10 Zoektocht bewegwijzerd door vragen
8.0 Alle Zijn is ZORG.
Zijn is nooit een zelfverzekerde, in zichzelf besloten basaltzuil, maar zorgelijk en bedelend openstaan naar de andere zijnden om het eigen zijnstekort aan te zuiveren: zorg om te overleven, om te duren. Zorg om het eigen Zijn te bestendigen. Zorg echter draagt een Janushoofd. Zorg is gekeerd naar het behoud van het eigen Zijn, maar kijkt tevens uit in de wereld op zoek naar handlangers.
In de schitterende inkomhal van het Leuvense Academische Ziekenhuis Gasthuisberg lopen dagelijks ruim twintig duizend mensen af en aan. Allen verschillen ze, maar in één aspect zijn ze allen elkaars gelijken: ze willen allemaal leven, gezond leven en leven vermeerderen. Volop leven. Overvloedig leven. Ten volle leven. Ze willen zélf leven. Maar allen zoeken of bieden ze externe hulp, soms via zware inspanningen en/of investeringen. Niemand daar aanvaardt de ervaren, de opgedrongen levensgrenzen of levensbeperkingen, van binnenuit of van buitenaf opgelegd. Allen schoppen ze hevig aan tegen elke vorm van levensbegrenzing. Beleefde, ervaren of 'vreemde' levensvermindering, in de vorm van ziekte, gebrek, onvermogen, onwetendheid of enig andere vorm van zijnsbegrenzing. Allen hebben ze een idee van een beter leven, van levensvolheid, van levensvermeerdering. Allen hebben een idee van beter-schap. Allen hebben ze weet van iets dat er niet is, dat er zou moeten zijn, iets waarop ze menen recht te hebben. Zoveel recht zelfs dat de gemeenschap mee moet betalen om het te verkrijgen: subsidies om hun verzorging of om hun studies te bekostigen.
Idee hebben van/ weet hebben van / menen: Waarvan? Waarover? Hoe? Op welke basis?
Wat n causaliteit!
Vraag: Hoe komen we op dat idee van beter en méér? Vanwaar weten we dat? Aan welke bron voedt zich die mening over een voller leven? Zien we dat? ZIEN? Waar? Hoe?
Hier blijkt voor de zoveelste maal dat we de realiteit, zoals ze ons aangereikt wordt, niet aanvaarden.
We willen de eindigheid van de realiteit niet slikken. We zijn ervan overtuigd dat de 'gedachte', de 'ideële' realiteit ver uitstijgt boven de bestaande, ervaren realiteit. Hoe? Lijkt het ideële reëler dan het grijpbaar reële? Op welke basis? Is dat niet de wereld op zijn kop?
8.1
Nochtans, die realiteit in haar eindigheid is tastbaar, zelfs opdringerig aanwezig. Tastbaar aanwezig, en toch vragen velen meteen: « Is die tastbare realiteit de enige, de hele, de 'echte' realiteit? », « Is dat alles? » Waarom vragen we dat? Vanwaar komt die vraag naar méér, naar iets dat uitstijgt boven het grijpbaar gegevene? Blijkbaar plakken we niet onlosmakelijk op de realiteit, slorpt zij ons niet restloos op, zinken we niet spoorloos in het tastbare weg. Waar halen we dan toch die ruimte, die onmisbare afstandelijkheid tegenover de realiteit, nodig om vragen te kunnen stellen? Waar is die schakelruimte? Die koppeling, die 'boîte'?
Die tastbare werkelijkheid kan werken als een zwart gat dat alle licht aanzuigt, opslorpt en vernietigt. Wie uitsluitend binnen die tastbaarheid blijft, wie exclusief binnen de contractio blijft, wie binnen het bereikbare, tastbare en grijpbare blijft, wie zich daarin opsluit of laat opsluiten, die wordt in de complete duisternis gezogen en erin opgeslorpt. Alleen wie inziet (in-ziet) dat elke contractio maar een eerste stap is, maar een aanvangsfase is in een Werdegang die leidt, via de epifanie naar de verrijking van de Exuberante, naar een door de epifanie te verrijken en te verheerlijken Exuberante, alleen die kan God, kan de Exuberante, passend vereren. Passend voor beiden. En ervoor jubelen, zingen en dansen.
God ligt in het toekomstperspectief van de epifanie. God is zijn/haar eigen toekomst: toekomst bemiddeld door epifanie die over de mens loopt. Dat is onze bijna ondraaglijke verantwoordelijkheid: de toekomstige weelde van de Exuberante in zijn/haar geëpifaneerde gestalte mede realiseren voor de eeuwigheid. De weelde die wij niet epifaneren, zal er nooit zijn; ze zal een leegte achterlaten die nooit aangevuld zal worden.
|