10 Zoektocht bewegwijzerd door vraagtekens
4.0
INTERACTIES & OPENHEID
Als ik blijf kijken, dan valt me nog veel meer op. Ik zie dat de dingen elkaar opzoeken of afstoten. Ik merk dat ze in elke geval maar zelden voor elkaar totaal onverschillig zijn. De dingen zijn in elkaar geïnteresseerd. Ze staan open naar en voor elkaar. Is die openheid, die gerichtheid op elkaar niet mysterieus? Gerichtheid op kosmisch niveau zowel als op atomair niveau. Overal ontmoet je de complexiteit van op elkaar betrokken zijnden in hun strijd om te Zijn, om te overleven. Galaxieën, zonnestelsels, planeten, planetoïdes, naast elektronen en protonen, en nog kleinere deeltjes, die alle met elkaar in strakke verbinding staan om te overleven. En waar nooit rust heerst.
4.1
Ik geef een uitgewerkt voorbeeld.
Vanuit hun eindigheid, vanuit de dreiging van het Niets, geconfronteerd met de Grijns, hebben de zijnden blijkbaar elkaar nodig. Elkaar nodig om te duren, om te overleven, elkaar nodig om zich in het Zijn te handhaven. Planten hebben lucht nodig, licht, zelfs van de verre zon. Uit de lucht plukken ze het licht van de zon en uit de donkere Aarde putten ze water, zouten en mineralen. Zo kun je zeggen dat elke plant tiert op het snijpunt van twee krachtlijnen: een krachtlijn die vanuit de kosmos met de niet te overtreffen snelheid van het licht neerdaalt en een krachtlijn die uit de donkere Aarde traag en moeizaam opklimt. En op dat snijpunt verricht het chlorofyl zijn wonderen in onoverzienbare en steeds aangroeiende diversiteit.
Dieren teren op reeds bestaand leven. Bepaalde dieren, de predatoren, teren zelfs op andere diersoorten. De voedselpiramide demonstreert ten overvloede de intense samenhang binnen de verscheidenheid van de zijnden, de intense zijnsafhankelijkheid tussen de zijnden.
Wind waait stof samen in een holte tussen keien. Die keien zorgen voor lokale temperatuurverschillen met de omgeving waardoor condensatie ontstaat en het bijeen gewaaide stof vochtig wordt, samenklit en vochtig blijft. Op de grillen van de wind dwarrelen mossporen op dat laagje vochtige stof; deze sporen blijven erin vastkleven en ontkiemen tot mos. Dit plukje mos kan nu nog meer vocht vasthouden, zodat een aangedwarreld berkenzaadje er zijn bedje gespreid vindt: mineralen, vocht, redelijk constante temperatuur, organisch mosmateriaal. Dat zaadje kan zich daar innestelen en ontkiemen, wortel schieten, zich verankeren tussen die keien, terwijl de takken als orantes de armen naar de zon heffen. En weldra kunnen vogels in de oksels van de takken van de berk hun nesten bouwen. Niemand heeft dat ooit gepland, of voorzien. Maar het gebeurt. Het gebeurt dagelijks, op vele plaatsen, over de hele Aard, al eeuwen, al millennia lang.
De dingen 'staan voetje' voor elkaar, overal, altijd.
De dingen staan elkaar ter zijde en dat gebeurt gewoon dagelijks, in het kader van de strijd om het eigen zelfbehoud van elk afzonderlijk en van het geheel. Die interesse van de dingen voor elkaar, die getrapte en hiërarchisch opgebouwde samenwerking, ligt b.v. aan de basis van een boom.
En weer stoten we op de vraag: Waar ligt de basis voor die over zo erg verschillende niveaus gespreide interesses en interacties? Miljarden jaren evolutie inroepen is het probleem toedekken. In elk geval liggen de mogelijkheden in-gevouwen, in-geplooid in de materie voordat ze er zich uit zouden kunnen ont-wikkelen, op mineraal, vegetatief of animaal niveau.
Er huist in de zo verschillende dingen, in hun naakte materialiteit blijkbaar een fundamentele congenialiteit, een diepe zijnsverbondenheid.