfect geprogrammeerde automaten om te gaan. De auto raast tegen 120 km/h over de snelweg, de chauffeur houdt het stuur lichtjes vast tussen duim en wijsvinger; hij of zij hoeft niet eens met de voet het gaspedaal te beroeren, want de cruise control houdt zelfstandig een vaste snelheid aan. Welke inspanning levert de chauffeur daarvoor? Wat doet hij of zij om zich zo snel te verplaatsen? Heeft hij of zij enige besef van het feit dat de energie daarvoor reeds miljoenen jaren geleden werd verzameld en geconcentreerd? Kent hij de geschiedenis van de naam Shell wel?
Is er nog een evenredige verhouding tussen het begin of de aanzet van een proces, het verloop van het proces zelf en het resultaat? Of tussen de energie die we zelf leveren en die het proces in zijn verloop nodig heeft? Welke realiteit ontmoeten de jongeren in deze wereld van geprogrammeerde automaten? Moet die realiteit hun niet toeschijnen als bestaande uit knopjes waarop je enkel moet drukken en uit hendeltjes die je moet overhalen? Enige zweem van evenwicht tussen oorzaak en gevolg? Tussen lichamelijke energie en geleverde prestatie? Heeft de evolutie van onze technologie Hume dan toch gelijk gegeven in zijn twijfelen aan enig oorzakelijk verband?
Is ook niet alle evenwicht verloren tussen inzicht in de complexiteit van het verloop van het proces en het effect? Wie surft niet gezwind van site naar site? Maar hoevelen weten wat er voorbij hun toetsenbord of hun muis, achter de schermen, gebeurt? Schakelen we niet de meest ingewikkelde processen in, ongehinderd door enige kennis van hun complexiteit? Is het soms daarom dat zich nu in het al te rechttoe rechtaan denken over oorzakelijkheid verschuivingen voordoen?
Heerste in het klassieke causaliteitsdenken niet de tirannie van de logica, het despotisme van de tastbare, turfbare of meetbare feiten? Is het causaliteitsdenken geen dwangmatig denken volgens een rigide lineariteit, die absoluut geen afwijkingen kent? De spijker heeft immers geen ander heenkomen als de hamer hem voldoende krachtig op de kop klopt: hij moet het hout in.
Is dat niet het beeld van de causaliteit dat we hadden? En dat tirannieke causaliteitsdenken wordt onversneden op alles zonder onderscheid toegepast.
Is dat causaliteitsdenken niet een te exclusief en verarmend eenrichtingsdenken? Zouden we ons interpretatiemogelijkheden niet gevoelig verruimen indien we van dit lineaire oorzakelijkheidsdenken zouden overschakelen naar een interactiedenken dat rijker is aan onvoorzienbare bifurcaties, variaties en innovaties? Zou ons denken ook niet humaner worden als we wat meer jokers en schakelmogelijkheden inlasten in onze denkprocessen? Zitten de jokers niet te paard op de waterscheiding tussen kosmos en mens, tussen de kosmische elementen en het menselijk bestaan? In de kosmos 'speelt' nooit een joker. Daar is geen 'speling', geen speel-ruimte, geen frictieplaat. Geen schakelbord. In de kosmos heerst alleen 'Klop-Boem'. Unumgänglich. De mens echter, die zit vol jokers, hij of zij lééft juist humaan bij de gratie van de jokers. In het humane 'spelen' andere contacten, gelden andere relaties, interacties of verhoudingen.
Laat ons vertrekken van een tekst van P. Schmidt, In de handen van Mensen, p. 107. Je struikelt daar over de volgende 'humane' contacten en interacties die elk weer vol jokers zitten. Interacties waarbij de andere pool het contact moet erkennen, aanvaarden, vrij in zich opnemen, er zich vrij mee moet 'verenigen'. ('Endorse it'.) Het zijn momenten van die 'zachte causaliteit', die niets hebben van de onverbiddelijke 'klop-van-de-hamer-op-de-spijker', maar interacties die krioelen van de willekeurig, vrij naar goeddunken inzetbare jokers: goed nieuws, geloven, verbond, vertrouwen, vinden, tekenen van, beluisteren, woord, gedenken, delen, omkering, geloof, hoop, liefde, bevrijding, beminnen, redden, zingeving.
Van deze causaliteitsvormen, doorspekt met jokers, vind je geen parallellen in de kosmos. In de kosmos werken alleen lineaire universele natuurwetten, zonder enig respect voor het individuele bestaan. De kosmos gaat voor geen enkel individu uit de weg. Daar is nooit goed nieuws, daar wordt geen geloof gevraagd, worden geen vrije verbonden gesloten, telt geen vertrouwen, hoef je niks te 'vinden', maar gebeurt alles gewoon, natuurnoodzakelijk. Voor elk gevolg is een oorzaak te identificeren; van elke oorzaak zijn de gevolgen duidelijk te voorspellen.
Zolang een kind in de donkerte van de moederschoot vertoeft, wordt het gevormd volgens de lineaire universele wetten van de biologie, in toepassing van de wetten van de kosmos van kracht onder alle gesternten of hemelbreedtes. Volgens wetten die ook in de nevels van het Andromedastelsel gelden. Vòòr de geboorte zijn alle kinderen maar een exemplaar van de soort, in niets echt verschillend, gevormd volgens wetten die van Ionië tot Jena gelden. Alle zwangerschappen verlopen identiek. Maar eens het kind geboren is, groeit het op tot een kind van een bepaald volk, van een beperkte gemeenschap, van een familie, als lid met naam en toenaam van een gezin. Pas dan wordt het een eenmalige persoon. Een Ego, een eigen-zinnig en uniek wezen, een autonoom beslissingscentrum. Pas dan krijgt de humane, vrije, zachte causaliteit enige ruimte. Dan wordt een individu geboren.
Ethiek ontstaat pas en noodzakelijker wijze in deze vrije jokerruimte van het vrije zelf beslissen. Geen lineaire universele wetten schragen het individu of koesteren de ontwikkelingsgang van de mens daarbij. Deze staat dan naakt voor de enorme opgave zichzelf van exemplaar tot uniek individu, tot een humaan Ego om te vormen. Martin Heidegger beschreef die opgave zeer scherp in zijn analyses van de angst.
Waar moet je nu de mystiek plaatsen? Wat is dan het verband tussen spiritualiteit en mystiek?
Spiritualiteit is een democratische visie op de verheven roeping tot humaniteit van de mens. Mystiek is de aristocratische visie erop. Spiritualiteit is onmisbaar voor ieder humaan mens, om boven de status van specimen van de soort uit te stijgen. Dat is een democratische plicht voor iedereen. Iedereen moet zijn humane mogelijkheden, zijn fundamentele vrijheid en die van zijn broeders, gaaf houden. Altijd. Overal. Elke dag. Iedereen, elke mens, om humaan mens te zijn, moet een minimaal niveau van innerlijke vrijheid intact houden. Al was het maar dat hij/zij zich mentaal een ruimte van zelfbepaling vrijwaart, zoals velen in de Nazi-kampen hen voordeden.
Men moet die minimale vrijheid gaaf houden om de begrenzing, om de omknelling van de contractio, van de verschrompeling, van de 'verneuteling' tegen te gaan, om niet zelf ten onder te gaan in een privé Big Crunch. Om niet totaal, restloos met het kosmische samen te vallen, het kosmische, waar alle relaties louter causaal, lineair en deterministisch zijn.
Als de spiritualiteit de democratische laagvlakte van onze humanitas is, dan is de mystiek echter er het aristocratische hooggebergte van. Dat is de adel, de aristocratie van het humaan mens-zijn.
Elke mens moet minimaal zijn eigen prisma op de Exuberante gericht houden en op zijn manier de lichtbundel van de Exuberante openbreken en in zijn kleurenrijkdom doen schitteren. Door zijn prisma het kleurenpalet van zijn eigen regenboog doen schitteren volgens een eigen ordening. Elk zijn regenboog. Elk zijn kleurenpalet. Allemaal allochtonen in de diversiteit van de Exuberante. Om zo zijn/haar eindeloze diversiteit maximaal te ontplooien en te demonstreren.
De mysticus is de epifaniekampioen van de Exuberante. De mysticus is de doem van elk sjabloon, van elke vorm van epigonendom. Hij slaagt erin op zijn eigenzinnige en heterogene wijze de contractio terug te draaien tot expansie, de beperking van de zijnden weer tot volle ontplooiing te doen uitwaaieren. De schepping als contractio ongedaan te maken, te 'décréer'. De kenosis, de leegte, om te turnen tot volheid, tot plèrotès. Tot de volheid van haar bron. De mysticus ziet in en door de contractio de volheid, de exuberantia van de Exuberante. Hij etaleert de expansio in al haar glorie en is zo de epifanie van de contractio. Hij laat de beperkte zijnden de glorie van de Onbelemmerde uitstralen in en door hun begrenzing heen. Zoals de kilo's verf van Rubens' schilderij de glorie van de Kruisafneming realiseren en communicabel maken. ('De glorie van de kruisafneming.': wat een oxymoron!) Zonder doek, zonder verf, zonder kwast, krijgt de glorie geen kans. Zonder contractio wordt de Exuberante niet exuberant.
Geen contractio, dan ook geen epifanie. Zonder contractio - epifanie blijft de Exuberante opgesloten en geïsoleerd in de eigen weelde. Elke mens 'beleeft' de taak de weelde van de Exuberante te epifaneren in en door de contractio. Denken speelt in het openbaren van die contractio - epifanie strategie een stichtende rol. Denken is de motor van de spiritualiteit.
Door de spiritualiteit houden we onze blik gericht op wat achter de concrete gedaante van de contractio ligt, houden we onze blik gericht op de oorsprong van de contractio: de Exuberante.
Al wat wij in de schepping ontmoeten of zien, is enkel het resultaat van die enorme, steeds voortdurende contractio. Die is bedoeld om zijn eindeloze, onuitputtelijke 'interne' diversiteit te kunnen demonstreren en communiceren. Elk schepsel zingt de lof van één aspect van de Exuberante. Psalm 19 demonstreert dat ten overvloede. De contractio van de schepping laat de Exuberante toe exuberant te zijn. Dat is de dynamiek van de kosmos en van de natuur. Elk beperkt wezen demonstreert één aspect van die diversiteit, laat één facet van de talloze diamantvlakken flitsen en schitteren. Dat is onze opdracht: de epifanie van de mogelijkheden van de Exuberante in en door de beperkte schepsels te zien.
Wij moeten de contractio van de Exuberante 'epifaneren'. De contractio terugdraaien naar haar bron. Simone Weil bedacht daarvoor een mooi neologisme: 'décréer' of ' décréation'. Elk schepsel demonstreert één kwaliteit van de Exuberante. Daarom moeten we ook onderling zo divers zijn, zo verscheiden, zo heterogeen mogelijk. Geen identieke sjabloonmensjes. Als de verschrompelde goden, die we zijn, moeten wij voorbij die verrimpelende contractio kijken en in elke contractio-gestalte de eindeloos weelderige glorie van de Exuberante aanschouwen.
Spiritualiteit houdt ons onze goddelijke oorsprong en ons goddelijk doel voor ogen, ons goddelijk perspectief: we zijn 'beeld Gods'. Ze leert ons hoe het 'verschrompelde' in ons 'uit te gladden'. We mogen ons daarom niet vastrijgen in automatismen, in rituelen, in rollen en functies, in beslommeringen: mensen die b.v. alleen maar leraar zijn, of huismoeder, of sportman.
Wat weeft de gouddraad door het daagse kleed van onze leven?
Geloof en betekenis, humaniteit en levenswaarde b.v. kunnen ijle, ijdele verschijnsels lijken, bedrieglijke fata morgana's. Een juiste spiritualiteit echter moet ervoor zorgen dat we blijven inzien dat we niet totaal, niet restloos opgaan in het concrete ervaren van elke dag, dat we boven het hier en nu uitstijgen, dat theoria onze hoogste praxis is. Ze moet ons doen blijven geloven dat de mens vrij, autonoom tussen de dingen staat en de concrete ervaringen en belevenissen ver overstijgt; dat hij de gelokaliseerde, onmiddellijke ervaringen via taal openbreekt en universaliseert, ze voor iedereen overal en altijd beschikbaar en inzetbaar stelt. Humaan in de wereld staan vraagt zorg om niet door de dagelijke zorgen verzwolgen te worden. Spiritualiteit helpt blijven zien dat er boven, voorbij, naast de zorgen voor brood op de plank nog 'hogere' waarden zijn, waard om voor te leven. Spiritualiteit helpt ons de ervaringen van het 'normale', alledaagse leven uit te vergroten naar hun ware gestalte, of ze op te tillen naar een hoger niveau en er de hogere waarden in te ontwaren: de gouddraden te zien glimmen in het rafelige daagse kleed. Spiritualiteit helpt ons de sprong te maken naar de eeuwige waarden, in te gaan op de uitnodiging tot het zien van de epifanie in de contractio-gestaltes.
Echte humanitas heeft geen toetsteen in tijd en ruimte, in de harde, meetbaren en tastbare kosmische realiteit. Zij blijft met vaste voet vertrouwvol lopen op golvend water, naar vage rooksignalen, naar een vermoede geur, naar een verre ster.
naar een rokende boom
met bebloesemde ogen en een hoed van riet.
Michel van der Plas
Humaan leven kan niet zonder te geloven dat de echte, de volle realiteit ligt voorbij het tastbare en zichtbare. De humane realiteit is altijd maar een conclusie van de denkende en sprekende mens.
Wat heeft b.v. Thérèse van Lisieux gedaan? Welke spectaculaire, grootse of memorabele daden heeft zij verricht? Wat heeft een voetballer, weze hij Bechham, gedaan, behalve ballen wegkeilen? Wat heeft een tennisster als Kim Clijsters anders gedaan dan balletjes tikken? Wat heeft Eddy Merckx, de kannibaal, meer gedaan dan zijn pedalen ranselen?
Maar zij hebben iets van de exuberante weelde laten stralen, voor anderen. Ze zijn er geweest. Ze hebben geschitterd. Ze zijn epifanie van de Exuberante. In hen schitterde even de Exuberante. En zo is Hij/Zij uit de contractio, uit de verschrompeling losgebarsten.
Spiritualiteit leert ons dat we niet in een lineaire, kosmische contact-causale keten vastzitten. Leve de vrijheid! Leve de vrije verhoudingen! We hebben als mens vrije verhoudingen met allerlei dingen. Verhoudingen die geregeerd worden door vrije ideeën, en die gestalte krijgen in taal. Spiritualiteit leert ons de contractio tot expansie en epifanie te her-scheppen.
Spiritualiteit en Mystiek 3. vervolg De mens zit nooit ergens rustig genesteld. Hij kan nooit lekker achterover leunen in zijn luie stoel. Hij is steeds op weg. Nooit ergens. Als de wind nooit te lokaliseren. Nooit aangekomen waar hij zijn moet of zijn wil. Steeds ver voor zich uit. Steeds ginds. Steeds verwijderd van waar hij moet zijn, van wat hij moet zijn. Onaf, onderweg, onvoltooid, bedreigd. Steeds met een taak in uitvoering, een opdracht te volbrengen. Steeds elders. Ook nooit thuis bij zichzelf of gewoon zichzelf, steeds in opbouw en in aanleg. Nergens op weg naar Ergens. Nomade in eigen psyche. Steeds op de drempel van een uittocht. Voor wanneer de intocht? De weg is een aaneenschakeling van startblokken. Steeds 'Vaarwel!', nooit een 'Welkom!' Dat zou een droom zijn!
Daarom mag de mens zich ook nooit mentaal ergens vestigen. Spiritualiteit is daarvoor de leidraad. De spiritualiteit zit nooit dik gepelst in het heden, in de actualiteit, in de gegeven cultuur of taal. Een spirituele mens zit altijd op het randje van... Landt steeds met de hakken amper over de sloot. Forceert wat boven zijn krachten ligt. Geeft uitdrukking aan wat nog geen blijvende gestalte kreeg. Spiritualiteit voelt, bevroedt, vermoedt het onzegbare, het onaantoonbare of onaanwijsbare. Ze 'epifaneert' wat boven, wat achter de contractio schuilt en op openbaring wacht: de weelde van de Exuberante.
Spiritualiteit probeert dat onzegbare, dat gestalteloze in de mens toch in beeld te brengen, probeert te focussen op wat niet in een focus te lokaliseren valt, op wat lichtschuw verdampt bij elke belichting. Het spirituele is als het gesproken woord: dat sterft op de lippen die het uitspreken en ter wereld brengen. Spiritualiteit is steeds het stollingsmoment of het verdampingsmoment, of het smeltpunt of het sublimeringsmoment. (Teilhard de Chardin) Alleen ginds. Altijd in de overgang. In het vloeiende, het vervloeiende. In de transitie. Spiritus. Van. Naar. Efemeer Nu.
Wie de wind vast legt, houdt geen wind over.
Spiritualiteit is een dissipatieve structuur.
Een spiritueel mens waakt over zijn vrijheid. Zijn is vrij zijn.
Elke mens snakt naar vrijheid. De mens staat als een losse flodder in het Zijn. Hij heeft daarbij zelfs geen richting. Enkel dynamiek. Weg. Naar elders. Naar een onbepaald ginds. Mensen staan daarom met eindeloze mogelijkheden in het Zijn. Het Zijn zit om ons heen als een te wijde, te luchtige en te losse blouse. We lijken niet te zijn meegegroeid met ons zijnsjasje. Niet meegegroeid met de mogelijkheden die het Zijn ons aanbiedt. En over die vrije mogelijkheden moet onze spiritualiteit waken. Over dat vrij zijn. Over het open houden van onze mogelijkheden en onze onbepaalde toekomst.
Vele moeders verlangen voor hun kind een opgroeien in zuiverheid. Een zuiverheid, waardoor voor de toekomst alle mogelijkheden opengehouden moeten worden. Er mag bij een kind geen mogelijkheid afsterven of atrofiëren. Dat is het verlangen naar de Adam-status, de ongerepte beginstatus, met zijn onbeperkte beloftes.
Omdat die openheid naar grenzeloze mogelijkheden diep in de mens zit, bij hem hoort en de grond van zijn humanitas uitmaakt, daarom vind je de zorg ervoor en dus ook spiritualiteit overal: bij Boeddhisten, bij Moslisms, bij Shintoïsten, etc. Op zich heeft spiritualiteit niets vandoen met religie. Althans met religie verstaan als ' religare' = binden, vastbinden, vastpinnen. Religie als de toevallige, voorlopige sociale gestalte van een godsdienst.
Uit een eikel groeit onontkoombaar een eikenboom. Uit beukennootjes ontwikkelen zich onontkoombaar beukenbomen. Uit een veulen groeit onontkoombaar een paard. Daar is geen opvoeding, geen vorming, geen opleiding voor nodig.
Maar uit een mensenkind groeit wel een specimen van de soort mens, maar nooit vanzelf, noch spontaan, noch onontkoombar een humaan persoon. En sommigen mislukken, in die humanisering, en blijven louter een exemplaar van de soort. Het vraagt nogal wat inspanningen van het mensenjong zelf, van zijn ouders, van de omringende gemeenschap om tot een humaan mens op te groeien. Ontsporingen zijn ingebakken in het concept mens zelf.
Spiritualiteit waakt erover dat de mens noch door zijn oorsprong of afkomst, noch door zijn einde of doel, noch door zijn functie of rol bepaald wordt en ingeriemd wordt in een sjabloon en een préprint-mens wordt.
In dit zich vrij maken tegenover de kosmos speelt de taal een stichtende rol. Taal maakt ons vrij van de bepalingen, van de belemmeringen en de beslommeringen van onze kosmische gebondenheid, van het klitterige, kleverige van het actuele en concrete. Taal doorbreekt de beknelling van de exacte beperkingen en bepalingen van de kosmos, van de stof. Taal bevrijdt van de kluisters aan het Hic et Nunc. Bevrijdt van de gebondenheid aan exacte bepalingen en afmetingen, van de afspraken en coördinaties. Sartre (La nausée) vindt het concrete 'poisseux', klitterig, kleverig. En zò is het. Het concrete is 'poisseux', is hinderlijk plakkerig als slijm en kauwgom.
Taal echter, talig denken heeft geen last van Hic et Nunc, van lengte noch breedte noch diepte noch hoogte, van meetlint noch van winkelhaak, noch van aanpassingen, of accorderen. In taal kun je vrijelijk en zinvol spreken over roze olifanten. Zelfs logisch en samenhangend nadenken over de Grijns van het Niets. En als een conferencier zijn publiek vraagt even niet meer aan roze olifanten te denken, dan kan niemand het laten zich roze olifanten voor de geest te halen. Taal heeft macht. Méér soms dan de realiteit.
Taal 'ont-wereldt', 'ont-kosmost'. Taal abstraheert van het kleverig concrete. Taal houdt zo alle mogelijkheden open en gaaf. In de Nazi-kampen hielden mensen zich mentaal recht en bewaarden ze hun humaniteit door steeds weer voor zichzelf dezelfde teksten te reciteren, door ideële constructies op te zetten, en zo de kern van hun mens-zijn gaaf te houden: hun vrije geest. Door alle ruimtes in hun geheugen, georganiseerd als een paleis, te bemeubelen en in te richten met teksten en gedachten. Ooit volstond het dat Pasternak, in een volle zaal waarin een angstige stilte heerste die klonk tot in Vladivostok, één getal vernoemde om de hele zaal monddood gemaakte Russen zijn vertaling van sonnet 30 van Shakespeare als uit één mond hardop te doen declameren. In Shakespeares woorden klonk luid het innerlijk verzet tegen de Stalin-dictatuur, die in de zaal nadrukkelijk aanwezig was via talrijke spionnen.
SPIRITUALITEIT EN MYSTIEK 2. Vervolg Ooit een wortel horen onderhandelen met het grondwater over de aard en de hoeveelheid van de mineralen die het moest meeleveren? Ooit een oceaanstomer weten afbieden op de prijs die de oceaan wou bedingen voor zijn bijdrage in de vaart van het schip op de zeven wereldzeeën? Ooit gehoord van een rondvraag van de regen om te weten waar hij het eerst en het meest neerslag moet brengen? Daar valt geen woord over te wisselen. Daar valt niets te onderhandelen, noch af te dingen, noch te onderzoeken. Die dingen gebeuren gewoon, blindelings en voetstoots.
In de sprookjes praten de dieren nog. In Saint-Exupéry's Le petit Prince geeft zelfs een bloem raad aan de kleine prins. Maar, voor de rest heerst er complete stilte tussen de zijnden. Waarom die afwezigheid van taal tussen de dingen, tegenover de alomtegenwoordigheid en zelfs de onmisbaarheid van taal tussen mensen?
Omdat de interacties tussen de elementen, de planten en de dieren verlopen volgens vaste relaties en volgens door millennia-durende succeservaringen bevestigde en geconsolideerde wetten, processen en volgordes.
Dat is niet zo bij de mens. De mens loopt wat verloren tussen de dingen, slecht uitgerust, zonder grondplan van zijn omgeving, zonder vaste reisroutes, zonder routeplanner of GPS, zonder vaste bindingen of interactiepatronen. De schepping lijkt hem zelfs niet te wensen, want hij moet zich vanaf de geboorte meteen schrapzetten en een beroep doen op vele anderen om zijn weinig gastvrije omgeving ingrijpend te veranderen en aan te passen aan zijn kwetsbaarheid. Zonder dat ingrijpen in de wereld, zonder die speciale zorgen overleeft een mensenkind zelfs zijn eerste levensuren niet. Met niets op Aarde hebben wij een 'zuivere', directe, natuurlijke, spontane relatie. Van de hand in de tand leven is voor de mens niet mogelijk. Alles moet ingrijpend veranderd worden, op maat gebracht, bewerkt, behandeld, geschaafd, verzacht of aangepast worden. Alles, dat is wat veel voor een geïsoleerd individu. We hebben dus de hulp van velen nodig. En bij geen enkel element ligt een handleiding of gebruiksaanwijzing ter raadpleging voor. Daarom moeten we constant van elkaar leren en met elkaar taken en taakverdelingen en taakdoelen overleggen. Wie doet wat? Waarom? Waarmee? Hoe?... Zonder overleg, zonder afspraken of taakverdelingen, zonder taal dus valt voor de mens niet te overleven. Taal is onze onmisbare toegang tot de werkelijkheid, tot elkaar en tot onszelf. Taal is onze enige brug naar de afstandelijke schepping; weliswaar maar een ersatzkoppeling. Ze is ook een vrijplaats, een frictievlak, waar we vrij kunnen schakelen tussen verschillende visies over de werkelijkheid of over onszelf.
Vanwaar die levensnoodzakelijke behoefte aan zorg voor het leven van elke mens? We hebben die behoefte aan extra zorg te danken aan onze niet te stuiten wil om tegen alle verdrukking in te leven en te overleven. We zijn begrensde en kwestbare wezens. We aanvaarden echter onze begrensdheid niet. We aanvaarden het niet op deze Aarde schijnbaar ongewenste gasten te zijn, nauwelijks gedoogd. Aan die koppigheid onze begrensdheid te willen ontsluiten, aan die vastbeslotenheid onze onbevredigbare behoeften toch te bevredigen, aan die hardnekkigheid in ons verzet tegen ons nooit aan te zuiveren zijnstekort, daaraan danken wij dit zorgelijk bestaan. De mens lijdt aan een nooit aanvulbaar zijnstekort, en wil zich daar nooit bij neerleggen. Zijn leuze is: 't En Zal!' En taal, communicatie is in dat verzet ons krachtigste wapen.
'Niet van brood alleen leeft de mens.' Maar ook van onaardse dingen als geloof, verwondering; creativiteit en zin die alle boven het tastbare, het grijpbare, het kosmische uitstijgen. We bouwen een huis niet met stenen, maar met onze denkbeelden over stenen.
Auguste Rodin (1840-1917) creëerde met zijn 'Denker' een indrukwekkend beeld. Een expressief beeld, dat ook. Maar drukt het wel werkelijkheid uit? Wie gaat zo zitten, van: « Ik zal eens grondig gaan denken! »? Waarover denken? Waarom denken? Met welk doel denken? Hoe denken? Denkt een denker zelf of wordt in en door hem/haar gedacht? Produceert hij/zij uit eigen 'cru' gedachten of enteren de gedachten zelf de denker.
Xenofoon heeft ons een mooie anekdote over Sokrates bewaard: (R. Safranski, Heidegger en zijn tijd, 1994, p. 343) Sokrates kon uren in gedachten verzonken staan, opgeslorpt door zijn beschouwingen. Volgens Plato bestaat denken erin zich ideeën uit een vorig leven te herinneren.
Moet je echt bij de klassieken te rade gaan om zulke visie over denken te horen verkondigen? Deed Newton met opzet een appel vallen om de wet van de zwaartekracht te ontdekken? Of werd hij zelf onder de appelboom door het idee van de zwaartekracht overvallen in een moment van paradijselijke rust? Hoeveel grote ontdekkingen werden niet gedaan op 'onbewaakte' ogenblikken? Mendelejev tobde dagenlang over zijn gegevens betreffende de samenhang van de elementen, tot hij eens, moe van het dubben, op zijn bureau boven zijn notities in slaap viel. Tot hij plots ontwaakte en bijna zonder nadenken, als een medium, zijn beroemde Periodiek Systeem van de Elementen in grote lijnen uit de losse pols neerschreef.
Schuilt in de vaak gehoorde uitspraak: « We zullen er eens een nachtje over slapen! » niet een abdicatie of zelfs niet een negatie van ons zo fier gekoesterd bewust gestructureerde en beheerste denken? Niet denken maar slapen zou moeilijke problemen oplossen!
Of zou echt creatief denken, 'eureka-denken', alleen mogelijk zijn op een buitenaards Archimedes-punt, buiten het bereik van plaats of tijd, waarna je ongegeneerd de straat op rent om thuis verder te gaan nadenken. Nadenken met heel het instrumentarium waarover je als nadenker kunt beschikken, gaande van praten met vrienden, over potlood en papier, over pc en printer, naar kattenbelltjes of steekkaarten, woordenboeken, logica en retorica, tot (welwillende) kritiek of zelfs tegenkanting van collega's of critici.
Onlangs bezocht ik de Karmelkluis in Zepperen. Indrukwekkende ervaring. Gedurende de dagen die volgden op dat bezoek doorkruisten voortdurend beelden van de kluis mijn brein en fladderden constant flarden van het gesprek met de gastvrije kluizenaar Paul Delmé door mijn geest. Over beelden noch ideeën had ik enig stuur. Ze floepten assertief ongevraagd zomaar op. Ze kwamen en gingen zoals het hen beliefde. Zij overvielen mij. Ik kon ook zelden een relatie leggen tussen mijn actuele ervaringen en de opbruisende beelden of de opborrelende gedachten. Al hadden ze wel een sterke en duidelijke relatie met de ervaringen in de Karmelkluis, ze bleken toch een zelfstandig leven te leiden. Het was duidelijk: Mijn gedachten hadden mij geënterd. In mij, maar blijkbaar zonder mij, groeide een aanzwellend en zichzelf structurerend geheel van ideeën rond spiritualiteit en mystiek.
Spiritualiteit
Ik vrees dat tegenwoordig in het woordenboek van velen het lemma 'spiritualiteit' ontbreekt. Nochtans als je via de zoekmachine Google op het Net surft, dan worden je 42.200 vindplaatsen aangeboden. Sommigen zullen met dat cijfer tevreden zijn. Anderen zullen zich door dat cijfer geschoffeerd voelen. Weer anderen hadden 'spiritualiteit' misschien liever nog hoger zien scoren. Is er een 'objectieve' maatstaf om uit te maken wie hier gelijk heeft?
Spiritualiteit? Het woord is afgeleid van 'spiritus', wind. Wind is een eigenaardig verschijnsel. Je heb er geen pak aan. Wind wordt gedefinieerd naar zijn herkomst, nooit naar zijn doel. Hij keert nochtans nooit terug . (Milosz) Hij is nooit te lokaliseren. Je ziet hem zelf nooit; alleen b.v. uit de effecten ervan op het groen van je omgeving kun je afleiden dat er wind is. Wind is steeds de conclusie van een denkproces: « Als dat..., dan deed dat de wind. » Je kunt de wind wel op je huid voelen b.v. als een snijdende, nijdige noordooster in de winter of als een zachte bries die je koelte toewaait in de zomerhitte, of soms als hij je de adem afsnijdt op een schotse hoogvlakte. Hij is nooit exact te lokaliseren. Je krijgt er nooit greep op. De wind blijft steeds buiten gaats. Hij heeft immers enkel dynamiek met daarin een richting. Hij komt van ergens en verdwijnt naar ergens. Je kunt zijn oorsprong nooit aanwijzen, noch zijn bestemming op de kaart prikken. Hij is zuiver dynamiek met daarin richting. Van. Naar. Met een vluchtig, onbepaaldbaar Hier. Een vluchtig Hier dat in substantie meer bestaat uit een Van en een Naar. Puur onderweg. We beleven de wind enkel als spoor. We kennen hem enkel als een conclusie. De wind staat daarom gepast symbool voor de vrijheid.
12.0 Op die idee van contractio ga ik even verder.
Waarom trekt de Exuberante zich terug. Waarom die contractio? In zichzelf kan de Exuberante zijn/haar eigenschappen of kwaliteiten niet tentoonspreiden, etaleren zonder zijn/haar simplicitas te verliezen.
Opdat wij zijn/haar eigenschappen en kwaliteiten zouden etaleren, daarom ruimde Hij/Zij plaats voor ons. Opdat we haar/hem zouden epifaneren en opdat wij daardoor eeuwigdurende waarde zouden realiseren, en zo zelf eeuwig en goddelijk zouden worden.
Door de contractio komen alle eindige zijnden voort uit die Exuberante. En in haar/hem vinden we nostalgie van de eenheid. Daar putten we de idee van volheid en oneindigheid, van eeuwigheid en bestendigheid. Ik noem dat mijn 'lijntje', mijn navelstreng, die ons in onze eindigheid, over de contractio heen, bindt met onze bron, met onze herkomst: de Exuberante. We leven aangelijnd door de Exuberante.
Waar vind ik de verklaring voor die universalia die je overal vindt, in heel de kosmos. Waar ook die vrachtwagen met broom zou kantelen, dat broom zou overal en altijd op dezelfde wijze reageren.
Maar niets is zo wispelturig, zo onvoorspelbaar, zo onberekenbaar als de mens.
Het feit dat mathesis bestaat, dat 2 x 2 = 4, dat dat overal, altijd, voor iedereen gelijkelijk geldt en ook beschikbaar is, (Is dat geen 'goddelijke kennis'?) dat vindt zijn oorsprong in die contractio van de ene Exuberante. Het feit dat de evolutie over heel de kosmos gelijkelijk verloopt en in dezelfde opbouwende lijn, over alle cataclysmen heen, waarop wijst dat? Waarop anders dan op een gelijke, eendere oorsprong?
Vraag: Waarop stoelen die gelijkvormigheid, die constanten in de verscheidenheid, in de verschillende plaatsen en tijden, in verschillende zijnswijzen en zijnsvormen. Waarop stoelt die katholiciteit? Aan de bron daarvan moet minstens een eenheid van oorsprong liggen en originele congenialiteit.
12.1
Het contractio-gebeuren en de ontelbare epifanie-evenementen geven mij een inzicht in de vele verschijnselen van eindigheid, veelheid, en verscheidenheid, zijn voor mij een antwoord op vragen naar de grond van de trouw van de zijnden aan zichzelf, van de wil om te overleven tegen alle verdrukking in; een antwoord op vragen naar de grond van de individualiteit, en geven me inzicht in onze relatie met het geheel als geheel en geven mij tevens eeuwige betekenis als een unieke, onvervangbare epifanie van de Exuberante. Ze geven aan mijn privébestaan een eeuwige, goddelijke dimensie en waarde: ik realiseer in mijn individueel bestaan een epifanie van de Exuberante en werk zo mee aan de inventarisatie van de onuitputtelijke rijkdommen van de Exuberante. En zo help ik de Exuberante zijn nieuwe, steeds te vernieuwende gestalte uit te bouwen. Elk van ons werkt op unieke en onvervangbare wijze mee aan die eeuwigdurende inventarisatie van de onuitputtelijke weelde van de Exuberante. Wat niemand van ons openbaart, zal nooit geïnventariseerd worden. Het lot, de eindgestalte, de apotheose van de Exuberante ligt zo in onze mensenhanden. En zo bestaan we, elke van ons, als Ego, voor eeuwig in de voortdurend openbloeiende 'definitieve' Gestalte van de Exuberante.
13 Fiere bescheidenheid
Ik wil afsluiten met een beschouwing bij een zeer bekend gedicht, bekend uit onze kindertijd.
We kennen allemaal het beroemde gedichtje van de jonge Guido Gezelle. Gezelle liep steeds gulzig en verwonderd kijkend rond tussen de dingen en mensen. Uit dat kijken ontspringt zijn poëzie.
HET SCHRIJVERKE.
Het beestje is oh zo drukdoende. Welke zin heeft al die drukte?
« wij schrijven, en kunt gij die lesse toch
niet lezen, en zijt gij zoo bot?
Wij schrijven, herschrijven en schrijven nòg,
den heiligen Name van God! »
Wat doet het schrijverke? Guido Gezelle geeft zelf het antwoord: Gods glorie proclameren. Het schrijverke is in zijn contractio een epifanie van God. Dat is één facet van onze dagelijkse drukte.
Een ander facet is: onze vele en drukke inspanningen om menselijk, om humaan om te gaan met onze kwetsbaarheid en onze sterfelijkheid. Onze kwetsbaarheid willen we nogal eens wegmoffelen onder drukdoenerij en ze zo vergeten. Laatst zagen we op het tv-journaal acht vrouwen, getekend door bostkanker, inchecken op weg naar de beklimming van de hoogste Andestop, de Aconcagua. Een prometheïsche daad van verzet tegen aftakeling!
Dàt is de mens: verzet én aanvaarding. Aanvaarding van onze begrensdheid en broosheid, maar tegelijk vindingrijkheid in het verzet tegen die kwetsbaarheid. Individualiteit en participatie. (P. Tillich) Dat is ook onze opgave: onophoudelijk aanbeuken tegen twee opgelegde grenzen:
- tegen de bovengrens van overmoed, van gepaste durf en gericht verzet;
- tegen de benedengrens van berusting en bescheidenheid.
Zo ook moeten wij met het leven omgaan:
- geen lusteloze handen ontmoedigd diep in de schoot begraven;
- geen gebalde vuisten van 'branerige' opstand hoog in de ijle lucht geheven.
Maar met vastberaden handen doen wat in ons bescheiden vermogen ligt om onze kwetsbaarheid met opgeheven hoofd humaan te overleven en zo de Exuberante te epifaneren. ·
Vervolg 11 Ego verstrengelt veelheid tot eenheid Elk Ego is onvervangbaar. Elk Ego is op zijn/haar hoogsteigen wijze een 'quodammodo omnia', op zijn eigen wijze de samenvatting van de hele kosmos. In de ervaring doorleeft en beleeft elk Ego de hele kosmos en brengt alle vezels, alle garens, alle lijnen tot de eenheid van één tros; tot de unieke beleving van het eigen Ego. Tot simplicitas, tot eenheid uit de verstrooidheid. Enigte uit Menigte. Hoeveel druiven, hoeveel dagen zon, hoeveel grond en elementen zitten niet verenigd, tot eenheid verstrengeld in één slok wijn. In het genot van één slok wijn. 'Quodammodo omnia'. Elk Ego is zo de hoogsteigen afspiegeling van de komende Exuberante.
Wij mensen zijn het spiegelpaleis van de Exuberante. Wie zelfmoord pleegt slaat een spiegel, een onvervangbare spiegel, een prisma stuk. En beknot zo, bekort zo de Exuberante, ontsteelt hem/haar de unieke, aparte, onvervangbare afspiegeling, waartoe alleen de suicidaire allerindividueelst in staat was. Hij of zij zegt dan niet wat in het Zijn op hem of haar wacht om vertolkt te worden. (Merleau-Ponty) En dat verheft elk individu, hoe onooglijk ook op zich, tot een alles overtreffend en alles omvattend niveau, 'quodammodo omnia'. Elke zelfmoord legt de zin het heelal in de weegschaal. In elke zelfdoding loopt het risico van de kenosis van een facet van de Exuberante definitief stuk.
10.1
Mag ik het voorbeeld van de slok wijn verder uitwerken? Elke slok wijn is een omgekeerde delta. Daarin vloeit tot eenheid samen het hele heelal, de verstrooide, versnipperde verscheidenheid van de hele kosmos, verspreid over tijd en ruimte. In het glas wijn vloeien de veelheid en de verscheidenheid van de druiventrossen onnaspeurbaar samen tot een nieuwe eenheid, tot een eigen, onderscheiden, nieuwe eenheid.
Maar ook de vele en verschillende mineralen die de Aarde gedurende miloenen jaren in haar schoot verzamelde, in ijzerhoudende kalksteen, met de drainerende werking van kiezel en zand, bergt, verbergt, koestert en pleegt. De warmte van de verre zon en het wisselen van de seizoenen, de wispelturigheid van regen en van de wind die vrij blaast vanuit alle richtingen van de windroos. De afwisseling van drogen en nat regenen; de beschieting met miljarden neutronen en fotonen van de zon, de werking van het chlorofyl om suikers op te bouwen. De zorg van de wijnboer, het zweet van de landarbeider, de rugpijn van de plukkers en de vreugdevuren van de avonden; het feest na de 'campagne' en de hartstocht van de vriendschappen tijdens de pluk.
Maar ook de smaak van het oude en nieuwe eikenhout van de vaten, de koelte van de kelders in de schoot van de Aarde, de gisting van de enzymen bij het omzetten van de suikers tot alcohol. Vergeten we niet de socio-culturele, de politieke en economische aspecten. De beslotenheid van de situatie en het gezelschap waarin gedronken wordt: niet bij een gecrashte auto b.v. En de rituelen van het drinken. En het reciteren van verzen van Horatius of Vergilius. De wijn komt niet via hemelse boden in het glas gevlogen. Heel het communicatiesysteem van wegen te land, ter zee en in de lucht, de systemen van kopen en verkopen. Naast het samenvloeien van het kosmische bestel vloeit ook de ervaring van duizenden generaties en de organisatie van het hele maatschappelijke bestel samen in die éne slok wijn.
In het genieten door het Ego, in het degusteren van de wijn verstrengelt die hele kosmos met zijn geschiedenis, alsook het omvangrijke maatschappelijk-economische bestel tot de beleving van één persoon, van één Ego, in goed gezelschap. In die slok wijn wordt de schepping, de contractio van de Exuberante, tot een epifanie van de Exuberante door en van een onvervangbaar persoon, van een uniek Ego. (Ego als vuurtoren in de nacht.)
10 Zoektocht bewegwijzerd door vraagtekens Vervolg 10 t En zal! Tegenover Eindigheid
10.0 Ik wil nog een voor dieper ploegen. Een spasteek dieper graven.
Van waar dat eindig zijnde. En vooral van waar dat onbuigzame, universele individuele verzet van de zijnden tegen hun eindigheid, binnen dat onverschillige kosmische geweld? Waarom schikt dat individueel eindig zijnde zich niet deemoedig in zijn lot? Geen individueel eindig zijnde lijkt zijn eigen eindige aard voetstoots te aanvaarden. Waarom? Waarom wordt de eindigheid van de eigen aard zo universeel aan de ene kant zo jaloers bewaakt en aan de andere kant zo driftig verworpen? En waar put dat eindige zijnde de nodige energie, de motivatie, het idee van enig verzet zelfs? Vanwaar dit luid uitgeschreeuwde:"'t En Zal!"
Aan de ene kant: elk zijnde legt zich neer bij zijn zo-zijnsbeperkingen; aanvaardt zijn beperkte zo-zijn en is trouw aan de eindige eigenheid. Geen paard wil hoog als een boom over het landschap uitkijken, of geen boom wil als haai de zeven wereldzeeën doorklieven. Geen vogel wil als een konijn rondhuppelen in het struweel. Elk zijnde legt zich gedwee en trouw neer bij zijn zo-zijn. Maar géén legt zich neer bij zijn eindigheid. Noch bij zijn ondergang als Ego.
Elk zijnde wil bestendigheid voor zijn Ego. Wil duren als Ego. Wil overleven als Ego, tegen alle kosmische wetten in. Elk Ego wil eeuwigheid.
10.1
Maar, waarop steunt deze wil tot duren? Heeft die wil wel een been om op te staan? Mag ik een hypothese vooropstellen? En dit is een vrije mening. Hier geldt de democratie van de meningen. Want niets is zo tiranniek als de waarheid. Waarheid verknecht. Waarheid maakt monddood. Waarheid dient de democratie niet. En die dwingende waarheid dient de vrijheid van de humanitas niet. Democratie tiert op de verscheidenheid van de vrije meningsuitingen. En alle meningen zijn vrij. Voor 2 x 2 = 4 moet zelfs God zijn hoed afnemen. Zoals de Lordmayor voor de feiten. Maar hypotheses zijn, net als meningen, vrij. (Geert van Istendaele verhaalt dat zijn vader vaak zei:"Ik moet laweit horen in huis."DS 25.04.04)
Vandaar mijn hypothesis:
De eindige zijnden halen het idee van hun verzet tegen hun eindigheid, het motief en de energie ervoor uit de gloed die in elke zijnde na-gloeit na zijn uitstoting uit de Exuberante, na de kenosis. In hun eindigheid blijven de zijnden aangelijnd door de Exuberante, via de mnèmosunè, via de memoria.
Ik verklaar me nader. Daarvoor moet je in gedachten met me mee teruggaan naar vòòr de Big Bang, vòòr de oerknal. Met Hubble terug naar het moment van de schepping/kenosis kijken. (Ik gebruik niet graag de afgetrapte term God. Ik noem haar/hem liever de Exuberante.) Wat heeft de Exuberante eraan solitair over de volheid van het Zijn te beschikken, als Hij/Zij die volheid niet kan delen met anderen? Hij/Zij kan geen tweede Exuberante naast zich hebben. Twee oneindigheden, twee volheden, twee allesomvattende heelheden, dat is een contradictie. Die goddelijke Perfectio is jaloers uniek. Beide zouden elkaar uitsluiten. Zij/Hij kan geen tweede Exuberante naast zich neerzetten.
10.2
Wat kan Zij/Hij dan wel doen? Hier doe ik een beroep op joodse en christen mystici en op inzichten van Simone Weil.
Joodse mystici zeggen dat Jahweh zich terug trekt, dat Hij/Zij zich schuil houdt in de tsimtsum. In de Bijbel toont Jahweh zich als een briesje in de rug, en Hij/Zij blijft naamloos. Mozes zag hem/haar als een brandend braambos, dat echter niet verbrandde. Middeleeuwse mystici beweren dat God zich comprimeerde, zich terugtrok in een contractio. Als het ware zijn/haar buik introk, om voor ons ruimte vrij te maken om totaal ons zelf te kunnen zijn. En Simone Weil zegt dat God niet de wereld schiep, créer, maar de wereld 'ont-schiep', en zij muntte daarvoor de term décréer.
De Exuberante schept de kosmos als een contractio van zichzelf. In die schepping, in die contractio laat Hij/Zij de onmisbare ruimte om TOTAAL onszelf te kunnen zijn. Met alle, mogelijk ook negatieve, gevolgen van dien. Maar met de opdracht de weelde, de rijkdom en diversiteit van zijn/haar gaven in een komende apotheose gestalte te geven.
Die contractio biedt de Exuberante de mogelijkheden om de onuitputtelijkheid van zijn/haar rijkdom en diversiteit aan gaven, waarden, en eigenschappen breed uit te smeren en kwistig mede te delen en in miljarden epifanieën ten toon te spreiden. Gaande de evolutie etaleert de kosmos die weelde en diversiteit van de komende Exuberante.
De contractio biedt een antwoord op veel van mijn vorige vragen. Waarom zijn we eindig, met zo velen en zo verscheiden? Vanwaar toch die constanten en die zo verspreide universaliteit en de trouw van de zijnden aan hun Zijn. Vanwaar de openheid naar en voor elkaar en de vele vormen van interacties en zijnstransfusies? Wat richt de evolutie en stuwt haar naar hogere, complexere zijnsniveaus? Het contractio - epifanie-gebeuren, gericht op een finale apotheose, geeft er een aanvaardbare verklaring voor.
10.3
Dat etaleren, dat uitstralen van de goddelijkheid van de schepping noemt men de epifanie. En in die epifanie speelt de mens, met zijn vermogen tot inzicht, tot kennisname, tot nadenken en verbanden leggen, met zijn unieke taalvermogen een heel specifieke rol. De mens is tot nu toe het toppunt van de epifanie, als voorafbeelding van de Exuberante, als zijn of haar gelijke, zoals dat onmiddellijk, van bij het begin in de Bijbel staat. De mens is epifanie van de Exuberante. En het paroxisme ervan vinden we in Jezus van Nazareth. Hij was de perfecte epifanie, zonder schaduw, vaagheid, flou of verdoezeling. De zuivere, niet vervormende prisma. Maar ook elke persoon, elk van ons heeft die individuele, unieke taak tot het epifaneren van de weelde van de Exuberante, op zijn unieke manier.
Ik wil een volgende keer nog even die taak van het Ego uitwerken aan de hand van een voorbeeld; aan de hand van een slok wijn.
9.0 Alle transcendentie wortelt in eindigheid. Zonder eindigheid geen transcendentie.
Intentionaliteit noch transcendentie horen thuis in de wat buitenissige categorie van de epifenomenen. Het zijn noch accidentia noch een soort huidtepels of wratten van het Zijn. Daarvoor worden de epifenomenen nochtans te vaak versleten.
Intentionaliteit en transcendentie zitten onontwarbaar ingeweven in de textuur van ons Zijn zelf. Zijn is nooit los verkrijgbaar. Zijn vind je enkel in concrete, singuliere, gesitueerde zijnden.
Daarom moet je van het Zijn van concrete zijnden uitgaan om iets zinnigs over intentionaliteit en transcendentie te kunnen zeggen. Dat vergat echter wel de geniale Ed. Husserl. Volgens mij zijn er maar twee vruchtbare inrijpoorten, 'ostia' zoals Thomas dat noemde, om iets zinnigs over intentionaliteit en transcendentie te kunnen vernemen. Die inrijpoorten zijn het Ego van de concrete zijnden en hun contingentia. Deze zijn intens, maar mysterieus, Gordiaans met elkaar verknoopt.
Alle zijnden zijn contingent, zijn begrensd, zijn eindig. Vanuit die contingentia zijn ze alle in hun Zijn en hun Ego bedreigd. Alleen kan geen zijnde ook maar één ogenblik de Grijns van het Niets overleven. Daarom dat alle zijnden vanuit hun fundamentele zijnsnood, vanuit hun fundamentele zijnsarmoede uitzien naar onmisbare compensatoire zijnstransfusies. Alle zijnden zijn vanuit hun begrensde Zijn gericht op zijnssteun van en zijnsaanvulling door andere zijnden. Dat is de bron van alle intentionaliteit: gerichtheid vanuit de eigen zijnsnooddruft op aanvullende externe zijnscompensaties. Gericht op constante compensatoire interacties met vreemde zijnden om steeds weer de Grijns van het Niets schaakmat te zetten. Vanuit de constante interne zijnsnood treden alle zijnden voortdurend naar buiten. Dat gebeurt bij de mens in 'overdrive'.
9.1 Transcendentie
Toch weer de vraag: waarom leggen de zijnden zich niet neer bij hun eindigheid als lot; waarom aanvaarden ze hun begrensdheid niet en willen ze niet het loodje leggen?
Die wil-tot-overleven-over-de-grens-van-de-eigen-eindigheid in alle zijnden vindt zijn bron in hun Zijn zelf. Zijn duldt geen begrenzing. Zijn duldt nergens enige vorm van inperking. Zijn aanvaardt zeker geen confrontatie door de Grijns van het Niets. In elk zijnde schreeuwt het Zijn de Grijns van het Niets een luid « 't En Zal! » toe. Die wil-tot-verzet van het Zijn in elk zijnde is de 'drive' die alle zijnden uit zichzelf en naar buiten doet treden. In elk zijnde verzet het Zijn zich tegen de eigen contingentia, tegen de eigen zijnsnood, tegen de eigen zijnsbeknotting. De gloed van het Zijn in elk zijnde stuwt dit zijnde tot zelfbestendiging. Elk zijnde, hoe onooglijk ook, heeft in zich voldoende 'zijnsbody' en wil dit eigen Zijn assertief bevestigen, verdedigen en bestendigen. Dat is het Ego dat in elke zijnde de strijd aangaat met de Grijns. Want voor elk zijnde is bestaan een zorg, is Zijn een DOEN, is Zijn het resultaat van STRIJDEN, van een ononderbroken polemos. Zo is Zijn een zeer bedrijvig en mobiel atelier, waarbinnen elk Ego zijn unieke en aparte rol speelt in intense coördinatie met de vele anderen
In dat Ego, in dat verzet tegen eigen ondergang wortelt de trouw van elk zijnde aan zichzelf en aan het Zijn in zichzelf. In dat Ego wortelt ook de trouw aan het Zijn dat elk zijnde terugvindt en herkent in alle andere zijnden, en waarop alle compensatoire interacties rusten en gericht zijn. Dat Ego is zelfhandhaving. Die wil-tot-overleven vind je b.v. bij het atoom en zelfs van de partikels erin, bij de wolf die zijn territorium afzet via urinevlaggen, of bij de ster die haar baan vrijwaart van vreemde indringers. Dat Ego lijkt me het echte mysterie in elk zijnde. Die vastberaden wil tot overleven als Ego.
Op dat diepe zijnsniveau klatert volgens mij de bron van alle intentionaliteit en van alle transcendentie.
9.2 Eindigheid als openheid
In onze eigen eindigheid wortelt onze openheid naar of voor de dingen. Om die eindigheid te compenseren, zullen we in de evolutie specifieke organen ontwikkelen om die openheid alle kansen tot ontplooiing te kunnen even. Om van ons open wezens te maken, die met ogen, oren, reuk en tastzin naar de wereld gekeerd staan en die wereld bij ons binnen brengen. Die organen, die zintuigen zijn gericht op allerlei vormen van zijnstransfusie. We staan veel meer open naar de wereld dan de teek, die enkel op warmte en boterzuur reageert. (J. von Uexküll) Die gerichtheid op compensatoire zijnstransfusies is overal. Wat gebeurt er als een leraar les geeft? Wat gebeurt er als een arts een diagnose stelt en zijn patiënt een medicijn voorschrijft? Wat gebeurt er als een sportvrouw of- man een topprestatie neerzet? Telkens wordt Zijn getransfuseerd, telkens wordt zijnstekort aangevuld. Telkens worden zijnsbehoeften aangevuld of zijnstekorten gecompenseerd.
Zijn is nooit een zelfverzekerde, in zichzelf besloten basaltzuil, maar zorgelijk en bedelend openstaan naar de andere zijnden om het eigen zijnstekort aan te zuiveren: zorg om te overleven, om te duren. Zorg om het eigen Zijn te bestendigen. Zorg echter draagt een Janushoofd. Zorg is gekeerd naar het behoud van het eigen Zijn, maar kijkt tevens uit in de wereld op zoek naar handlangers.
In de schitterende inkomhal van het Leuvense Academische Ziekenhuis Gasthuisberg lopen dagelijks ruim twintig duizend mensen af en aan. Allen verschillen ze, maar in één aspect zijn ze allen elkaars gelijken: ze willen allemaal leven, gezond leven en leven vermeerderen. Volop leven. Overvloedig leven. Ten volle leven. Ze willen zélf leven. Maar allen zoeken of bieden ze externe hulp, soms via zware inspanningen en/of investeringen. Niemand daar aanvaardt de ervaren, de opgedrongen levensgrenzen of levensbeperkingen, van binnenuit of van buitenaf opgelegd. Allen schoppen ze hevig aan tegen elke vorm van levensbegrenzing. Beleefde, ervaren of 'vreemde' levensvermindering, in de vorm van ziekte, gebrek, onvermogen, onwetendheid of enig andere vorm van zijnsbegrenzing. Allen hebben ze een idee van een beter leven, van levensvolheid, van levensvermeerdering. Allen hebben een idee van beter-schap. Allen hebben ze weet van iets dat er niet is, dat er zou moeten zijn, iets waarop ze menen recht te hebben. Zoveel recht zelfs dat de gemeenschap mee moet betalen om het te verkrijgen: subsidies om hun verzorging of om hun studies te bekostigen.
Idee hebben van/ weet hebben van / menen: Waarvan? Waarover? Hoe? Op welke basis?
Wat n causaliteit!
Vraag: Hoe komen we op dat idee van beter en méér? Vanwaar weten we dat? Aan welke bron voedt zich die mening over een voller leven? Zien we dat? ZIEN? Waar? Hoe?
Hier blijkt voor de zoveelste maal dat we de realiteit, zoals ze ons aangereikt wordt, niet aanvaarden.
We willen de eindigheid van de realiteit niet slikken. We zijn ervan overtuigd dat de 'gedachte', de 'ideële' realiteit ver uitstijgt boven de bestaande, ervaren realiteit. Hoe? Lijkt het ideële reëler dan het grijpbaar reële? Op welke basis? Is dat niet de wereld op zijn kop?
8.1
Nochtans, die realiteit in haar eindigheid is tastbaar, zelfs opdringerig aanwezig. Tastbaar aanwezig, en toch vragen velen meteen: « Is die tastbare realiteit de enige, de hele, de 'echte' realiteit? », « Is dat alles? » Waarom vragen we dat? Vanwaar komt die vraag naar méér, naar iets dat uitstijgt boven het grijpbaar gegevene? Blijkbaar plakken we niet onlosmakelijk op de realiteit, slorpt zij ons niet restloos op, zinken we niet spoorloos in het tastbare weg. Waar halen we dan toch die ruimte, die onmisbare afstandelijkheid tegenover de realiteit, nodig om vragen te kunnen stellen? Waar is die schakelruimte? Die koppeling, die 'boîte'?
Die tastbare werkelijkheid kan werken als een zwart gat dat alle licht aanzuigt, opslorpt en vernietigt. Wie uitsluitend binnen die tastbaarheid blijft, wie exclusief binnen de contractio blijft, wie binnen het bereikbare, tastbare en grijpbare blijft, wie zich daarin opsluit of laat opsluiten, die wordt in de complete duisternis gezogen en erin opgeslorpt. Alleen wie inziet (in-ziet) dat elke contractio maar een eerste stap is, maar een aanvangsfase is in een Werdegang die leidt, via de epifanie naar de verrijking van de Exuberante, naar een door de epifanie te verrijken en te verheerlijken Exuberante, alleen die kan God, kan de Exuberante, passend vereren. Passend voor beiden. En ervoor jubelen, zingen en dansen.
God ligt in het toekomstperspectief van de epifanie. God is zijn/haar eigen toekomst: toekomst bemiddeld door epifanie die over de mens loopt. Dat is onze bijna ondraaglijke verantwoordelijkheid: de toekomstige weelde van de Exuberante in zijn/haar geëpifaneerde gestalte mede realiseren voor de eeuwigheid. De weelde die wij niet epifaneren, zal er nooit zijn; ze zal een leegte achterlaten die nooit aangevuld zal worden.
Mensen kunnen bewusteloos vallen. Opmerkelijk verschijnsel. Als ik bewusteloos val, dan val ik wegens gebrek aan externe oriëntatie, aan externe mentale stutten. Dan zie of hoor of voel of ruik ik niets meer buiten mij. Dan heb ik geen contact met andere zijnden en vallen alle stutten weg. Dan is er voor mij geen buitenwereld. Er zijns dus geen bevestigende noch bestendigende zijnstransfusies meer actief. Ik heb geen duidelijke eigen plaats meer in mijn milieu, in mijn om-geving. Als ik me niet als gescheiden Ego kan afzetten tegen de buitenwereld, tegen het Andere, dan glijd ik zelfs uit me zelf weg. Geen buiten-wereld, dan ook geen binnen-wereld. Geen vreemde, dan ook geen Ego. Geen Tegenstand, dan ook geen Ego! Zonder de ogivale steun van een tegen-stand kantelt mijn Ego uit zichzelf. Pas als ik me weer bewust word van andere zijnden dan mezelf, pas als ik signalen van buiten mezelf ontvang en als vreemd verwerk, pas als ik weer een duidelijke eigen en onderscheiden plaats tussen de vreemde zijnden heb, pas als ik me weer extern gestut weet, pas als ik me kan afzetten tegen andere zijnden, dan pas ben ik er weer als een Zelf.
Totale stilte blijkt bijna ondraaglijk. Dat is een marteltuig. Net zoals complete duisternis. We kunnen blijkbaar niet leven zonder de steun van externe prikkels. Geen Ego zijn zonder tegendruk. Geen Ego zonder Ander. Erg opmerkelijk: ik ben er niet, zonder de externe steun van vele andere zijnden, zonder niet-Ego's. Ik ben geen Ego zonder in interacties verwikkeld te zijn, zonder constant zijnstransfusies van vele andere, externe, vreemde zijnden te ontvangen. Ik ben maar mezelf via de omweg langs de dingen van de kosmos.
Vraag: Wat ben ik dan nog, als Ego? Wat is mijn Ego? In hoeverre ben ik een Ego, een Zelf als ik er nooit als een Ego ben zonder die constante zijnstransfusies van vele andere zijnden? Geen Ego zonder wereld.Geen Ego zonder vreemdgaan. Geen Zelf zonder de omweg langs anderen. Geen centrum zonder omtrek.
Wie ontwart me deze Gordiaanse knoop?
6.1
Indien alleen ons zonnestelsel, of zelfs onze melkweg, bestond, dan zou die al lang afgekoeld zijn, en weer tot de oorspronkelijke oer-afmetingen, via een Big Crunch, in elkaar geschrompeld zijn. Niemand kan bestaan zonder het heelal. Ik niet. Jij niet. Niemand hier of elders. In het bestaan, in het Zijn van elk van ons is het heelal verdisconteerd. Alle vormen van Zijn, alle Zijnsgestalten zijn naar hun Zijn verbonden met elkaar. Je zou van minder duizelen.
En toch telt geen enkel van ons, als individu, op kosmisch niveau. De kosmos gaat voor niemand van ons opzij. Voor niemand van ons wijkt enige universele natuurwet ook maar een strobreed. Op kosmos-niveau tellen individuen niet; tellen zelfs soorten niet. Dat leerden we 65 miljoen jaar geleden al, toen een enorme meteoorinslag de dinosauriërs van de aardbodem veegde. De kosmos zet zijn loopbaan ongegeneerd lineair verder, volgens de universele kosmische wetten, onontkoombaar, onverstoorbaar brutaal alles als een shovel chaotisch voor zich uitschuivend. Geen van ons telt als individu op kosmische dimensie.
6.2
Ik wil nog even doordenken over dat Ego. Heeft dat Ego dan wel een eigen waarde, als het op kosmisch niveau niet meetelt? Een CD produceert louter trillingen. Pas als een Ego die trillingen opvangt, ervaart en verwerkt, en ze dus met elkaar verbindt, de losse trillingen intelligent tot eenheid verstrengelt, dan pas worden die trillingen klanken, met een duur, met terugblikken en vooruitkijken, met gericht verwachten en bewarend nazinderen; pas dan worden die trillingen een melodie, worden ze een Mozart. Zo zie ik o.a. een Ego. Een Ego is geen individualistische, wereldvreemde, gesloten entiteit, of monade. Elk Ego staat open naar en voor de wereld. Elk Ego is maar mogelijk door de omweg langs de externe wereld. Geen zelfbewustzijn, dus geen Ego, zonder bewustzijn van andere dingen dan het zelf, zonder bewustzijn van 'vreemde', van 'wereldse' dingen. Een Ego is individu én participatie. (P. Tillich) Daarbij spelen dus de 'wereld', de muzikant, de elektronica, de componist, etc, etc, etc samen, in interactie, een constituerende rol. Geen gesloten Ego, maar een Ego dat een kosmische, een wereldse veelheid verstrengelt tot een originele, een totaal nieuwe, voordien niet bestaande eenheid. Door het ineenstrengelen ontstaan nieuwe, originele verbanden binnen een originele heelheid, binnen een nieuwe, originele 'Welt'. Elk Ego is een confluëntiepunt. Een omgekeerde delta.
Welke waarde heeft dan dat zo geroemde Ego. (Alfred Russell Wallace was een echt wijs man: hij wou met Darwin geen oorlog over het 'eerstgeboorterecht ' van de evolutietheorie; hij trad als individu terug voor de evolutie van de wetenschap.)
7.0 TIJD als bron van bestaan
Geen van ons zou hier nu zitten als niet van bij onze geboorte en daarna gedurende vele jaren vele volwassenen ons in leven hadden gehouden. Daarom mogen we onszelf geen natuurproduct noemen. We zijn, ieder van ons, stuk voor stuk, man-made, een artefact, een kunstproduct. Het Credo beweert: « Genitum, non factum ». Van onszelf moeten we toegeven: « Genitus/a ET Factus/a. » Vanaf het allereerste moment, vanaf de levensschreeuw na onze geboorte zijn wij door anderen veroverd op de Grijns. Is ons bestaan als een zelf, als een individu met een eigen levensconcept afgedwongen door vele handen, met vele zorgen en met vele middelen. Vanaf dat allereerste moment, vanaf de allereerste levensschreeuw, zijn wij in verzet tegen onze ingebouwde dreigende ondergang. We zijn niet in verzet. We zijn verzet. We riepen, we schreeuwden ons verzet onbeschroomd, ongeremd oorverdovend en luidkeels uit. Iedereen zou het weten dat we er waren. En dat we niet wensten er de brui aan te geven. We zijn vanaf onze geboorte één «'t En Zal! » in levenden lijve. Heel ons wezen, heel ons bestaan is een ononderbroken verzet tegen het Niets, tegen onze ondergang. Tegen onze vergankelijkheid. We bestaan maar dankzij en door dat volgehouden verzet, dat niet-aflatende verzet. Ons diepste Zijn is één ''t En Zal!', heel en al. We willen als afzonderlijk en onderscheiden Ego bestaan en niet opgaan in de grijze onbepaalde amorfe materie van de kosmos.
Dat eigen levensconcept van een pasgeboren baby is een mysterie. Waar haalt die baby dat levensconcept? Waar haalt hij of zij die wil tot bestaan, als zelfstandig Ego; waar de kracht om die levenswil, om dat levensconcept aan de omgeving op te dringen? Waar die wil tot zelfstandig bestaan, tot be-staan, tot bestendigheid, tot over-leven, tot leven ver over de grens van elk gekregen ogenblik heen?
Zoals ons rechtop staan, onze verticaliteit, een constant verzet is tegen de wetten van de zwaartekracht, met de onmisbare steun van externe zijnden. We zouden gewoon niet bestaan als niet zeer vele volwassenen ons hadden verzorgd, gevoed, verschoond, gewassen, gekleed, beschut tegen het klimaat en vooral gekoesterd. Dat is het vaste voetstuk waarop we staan als een zelf, als een Ego. We dragen ons duren als Ego, onze bestendigheid constant als een geschenk, als een gave en als een opgave in ons. Toekomst werd ons gegeven en wordt ons gegeven, constant, door anderen en moeten we tevens constant veroveren. Ons verleden echter dragen we alleen.
Het heden is een te overwinnen hobbel, een hindernis. Daarom is dat heden ook zo dubbelzinnig. Het is bron van vreugde en genieten. Maar ook bron van veel verdriet en zorgen. Het heden lijkt wel een 'chasse gardée' van het Niets. Van de zijns-vijand. Zo zijn wij onze eigen toekomst, wel met veel externe steun. We ontlenen dat heden om te ontsnappen aan de Grijns, om die Grijns een lange neus te zetten en om ons een toekomst te verzekeren.
Alle Zijn is verzet. Is polemos. Is strijd. Is zich voortdurend strijdend als een Ego een eigen toekomst verzekeren tegen de Grijns van het heden in door zijnsfusies af te dwingen van de zijnden om ons heen.
Mensen kunnen bewusteloos vallen. Opmerkelijk verschijnsel. Als ik bewusteloos val, dan val ik wegens gebrek aan externe oriëntatie, aan externe mentale stutten. Dan zie of hoor of voel of ruik ik niets meer buiten mij. Dan heb ik geen contact met andere zijnden en vallen alle stutten weg. Dan is er voor mij geen buitenwereld. Er zijns dus geen bevestigende noch bestendigende zijnstransfusies meer actief. Ik heb geen duidelijke eigen plaats meer in mijn milieu, in mijn om-geving. Als ik me niet als gescheiden Ego kan afzetten tegen de buitenwereld, tegen het Andere, dan glijd ik zelfs uit me zelf weg. Geen buiten-wereld, dan ook geen binnen-wereld. Geen vreemde, dan ook geen Ego. Geen Tegenstand, dan ook geen Ego! Zonder de ogivale steun van een tegen-stand kantelt mijn Ego uit zichzelf. Pas als ik me weer bewust word van andere zijnden dan mezelf, pas als ik signalen van buiten mezelf ontvang en als vreemd verwerk, pas als ik weer een duidelijke eigen en onderscheiden plaats tussen de vreemde zijnden heb, pas als ik me weer extern gestut weet, pas als ik me kan afzetten tegen andere zijnden, dan pas ben ik er weer als een Zelf.
Totale stilte blijkt bijna ondraaglijk. Dat is een marteltuig. Net zoals complete duisternis. We kunnen blijkbaar niet leven zonder de steun van externe prikkels. Geen Ego zijn zonder tegendruk. Geen Ego zonder Ander. Erg opmerkelijk: ik ben er niet, zonder de externe steun van vele andere zijnden, zonder niet-Ego's. Ik ben geen Ego zonder in interacties verwikkeld te zijn, zonder constant zijnstransfusies van vele andere, externe, vreemde zijnden te ontvangen. Ik ben maar mezelf via de omweg langs de dingen van de kosmos.
Vraag: Wat ben ik dan nog, als Ego? Wat is mijn Ego? In hoeverre ben ik een Ego, een Zelf als ik er nooit als een Ego ben zonder die constante zijnstransfusies van vele andere zijnden? Geen Ego zonder wereld.Geen Ego zonder vreemdgaan. Geen Zelf zonder de omweg langs anderen. Geen centrum zonder omtrek.
Wie ontwart me deze Gordiaanse knoop?
6.1
Indien alleen ons zonnestelsel, of zelfs onze melkweg, bestond, dan zou die al lang afgekoeld zijn, en weer tot de oorspronkelijke oer-afmetingen, via een Big Crunch, in elkaar geschrompeld zijn. Niemand kan bestaan zonder het heelal. Ik niet. Jij niet. Niemand hier of elders. In het bestaan, in het Zijn van elk van ons is het heelal verdisconteerd. Alle vormen van Zijn, alle Zijnsgestalten zijn naar hun Zijn verbonden met elkaar. Je zou van minder duizelen.
En toch telt geen enkel van ons, als individu, op kosmisch niveau. De kosmos gaat voor niemand van ons opzij. Voor niemand van ons wijkt enige universele natuurwet ook maar een strobreed. Op kosmos-niveau tellen individuen niet; tellen zelfs soorten niet. Dat leerden we 65 miljoen jaar geleden al, toen een enorme meteoorinslag de dinosauriërs van de aardbodem veegde. De kosmos zet zijn loopbaan ongegeneerd lineair verder, volgens de universele kosmische wetten, onontkoombaar, onverstoorbaar brutaal alles als een shovel chaotisch voor zich uitschuivend. Geen van ons telt als individu op kosmische dimensie.
6.2
Ik wil nog even doordenken over dat Ego. Heeft dat Ego dan wel een eigen waarde, als het op kosmisch niveau niet meetelt? Een CD produceert louter trillingen. Pas als een Ego die trillingen opvangt, ervaart en verwerkt, en ze dus met elkaar verbindt, de losse trillingen intelligent tot eenheid verstrengelt, dan pas worden die trillingen klanken, met een duur, met terugblikken en vooruitkijken, met gericht verwachten en bewarend nazinderen; pas dan worden die trillingen een melodie, worden ze een Mozart. Zo zie ik o.a. een Ego. Een Ego is geen individualistische, wereldvreemde, gesloten entiteit, of monade. Elk Ego staat open naar en voor de wereld. Elk Ego is maar mogelijk door de omweg langs de externe wereld. Geen zelfbewustzijn, dus geen Ego, zonder bewustzijn van andere dingen dan het zelf, zonder bewustzijn van 'vreemde', van 'wereldse' dingen. Een Ego is individu én participatie. (P. Tillich) Daarbij spelen dus de 'wereld', de muzikant, de elektronica, de componist, etc, etc, etc samen, in interactie, een constituerende rol. Geen gesloten Ego, maar een Ego dat een kosmische, een wereldse veelheid verstrengelt tot een originele, een totaal nieuwe, voordien niet bestaande eenheid. Door het ineenstrengelen ontstaan nieuwe, originele verbanden binnen een originele heelheid, binnen een nieuwe, originele 'Welt'. Elk Ego is een confluëntiepunt. Een omgekeerde delta.
Welke waarde heeft dan dat zo geroemde Ego. (Alfred Russell Wallace was een echt wijs man: hij wou met Darwin geen oorlog over het 'eerstgeboorterecht ' van de evolutietheorie; hij trad als individu terug voor de evolutie van de wetenschap.)
7.0 TIJD als bron van bestaan
Geen van ons zou hier nu zitten als niet van bij onze geboorte en daarna gedurende vele jaren vele volwassenen ons in leven hadden gehouden. Daarom mogen we onszelf geen natuurproduct noemen. We zijn, ieder van ons, stuk voor stuk, man-made, een artefact, een kunstproduct. Het Credo beweert: « Genitum, non factum ». Van onszelf moeten we toegeven: « Genitus/a ET Factus/a. » Vanaf het allereerste moment, vanaf de levensschreeuw na onze geboorte zijn wij door anderen veroverd op de Grijns. Is ons bestaan als een zelf, als een individu met een eigen levensconcept afgedwongen door vele handen, met vele zorgen en met vele middelen. Vanaf dat allereerste moment, vanaf de allereerste levensschreeuw, zijn wij in verzet tegen onze ingebouwde dreigende ondergang. We zijn niet in verzet. We zijn verzet. We riepen, we schreeuwden ons verzet onbeschroomd, ongeremd oorverdovend en luidkeels uit. Iedereen zou het weten dat we er waren. En dat we niet wensten er de brui aan te geven. We zijn vanaf onze geboorte één «'t En Zal! » in levenden lijve. Heel ons wezen, heel ons bestaan is een ononderbroken verzet tegen het Niets, tegen onze ondergang. Tegen onze vergankelijkheid. We bestaan maar dankzij en door dat volgehouden verzet, dat niet-aflatende verzet. Ons diepste Zijn is één ''t En Zal!', heel en al. We willen als afzonderlijk en onderscheiden Ego bestaan en niet opgaan in de grijze onbepaalde amorfe materie van de kosmos.
Dat eigen levensconcept van een pasgeboren baby is een mysterie. Waar haalt die baby dat levensconcept? Waar haalt hij of zij die wil tot bestaan, als zelfstandig Ego; waar de kracht om die levenswil, om dat levensconcept aan de omgeving op te dringen? Waar die wil tot zelfstandig bestaan, tot be-staan, tot bestendigheid, tot over-leven, tot leven ver over de grens van elk gekregen ogenblik heen?
Zoals ons rechtop staan, onze verticaliteit, een constant verzet is tegen de wetten van de zwaartekracht, met de onmisbare steun van externe zijnden. We zouden gewoon niet bestaan als niet zeer vele volwassenen ons hadden verzorgd, gevoed, verschoond, gewassen, gekleed, beschut tegen het klimaat en vooral gekoesterd. Dat is het vaste voetstuk waarop we staan als een zelf, als een Ego. We dragen ons duren als Ego, onze bestendigheid constant als een geschenk, als een gave en als een opgave in ons. Toekomst werd ons gegeven en wordt ons gegeven, constant, door anderen en moeten we tevens constant veroveren. Ons verleden echter dragen we alleen.
Het heden is een te overwinnen hobbel, een hindernis. Daarom is dat heden ook zo dubbelzinnig. Het is bron van vreugde en genieten. Maar ook bron van veel verdriet en zorgen. Het heden lijkt wel een 'chasse gardée' van het Niets. Van de zijns-vijand. Zo zijn wij onze eigen toekomst, wel met veel externe steun. We ontlenen dat heden om te ontsnappen aan de Grijns, om die Grijns een lange neus te zetten en om ons een toekomst te verzekeren.
Alle Zijn is verzet. Is polemos. Is strijd. Is zich voortdurend strijdend als een Ego een eigen toekomst verzekeren tegen de Grijns van het heden in door zijnsfusies af te dwingen van de zijnden om ons heen.
10 ZOEKTOCHT BEWEGWIJZERD DOOR VRAAGTEKENS 5. Eindigheid heeft haar charmes
5.0 Eindigheid als inrijpoort
Eindigheid en vergankelijkheid zijn algemeen, universeel: alle zijnden zijn eindig en vergankelijk. Zelfs basaltzuilen verbrokkelen tot gruis. Eindig in zichzelf, naar in-houd. Ook eindig naar buiten toe: naar eigen begrenzing en omgrenzing. Opgesloten in zichzelf. Koper kan het kleine sprongetje naar het goud niet maken, alle hulp en vindingrijkheid van de alchemisten ten spijt. Een paard zal nooit als astronaut door het zwerk zeilen of als een Pegasus. Alle dressuur van de beste dierenstemmers ten spijt blijft een tijger een roofdier. Deskundigen in dierengedrag beweren dat de mens geen enkel dier ooit tot huisdier getemd heeft: zo heeft het paard b.v. zichzelf getemd, voor het zich door ons liet gebruiken, beweert Stephen Budiansky. De zijnden zijn ook eindig naar hun interacties met en uitwerking op de andere, op de Umwelt-zijnden. Eindig in de actualisatie van hun mogelijkheden.
5.1 Positieve gevolgen van Eindigheid
5.1.a Veelheid
Eindigheid baart veelheid. En paradoxaal genoeg is die veelheid zonder begrenzing: er kan er altijd nog wel eentje bij. Die vele eindige zijnden lopen elkaar voortdurend voor de voeten. Koppel die eindigheid van de zijnden aan hun trouw aan zichzelf en verscheidenheid komt in zicht. Biodiversiteit danken we aan de trouw van de levende wezens aan zichzelf in hun eindigheid, ook in hun voortplanting. (Al groeit de diversiteit via de 'muiters'.)
Veelheid, en toch eigenheid. Toch telkens een zelf. Toch telkens een Ego. Zie maar wat het kost of oplevert om een onooglijk atoompje te splitsen, of te fussioneren. En toch is dat bij levende wezens veel geprononceerder.
5.1.b Verscheidenheid
Bestaan valt samen met Ego. Ego valt samen met bestaan, houdt ermee op. Bestaan verdwijnt met het Ego. Waar wortelt die verscheidenheid? In de eigenheid? In de trouw aan zichzelf? In de trouw aan de voorlopige eigen actualisatie van de eigen zijnsmogelijkheden. In het zich assertief afzetten als een zelf tegen de andere zijnden. Zo maakt elk zelf de andere tot ANDERE want niet-ik. Elk Zelf affirmeert zichzelf als anders dan de andere, als onderscheiden van de andere. Zodra een Zelf zich affirmeert tegenover de anderen, creëert het andersheid; creëert het verschil, onderscheid en afscheiding, en ontstaat er afstand en veelheid. Elk Zelf maakt concurrenten, maakt rivalen, degradeert anderen tot tegenstanders, tot bedreiging van het eigen bestaan. Verschil wordt bron van naijver. Geen boom gunt een andere boom het zonlicht. Geen leeuw laat een hyena peuzelen aan zijn kreng. Zo botst elk Zelf met dit anders-zijn van de anderen. Als elk Zelf zichzelf assertief bevestigt en afzet tegen de rest, dan lokt het ook de andere zijnden tot dezelfde assertieve zelfbevestiging.
Vraag: Hoe spoort die assertieve zelfbevestiging met die intense, complexe en, in strenge coördinatie, intens op elkaar betrokken en afgestemde compensatoire interacties?
En toch zien we in die verscheidenheid constanten en gradaties in die constanten. Gradaties van gelijkenissen en overeenkomsten. Gelijkenissen, universalia: eindigheid; zelfaffirmatie; zelftrouw; nood aan anderen ter aanvulling van eigen zijnsnood. Universalia over de privégrenzen van de Ego's heen.
5.2
Mensen grijpen steeds drastisch in hun milieu in.
De eigen eindigheid drijft de mens naar de andere zijnden, bedelend om brood, lucht, kleding, behuizing. Het aangeboden milieu voldoet zelden of nooit. Mensen echter passen ZICHZELF nooit aan. Ze passen wel hun milieu aan. Ze leggen de aanpassingslast elders. Ze grijpen in hun milieu in. Alleen, zonder hulp van een aangepast milieu, kunnen ze niet duren; ze overleven niet zonder dat aanpassend ingrijpen in het milieu. Geen mens overleeft zonder hulp van velen en vele zijnden uit zijn omgeving. Bekijk de hulpeloosheid van elk mensenkind. Vandaar de nood aan opvoeding, letterlijk en figuurlijk, aan scholing, aan studie en onderzoek, aan traditie, aan extrauteriene evolutie.
En wat blijkt: uit die veelheid en verscheidenheid putten de beperkte zijnden hun voordeel. Zijnden staan, - naast hun zelfbevestiging - ook open naar/voor elkaar. Zij halen en puren aanvullend Zijn uit de naburige zijnden.
Zie ons hier zitten.
- De maag goed gevuld met complexe en gecoördineerde vaste en vloeibare stoffen.
- De longen voortdurend vullend met verse lucht, geladen met zuurstof, en tevens koolstof uitademend.
- Gekleed, deels uit behoefte en deels uit schroom en schaamte, om het eigen lichaam onzichtbaara te maken. (Ik heb nooit begrepen waarom mensen zulke problemen hebben met hun eigen lichaam. Waarom ze zich daarvan moeten verwijderen, distantiëren, door middel van kleding. Waarom het naakte lichaam zo'n privézaak is, etc. Want zelfs de eigen kleding creëert afstand tegenover het eigen lichaam.)
- Op een (complexe en gecoördineerde) stoel, aan een (complexe en gecoördineerde) tafel.
- Voorzien van complex schrijfgerei.
- In een (complexe en gecoördineerde) verwarmde kamer.
Vele van deze complexe en gecoördineerde entiteiten zijn man-made of ' man-polluted'. Als solitair, als pilaarbewoner, bestaan we niet. Nooit. We bestaan steeds en enkel als solidair. Niets bestaat als solitair. Er zijn geen eremieten. Nooit solitair. Altijd solidair.
5.3 Vraag:
Wij, die zo gesteld zijn op onze eigenheid, op onze privacy, op onze individualiteit, op ons Ego, op onze eigenwaarde, op onze auteursrechten, of onze prestaties (bekijk b.v. maar de lange lijsten van medewerkers bij de aftiteling van een film of tv-programma.) wat zouden we zijn zonder de assistentie van duizenden dingen die ons in het Zijn houden, die ons ongevraagd en ongewaardeerd gewoon minstens in het bewustzijn houden?
Waar blijft dan ons glorieuze Ego? Hoe drijft in die brij van afhankelijkheden, ons eigen ZELF, ons Ego boven?
Als ik blijf kijken, dan valt me nog veel meer op. Ik zie dat de dingen elkaar opzoeken of afstoten. Ik merk dat ze in elke geval maar zelden voor elkaar totaal onverschillig zijn. De dingen zijn in elkaar geïnteresseerd. Ze staan open naar en voor elkaar. Is die openheid, die gerichtheid op elkaar niet mysterieus? Gerichtheid op kosmisch niveau zowel als op atomair niveau. Overal ontmoet je de complexiteit van op elkaar betrokken zijnden in hun strijd om te Zijn, om te overleven. Galaxieën, zonnestelsels, planeten, planetoïdes, naast elektronen en protonen, en nog kleinere deeltjes, die alle met elkaar in strakke verbinding staan om te overleven. En waar nooit rust heerst.
4.1
Ik geef een uitgewerkt voorbeeld.
Vanuit hun eindigheid, vanuit de dreiging van het Niets, geconfronteerd met de Grijns, hebben de zijnden blijkbaar elkaar nodig. Elkaar nodig om te duren, om te overleven, elkaar nodig om zich in het Zijn te handhaven. Planten hebben lucht nodig, licht, zelfs van de verre zon. Uit de lucht plukken ze het licht van de zon en uit de donkere Aarde putten ze water, zouten en mineralen. Zo kun je zeggen dat elke plant tiert op het snijpunt van twee krachtlijnen: een krachtlijn die vanuit de kosmos met de niet te overtreffen snelheid van het licht neerdaalt en een krachtlijn die uit de donkere Aarde traag en moeizaam opklimt. En op dat snijpunt verricht het chlorofyl zijn wonderen in onoverzienbare en steeds aangroeiende diversiteit.
Dieren teren op reeds bestaand leven. Bepaalde dieren, de predatoren, teren zelfs op andere diersoorten. De voedselpiramide demonstreert ten overvloede de intense samenhang binnen de verscheidenheid van de zijnden, de intense zijnsafhankelijkheid tussen de zijnden.
Wind waait stof samen in een holte tussen keien. Die keien zorgen voor lokale temperatuurverschillen met de omgeving waardoor condensatie ontstaat en het bijeen gewaaide stof vochtig wordt, samenklit en vochtig blijft. Op de grillen van de wind dwarrelen mossporen op dat laagje vochtige stof; deze sporen blijven erin vastkleven en ontkiemen tot mos. Dit plukje mos kan nu nog meer vocht vasthouden, zodat een aangedwarreld berkenzaadje er zijn bedje gespreid vindt: mineralen, vocht, redelijk constante temperatuur, organisch mosmateriaal. Dat zaadje kan zich daar innestelen en ontkiemen, wortel schieten, zich verankeren tussen die keien, terwijl de takken als orantes de armen naar de zon heffen. En weldra kunnen vogels in de oksels van de takken van de berk hun nesten bouwen. Niemand heeft dat ooit gepland, of voorzien. Maar het gebeurt. Het gebeurt dagelijks, op vele plaatsen, over de hele Aard, al eeuwen, al millennia lang.
De dingen 'staan voetje' voor elkaar, overal, altijd.
De dingen staan elkaar ter zijde en dat gebeurt gewoon dagelijks, in het kader van de strijd om het eigen zelfbehoud van elk afzonderlijk en van het geheel. Die interesse van de dingen voor elkaar, die getrapte en hiërarchisch opgebouwde samenwerking, ligt b.v. aan de basis van een boom.
En weer stoten we op de vraag: Waar ligt de basis voor die over zo erg verschillende niveaus gespreide interesses en interacties? Miljarden jaren evolutie inroepen is het probleem toedekken. In elk geval liggen de mogelijkheden in-gevouwen, in-geplooid in de materie voordat ze er zich uit zouden kunnen ont-wikkelen, op mineraal, vegetatief of animaal niveau.
Er huist in de zo verschillende dingen, in hun naakte materialiteit blijkbaar een fundamentele congenialiteit, een diepe zijnsverbondenheid.
Nu komen we aan een derde reeks waarnemingen. Want er valt nog meer waar te nemen in de realiteit waarin we leven. Overal ontmoet je complexe zijnden. In feite zie je alleen complexe zijnden. Enkelvoudige, simpele zijnden zijn man-made, zijn artefacten, zijn kunstmatig, zoals b.v. gedemineraliseerd water. Simpele zijnden bestaan dus niet uit zichzelf. Het vraagt b.v. veel zorg om een aseptisch milieu te scheppen, om zuivere rassen te kweken, om allerlei interacties, complexiteiten en de vermengingen van de vele verschillende zijnden te weren. In elk ziekenhuis zijn nabij de ok's de 'terminators' zeer actief. Elke plaats is complex. Elk gebouw is complex. Ook een spin is complex. In al hun eenvoud zijn zelfs bacteriën of virussen complex. Ze zijn niet alleen complex, maar ook nog perfect gecoördineerd. Intern gecoördineerd, maar ook extern gecoördineerd en aangepast aan het milieu.
Vraag: vanwaar en waarom die complexiteit en die coördinatie? Die gecoördineerde complexiteit?
3.1 Vragen?
Hoe meer we kijken en hoe meer we zien, hoe meer vragen voor ons opdoemen. Het blijkt dat zien toch niet het laatste is. Het blijkt tevens dat zien geen gladde glijbaan naar kennis is: het leidt ons naar nog meer vragen. En zeker niet naar definitieve antwoorden.
Dat refreintje hebben de dichters ons al vaker voorgezongen.
3.2
Daal je af naar kleinere niveaus, dan wordt noch de complexiteit noch de coördinatie er eenvoudiger of simpeler op. Integendeel, de complexiteit en de coördinatie worden zelfs intenser en omvattender.
3.2.a
Elk levend lichaam is een complex van organen, die intens op elkaar afgestemd zijn, die intens samenwerkend en gecoördineerd in elkaars dienst staan en die in hun werking van elkaar afhankelijk zijn. Elk orgaan werkt afzonderlijk volgens een eigen, interne wetmatigheid en toch tevens sterk in voeling met al de andere organen, onder supervisie van het hele lichaam. Alleen in een dood lichaam verliezen die vele organen en hun elementen alle coördinatie en gaan nu zelfs al die vooraf elkaar via interacties compenserende elementen hun eigen gang en hernemen ze hun onafhankelijkheid en totale autonomie. Bij de dood valt het effect van de compenserende gerichtheid en coördinatie weg. De compensatoire interactie stokt. Nabijheid leidt dan tot wederzijdse afbraak.
Vraag: Wat maakt dat die organen, bij leven, alle hun autonomie zo intens op elkaar afstellen en afstemmen, en hun acties bijna uitsluitend in compensatoire interacties inbouwen? En hoe komt het dat na de dood die gerichtheid op elkaar omslaat en dat de autonomie van elk orgaan, helemaal alleen en totaal losgeslagen, haar eigen wetmatigheden volgt, zonder oog voor de compensatoire gevolgen van de interacties voor het geheel?
3.2.b
Onderzoek je nu binnen het lichaam de organen, dan stuit je weer op complexiteit en coördinatie. Elk orgaan op zich is weer een complex van intens samenwerkende, gecoördineerde en georganiseerde onderdelen. Bloed, nieren, of longen, ze zijn complex, complex in zichzelf en complex in hun interacties met de omringende organen. Elke knie, elke enkel, elke voet b.v. is op zich een wonder van coördinatie, functionaliteit en zuinigheid.
3.2.c
Nog lager op de schaal van grootheden vind je de cel. De gewone leek loopt normaal verloren in de complexiteit van elke op zich toch zo onooglijke cel. Het vraagt jaren intense studie om die complexiteit enigszins te kunnen overzien. Het heeft eeuwen studie van de knapste koppen gevergd, en er was soms zelfs beunhazerij in het spel om de samenstelling ervan te ontrafelen. Hoe verscheiden de cellen in elk lichaam ook wezen, hoe complex elke cel afzonderlijk ook weze, toch zijn tussen alle cellen opvallende constanten en gelijkenissen, structuren en patronen te vinden. Ik vraag me af of we die hechte coördinatie niet kunnen beschouwen als een vorm van transcendentie op het niveau van de materie, van de elementen.
3.2.d
Wenden we ons tot de anorganische wereld, dan stoten we ook daar vlug op een veelheid en verscheidenheid en op een complexiteit van moleculen en atomen. En weer ontmoet je in die veelheid en verscheidenheid opvallend veel constanten, overeenkomsten en gelijkenissen. Mendelejev heeft die verscheidenheid en die constanten in een overzichtelijke tabel weten te ordenen, in zijn beroemd Periodiek Systeem.
3.3 Conclusie
Dat de materie een ellendig hoopje chaos zou zijn, opgesloten in zichzelf, wordt door de materie zelf flagrant tegengesproken. We worden verbaasd door de overrompelende veelheid, door de verwarrende verscheidenheid en door het feit dat daarin toch zoveel eenheid en eenvoud, zovele constanten en gelijkenissen te vinden zijn. Overbluft ook door zoveel gecoördineerde compensatoire interacties.
Dat gestructureerde complexiteit mogelijk is! Dat coördinatie kàn!
Zoveel eenheid in veelheid: eenheid >< veelheid
Zoveel constanten in verscheidenheid: gelijkenis>< verscheidenheid
Zoveel bestendigheid in veranderingen: continuïteit >< veranderlijkheid
Continuïteit in veranderingen? Gerichtheid? Welke? Hoe kun je dat verklaren? Hoe verklaar je die tegenstellingen? Vanwaar komen die? Wat ligt daar aan de basis? Wat verbindt die?
3.4
Maar, zijn dat vragen die ons nog echt bezighouden? Of beschouwen we die vragen als beuzelarijen? Zijn we daar niet allang blind en immuun voor? Kijken we van deze verschijnselen nog wel op, ze doen zich immers in onnoemelijke aantallen dagelijks voor onze ogen voor. Verwonderen we ons nog over een celdeling? Is toch niet elke celdeling een wonder op zich? Een wonder van complexiteit en accuratesse. Een wonder van gedrongen en geïntegreerde veelheid. Maar omdat ze zich miljarden malen dagelijks onzichtbaar voor het blote oog afspeelt, vallen ze buiten onze aandacht. Is niet ELK levend wezen een mysterie? Een wonder van geïntegreerde en gecoördineerde veelheid. Zet niet elke vorm van leven de wetten van de thermodynamica en de entropie een lange neus? Zijn wij niet blind voor het mysterie van het leven dat ons voortdurend omgeeft en draagt?
M. Heidegger vond dat het net de taak van de filosofie was de schaal van het voor de hand liggende, van het vanzelfsprekende te doorbreken. Ons attent te maken en open te stellen voor het zich constant voltrekkende en herhalende wonder van het Zijn en het zijnde en van het Zijn in de gestalte van het leven. Al de rest was bladvulling, goed voor derderangs geleerden. Toch!
Nu vang ik mijn eigenlijke zoektocht aan. Een verkenningstocht: rondkijken in de realiteit waarin we leven. (Dit is tweesporig: kosmisch versus humaan. Of driesporig: kosmisch, organisch versus humaan)
Kijken naar de wereld waarin ik leef. Dat trosseltje woorden bevat het hele programma van de volgende beschouwingen. (kijken/ wereld/ ik/ leven)
Kijken? Of zien.
Zwevend hoog in de lucht speurt de arend anders dan de tegen de Aarde gedrukte kikker. De solitaire haai ziet wat anders dan de haring in de veilige schoot van de school. De leeuw kijkt anders naar de zebra dan de zebra naar de leeuw. Elke mens ziet een andere wereld dan elk andere mens. Geen twee mensen zien dezelfde wereld. Er zijn zoveel verschillende werelden als er mensen zijn.
Kijken is tweepolig: het is Ego-geladen en wereld-gericht. Het is steeds een Ego dat kijkt: een individueel, gesitueerd Ego, geladen met een verleden, met motieven, met behoeftes en met interesses. Voor dat Ego verschijnt de wereld echter als een aanvulling van het eigen beperkte Ego. De wereld lijkt als een soort nog te veroveren, nog te incorporeren deel van het Ego, vaak zelfs een nog te verorberen Ego. De wereld lijkt zo een 'extended I'. De reiger die de kikker opvist, is niet begaan met die kikker. Die beschouwt hij enkel als voedsel voor zichzelf.
Dat Ego-geladen kijken wordt ook gekleurd met al de vroegere persoonlijke ervaringen en ontmoetingen met mensen, met gebeurtenissen, met dingen, met kunstwerken en met teksten. Zelfs de evolutie in de verste voorgeschiedenis speelt een actuele rol in dat kijken. De basismotieven van ons hedendaags gedrag werden 500.000 jaar gelden vastgelegd in de Afrikaanse savannes. Al die ervaringen richten dat zien, structureren het, verruimen of verengen, kleuren en soms ontluisteren of zelfs verhinderen dat zien. Met het konijn dat zigzaggend door het struweel ontsnapt aan een hond vluchten al de voorouders mee.
Dit Ego-geladen kijken past in het complex van de compensatoire interacties. Kijken is echter een heel aparte vorm van interactie: het is een afstandelijke vorm van interageren en het laat het bekekene fysisch onaangeroerd. Althans meestal, want we herinneren ons Sartres bewering: «L'enfer, c'est les autres. » Leven: directe betrokkenheid. Zonder wereld geen Ego.
2.1 Wereldbetrokkenheid
Toch vertrekt alle kennis van wat we waarnemen, van wat we zien. Nihil in intellectu nisi prius in sensibus. (Niets in het verstand wat niet eerst in de zintuigen was. Zoals dat al eeuwen herhaald wordt.) M. Heidegger zei zelf: « In de praktijk hebben we maar één plicht: dat is te kijken, om uit wat ons aangeboden wordt het pure zelf te halen. » Zien, dat is, olympisch, het laatste, het verste, het diepste. Daar schuilt niets meer 'achter'. Hier valt gewoon te lezen. To read off.
Wat zie je dan?
- Waar je de blik ook wendt, je ziet veelheid.
- Waar je ook kijkt, je ziet verscheidenheid.
- Waar je het oog ook op laat vallen, je ziet eindigheid, beperktheid, vergankelijkheid, contingentia.
- En tussen die vele, verschillende, eindige en beperkte zijnden merk je overal beweging, wisselwerking, interacties.
- Je ziet blijvers naast verdwijners. Je ziet dat alles 'constant in beweging' is. Géén dag is een kopie van een vorige.
- Je ziet dat niets zich neerlegt bij de gegeven toestand. Niets. Alles wil het net anders. Winden waaien, water stroomt of golft, duinen wandelen in de woestijn, planten groeien, bloeien, dragen vrucht. Geen plekje grond blijft onbegroeid of ongemoeid. Zelfs bergketens, zoals de Andes, zijn constant 'on the move'.
- Je ziet dingen die samenhokken, je ziet dingen die elkaar afstoten. Zelden stoot je op onverschilligheid.
- Je ziet dingen die zich inspannen om in die wervel van veranderingen onveranderd te blijven en om zichzelf te bestendigen, zichzelf in het Zijn te bewaren, al was het minimaal: planten die om water vragen, dieren die vreten of drinken zoeken; je ziet foto's, souvenirs, memoires, musea, verzamelingen, albums, onderhoudsproducten, renovaties, restauraties,...
- Je ziet verscheidenheid met onderlinge incompatibiliteit: water en vuur, kat en hond, positief en negatief.
- Je ziet ook verscheidenheid met veel onderlinge overeenkomsten en constanten: niemand zal moeite hebben om de gelijkenissen tussen een bulldog, een dwergpinscher en een pekinees te zien, (reuen noch teefjes kennen rassenscheiding) of om de overeenkomsten tussen een Przewalskypaard, een Brabants trekpaard en een shetlanderpony; de giraf heeft zeven halswervels net zoals het stekelbaarsje of het guppyvisje van twee cm. Zelfs tussen hond, paard, giraf en ook vis vallen de sterke overeenkomsten en gelijkenissen op.
2.2 Zien leidt tot vragen, niet tot weten.
Uit wat je zo ziet, rijst de eerste reeks vragen:
Vanwaar en waarom die veelheid?
Vanwaar en waarom die eindigheid?
Vanwaar en waarom die verscheidenheid?
Vanwaar en waarom in de ononderbroken beweging die overal aanwezige trouw van de dingen aan de eigen eigenheid van het zelf?
Vanwaar en waarom die algemene openheid naar en voor andere zijnden: die gerichtheid op interacties?
Vanwaar en waarom die constanten en overeenkomsten in de veelheid en verscheidenheid?
Vanwaar en waarom die veelvormige interacties?
En vanwaar en waarom die overal actieve algemeenheden, die universalia? Zelfs ver over de grenzen van de soorten heen.
2.3
Zoeken we naar verbanden tussen de gevonden verschijnselen, dan dringt zich de eindigheid op als bron van veelheid en verscheidenheid en merk je dat de eindige en daarom vergankelijke zijnden steun zoeken bij elkaar en dat ze daarom tot interacties open staan naar en voor elkaar. Je beseft dat verscheidenheid veronderstelt dat de zijnden zijn en blijven wat ze zijn, dwz dat ze trouw zijn aan zichzelf: het paard wil paard blijven; koper wil geen goud worden; als de zon plots poolster zou worden, dan vindt geen kapitein op de oceanen nog zijn thuishaven. Je vraagt je af hoe kunnen trouw aan zichzelf en openheid samengaan in wisselwerking, in interacties? Alleen als zoet water zoet water blijft, kunnen planten en dieren leven; alleen als zuurstof zuurstof blijft, kunnen we blijven ademen en leven.
2.4
Daaruit dringen zich reeds een paar conclusies op:
1. - Eindigheid, beperking, begrenzing, die lijken niet zo'n vloek als zo vaak beweerd wordt. De eindigheid is blijkbaar de bron van de weelde en van de diversiteit op onze Aarde. We leven in een weelderige en variërende realiteit, dankzij die eindigheid van de zijnden.
2. - De dingen interageren met elkaar niet zomaar, blindweg, maar in trouw aan zichzelf gericht vanuit hun eindigheid en openheid als bron en met het doel te overleven.
3. - Geen zijnde blijkt uit zichzelf de eigen zijnsmogelijkheden te kunnen uitputten. Daarom staat elk zijnde bij zichzelf in het krijt en ook bij de andere. Maar daardoor staat elke zijnde ook voor een open toekomst.
4. - Er zit duidelijk een gerichtheid in de interacties. Daarop stoelt de mogelijkheid van evolutie naar nieuwe en hogere zijnsniveaus.