10 Zoektocht bewegwijzerd door vraagtekens
9 INTENTIONALITEIT & TRANSCENDENTIE
9.0 Alle transcendentie wortelt in eindigheid. Zonder eindigheid geen transcendentie.
Intentionaliteit noch transcendentie horen thuis in de wat buitenissige categorie van de epifenomenen. Het zijn noch accidentia noch een soort huidtepels of wratten van het Zijn. Daarvoor worden de epifenomenen nochtans te vaak versleten.
Intentionaliteit en transcendentie zitten onontwarbaar ingeweven in de textuur van ons Zijn zelf. Zijn is nooit los verkrijgbaar. Zijn vind je enkel in concrete, singuliere, gesitueerde zijnden.
Daarom moet je van het Zijn van concrete zijnden uitgaan om iets zinnigs over intentionaliteit en transcendentie te kunnen zeggen. Dat vergat echter wel de geniale Ed. Husserl. Volgens mij zijn er maar twee vruchtbare inrijpoorten, 'ostia' zoals Thomas dat noemde, om iets zinnigs over intentionaliteit en transcendentie te kunnen vernemen. Die inrijpoorten zijn het Ego van de concrete zijnden en hun contingentia. Deze zijn intens, maar mysterieus, Gordiaans met elkaar verknoopt.
Alle zijnden zijn contingent, zijn begrensd, zijn eindig. Vanuit die contingentia zijn ze alle in hun Zijn en hun Ego bedreigd. Alleen kan geen zijnde ook maar één ogenblik de Grijns van het Niets overleven. Daarom dat alle zijnden vanuit hun fundamentele zijnsnood, vanuit hun fundamentele zijnsarmoede uitzien naar onmisbare compensatoire zijnstransfusies. Alle zijnden zijn vanuit hun begrensde Zijn gericht op zijnssteun van en zijnsaanvulling door andere zijnden. Dat is de bron van alle intentionaliteit: gerichtheid vanuit de eigen zijnsnooddruft op aanvullende externe zijnscompensaties. Gericht op constante compensatoire interacties met vreemde zijnden om steeds weer de Grijns van het Niets schaakmat te zetten. Vanuit de constante interne zijnsnood treden alle zijnden voortdurend naar buiten. Dat gebeurt bij de mens in 'overdrive'.
9.1 Transcendentie
Toch weer de vraag: waarom leggen de zijnden zich niet neer bij hun eindigheid als lot; waarom aanvaarden ze hun begrensdheid niet en willen ze niet het loodje leggen?
Die wil-tot-overleven-over-de-grens-van-de-eigen-eindigheid in alle zijnden vindt zijn bron in hun Zijn zelf. Zijn duldt geen begrenzing. Zijn duldt nergens enige vorm van inperking. Zijn aanvaardt zeker geen confrontatie door de Grijns van het Niets. In elk zijnde schreeuwt het Zijn de Grijns van het Niets een luid « 't En Zal! » toe. Die wil-tot-verzet van het Zijn in elk zijnde is de 'drive' die alle zijnden uit zichzelf en naar buiten doet treden. In elk zijnde verzet het Zijn zich tegen de eigen contingentia, tegen de eigen zijnsnood, tegen de eigen zijnsbeknotting. De gloed van het Zijn in elk zijnde stuwt dit zijnde tot zelfbestendiging. Elk zijnde, hoe onooglijk ook, heeft in zich voldoende 'zijnsbody' en wil dit eigen Zijn assertief bevestigen, verdedigen en bestendigen. Dat is het Ego dat in elke zijnde de strijd aangaat met de Grijns. Want voor elk zijnde is bestaan een zorg, is Zijn een DOEN, is Zijn het resultaat van STRIJDEN, van een ononderbroken polemos. Zo is Zijn een zeer bedrijvig en mobiel atelier, waarbinnen elk Ego zijn unieke en aparte rol speelt in intense coördinatie met de vele anderen
In dat Ego, in dat verzet tegen eigen ondergang wortelt de trouw van elk zijnde aan zichzelf en aan het Zijn in zichzelf. In dat Ego wortelt ook de trouw aan het Zijn dat elk zijnde terugvindt en herkent in alle andere zijnden, en waarop alle compensatoire interacties rusten en gericht zijn. Dat Ego is zelfhandhaving. Die wil-tot-overleven vind je b.v. bij het atoom en zelfs van de partikels erin, bij de wolf die zijn territorium afzet via urinevlaggen, of bij de ster die haar baan vrijwaart van vreemde indringers. Dat Ego lijkt me het echte mysterie in elk zijnde. Die vastberaden wil tot overleven als Ego.
Op dat diepe zijnsniveau klatert volgens mij de bron van alle intentionaliteit en van alle transcendentie.
9.2 Eindigheid als openheid
In onze eigen eindigheid wortelt onze openheid naar of voor de dingen. Om die eindigheid te compenseren, zullen we in de evolutie specifieke organen ontwikkelen om die openheid alle kansen tot ontplooiing te kunnen even. Om van ons open wezens te maken, die met ogen, oren, reuk en tastzin naar de wereld gekeerd staan en die wereld bij ons binnen brengen. Die organen, die zintuigen zijn gericht op allerlei vormen van zijnstransfusie. We staan veel meer open naar de wereld dan de teek, die enkel op warmte en boterzuur reageert. (J. von Uexküll) Die gerichtheid op compensatoire zijnstransfusies is overal. Wat gebeurt er als een leraar les geeft? Wat gebeurt er als een arts een diagnose stelt en zijn patiënt een medicijn voorschrijft? Wat gebeurt er als een sportvrouw of- man een topprestatie neerzet? Telkens wordt Zijn getransfuseerd, telkens wordt zijnstekort aangevuld. Telkens worden zijnsbehoeften aangevuld of zijnstekorten gecompenseerd.