In het spoor van Heidegger zoeken naar de zin van Zijn.
22-03-2006
5.0 Eindigheid heeft haar charmes
10 ZOEKTOCHT BEWEGWIJZERD DOOR VRAAGTEKENS 5. Eindigheid heeft haar charmes
5.0 Eindigheid als inrijpoort
Eindigheid en vergankelijkheid zijn algemeen, universeel: alle zijnden zijn eindig en vergankelijk. Zelfs basaltzuilen verbrokkelen tot gruis. Eindig in zichzelf, naar in-houd. Ook eindig naar buiten toe: naar eigen begrenzing en omgrenzing. Opgesloten in zichzelf. Koper kan het kleine sprongetje naar het goud niet maken, alle hulp en vindingrijkheid van de alchemisten ten spijt. Een paard zal nooit als astronaut door het zwerk zeilen of als een Pegasus. Alle dressuur van de beste dierenstemmers ten spijt blijft een tijger een roofdier. Deskundigen in dierengedrag beweren dat de mens geen enkel dier ooit tot huisdier getemd heeft: zo heeft het paard b.v. zichzelf getemd, voor het zich door ons liet gebruiken, beweert Stephen Budiansky. De zijnden zijn ook eindig naar hun interacties met en uitwerking op de andere, op de Umwelt-zijnden. Eindig in de actualisatie van hun mogelijkheden.
5.1 Positieve gevolgen van Eindigheid
5.1.a Veelheid
Eindigheid baart veelheid. En paradoxaal genoeg is die veelheid zonder begrenzing: er kan er altijd nog wel eentje bij. Die vele eindige zijnden lopen elkaar voortdurend voor de voeten. Koppel die eindigheid van de zijnden aan hun trouw aan zichzelf en verscheidenheid komt in zicht. Biodiversiteit danken we aan de trouw van de levende wezens aan zichzelf in hun eindigheid, ook in hun voortplanting. (Al groeit de diversiteit via de 'muiters'.)
Veelheid, en toch eigenheid. Toch telkens een zelf. Toch telkens een Ego. Zie maar wat het kost of oplevert om een onooglijk atoompje te splitsen, of te fussioneren. En toch is dat bij levende wezens veel geprononceerder.
5.1.b Verscheidenheid
Bestaan valt samen met Ego. Ego valt samen met bestaan, houdt ermee op. Bestaan verdwijnt met het Ego. Waar wortelt die verscheidenheid? In de eigenheid? In de trouw aan zichzelf? In de trouw aan de voorlopige eigen actualisatie van de eigen zijnsmogelijkheden. In het zich assertief afzetten als een zelf tegen de andere zijnden. Zo maakt elk zelf de andere tot ANDERE want niet-ik. Elk Zelf affirmeert zichzelf als anders dan de andere, als onderscheiden van de andere. Zodra een Zelf zich affirmeert tegenover de anderen, creëert het andersheid; creëert het verschil, onderscheid en afscheiding, en ontstaat er afstand en veelheid. Elk Zelf maakt concurrenten, maakt rivalen, degradeert anderen tot tegenstanders, tot bedreiging van het eigen bestaan. Verschil wordt bron van naijver. Geen boom gunt een andere boom het zonlicht. Geen leeuw laat een hyena peuzelen aan zijn kreng. Zo botst elk Zelf met dit anders-zijn van de anderen. Als elk Zelf zichzelf assertief bevestigt en afzet tegen de rest, dan lokt het ook de andere zijnden tot dezelfde assertieve zelfbevestiging.
Vraag: Hoe spoort die assertieve zelfbevestiging met die intense, complexe en, in strenge coördinatie, intens op elkaar betrokken en afgestemde compensatoire interacties?
En toch zien we in die verscheidenheid constanten en gradaties in die constanten. Gradaties van gelijkenissen en overeenkomsten. Gelijkenissen, universalia: eindigheid; zelfaffirmatie; zelftrouw; nood aan anderen ter aanvulling van eigen zijnsnood. Universalia over de privégrenzen van de Ego's heen.
5.2
Mensen grijpen steeds drastisch in hun milieu in.
De eigen eindigheid drijft de mens naar de andere zijnden, bedelend om brood, lucht, kleding, behuizing. Het aangeboden milieu voldoet zelden of nooit. Mensen echter passen ZICHZELF nooit aan. Ze passen wel hun milieu aan. Ze leggen de aanpassingslast elders. Ze grijpen in hun milieu in. Alleen, zonder hulp van een aangepast milieu, kunnen ze niet duren; ze overleven niet zonder dat aanpassend ingrijpen in het milieu. Geen mens overleeft zonder hulp van velen en vele zijnden uit zijn omgeving. Bekijk de hulpeloosheid van elk mensenkind. Vandaar de nood aan opvoeding, letterlijk en figuurlijk, aan scholing, aan studie en onderzoek, aan traditie, aan extrauteriene evolutie.
En wat blijkt: uit die veelheid en verscheidenheid putten de beperkte zijnden hun voordeel. Zijnden staan, - naast hun zelfbevestiging - ook open naar/voor elkaar. Zij halen en puren aanvullend Zijn uit de naburige zijnden.
Zie ons hier zitten.
- De maag goed gevuld met complexe en gecoördineerde vaste en vloeibare stoffen.
- De longen voortdurend vullend met verse lucht, geladen met zuurstof, en tevens koolstof uitademend.
- Gekleed, deels uit behoefte en deels uit schroom en schaamte, om het eigen lichaam onzichtbaara te maken. (Ik heb nooit begrepen waarom mensen zulke problemen hebben met hun eigen lichaam. Waarom ze zich daarvan moeten verwijderen, distantiëren, door middel van kleding. Waarom het naakte lichaam zo'n privézaak is, etc. Want zelfs de eigen kleding creëert afstand tegenover het eigen lichaam.)
- Op een (complexe en gecoördineerde) stoel, aan een (complexe en gecoördineerde) tafel.
- Voorzien van complex schrijfgerei.
- In een (complexe en gecoördineerde) verwarmde kamer.
Vele van deze complexe en gecoördineerde entiteiten zijn man-made of ' man-polluted'. Als solitair, als pilaarbewoner, bestaan we niet. Nooit. We bestaan steeds en enkel als solidair. Niets bestaat als solitair. Er zijn geen eremieten. Nooit solitair. Altijd solidair.
5.3 Vraag:
Wij, die zo gesteld zijn op onze eigenheid, op onze privacy, op onze individualiteit, op ons Ego, op onze eigenwaarde, op onze auteursrechten, of onze prestaties (bekijk b.v. maar de lange lijsten van medewerkers bij de aftiteling van een film of tv-programma.) wat zouden we zijn zonder de assistentie van duizenden dingen die ons in het Zijn houden, die ons ongevraagd en ongewaardeerd gewoon minstens in het bewustzijn houden?
Waar blijft dan ons glorieuze Ego? Hoe drijft in die brij van afhankelijkheden, ons eigen ZELF, ons Ego boven?
Als ik blijf kijken, dan valt me nog veel meer op. Ik zie dat de dingen elkaar opzoeken of afstoten. Ik merk dat ze in elke geval maar zelden voor elkaar totaal onverschillig zijn. De dingen zijn in elkaar geïnteresseerd. Ze staan open naar en voor elkaar. Is die openheid, die gerichtheid op elkaar niet mysterieus? Gerichtheid op kosmisch niveau zowel als op atomair niveau. Overal ontmoet je de complexiteit van op elkaar betrokken zijnden in hun strijd om te Zijn, om te overleven. Galaxieën, zonnestelsels, planeten, planetoïdes, naast elektronen en protonen, en nog kleinere deeltjes, die alle met elkaar in strakke verbinding staan om te overleven. En waar nooit rust heerst.
4.1
Ik geef een uitgewerkt voorbeeld.
Vanuit hun eindigheid, vanuit de dreiging van het Niets, geconfronteerd met de Grijns, hebben de zijnden blijkbaar elkaar nodig. Elkaar nodig om te duren, om te overleven, elkaar nodig om zich in het Zijn te handhaven. Planten hebben lucht nodig, licht, zelfs van de verre zon. Uit de lucht plukken ze het licht van de zon en uit de donkere Aarde putten ze water, zouten en mineralen. Zo kun je zeggen dat elke plant tiert op het snijpunt van twee krachtlijnen: een krachtlijn die vanuit de kosmos met de niet te overtreffen snelheid van het licht neerdaalt en een krachtlijn die uit de donkere Aarde traag en moeizaam opklimt. En op dat snijpunt verricht het chlorofyl zijn wonderen in onoverzienbare en steeds aangroeiende diversiteit.
Dieren teren op reeds bestaand leven. Bepaalde dieren, de predatoren, teren zelfs op andere diersoorten. De voedselpiramide demonstreert ten overvloede de intense samenhang binnen de verscheidenheid van de zijnden, de intense zijnsafhankelijkheid tussen de zijnden.
Wind waait stof samen in een holte tussen keien. Die keien zorgen voor lokale temperatuurverschillen met de omgeving waardoor condensatie ontstaat en het bijeen gewaaide stof vochtig wordt, samenklit en vochtig blijft. Op de grillen van de wind dwarrelen mossporen op dat laagje vochtige stof; deze sporen blijven erin vastkleven en ontkiemen tot mos. Dit plukje mos kan nu nog meer vocht vasthouden, zodat een aangedwarreld berkenzaadje er zijn bedje gespreid vindt: mineralen, vocht, redelijk constante temperatuur, organisch mosmateriaal. Dat zaadje kan zich daar innestelen en ontkiemen, wortel schieten, zich verankeren tussen die keien, terwijl de takken als orantes de armen naar de zon heffen. En weldra kunnen vogels in de oksels van de takken van de berk hun nesten bouwen. Niemand heeft dat ooit gepland, of voorzien. Maar het gebeurt. Het gebeurt dagelijks, op vele plaatsen, over de hele Aard, al eeuwen, al millennia lang.
De dingen 'staan voetje' voor elkaar, overal, altijd.
De dingen staan elkaar ter zijde en dat gebeurt gewoon dagelijks, in het kader van de strijd om het eigen zelfbehoud van elk afzonderlijk en van het geheel. Die interesse van de dingen voor elkaar, die getrapte en hiërarchisch opgebouwde samenwerking, ligt b.v. aan de basis van een boom.
En weer stoten we op de vraag: Waar ligt de basis voor die over zo erg verschillende niveaus gespreide interesses en interacties? Miljarden jaren evolutie inroepen is het probleem toedekken. In elk geval liggen de mogelijkheden in-gevouwen, in-geplooid in de materie voordat ze er zich uit zouden kunnen ont-wikkelen, op mineraal, vegetatief of animaal niveau.
Er huist in de zo verschillende dingen, in hun naakte materialiteit blijkbaar een fundamentele congenialiteit, een diepe zijnsverbondenheid.
Nu komen we aan een derde reeks waarnemingen. Want er valt nog meer waar te nemen in de realiteit waarin we leven. Overal ontmoet je complexe zijnden. In feite zie je alleen complexe zijnden. Enkelvoudige, simpele zijnden zijn man-made, zijn artefacten, zijn kunstmatig, zoals b.v. gedemineraliseerd water. Simpele zijnden bestaan dus niet uit zichzelf. Het vraagt b.v. veel zorg om een aseptisch milieu te scheppen, om zuivere rassen te kweken, om allerlei interacties, complexiteiten en de vermengingen van de vele verschillende zijnden te weren. In elk ziekenhuis zijn nabij de ok's de 'terminators' zeer actief. Elke plaats is complex. Elk gebouw is complex. Ook een spin is complex. In al hun eenvoud zijn zelfs bacteriën of virussen complex. Ze zijn niet alleen complex, maar ook nog perfect gecoördineerd. Intern gecoördineerd, maar ook extern gecoördineerd en aangepast aan het milieu.
Vraag: vanwaar en waarom die complexiteit en die coördinatie? Die gecoördineerde complexiteit?
3.1 Vragen?
Hoe meer we kijken en hoe meer we zien, hoe meer vragen voor ons opdoemen. Het blijkt dat zien toch niet het laatste is. Het blijkt tevens dat zien geen gladde glijbaan naar kennis is: het leidt ons naar nog meer vragen. En zeker niet naar definitieve antwoorden.
Dat refreintje hebben de dichters ons al vaker voorgezongen.
3.2
Daal je af naar kleinere niveaus, dan wordt noch de complexiteit noch de coördinatie er eenvoudiger of simpeler op. Integendeel, de complexiteit en de coördinatie worden zelfs intenser en omvattender.
3.2.a
Elk levend lichaam is een complex van organen, die intens op elkaar afgestemd zijn, die intens samenwerkend en gecoördineerd in elkaars dienst staan en die in hun werking van elkaar afhankelijk zijn. Elk orgaan werkt afzonderlijk volgens een eigen, interne wetmatigheid en toch tevens sterk in voeling met al de andere organen, onder supervisie van het hele lichaam. Alleen in een dood lichaam verliezen die vele organen en hun elementen alle coördinatie en gaan nu zelfs al die vooraf elkaar via interacties compenserende elementen hun eigen gang en hernemen ze hun onafhankelijkheid en totale autonomie. Bij de dood valt het effect van de compenserende gerichtheid en coördinatie weg. De compensatoire interactie stokt. Nabijheid leidt dan tot wederzijdse afbraak.
Vraag: Wat maakt dat die organen, bij leven, alle hun autonomie zo intens op elkaar afstellen en afstemmen, en hun acties bijna uitsluitend in compensatoire interacties inbouwen? En hoe komt het dat na de dood die gerichtheid op elkaar omslaat en dat de autonomie van elk orgaan, helemaal alleen en totaal losgeslagen, haar eigen wetmatigheden volgt, zonder oog voor de compensatoire gevolgen van de interacties voor het geheel?
3.2.b
Onderzoek je nu binnen het lichaam de organen, dan stuit je weer op complexiteit en coördinatie. Elk orgaan op zich is weer een complex van intens samenwerkende, gecoördineerde en georganiseerde onderdelen. Bloed, nieren, of longen, ze zijn complex, complex in zichzelf en complex in hun interacties met de omringende organen. Elke knie, elke enkel, elke voet b.v. is op zich een wonder van coördinatie, functionaliteit en zuinigheid.
3.2.c
Nog lager op de schaal van grootheden vind je de cel. De gewone leek loopt normaal verloren in de complexiteit van elke op zich toch zo onooglijke cel. Het vraagt jaren intense studie om die complexiteit enigszins te kunnen overzien. Het heeft eeuwen studie van de knapste koppen gevergd, en er was soms zelfs beunhazerij in het spel om de samenstelling ervan te ontrafelen. Hoe verscheiden de cellen in elk lichaam ook wezen, hoe complex elke cel afzonderlijk ook weze, toch zijn tussen alle cellen opvallende constanten en gelijkenissen, structuren en patronen te vinden. Ik vraag me af of we die hechte coördinatie niet kunnen beschouwen als een vorm van transcendentie op het niveau van de materie, van de elementen.
3.2.d
Wenden we ons tot de anorganische wereld, dan stoten we ook daar vlug op een veelheid en verscheidenheid en op een complexiteit van moleculen en atomen. En weer ontmoet je in die veelheid en verscheidenheid opvallend veel constanten, overeenkomsten en gelijkenissen. Mendelejev heeft die verscheidenheid en die constanten in een overzichtelijke tabel weten te ordenen, in zijn beroemd Periodiek Systeem.
3.3 Conclusie
Dat de materie een ellendig hoopje chaos zou zijn, opgesloten in zichzelf, wordt door de materie zelf flagrant tegengesproken. We worden verbaasd door de overrompelende veelheid, door de verwarrende verscheidenheid en door het feit dat daarin toch zoveel eenheid en eenvoud, zovele constanten en gelijkenissen te vinden zijn. Overbluft ook door zoveel gecoördineerde compensatoire interacties.
Dat gestructureerde complexiteit mogelijk is! Dat coördinatie kàn!
Zoveel eenheid in veelheid: eenheid >< veelheid
Zoveel constanten in verscheidenheid: gelijkenis>< verscheidenheid
Zoveel bestendigheid in veranderingen: continuïteit >< veranderlijkheid
Continuïteit in veranderingen? Gerichtheid? Welke? Hoe kun je dat verklaren? Hoe verklaar je die tegenstellingen? Vanwaar komen die? Wat ligt daar aan de basis? Wat verbindt die?
3.4
Maar, zijn dat vragen die ons nog echt bezighouden? Of beschouwen we die vragen als beuzelarijen? Zijn we daar niet allang blind en immuun voor? Kijken we van deze verschijnselen nog wel op, ze doen zich immers in onnoemelijke aantallen dagelijks voor onze ogen voor. Verwonderen we ons nog over een celdeling? Is toch niet elke celdeling een wonder op zich? Een wonder van complexiteit en accuratesse. Een wonder van gedrongen en geïntegreerde veelheid. Maar omdat ze zich miljarden malen dagelijks onzichtbaar voor het blote oog afspeelt, vallen ze buiten onze aandacht. Is niet ELK levend wezen een mysterie? Een wonder van geïntegreerde en gecoördineerde veelheid. Zet niet elke vorm van leven de wetten van de thermodynamica en de entropie een lange neus? Zijn wij niet blind voor het mysterie van het leven dat ons voortdurend omgeeft en draagt?
M. Heidegger vond dat het net de taak van de filosofie was de schaal van het voor de hand liggende, van het vanzelfsprekende te doorbreken. Ons attent te maken en open te stellen voor het zich constant voltrekkende en herhalende wonder van het Zijn en het zijnde en van het Zijn in de gestalte van het leven. Al de rest was bladvulling, goed voor derderangs geleerden. Toch!
Nu vang ik mijn eigenlijke zoektocht aan. Een verkenningstocht: rondkijken in de realiteit waarin we leven. (Dit is tweesporig: kosmisch versus humaan. Of driesporig: kosmisch, organisch versus humaan)
Kijken naar de wereld waarin ik leef. Dat trosseltje woorden bevat het hele programma van de volgende beschouwingen. (kijken/ wereld/ ik/ leven)
Kijken? Of zien.
Zwevend hoog in de lucht speurt de arend anders dan de tegen de Aarde gedrukte kikker. De solitaire haai ziet wat anders dan de haring in de veilige schoot van de school. De leeuw kijkt anders naar de zebra dan de zebra naar de leeuw. Elke mens ziet een andere wereld dan elk andere mens. Geen twee mensen zien dezelfde wereld. Er zijn zoveel verschillende werelden als er mensen zijn.
Kijken is tweepolig: het is Ego-geladen en wereld-gericht. Het is steeds een Ego dat kijkt: een individueel, gesitueerd Ego, geladen met een verleden, met motieven, met behoeftes en met interesses. Voor dat Ego verschijnt de wereld echter als een aanvulling van het eigen beperkte Ego. De wereld lijkt als een soort nog te veroveren, nog te incorporeren deel van het Ego, vaak zelfs een nog te verorberen Ego. De wereld lijkt zo een 'extended I'. De reiger die de kikker opvist, is niet begaan met die kikker. Die beschouwt hij enkel als voedsel voor zichzelf.
Dat Ego-geladen kijken wordt ook gekleurd met al de vroegere persoonlijke ervaringen en ontmoetingen met mensen, met gebeurtenissen, met dingen, met kunstwerken en met teksten. Zelfs de evolutie in de verste voorgeschiedenis speelt een actuele rol in dat kijken. De basismotieven van ons hedendaags gedrag werden 500.000 jaar gelden vastgelegd in de Afrikaanse savannes. Al die ervaringen richten dat zien, structureren het, verruimen of verengen, kleuren en soms ontluisteren of zelfs verhinderen dat zien. Met het konijn dat zigzaggend door het struweel ontsnapt aan een hond vluchten al de voorouders mee.
Dit Ego-geladen kijken past in het complex van de compensatoire interacties. Kijken is echter een heel aparte vorm van interactie: het is een afstandelijke vorm van interageren en het laat het bekekene fysisch onaangeroerd. Althans meestal, want we herinneren ons Sartres bewering: «L'enfer, c'est les autres. » Leven: directe betrokkenheid. Zonder wereld geen Ego.
2.1 Wereldbetrokkenheid
Toch vertrekt alle kennis van wat we waarnemen, van wat we zien. Nihil in intellectu nisi prius in sensibus. (Niets in het verstand wat niet eerst in de zintuigen was. Zoals dat al eeuwen herhaald wordt.) M. Heidegger zei zelf: « In de praktijk hebben we maar één plicht: dat is te kijken, om uit wat ons aangeboden wordt het pure zelf te halen. » Zien, dat is, olympisch, het laatste, het verste, het diepste. Daar schuilt niets meer 'achter'. Hier valt gewoon te lezen. To read off.
Wat zie je dan?
- Waar je de blik ook wendt, je ziet veelheid.
- Waar je ook kijkt, je ziet verscheidenheid.
- Waar je het oog ook op laat vallen, je ziet eindigheid, beperktheid, vergankelijkheid, contingentia.
- En tussen die vele, verschillende, eindige en beperkte zijnden merk je overal beweging, wisselwerking, interacties.
- Je ziet blijvers naast verdwijners. Je ziet dat alles 'constant in beweging' is. Géén dag is een kopie van een vorige.
- Je ziet dat niets zich neerlegt bij de gegeven toestand. Niets. Alles wil het net anders. Winden waaien, water stroomt of golft, duinen wandelen in de woestijn, planten groeien, bloeien, dragen vrucht. Geen plekje grond blijft onbegroeid of ongemoeid. Zelfs bergketens, zoals de Andes, zijn constant 'on the move'.
- Je ziet dingen die samenhokken, je ziet dingen die elkaar afstoten. Zelden stoot je op onverschilligheid.
- Je ziet dingen die zich inspannen om in die wervel van veranderingen onveranderd te blijven en om zichzelf te bestendigen, zichzelf in het Zijn te bewaren, al was het minimaal: planten die om water vragen, dieren die vreten of drinken zoeken; je ziet foto's, souvenirs, memoires, musea, verzamelingen, albums, onderhoudsproducten, renovaties, restauraties,...
- Je ziet verscheidenheid met onderlinge incompatibiliteit: water en vuur, kat en hond, positief en negatief.
- Je ziet ook verscheidenheid met veel onderlinge overeenkomsten en constanten: niemand zal moeite hebben om de gelijkenissen tussen een bulldog, een dwergpinscher en een pekinees te zien, (reuen noch teefjes kennen rassenscheiding) of om de overeenkomsten tussen een Przewalskypaard, een Brabants trekpaard en een shetlanderpony; de giraf heeft zeven halswervels net zoals het stekelbaarsje of het guppyvisje van twee cm. Zelfs tussen hond, paard, giraf en ook vis vallen de sterke overeenkomsten en gelijkenissen op.
2.2 Zien leidt tot vragen, niet tot weten.
Uit wat je zo ziet, rijst de eerste reeks vragen:
Vanwaar en waarom die veelheid?
Vanwaar en waarom die eindigheid?
Vanwaar en waarom die verscheidenheid?
Vanwaar en waarom in de ononderbroken beweging die overal aanwezige trouw van de dingen aan de eigen eigenheid van het zelf?
Vanwaar en waarom die algemene openheid naar en voor andere zijnden: die gerichtheid op interacties?
Vanwaar en waarom die constanten en overeenkomsten in de veelheid en verscheidenheid?
Vanwaar en waarom die veelvormige interacties?
En vanwaar en waarom die overal actieve algemeenheden, die universalia? Zelfs ver over de grenzen van de soorten heen.
2.3
Zoeken we naar verbanden tussen de gevonden verschijnselen, dan dringt zich de eindigheid op als bron van veelheid en verscheidenheid en merk je dat de eindige en daarom vergankelijke zijnden steun zoeken bij elkaar en dat ze daarom tot interacties open staan naar en voor elkaar. Je beseft dat verscheidenheid veronderstelt dat de zijnden zijn en blijven wat ze zijn, dwz dat ze trouw zijn aan zichzelf: het paard wil paard blijven; koper wil geen goud worden; als de zon plots poolster zou worden, dan vindt geen kapitein op de oceanen nog zijn thuishaven. Je vraagt je af hoe kunnen trouw aan zichzelf en openheid samengaan in wisselwerking, in interacties? Alleen als zoet water zoet water blijft, kunnen planten en dieren leven; alleen als zuurstof zuurstof blijft, kunnen we blijven ademen en leven.
2.4
Daaruit dringen zich reeds een paar conclusies op:
1. - Eindigheid, beperking, begrenzing, die lijken niet zo'n vloek als zo vaak beweerd wordt. De eindigheid is blijkbaar de bron van de weelde en van de diversiteit op onze Aarde. We leven in een weelderige en variërende realiteit, dankzij die eindigheid van de zijnden.
2. - De dingen interageren met elkaar niet zomaar, blindweg, maar in trouw aan zichzelf gericht vanuit hun eindigheid en openheid als bron en met het doel te overleven.
3. - Geen zijnde blijkt uit zichzelf de eigen zijnsmogelijkheden te kunnen uitputten. Daarom staat elk zijnde bij zichzelf in het krijt en ook bij de andere. Maar daardoor staat elke zijnde ook voor een open toekomst.
4. - Er zit duidelijk een gerichtheid in de interacties. Daarop stoelt de mogelijkheid van evolutie naar nieuwe en hogere zijnsniveaus.
Er werd me de vorige keer gesuggereerd iets over M. Heidegger te zeggen. Ik zal dat niet doen, uit eerbied juist voor hem. M. Heidegger was een stugge, eigenzinnige zwijger. Over Natorp zei hij, bij de aanvang van het college na diens overlijden: « Je kon uren geladen zwijgend met hem wandelen. » Hij was een provinciaal, bewust, gewild: hij wou niet naar Berlijn. Bleef trouw aan zijn inspiratiebron: het Zwarte Woud. Koppig was hij, zeer vasthoudend en consequent. Hij volgde trouw zijn 'ster'. Heel zijn leven lang.
Kort na de Eerste Wereldoorlog trok de jonge M. Heidegger als een frisse wind door de Duitse filosofie en heerste aan de universiteit als een 'ongekroonde koning ', al in 1919. (H. Arendt, H.-G. Gadamer) Studenten schreven zich in Freiburg-i.-Br. in voor Edm. Husserl, maar volgden massaal de lessen van zijn assistent M. Heidegger, omdat die een totaal andere thematiek behandelde, en die op een totaal nieuwe, eigenzinnige wijze bracht, tegen al de dominerende trends in. (Zoals M. Blondel met zijn L'Action in 1893.)
Velen vallen over M. Heideggers kortstondig nazi-verleden. Als je zijn filosofie niet de baas kunt, is dat een makkelijke uitweg om op de kap van M. Heidegger toch een graantje beroemdheid mee te pikken. In feite werd M. Heidegger in 1934 gevraagd door zijn collega's in Freiburg-i-Br. om rector van hun universiteit te worden, omdat ze wisten dat alleen iemand met zijn allure in staat was gepast tegenwerk tegen het nazisme te bieden. Na vier maanden reeds legde hij zijn ambt neer. Zijn colleges over Nietzsche uit die periode hadden een dubbele bodem. En in zijn beschouwingen over kunst uit die tijd behandelde hij uitvoerig een schilderij van een 'entartete Kunstler', Vincent van Gogh. Alleen hij die deze signalen van afkeuring en distantiëring wil zien, krijgt de verborgen boodschap.
M. Heidegger weigerde over filosofie te praten, hij DEED filosofie. Zelf, als mens, wilde hij beslist uit beeld blijven.
Als hij oud was, deed hij schriftelijk vastleggen dat in de uitgave van zijn verzamelde werken geen notenapparaat, noch registers opgenomen zouden worden. Hij weigerde alle karakteristieke parafernalia die de eruditie van wetenschappelijke werken moeten etaleren en demonstreren. Hij wilde enkel zijn filosofische teksten publiceren, en niets meer. Geen correspondentie. Geen notities. Geen biografische gegevens. Geen anekdotes. Zuivere filosofie.
Als je de lijst van M. Heideggers publicaties naloopt, valt het op dat hij alleen originele zuiver filosofische werken schreef, en geen erudiete 'Studie over...' of 'Overzicht van...', of 'Geschiedenis van...'
0.2
Ik wil nu een eindje met Guido Gezelle oplopen. Hij was een gulzig en constant verwonderd kijker. Kijken. Ik vat mijn visie op de realiteit waarin ik leef samen in één zin, die ik ontleen aan Maurice Merleau-Ponty.
« De mens vertolkt wat in het Zijn op hem wacht om gezegd te worden. »
Ik parafraseer: Het leven actualiseert en openbaart zo wat in de kosmos aan mogelijkheden verborgen ligt.
1.0 Vooraf:
Ik geef eerst zeer bondig, in een zeer gedrongen synthese, kort mijn visie. Dat kan de rode draad zijn die jullie zal gidsen tijdens de verdere uiteenzetting.
Kijken naar de realiteit waarin ik leef.
In die realiteit vind je tastbaar een veelheid en verscheidenheid van constant bewegende eindige zijnden. ALLE zijnden zijn eindig. Elk eindig zijnde heeft wel een eigenheid. Geen ding vloeit zomaar over in een ander zijnde zoals een inktvlek op een nat blad uitvloeit in de andere vlekken; of geen ding gaat op in het geheel en verdwijnt zoals een golf in de zee. Elk ding is zichzelf, en wil niet de andere worden. De dingen vertonen een wonderlijke trouw aan zichzelf. Deze tafel zal volgende maand nog een tafel zijn. Na een paar weken vakantie biedt ons huis ons trouw verder beschutting tegen de ongemakken van het klimaat.
Maar even waar is dat elk zijnde tevens openstaat naar/voor de andere zijnden. Door hun eindigheid verkeren de zijnden constant in zijnsnood, worden ze geconfronteerd met de Grijns van het Niets, met de eigen ondergang.
Elke mens b.v. is behoeftig: heeft behoefte aan grond onder de voeten, aan licht in de ogen, aan voedsel en vocht in de maag, aan lucht en zuurstof in de longen, aan geluid in de oren of geur in de neus. Elk zijnde heeft zijnsaanvullingen door andere zijnden nodig. Geen zijnde staat op zich, is solitair: er bestaan geen gesloten monades.
Uit veelheid, verscheidenheid en eigenheid ontspringen de mogelijkheden tot vele vormen van bewegen, van interactie tussen die zijnden: compensatoire interacties om de eigen zijnsbehoeften aan te vullen, waardoor de zijnden elkaar, althans even, een vorm van bestendigheid bezorgen, en de Grijns, voor even, schaakmat zetten.
1.1
Uit deze zijnsnoodzakelijke interacties, uit deze compensatoire interacties vloeien de mogelijkheden van de vele vormen van complexificatie en van coördinatie voort. Zo liggen de mogelijke wegen open naar groei en naar al de variaties van de evolutie. Vanuit haar oorsprong is die evolutie, op kosmisch niveau, lineair gestuurd door universele wetten en oorzakelijkheden.
Op levensniveau verloopt die evolutie totaal anders. Daar treden meer bifurcatiemogelijkheden op, meer kansen tot verscheidenheid, en daar vormen zich sterkere Ego's.
Hier rijst nu de vraag: Wie zijn wij, als Ego? Hoe Ego-istische zijn we wel? Zijn wij een echt Ego, elk een echt zelfstandig individu, of zijn we maar voorbijgaande, vluchtige exponenten van een genenbaan?
De evolutie vertoont het schouwspel van een enorm kosmisch samenspel, waarin veelheid en diversiteit leiden tot intensere coördinatie in een groeiende complexiteit, tot steeds nieuwe en complexere zijnden, tot een, vanuit het verleden, gerichte ontwikkeling. Er zit in de materie, in de zijnden een enorme stuwing van alle samen naar een betere, hechtere coördinatie, naar een intensere en complexere samenhang, naar hogere zijnsniveaus.
Tot hier mijn korte synthese-vooraf. Mijn rode draad die jullie kan helpen het verdere betoog te volgen. De begrippen waaraan ik mijn verdere betoog ophang zijn de volgende:
Eindigheid => veelheid & verscheidenheid => openheid & trouw aan zz (Selbst) => compensatoire interacties => complexificatie & coördinatie => evolutie, gericht op ontwikkeling van hogere zijnsniveaus.
Wij nu maken van deze veelvuldige en zeer gevarieerde interacties 'studie', en wij dragen ze in scholen en universiteiten over op de jongere generaties. Wij 'bewaren' en inventariseren geslaagde interacties, we weten welke planten ons hielpen, welke elementen ons nadeel berokkenden, etc. Procedures, procédés, methodes, consequenties, hiërarchieën die vruchtbaar bleken of tot een goede afloop leidden, etc. En zo bouwen we wetenschap op. We moeten de schaarse kosmische middelen verdelen, en we maken afspraken, stemmen wetten, doen beloftes: maw woorden we organiseren onze interacties in industrie, vervoer, economie; wij organiseren onze afspraken in instellingen, in politiek, in rechtszaken, in contracten. Allemaal dingen die in de dierenwereld niet voorkomen, want zij kennen die vrijheden niet. Zij sluiten nauwer aan bij het kosmische gebeuren. Al is hun leven toch een zich boven het loutere kosmische verheffen.
Maar de mens, maakt zich totaal los van die kosmos. Hij weet zelfs die kosmos te dwingen tot 'tegenpolige', tot tegenstrijdige prestaties. Door aan de kosmos te gehoorzamen, weten we de kracht van de kosmos tegen hem zelf in te zetten. Parendo vincitur.
Zo slagen we erin, de wetten van de zwaartekracht respecterend, in vliegtuigen toch honderden tonnen de lucht in te zuigen. Zo slagen we erin door de wet van Archimedes toe te passen, het equivalent inwoners van een kleine stad op een schip de zeven wereldzeeën te doen bevaren. We maken ons zelf gezond via het innemen van vergif. En we helen het lichaam door het open te snijden. Is denken, is aan filosofie doen in feite geen vorm van oneigenlijk gebruik van onze hersenen? Daarin speelt de taal een bepalende rol. Maar ik ga er hier nu niet over uitweiden.
De grond is dat we door te leven een nieuw, een ander zijnsniveau doen ontstaan. We voegen aan Zijn een onbekende dimensie toe. En dat zijnsniveau moet we zelf volledig onderhouden. En dat is niet gemakkelijk: kijk maar rond je. Maar het is fantastisch! We overtreffen de doodse kosmos. Pas door het oneigenlijk gebruik van de mogelijkheden van de kosmos ontstaat het eigenlijke leven .
Het mysterie van het leven: het ontstaan van die nieuwe, vooraf onbestaande zijnsorde. Dat is een betoverende zoektocht. Misschien heb ik je een beetje kunnen aansteken, besmetten met mijn verwondering.
Je kunt beweren dat leven een medaille met twee kanten is: verzet en overgave. Ja, akkoord. Maar pas als het er IS. Pas nadat het er eenmaal is. Om te ontstaan echter, moet het leven verzet plegen. Zo niet bleef het opgesloten in de doodse greep van de doodse kosmos, in de neerwaartse spiraal van de entropie, waarin alles in warmte verdampt. De overgave, dat is de tol aan voorwaarden die we moeten betalen aan de kosmos.
Deze inzichten borrelden op uit een woordgroep in een commentaar op M. Heidegger: 'NATURAL NEEDS'. In de natuur zijn geen NATURAL NEEDS. Daar is 'is' gewoon ZIJN. Punt. Geen spoor van noden. Vanwaar dit spreken over noden dan? Nood heeft alleen hij of zij die meer wil dan gegeven is. Die rolkei in de bedding, heeft die 'natural needs'? Heeft die een 'betrekking' met zijn buren, of met het water, of met de rivierbedding? Die ligt daar, punt; die wordt misschien door de stuwing van het water verder gerold, maar heeft noch nood aan water, noch aan de zee, noch aan whatsoever. Maar die verslenste bloem, dat levende wezen, die heeft nood aan water, zouten en mineralen, want ze heeft een eigen 'levensconcept'. Ze heeft een eigen 'idee' over leven. Over volheid. Een ideaal voor zichzelf. Een concept van ontstaan, opgroeien, openbloeien, vruchtdragen en afsterven.
Men zegt zeer juist:"Leven VOLTREKT zich in overgave."Het leven komt tot volle wasdom, tot zijn volle gestalte in overgave. Na het betalen van de tol aan de kosmos. De bloem kan ons maar verleiden met haar schoonheid, nadat ze voldoende kosmisch zonlicht en voldoende aards water heeft ingeslagen. (Bloeien is seksueel exhibitionisme.) Dat presteert ze met water. Zo transfigureert, transfinaliseert ze water. Alleen die bloem kan dat zo met elk water doen. Een andere bloem doet dat met hetzelfde water op een andere wijze. Elke bloem toont op haar unieke wijze welke mogelijkheden in water te sluimeren en te wekken liggen. Waartoe water in staat is als het door leven geholpen wordt! Elke bloem tilt water ver boven zich uit, tot een zijnsniveau dat water uit zichzelf niet kan bereiken. In de lagere school leerde de leraar me dat water kleurloos, reukloos en smaakloos was. (Dat heeft me toen, als klein knaapje, diep getroffen.) En wat doet de bloesem met dat kleurloze, reukloze, smaakloze water? Welk metabolisme ondergaat dat kleurloze water in een orchidee? Wat een epifanie! De bloem openbaart een facet van de weelde van de Exuberante die verscholen zit in water.
Wij nu maken van deze veelvuldige en zeer gevarieerde interacties 'studie', en wij dragen ze in scholen en universiteiten over op de jongere generaties. Wij 'bewaren' en inventariseren geslaagde interacties, we weten welke planten ons hielpen, welke elementen ons nadeel berokkenden, etc. Procedures, procédés, methodes, consequenties, hiërarchieën die vruchtbaar bleken of tot een goede afloop leidden, etc. En zo bouwen we wetenschap op. We moeten de schaarse kosmische middelen verdelen, en we maken afspraken, stemmen wetten, doen beloftes: maw woorden we organiseren onze interacties in industrie, vervoer, economie; wij organiseren onze afspraken in instellingen, in politiek, in rechtszaken, in contracten. Allemaal dingen die in de dierenwereld niet voorkomen, want zij kennen die vrijheden niet. Zij sluiten nauwer aan bij het kosmische gebeuren. Al is hun leven toch een zich boven het loutere kosmische verheffen.
Maar de mens, maakt zich totaal los van die kosmos. Hij weet zelfs die kosmos te dwingen tot 'tegenpolige', tot tegenstrijdige prestaties. Door aan de kosmos te gehoorzamen, weten we de kracht van de kosmos tegen hem zelf in te zetten. Parendo vincitur.
Zo slagen we erin, de wetten van de zwaartekracht respecterend, in vliegtuigen toch honderden tonnen de lucht in te zuigen. Zo slagen we erin door de wet van Archimedes toe te passen, het equivalent inwoners van een kleine stad op een schip de zeven wereldzeeën te doen bevaren. We maken ons zelf gezond via het innemen van vergif. En we helen het lichaam door het open te snijden. Is denken, is aan filosofie doen in feite geen vorm van oneigenlijk gebruik van onze hersenen? Daarin speelt de taal een bepalende rol. Maar ik ga er hier nu niet over uitweiden.
De grond is dat we door te leven een nieuw, een ander zijnsniveau doen ontstaan. We voegen aan Zijn een onbekende dimensie toe. En dat zijnsniveau moet we zelf volledig onderhouden. En dat is niet gemakkelijk: kijk maar rond je. Maar het is fantastisch! We overtreffen de doodse kosmos. Pas door het oneigenlijk gebruik van de mogelijkheden van de kosmos ontstaat het eigenlijke leven .
Het mysterie van het leven: het ontstaan van die nieuwe, vooraf onbestaande zijnsorde. Dat is een betoverende zoektocht. Misschien heb ik je een beetje kunnen aansteken, besmetten met mijn verwondering.
Je kunt beweren dat leven een medaille met twee kanten is: verzet en overgave. Ja, akkoord. Maar pas als het er IS. Pas nadat het er eenmaal is. Om te ontstaan echter, moet het leven verzet plegen. Zo niet bleef het opgesloten in de doodse greep van de doodse kosmos, in de neerwaartse spiraal van de entropie, waarin alles in warmte verdampt. De overgave, dat is de tol aan voorwaarden die we moeten betalen aan de kosmos.
Deze inzichten borrelden op uit een woordgroep in een commentaar op M. Heidegger: 'NATURAL NEEDS'. In de natuur zijn geen NATURAL NEEDS. Daar is 'is' gewoon ZIJN. Punt. Geen spoor van noden. Vanwaar dit spreken over noden dan? Nood heeft alleen hij of zij die meer wil dan gegeven is. Die rolkei in de bedding, heeft die 'natural needs'? Heeft die een 'betrekking' met zijn buren, of met het water, of met de rivierbedding? Die ligt daar, punt; die wordt misschien door de stuwing van het water verder gerold, maar heeft noch nood aan water, noch aan de zee, noch aan whatsoever. Maar die verslenste bloem, dat levende wezen, die heeft nood aan water, zouten en mineralen, want ze heeft een eigen 'levensconcept'. Ze heeft een eigen 'idee' over leven. Over volheid. Een ideaal voor zichzelf. Een concept van ontstaan, opgroeien, openbloeien, vruchtdragen en afsterven.
Men zegt zeer juist:"Leven VOLTREKT zich in overgave."Het leven komt tot volle wasdom, tot zijn volle gestalte in overgave. Na het betalen van de tol aan de kosmos. De bloem kan ons maar verleiden met haar schoonheid, nadat ze voldoende kosmisch zonlicht en voldoende aards water heeft ingeslagen. (Bloeien is seksueel exhibitionisme.) Dat presteert ze met water. Zo transfigureert, transfinaliseert ze water. Alleen die bloem kan dat zo met elk water doen. Een andere bloem doet dat met hetzelfde water op een andere wijze. Elke bloem toont op haar unieke wijze welke mogelijkheden in water te sluimeren en te wekken liggen. Waartoe water in staat is als het door leven geholpen wordt! Elke bloem tilt water ver boven zich uit, tot een zijnsniveau dat water uit zichzelf niet kan bereiken. In de lagere school leerde de leraar me dat water kleurloos, reukloos en smaakloos was. (Dat heeft me toen, als klein knaapje, diep getroffen.) En wat doet de bloesem met dat kleurloze, reukloze, smaakloze water? Welk metabolisme ondergaat dat kleurloze water in een orchidee? Wat een epifanie! De bloem openbaart een facet van de weelde van de Exuberante die verscholen zit in water.
Ik lees een boek over het ontstaan en de langzame groei van de inzichten van Sein und Zeit. Daarin vind ik aanzetten voor verhelderende inzichten over wat LEVEN is. Leven als verschijnsel, in al zijn vormen: het leven van algen, van beerdiertjes, van bijen en mieren, van haaien en haringen, van olifanten en nijlpaarden. En ook van de mens. En vooral: wat onderscheidt het leven van de mens van de rest van de levenden?
Wat is me dezer dagen heel duidelijk geworden? Of waarrond rijzen bij mij steeds weer dringende vragen: Waarom ontstond er leven op Aarde? Wat gebeurde er als er leven ontstond.
Niemand zal het ons komen vertellen hoe ooit het leven ontstond.
Toen we een tijd geleden die fantastische beelden van Mars toegestuurd kregen, dacht ik: fantastisch dat we dat kunnen presteren. Dat we dat kunnen zien. Maar toch, wat valt er op Mars te zien? Wat? Een doodse vlakte. Zandheuvels. Geribbeld zand. Losse keien.
Een kaal, eentonig en doods zandlandschap. Alle afwisseling komt van buitenaf: van windstormen die het stuifzand opjagen en ribbelen, kuilen door inslagen van meteoren. Doods landschap, omdat er nergens sporen van eigen initiatief zijn.
Wat is nu leven? Leven is zelf, uit eigen aandrift initiatief nemen. Is zichzelf bepalen. Is zich ontbolsteren uit dit doodse landschap. Leven is altijd, overal verzet. Verzet tegen de doodse kosmos. Is weigeren zich neer te leggen bij wat gegeven is, is weigeren genoegen te nemen met wat je door de kosmos op een presenteerblaadje aangeboden wordt. Leven is méér willen dan wat je aangeboden wordt. Is voorbij - gaan, is verder willen gaan dan elke gegeven grens. Leven is in elke geval méér willen dan wat de kosmos je bruut aanbiedt. Is «Neen! » zeggen aan alle wetten van de thermodynamica. Die kosmos stelt ons voorwaarden. Leven is voorwaardelijk bestaan. Maar alle leven verwerpt die voorwaarden, overstijgt ze. Leven wil de kosmos overstijgen, maar dat is enkel mogelijk onder opschortende voorwaarden. Voorwaarden die de kosmos ons stelt, zoals: lucht, zuurstof, koolstof, vocht, voedsel, warmte. Alleen als we die tol betaald hebben, mogen we verder, mogen we ons los maken van die kosmos, en hem transcenderen.
Maar dan wel op eigen verantwoordelijkheid. De kosmos biedt wel vrije doorgang aan de grenzen van zijn rijk, maar geen vrijgeleide, geen beschermende begeleiding of escorte in het onbekende land.
Leven moet zichzelf waarmaken. Zichzelf in stand houden, zichzelf voortplanten, zichzelf bestendigen. En daarvoor zelf de nodige kennis opdoen en opslaan. De kosmos is er ondanks zichzelf. Domweg. Voor altijd. Onveranderlijk. Doods. Leven moet zich ontworstelen aan die doodse kosmos. Maar leven wordt enkel gedoogd, onder strenge opschortende voorwaarden. Sans pardon. IJstijden, broeikaseffecten, dalend of stijgend zeepeil, wandelende woestijnduinen, meteoorinslagen, verwoestende aardbevingen, droogtes, overstromingen of vloedgolven, vulkaanuitbarstingen, tectonische plooien: zij zullen geen leven ontzien. Noch van individuen, noch van soorten. Zonder een zweem van zorg voor biodiversiteit.
Leven blijft aan de tepel van de kosmos hangen voor bevoorrading, voor aanvoer van elementen als zuurstof of water, van energie, olie, ertsen, hout, voedsel. Alle leven moet geregeld tol betalen aan de kosmos. Dit in de vorm van duizendvoudige interacties. En dat elk ogenblik. Leven kan nooit vakantie nemen, kan nooit even in de diepvries.
Wat is geschiedenis?
Dat is het verslag van de strijd van het leven met de kosmos om te overleven. Het verslag van het moeizame instandhouden van de nieuwe zijnsorde: het leven. Wat mij hierin met verwondering slaat: hoe komt het dat het leven zichzelf uit die kosmos wil loswrikken? Waar haalt het de pretentie méér te willen zijn dan een bar maanlandschap? Alle leven heeft te leven. Van waar die 'TE'? Die mysterieuze 'TE'? Die duistere plicht?
Wat drijft het leven boven het bestaande, doodse Zijn uit te stijgen? Los van het bestaande, doodse Zijn een eigen, een hogere vorm van Zijn te willen creëren? En dat ten koste van enorm vele en complexe continu aangehouden eigen inspanningen. Ten koste van ononderbroken en nauwkeurig gecoördineerde interacties. Al wat leeft, heeft een kloppend hart, heeft een continue uitwisseling met het milieu. Leeft enkel dankzij continue zijnstransfusies, zijnsaanvullingen. Voor het leven heeft de kosmos nooit, Hier en Nu, vakanties in de aanbieding. Vraag het maar aan ziekenhuizen of RVT's.
De meeste zijnstransfusies van het leven verlopen 'blindelings'. Dat paard in de wei leeft in een besloten Hier en Nu, en heeft van elders, van vroeger of later geen weet. De haan die victorie kraait, staande boven op zijn rivaal, heeft enkel weet van zichzelf. Dat in hem de soort een victorie behaalde, daar heeft hij geen weet van. Bij de mens zijn die zijnstransfusies veel vrijer, reiken ze veel verder: wat slepen we niet aan in onze zeehavens en vlieghavens? Welke kennis uit het verleden schakelen we niet voortdurend in? Onze interacties met de kosmos zijn volgens Aristoteles vijfvormig: ondervinding en ervaring, ambachtelijk en technisch kunnen, voorzichtigheid op basis van kennis en inzicht in eeuwige, universele principes, wijsheid, en ten slotte theorie (Theos - God zien). Met in elke vorm de hele gamma mogelijkheden tot bedrog.
9. God bij het grof vuil buiten op de stoep gezet?
9.1 Waarover lees je in de krant? Over geweld, over egoïsme, machtswellust, bezitsdrang, genotsdrang, etc,...En wat ligt aan de basis van de moraal? Wat kan de mens inbrengen tegen zijn nog steeds ingebouwd barbarendom? Want we blijven in 2005 de mens zoals hij ontstaan is 500.000 jaar geleden: vechters voor het voortbestaan van het eigen zelf en van de soort. En daarvoor zijn alle middelen goed. Dat was toen de enig geldende moraal. Welk tegengewicht heeft Kant daartegenover te zetten? Een bleek principe: doe de ander niet aan wat je voor je zelf niet wenst. Wat houdt me tegen? Wat weerhoudt me poen te scheppen waar het te graaien ligt? Wat houdt me tegen eer en glorie op te eisen waar ik het kan? Wat houdt me tegen die mooie vrouw te versieren (Wat een woord!)? Wat motiveert me en verantwoordt het actueel aanwezige te offeren aan het onzekere en ongrijpbare toekomstige? De ene vogel in de hand voor de tien in de vlucht?
Al dat geweld. Al dat bedrog. Al dat zegevierend eigenbelang.
Waar vind ik het doorwegende tegengewicht? Een humaan tegengewicht dat geen brute dommekracht is? Kan dat 'from within' komen? Dat kan niet.
Dat moet van een andere orde zijn.
Dat moet 'uit den band ' springen.
Vandaar die maagdelijke geboorte.
Vandaar die hellevaart.
Vandaar die verrijzenis.
Hij is niet van de onzen.
Hij heeft het niet meegekregen. Hij is niet erfelijk belast.
Hij heeft geen boter op het hoofd.
Bij Jezus begint de mensheid met een schone lei. Hij is niet een in schaapspels gehulde wolf.
Zonder 'breuk' met het aardse, is geen heil mogelijk.
Vooral als je bedenkt dat er na dit leven « gras op onze buik groeit ».
Als er niets komt na de dood, dan is Nu alles wat we hebben. ALLES. Dan moet die spons helemaal, tot de laatste druppel uitgeknepen worden.
En dan zijn de ' brave' mensen de dupe.
Zij « qui spem non habent », die geen hoop hebben, zij hebben alleen hun buik als hun god:: « Cujus Deus venter est » zei reeds Paulus. Alles ligt dan binnen het beperkte bereik van de grijpende klauw.
Maar het actuele is niet ALLES. Het Hier en Nu is niet 'den al'.
Wie vastgemuurd zit in het 'gegevene', wie niet boven het Hier en Nu uit komt, wie dat onmiddellijk gegevene van zijn om-geving niet 'transcendeert', wat heeft die anders dan het blote gegevene, dan het naakt tastbare, het holle grijpklare? En dat is niet zo heel veel. Deze luttele ondermaanse jaren in dit tranendal. Voor wie de dood het definitieve einde is, is het leven een hel, een glibberige, natte zeeppaal. Een zinloze hel. Dat Jezus geen god was, daar kan ik inkomen. Maar hij was wel het onbewasemde spiegelbeeld van de Exuberante. Zonder flou, zonder verdraaiing, zonder vervorming, zonder belemmering. Zuivere prisma.
Als je de tv-beelden van Irak ziet, als je nadenkt over de Bushpolitiek, als je je krant leest, dan moet je je toch afvragen: waarom zou ik humaan leven? Kan ik dat in deze wereld, enkel op basis van een « mysterium tremendum et fascinans »? Neen. Neen. Neen. Dat mysterium is mij te mager, (Zo mager als magere Hein.) om daarmee mijn humanum te vullen. Zonder Exuberante, als persoon, is toch geen humane moraal mogelijk. Zonder contractio - epifanie. Zonder 'blijven' voorbij de dood heeft geen enkele moraal een poot om op te staan.
Als mijn Ego, als ikzelf als beslissings- en uitvoeringscentrum bij de dood van het lichaam ophoudt, dan heeft moraal toch geen enkele zin voor mij. Zonder transcendentie geen zinvolle immanentie.
Ik lees dezer dagen een pas laat (1982) terugevonden tekst van de jonge M. Heidegger, (Waarin hij nota bene bewust stelt dat filosofie atheïstisch moet zijn, wil ze filosofie zijn.) In die tekst analyseert hij o.a. boek zes van Aristoteles' Nicomachea, maar met zoveel 'geloof'.
Ik probeer hem na te zeggen. Louter zintuiglijk waarnemen beweegt zich totaal opgesloten in het concrete Hier en Nu. Is gelijktijdig met zichzelf. Komt niet voorbij zichzelf. Al is alles altijd in beweging, het komt nooit voorbij zichzelf. Het tolt rond als een hond die achter zijn pluimstaart aanjaagt. Maar in het 'verstandelijk' kennen stijgen we daar bovenuit, wordt de beweging als het ware zichzelf, omdat ze niet meer moet strijden voor het voortbestaan. Omdat ze de tijd overstijgt. En aan de vergankelijkheid, aan het Niets ontsnapt.
Ik interpreteeer dat als de epifanie die 'thuiskomt' in de Exuberante. In de volheid van alles. Alleen als ik op mijn unieke en onvervangbare wijze kan bijdragen aan de epifanie van de enige Exuberante, en zo medewerk aan de toekomstige, aan de blijvend openbloeiende gestalte van de Exuberante, dan heeft mijn bestaan, mijn humaan vluchtig omgaan met mensen en dingen, een blijvende waarde, een Exuberante-waarde. En op die basis kan ik humaan leven. Niet op basis van een mysterium, of van een geest. Mijn unieke bestaan leeft op unieke wijze voort in de in diversiteit en weelde groeiende epifanie-gestalte van de Exuberante.
Misschien is die interpretatie te moeilijk, maar daarvan leef ik. Daarmee kan ik hier, in dit ondermaanse, humaan leven. Voor al de anderen 'groeit er gras op hunne buik ».
Op het verschil tussen « venter », het onmiddellijke, het in het Hier en Nu ingemuurde en gesitueerde genot, en tussen « spes », die afstandelijkheid, die ruimte, die 'speelruimte' geeft, die de mens, die het humanum mogelijk maakt, die 'die ontologische Struktur des Menschseins' is, die speelruimte tussen wiel en as, op dat verschil kan moraal, kan humanitas gebouwd worden.
Kijken kan ieder levend wezen. Maar het ziet dan in de wereld enkel een verlengde van de eigen zijnsbehoeften, b.v. een prooi, of voedsel, of beschutting, of een partner. Zich verwonderen over wat hij ziet kan alleen de mens. Waarom? Alleen de mens kan een echt Ego zijn. Wat betekent dat? Dat betekent dat wij niet buiten dat kijken staan. Dat wij in dat kijken en in dat bekekene inbegrepen zijn, dat we als Ego kijken, en toch ook deels onszelf zien in het geziene. Maar dat zien, is niet zien met natte ogen. In dat zien gaat het om het Zijn. Om de Exuberante. Om de epifanie van de Exuberante. M. Heidegger maakte Jaspers duidelijk dat het om meer ging dan psychologie. Om meer dan 'Es gibt'. Het gaat om"Ich bin". Niet om"Es ist".
Het gaat dan om Ik en om Zijn. En om beide samen."Dasein"is niet zomaar een leuk woordje. Daarin zitten én Zijn (Sein & Ego) én de wereld (='Da'). Niet toevallig samen. Niet vluchtig even in elkaars gezelschap. Maar onontwarbaar verstrengeld. In elk Ego wordt, zoals in elk Ego-ervaring, telkens het hele Zijn, worden telkens alle zijnden verstrengeld, tot eenheid ineengedraaid. Tijdens elk kijken wordt in elk kijkobject de hele schepping tot eenheid ineengedraaid. Dat is bron van de verwondering. Echt zien reikt steeds voorbij het concrete gegevene, voorbij de lege contractio-vormen, tot bij de Exuberante. Echt zien is omvattender dan het geziene; bereikt en omvat méér dan dat wat actueel, hier en nu gezien wordt.
(In 'Was heisst Denken' doet M. Heidegger een beangstigende uitspraak: in bewondering kijkend naar een boom in volle bloesem zegt hij:"Der Baum stellt sich uns vor."(p. 17) Dat is geen lapsus, want hij herhaalt dat vijf maal in de eerstvolgende regels.)
Bij echt kijken, bij elke verwondering wordt alles op een nieuwe, innoverende, creatieve wijze weer tot de grote Eenheid, tot Simplicitas verstrengeld. Daarom is die 'Da-', bij 'Dasein', die 'Ex-' in 'existentie' zo belangrijk. Die paar lettertekens zijn met het heelal geladen. Ermee verbonden. Die 'Da-' is de inrijpoort waarlangs de hele rijkdom van de schepping de schuur van het Ego wordt binnengereden. Verzameld. 'Engrangé'. 'Gethesauriseerd', als een schat in enorme koffers opgeborgen. En waardoor betekenis en zin de vele zijnden toegeschoven wordt. Ze zijn voor en door elkaar. Zo krijgt in het Ego, in het kijken van het Ego, alles, en elk wezen afzonderlijk zijnde weer de zin van het geheel, als geheel. Zo herstelt de contractio zich. Expandeert de contractio zich weer tot de dimensies van de Exuberante. Zo restaureert ze zich naar de omvang van haar bron. Het beperkte Zijn van het aparte ding groeit weer naar het oorspronkelijke volle Zijn van de Exuberante.
Zijn wordt beladen met de eigenheid van elke zijnde afzonderlijk, en elk zijnde afzonderlijk met het omvattende Zijn van het geheel. Dit is het gebeuren van de verwondering: in begrensde dingen het onbegrensde, de Onbegrensde ervaren. De expansio ervaren. (Blow up. ')
M. Heidegger brengt Jaspers' psychologie tot IK BEN. En daarin is die IK niet onbelangrijk. In die IK gebeurt het. Het is die IK die zich verwondert. In die IK gebeurt (gebeurt), vol-trekt zich de epifanie. Zoals de variërende kosmische trillingen in het beleven door een Ego tot een Mozart-symfonie omgetoverd worden.
"Heureux le cuivre qui s'éveille clairon."
Door kennis en verwondering verschuift, verkleurt het hele Zijn van tonaliteit. Krijgt het een andere vulling. Krijgt zelfs het kosmische een andere zinslading. De trillingen worden humaan, en zo worden ze zelfs gediviniseerd, b.v. via de omweg langs Mozart. In de verwondering, in het kijken van het Ego krijgt elk apart zijnde een nieuwe zin, een nieuwe zinslading: de zinslading van de hele schepping: de taak de onuitputtelijke rijkdom en weelderige diversiteit van de Exuberante breeduit te etaleren en te epifaneren.
In het Ego GEBEURT het ZIJN. VOL-TREKT zich het Zijn, voltrekt zich de ervaring, vooral de verwondering, de humanisering, de divinisering. Het Ego is de inrijpoort waarlangs het hele Zijn naar de aparte zijnden stroomt, en waarlangs de aparte zijnden, via het Ego, met hun epifanerende lading, naar de Exuberante stromen.
Het Ego is het hart van een bloedsomloop, van een zijnsomloop. Van constante zijnstransfusie. In het Ego, in de verwondering van het Ego vinden de aparte zijnden hun eindzin. Hun samenhang en bestaansgrond. Via de epifanie. In het Ego speelt de epifanie. In het Ego voltrekt zich bij elke verwondering een zijnsdialyse. Epifaneren is een goddelijk gebeuren. Daardoor openbaart zich de Exuberante. Een verschroeiend gebeuren. Daardoor haalt de Exuberante terug binnen wat via de Exitus bij de contractio uit haar/hem uitging, en wegstroomde.
Wat maakt me waardig genoeg de Exuberante te epifaneren? Te mogen epifaneren. De go-between te zijn in deze wisselwerking. In de dingen hun Exuberante-lading, - binding, - oorsprong te mogen epifaneren? De dingen weer tot hun oorsprong brengen, voorbij de contractio. Hun expansio te zijn. Expansio tot de dimensie van de toekomstige gestalte van de Exuberante.
Dan is er geen ob-ject meer. Geen Gegen-stand.
Alles moet in en via het Ego ge-incorporeerd worden in het Ego en zo geëtaleerd, geïnventariseerd in de bewust geopenbaarde Weelde van de steeds weelderiger openbloeiende Exuberante.
Is deze visie te gedurfd? Het zij zo. Ik vind er rust bij, want deze visie geeft een antwoord op vele fundamentele vragen. En ze is in verhouding tot de inzet; tot de inzet aan weerzijden. De risico's zijn voor beide zijden fair verdeeld en gelijk.
Vragen die een antwoord krijgen zijn:
* Waarom is er eerst chaos, en groeit daaruit moeizaam en zo geleidelijk orde?
* Waarom is er veelheid? Veelheid die toch vraagt om tot eenheid omgesmeed te worden.
* Waarom is er verscheidenheid? Een verscheidenheid waarin toch blijkbaar een congenialiteit huist, een drang naar identiteit.
* Waarom is er eindigheid? Een eindigheid die zich beangstigend ingesnoerd voelt in eigen grenzen.
* Waar blijft na dit ondermaans bestaan de waarde van elk Ego? Waartoe dienen al die individuele inspanningen om een goed mens te zijn?
* Wat is de zin van een 'kosmos' (= juweel), als er al een Perfectie bestaat?
* Wat is de zin van het leven? Vooral van het animale leven? Wie gruwelt niet bij het idee dat al wat op animaal niveau leeft, leeft ten koste van andere levensvormen. Alleen de meeste planten leven enkel van eenvoudige elementen uit de Aarde, het water, de lucht of uit de ruimte (zonnewarmte). Maar al de rest foerageert ten koste van andere levende wezens, die zelf een moeizaam bestaan leidden. Hoe zeer ook we de biodiversiteit bewonderen, de voedselpiramide waarin het ene niveau organismen het andere tot voedsel dient, blijft onze gruwel opwekken en aanwakkeren.
* Verglijden al onze inspanningen om een zinvol mens te zijn niet spoorloos in het eeuwige Niets na onze dood? Elk Ego wil toch eeuwigheid.
* Wat is de zin van al die complexe compensatoire interacties?
* Waartoe die moeizame evolutie, die moeizame tocht naar een betere wereld gespreid over miljarden jaren, en dat zowel individueel als gemeenschappelijk?
* In deze context krijgt Paulus' bewering in Rom. 8:22 zijn volle draagkracht, draagwijdte en zin:"Wij weten immers dat de hele schepping kreunt en onder barensweeën lijdt, nog altijd."
Biedt het geen rust te weten dat je na je overlijden niet wegglijdt in het Niets, maar dat je eeuwig en goddelijk blijft bestaan als een onvervangbaar deel van de wordende gestalte van de apotheose van de Exuberante? Gedurfd? Ik citeer K. Rahner van 1977, uit zijn 'Wat is een christen?:
« Het woord 'zelfmededeling' betekent werkelijk, dat God in zijn eigenste werkelijkheid zich tot het innerlijkste constitutivum van de mens zelf maakt. Het gaat hier dus om een wezensbetrokken zelfmededeling Gods. » (p. 121, cursivering KR!)
Is het te gewaagd de 'Blickstand' en 'Blickbahn' van dit inzicht van richting te veranderen? De kern blijft: de 'wezensbetrokken zelfmededeling' en"God in zijn eigenste werkelijkheid zich tot het 'innerlijkste constitutivum van de mens zelf maakt'. Of je dat nu van God of van de mens uit bekijkt.
Is er niet veeleer een gentleman's agreement?
De Exuberante die zich uitlevert, die de eigen toekomstige voldragen gestalte via deze kenosis afhankelijk maakt van het risico van onze vrije coöperatie. De mens wordt gepromoveerd van toevallige figurant tot acteur-regisseur van het hele epifanie-gebeuren.
De Exuberante loopt een existentieel risico. En wij worden beladen met een even existentiële verantwoordelijkheid: een unieke, onuitwisselbare, onvervangbare taak, en dit met een blijvend effect voor de Exuberante, zowel in negatieve als in positieve zin.
***
Maar een mislukking van het kenosis-risico heeft ook een blijvend effect voor ons. Wij zitten, gestuurd door een anamnese, mee opgenomen in het Graalepos van de Exuberante op zoek naar zichzelf, naar zijn initiële volheid. Als er voor de Exuberante geen restauratie komt, geen uiteindelijke apotheose, dan is alles zinloos geweest, dan blijft de leegte holle leegte."Dan zal er niets gebeurd zijn!"treurt S. de Beauvoir. Louter een mooi avontuur, zonder happy ending. Dan is de Graaltoch van de kosmos, heel het avontuur van de evolutie van het leven op Aarde, het grote experiment van het laten verschijnen van de mens een zinloos risico geweest dat op niets uitloopt. Dan heeft geen moeite, geen inspanning, geen lijden, geen offer nog zin. Het Graalepos van de Exuberante op zoek naar zichzelf raakt ook elk van ons in zijn diepste existentie. De totale ontlediging van de godheid affecteert de concrete geschiedenis van de mensheid. Na Auschwitz klonk de wanhoopskreet: « Aber Gott schwieg! ». Kun je een niet bestaande God verwijten dat hij zwijgt? Wie niet bestaat, kan niet handelen! In de kenosis verdween Hij totaal, ontledigde Hij zich totaal. Er schoot geen ''buik' meer over! Daarom kon Hij in Auschwitz niet spreken! Geen afkeuring laten horen.
Niet God zweeg in Auschwitz!
WIJ zwegen!
Wij hielden de tanden op elkaar geklemd. Wij deden onze mond niet open. Wij lieten begaan. Wij veegden plichtsbewust en enggeestig de stoep alleen voor eigen deur. Wij waren te bekrompen, te egoïstisch, enkel met onze eigen zaken bezig, opgeslorpt in onze dagelijkse strijd voor het eigen hachje, doof en blind voor wat verder in de straat gebeurde.
Wij, dat is het hele mensdom, dat zijn alle lagen en klassen, dat zijn alle groeperingen en verenigingen en alle kerkgenootschappen, dat zijn alle instellingen en hun leiders, voorzitters en leden, dat zijn de staten en hun regeringen en staatsleiders, dat zijn de media en de kunsten. Dat zijn, op een paar na - die wij het met hun dood hebben laten bekopen - alle individuen. Als in een Nessuskleed zit elk individu gevangen in zijn egoïsme. En, die egoïsmen lijken gemakkelijker samen te tellen, in één richting samen te stuwen, tot één krachtige stroom te verstrengelen dan daden van altruïsme. Tsunami 12-12 was daarop een gelukkige uitzondering. Wanneer zullen daden van altruïsme constant zo effectief optelbaar zijn? Is het niet heiligschennend God als zondebok te gebruiken, als piespaaltje voor eigen individueel en gemeenschappelijk falen? Wij schuiven de schuld van ons eigen falen af op een onschuldige, op een machteloze.
Wij blijken nu nog niet in staat tot een wereldomvattende humanitas, die Auschwitz onmogelijk zou maken, die zou zorgen voor het welzijn van elk individu in elke gemeenschap. Wij hebben de restauratie, de apotheose van de Exuberante nog lang niet gerealiseerd. Wij blijven hopelijk op koers naar de echte eschatologie, naar de totale apotheose. Als wij de Exuberante niet restaureren, niet weer in de originele glorie van zijn weelderige diversiteit herstellen, dan gaan ook wij met hem voor eeuwig ten onder. Zullen immers niet zijn toekomstige gelaatstrekken door ons getekend zijn? En zullen ook wij niet daarin verweven zijn?
Wat 'n risico! Kalos kindunos!
Nam de Exuberante geen te groot existentieel risico met zijn totale kenosis? Heeft Hij niet zijn toekomst aan te precaire en te frèle handen overgeleverd?
Dat wij het Graalepos van de Exuberante van kenosis naar uiteindelijke Apotheose bewust mee mogen voltrekken en beleven! Dat wij in die geheimen, in die 'arcana' ingewijd mogen zijn! Dat wij zo diep verweven mogen zijn in het intiemste existeren van de Exuberante! Dat wij met heel ons wezen en doen geworteld zijn in de wankele onderneming van zijn kenosis en mee mogen werken aan de restauratie, aan de opbouw, aan de uitstraling en de glorie van zijn toekomstige definitieve gestalte! Dat wij mogen meewerken aan de restauratie van de kenosis, aan de Expanssio van de contractio!
Wij mogen, wij moeten hier en nu zijn mond, zijn handen, zijn voeten zijn! Wij maken de geschiedenis die hem in glorie en kracht moet herstellen.
Wat 'n roeping! Wat een verpletterende roeping! Wat 'n waardigheid! Wat een ondraaglijke waardigdheid!
Mens te mogen zijn!
Om van te duizelen!
Maar ook, te vaak, wat 'n 'talents galvaudés'! Hoe vaak schieten we niet te kort? Hoe vaak zwijgen we niet?
En dat alles speelt zich af 'op de vloer', in de banaliteit van elke dag. Zoals Moeder Theresa's werk voor de stervenden! Of de zorg voor demente bejaarden. Waarom zorgen wij voor demente bejaarden? Zij en hun leven bewerkten een facet van de eindgestalte van de Exuberante, zij zijn een deel, een straal van de Apotheose! En ook in die zorg voor bejaarden restaureren we de kenosis!
Dat is het mysterie van de kenosis.
Dat is het mysterie van:
« Aber Gott schwieg! »
Het mysterie van Gods onmacht.
Van onze macht en van ons falen.
=================================
Uitlui:
Laatst waren we, Emmy en ik, op bezoek bij een bejaarde dame die begint te dementeren, in haar serviceflat. Toch stelde ze zich nog fundamentele vragen. Plots onderbrak ze de normale gang van het gesprek en vroeg me op de man af:"We worden als onwetende baby's geboren, we groeien op, worden volwassen, werken een leven lang. En dan eindig je hier! Heeft God het wel goed gedaan? Heeft Hij zich niet vergist?"
Het werd me koud om het hart toen ik die hartekreet hoorde! Op je bestaan terugkijken als op een totaal zinloze entiteit. Zelfs de zin van de hele schepping wordt hier in vraag gesteld!
Het klinkt als Simone de Beauvoirs wanhopige conclusie na haar lange meditatie over de zin van leven en dood:"Er zal niets gebeurd zijn!"
Emmy reageerde door te zeggen:"Maar, Dina, je hebt toch veel goed gedaan voor veel mensen!"Dat liep over haar heen als water over een eend.
Ik dacht dat deze visie op de kenosis van de Exuberante mensen en de schepping wel een blijvende zin kan geven.
Het is gewaagd de relatie tussen de volheid van de oorspronkelijke Exuberante en zijn kenosis, tussen de contractio-gestalte van de zijnden en de uiteindelijke volle openbaring van de overvloeiende weelde van de Exuberante via een voortdurende stroom van epifanieën, het is gewaagd dat proces met een concreet beeld te verduidelijken.
Toch wil ik dit beeld riskeren, omdat ik meen hiermee in te gaan op een suggestie van Martin Heidegger zelf. Hij biedt de lezer vaker van die verdoken suggesties tot zelfstandig verder denken. Ik vind zo'n suggestie in de laatste regels van zijn Identität und Differenz, (p. 67), waar hij zijn diepgravende meditatie over de relatie tussen Zijn en eindig zijnde afsluit met de opmerking dat die meditatie plaatsvond binnen het kader van een 'Seminar'. Hij verwijst er expliciet naar 'Samen' (zaad) en 'Samenkorn' (zaadkorrel). De allerlaatste woorden zijn: 'aufgehen mag und fruchten'.
Ik zie de kenosis, 'de volheid van de leegte' als een zaadcel. Het epifanie-gebeuren, voltrokken in de kosmische evolutie, als de compenserende interacties, tussen de levende zaadcel en het kosmische milieu. Constant ontwikkelen miljarden zaadcellen zich tot hun volwassen gestalte. Door die onvoorstelbare hoeveelheid lijkt de aardigheid eraf te zijn. Toch blijft elke ontwikkeling van een zaadcel tot haar volwassen gestalte een uniek, niet te herhalen wonder. Hoe kan het onooglijke mosterdzaadje zijn milieu tot de gepaste interacties uitlokken? Hoe kan het milieu de zaadcel de gepaste compenserende ingrediënten aanbieden? Welke zijnstransfusies zijn hier nodig? Hoe is dat mogelijk? Als niet beide, de zaadcel en het milieu, vanuit hun oorsprong, op elkaar afgestemd zijn, in hun diepste wezen congenitaal zijn? Als, maw, niet beide terug kunnen vallen op een gemeenschappelijke bron of herkomst: de kenosis van de Exuberante? Als niet beide onzichtbaar aangelijnd zijn door de ene Exuberante.
Een levend wezen, zij het een plant of een dier, ontledigt zich totaal in het zaad. Toch kunnen we noch in de eicel, noch in de zaadcel de volwassen gestalte herkennen. Wel zijn in het zaad alle mogelijkheden voor een toekomstige volwassene aanwezig, en dat vanuit een ononderbroken verleden. In de zaadcel zijn al de mogelijkheden, alle aanzetten aanwezig, om, door compensatoire interacties met het onmiddellijke milieu, de volwassen gestalte te realiseren.
Nochtans is noch een eicel, noch een zaadcel, reeds een persoon. En een zygote reeds als een persoon beschouwen, dat vraagt veel aanvullende en compenserende fantasie en zelfs denkkracht. Veel geestescreativiteit. Aanvoer van veel vreemde elementen die actueel niet aanwezig zijn. Enkel in aanleg. Maar, wat is 'in aanleg'? Want de zygote is wel gericht op de realisatie van een volwassen gestalte, maar niet op de realisatie van de onmiddellijke omgeving, of kweekbodem. De zygote wacht. Gelaten, maar wel attent en actief inspelend op elk aanbod van zijnstransfusie vanuit de 'omgeving'.
Elke nieuwe generatie zaadcellen biedt de kosmos mogelijkheden tot originele veranderingen, tot verbeteringen, tot vernieuwingen, geeft mutaties en muiters de kans en de ruimte nieuwe mogelijkheden uit te proberen. En blijkbaar biedt ook de kosmos vele nieuwe zijnsvorm een geschikte niche of biotoop aan.
Is de relatie tussen een volwassen levend wezen, zij het een plant, zij het een dier, zij het een mens en zijn zaad niet een ont-lediging? Niet een kenosis? Ontledigt de volwassene zich niet totaal, volledig in de eicel of de zaadcel? Is hij of zij er niet in ontledigde vorm volledig in terug te vinden, al zij het op een onwaarneembare wijze? En wat is de relatie tussen het zaad en de toekomstige volwassen gestalte? In het zaad zit, vanuit een ononderbroken verleden de toekomst van elke volwassene meegegeven. Is dat niet een beeld van de totale, volledige kenosis? Van de Differenz? Van de contractio?
En wat is de relatie, wat zijn de verhoudingen tussen zaad en volwassen gestalte? Is dat reeds voldoende onderzocht?
Bevat het zaad in nuce de volwassene? Neen.
Bevat het zaad de volwassene in potentie? Neen.
Bevat het zaad de volwassene in aanleg? Amper. Want er moet te veel 'bij'. Er moet te veel van elders aangesleept worden. Te veel 'vreemds' moet vanuit het onmiddellijke en verre milieu binnen gehaald worden. Er zijn te veel extra zijnstransfusies nodig. Zelfs van heel ver uit de ruimte.
Maar, in het zaad zitten wel de sturings- en de ordeningsprincipes en de selectie- en verwerkingsmechanismen om al het chaotisch (Let maar op het fruitpapje van een baby!) aangevoerde te selecteren, te 'de-differentiëren', te verteren, te ordenen en te integreren volgens een eeuwen tevoren vastgelegd plan en volgens daarop gerichte behoeftes, op gepaste wijzen, in de gewenste vormen of reconstructies (b.v. glycogeen.) in de aangepaste hoeveelheden en verhoudingen. Maw: Er zit een ziel in het zaad, een levensprincipe, een sturingsprincipe. Er zit een nieuw, een eigen Ego, een eigen zijnswil in het zaad. Een ordenend Zelf. Een Zelf dat de rommelig binnengemende ingrediënten, dat de chaotisch aangesleepte aanvullingen en compensaties tot een vooraf bepaalde orde kan omturnen. In het zaad zit het ordeningsprincipe dat in staat is de aangevoerde uiterlijke chaos tot de voorziene en gewenste orde om te bouwen. Is een pasgeboren baby, in al zijn hulpeloosheid en totale afhankelijkheid, niet een volwaardig Ego? Hulpeloos, maar zeer krachtig opkomend voor zichzelf. Een zeer efficiënt eiser. En ideale verwerker van chaos. Leven brengt veelheid en chaos tot simplicitas.
Het is gewaagd de relatie tussen de volheid van de oorspronkelijke Exuberante en zijn kenosis, tussen de contractio-gestalte van de zijnden en de uiteindelijke volle openbaring van de overvloeiende weelde van de Exuberante via een voortdurende stroom van epifanieën, het is gewaagd dat proces met een concreet beeld te verduidelijken.
Toch wil ik dit beeld riskeren, omdat ik meen hiermee in te gaan op een suggestie van Martin Heidegger zelf. Hij biedt de lezer vaker van die verdoken suggesties tot zelfstandig verder denken. Ik vind zo'n suggestie in de laatste regels van zijn Identität und Differenz, (p. 67), waar hij zijn diepgravende meditatie over de relatie tussen Zijn en eindig zijnde afsluit met de opmerking dat die meditatie plaatsvond binnen het kader van een 'Seminar'. Hij verwijst er expliciet naar 'Samen' (zaad) en 'Samenkorn' (zaadkorrel). De allerlaatste woorden zijn: 'aufgehen mag und fruchten'.
Ik zie de kenosis, 'de volheid van de leegte' als een zaadcel. Het epifanie-gebeuren, voltrokken in de kosmische evolutie, als de compenserende interacties, tussen de levende zaadcel en het kosmische milieu. Constant ontwikkelen miljarden zaadcellen zich tot hun volwassen gestalte. Door die onvoorstelbare hoeveelheid lijkt de aardigheid eraf te zijn. Toch blijft elke ontwikkeling van een zaadcel tot haar volwassen gestalte een uniek, niet te herhalen wonder. Hoe kan het onooglijke mosterdzaadje zijn milieu tot de gepaste interacties uitlokken? Hoe kan het milieu de zaadcel de gepaste compenserende ingrediënten aanbieden? Welke zijnstransfusies zijn hier nodig? Hoe is dat mogelijk? Als niet beide, de zaadcel en het milieu, vanuit hun oorsprong, op elkaar afgestemd zijn, in hun diepste wezen congenitaal zijn? Als, maw, niet beide terug kunnen vallen op een gemeenschappelijke bron of herkomst: de kenosis van de Exuberante? Als niet beide onzichtbaar aangelijnd zijn door de ene Exuberante.
Een levend wezen, zij het een plant of een dier, ontledigt zich totaal in het zaad. Toch kunnen we noch in de eicel, noch in de zaadcel de volwassen gestalte herkennen. Wel zijn in het zaad alle mogelijkheden voor een toekomstige volwassene aanwezig, en dat vanuit een ononderbroken verleden. In de zaadcel zijn al de mogelijkheden, alle aanzetten aanwezig, om, door compensatoire interacties met het onmiddellijke milieu, de volwassen gestalte te realiseren.
Nochtans is noch een eicel, noch een zaadcel, reeds een persoon. En een zygote reeds als een persoon beschouwen, dat vraagt veel aanvullende en compenserende fantasie en zelfs denkkracht. Veel geestescreativiteit. Aanvoer van veel vreemde elementen die actueel niet aanwezig zijn. Enkel in aanleg. Maar, wat is 'in aanleg'? Want de zygote is wel gericht op de realisatie van een volwassen gestalte, maar niet op de realisatie van de onmiddellijke omgeving, of kweekbodem. De zygote wacht. Gelaten, maar wel attent en actief inspelend op elk aanbod van zijnstransfusie vanuit de 'omgeving'.
Elke nieuwe generatie zaadcellen biedt de kosmos mogelijkheden tot originele veranderingen, tot verbeteringen, tot vernieuwingen, geeft mutaties en muiters de kans en de ruimte nieuwe mogelijkheden uit te proberen. En blijkbaar biedt ook de kosmos vele nieuwe zijnsvorm een geschikte niche of biotoop aan.
Is de relatie tussen een volwassen levend wezen, zij het een plant, zij het een dier, zij het een mens en zijn zaad niet een ont-lediging? Niet een kenosis? Ontledigt de volwassene zich niet totaal, volledig in de eicel of de zaadcel? Is hij of zij er niet in ontledigde vorm volledig in terug te vinden, al zij het op een onwaarneembare wijze? En wat is de relatie tussen het zaad en de toekomstige volwassen gestalte? In het zaad zit, vanuit een ononderbroken verleden de toekomst van elke volwassene meegegeven. Is dat niet een beeld van de totale, volledige kenosis? Van de Differenz? Van de contractio?
En wat is de relatie, wat zijn de verhoudingen tussen zaad en volwassen gestalte? Is dat reeds voldoende onderzocht?
Bevat het zaad in nuce de volwassene? Neen.
Bevat het zaad de volwassene in potentie? Neen.
Bevat het zaad de volwassene in aanleg? Amper. Want er moet te veel 'bij'. Er moet te veel van elders aangesleept worden. Te veel 'vreemds' moet vanuit het onmiddellijke en verre milieu binnen gehaald worden. Er zijn te veel extra zijnstransfusies nodig. Zelfs van heel ver uit de ruimte.
Maar, in het zaad zitten wel de sturings- en de ordeningsprincipes en de selectie- en verwerkingsmechanismen om al het chaotisch (Let maar op het fruitpapje van een baby!) aangevoerde te selecteren, te 'de-differentiëren', te verteren, te ordenen en te integreren volgens een eeuwen tevoren vastgelegd plan en volgens daarop gerichte behoeftes, op gepaste wijzen, in de gewenste vormen of reconstructies (b.v. glycogeen.) in de aangepaste hoeveelheden en verhoudingen. Maw: Er zit een ziel in het zaad, een levensprincipe, een sturingsprincipe. Er zit een nieuw, een eigen Ego, een eigen zijnswil in het zaad. Een ordenend Zelf. Een Zelf dat de rommelig binnengemende ingrediënten, dat de chaotisch aangesleepte aanvullingen en compensaties tot een vooraf bepaalde orde kan omturnen. In het zaad zit het ordeningsprincipe dat in staat is de aangevoerde uiterlijke chaos tot de voorziene en gewenste orde om te bouwen. Is een pasgeboren baby, in al zijn hulpeloosheid en totale afhankelijkheid, niet een volwaardig Ego? Hulpeloos, maar zeer krachtig opkomend voor zichzelf. Een zeer efficiënt eiser. En ideale verwerker van chaos. Leven brengt veelheid en chaos tot simplicitas.
Dank voor je reactie! Je bent de enige die inhoudelijk-zinnig reageert. Je hebt me goede raad gegeven! Ik ben maar een beginneling die dus goede raad best kan gebruiken. Ik heb twee weblogs, uit armoede! Met mijn eerste weblog wilde het niet lukken: ik geraakte er zelf niet meer in. Een vriend-deskundige raadde me aan een nieuwe weblog te openen. Zodoende. Mijn intentie is nu de pam-weblog, ( mijn voorletters! ) te gebruiken voor korte invallen, opwellingen, reacties op lectuur of ervaringen. De ram-weblog zal langere, dieper gravende en meer gestructureerde stukken brengen.
Een opmerking deed me pijn! Je koppelt Heidegger onmiddellijk aan pessimisme. Van pessimisme heb ik bij Heidegger nog geen spoor gevonden. Kritiek wel. Dat is nu dertien jaar dat ik elke dag die God me geeft begin met anderhalf uur Heidegger. En elke dag verwarmt die lectuur me! Ze kleurt mijn dag met innerlijke zonneschijn! Elke dag wordt gevuld met nieuwe inzichten. Heidegger is een antidotum tegen al die oppervlakkige glitterliteratuur. Zelfs al lees je een tekst voor de vijfde of zesde keer, je kunt er nooit vlug even door bladeren. Heidegger lees je nooit discursief. Maar ook nooit tevergeefs! Ik doe elke dag nieuwe ontdekkingen. Zijn inzichten verwonderen me nog elke dag, bij elke lectuur. Ik heb nog 12000pagina te gaan! Ik ken geen evenknie. En wat je schrijf over duidelijk zeggen wat je goed weet, was dat niet Boileau? Maar die had dan ook niet te zeggen, zelfs niet in zijn L'Art poétique: daar was hij maar een herkauwer! Of verwar je met Wittgenstein? Uiteraard is Heidegger moeilijk! Hij probeerde het onzegbare te zeggen, het onzichtbare zichtbaar te maken, het onbereikbare binnen ons bereik te brengen. Hij probeert andere verbanden dan de louter causale te verkennen. Hij heeft daarvoor alle mogelijkheden van de taal aangewend en uitgeput, tot voorbij hun rekbaarheid opgespannen. Het vraagt een paar jaar om in zijn taalvirtuositeit thuis te geraken. Ik wens je veel succes bij je volgend contact met Heidegger! Paul Tack
De lectuur van H.M. Kuitert, 'Voor een tijd een plaats van god', (2003) heeft me niet alleen aan het denken gezet, maar me vooral een dun boekje van M. Heidegger doen lezen, dat ik altijd, uit een zekere schroom, op het rek liet staan, als te moeilijk: 'Identität und Differenz'9, (1990). Uit H.M. Kuiterts boek heb ik het inzicht 'er is maar één werkelijkheid' onthouden. Dat was voor mij vroeger al duidelijk. EEN werkelijkheid. Maar toch met twee facetten. Zoals de twee kanten van een medaille. Dat velen dualistisch blijven denken, dat is normaal, gegeven het dagelijkse contact met de onmiddellijke werkelijkheid: licht en schaduw, liefde en haat, voor en achter, links en rechts, dag en nacht, regen en zonneschijn, etc. Maar, let wel, die 'tweelingen' zijn steeds gekoppeld, lopen gedwee onder één juk. Elk paar vormt één medaille. Wat dan met de Exuberante en de contractio? Ik bleef klaarblijkelijk toch, door de zwaartekracht van de routine, ook dualistisch denken met een Exuberante aan de ene kant, en daarnaast een kosmos als contractio ervan aan de andere kant.
Al lezend in M. Heidegger en H.M. Kuitert werd ik letterlijk overvallen door een inzicht waarvan ik de indruk heb dat ik het lang van me afgehouden heb: Er IS echt maar EEN werkelijkheid! De Exuberante WERD (zelf de) contractio. De Exuberante heeft zichzelf ontledigd, in een totale kenosis. Er is geen Exuberante nààst een contractio. De Exuberante is totaal leeggelopen in de contractio. Hij is erin ondergedoken. (Het Kruis.) Ook Martin Heidegger spreekt steeds van het 'Sichverbergen' van het Sein. Er is dus Nu geen Exuberante meer. Hij is alleen nog een lokkende toekomst. Een toekomst die wij allen samen, met de kosmos, moeten realiseren, via de epifanieën. 'Voor een tijdje een plaatst van god.' [ Je zou bijna denken dat Achterberg in zijn vers de titel van Sein und Zeit parafraseert. ]
Tot Hij weer aangroeit, weer open bloeit tot zijn oeverloze volheid. Wat een verantwoordelijkheid dragen we! Want er dreigt een groot gevaar: het gevaar dat we ons blindstaren op de eindige zijnden alsof zij de definitieve eindproducten van de evolutie zijn. Alsof de eindige zijnden niet mede vorm en inhoud geven aan de toekomstige gestalte van de Exuberante. Dan verwordt de contractio en eindigt ze als een zwart gat, dat alle uitstraling inslikt en in zichzelf opslorpt. Dan zetten we de Exuberante voor eeuwig gevangen in zijn kenosis. Dan wordt de contractio zijn definitieve en blijvende leegte.
En dat zou pas een ramp zijn.
Een ramp voor elk individu.
Een ramp voor de mensheid als geheel.
Een ramp voor de geschiedenis.
Een ramp voor de evolutie.
Een ramp voor de kosmos.
Een ramp voor de Exuberante, want dan verdwijnt Hij in de eigen kenosis. Hij heeft dan al zijn eieren in één mand gelegd, 'quitte ou double' gespeeld en dan verloren. Hij heeft dan geen toekomst meer. En voor die ramp draagt ook de mens de verantwoordelijkheid, individueel en gemeenschappelijk. Dan zegeviert het nihilisme. Het dobbelspel is over. Chaos de toekomst.
Met het eindige aardse kwaad heb ik zo geen problemen: de Exitus is compleet, de kenosis totaal, de contractio consequent: wij krijgen volledige autonomie, totale zelfbeschikking, met carte blanche en alle volmachten. Alle machten en alle effectiviteiten ook. En alle gevolgen. Ook de negatieve. De Exuberante heeft zich totaal uitgeleverd, overgeleverd aan zijn contractio. Wat wij ervan zullen maken, dat zal Hij worden. Niets meer. Wij hebben de toekomstige gestalte van de Exuberante in onze handen en in ons doen. De evolutie van de hele kosmos realiseert de toekomstige gestalte van de Exuberante. De Exuberante is 'in the making'. Er wordt aan gesleuteld. 'Progress and Reality'. 'In progress'. ( Whitehead ) Als we bewust, gewild en gericht weigeren en verhinderen dat de contractio op nieuw tot zijn volle weelde epifaneert, dan tasten we de toekomstige gestalte van de Exuberante blijvend aan, en dan stichten we echt eeuwig, onherstelbaar kwaad, het absolute kwaad. Dan verhinderen we de 'droom' van de Exuberante realiteit te worden. Dan is de memoria, de anamnese een zinloze kwelling. Een hel!
Ik werd door dat idee danig overrompeld. Hoe kan ik dat een plaats geven?
Het Niets is niet de grens van het eindige zijnde. Wel de Exuberante. Wel de ontledigde volheid van het Zijn. Pas door een bewuste, gewilde kenosis van de Exuberante komen wij in het Zijn. De begrenzing, de kenosis, is geen holte, geen ijle leegte. U. Libbrecht puurt uit zijn studie van het Oosterse denken het inzicht: "Niets is zo vol als de leegte."(De Standaard, 06.09.04, p. 12) Het is als het casco van een huis: dat schept alleen leegte, door grenzen te trekken in een open ruimte. Maar leegte die, door de beperkingen die ze aanbrengt, ruimte schept, die vanuit haar grenzen uitnodigt tot het inrichten van die leegte met humane voorwerpen. Leegte die de mens binnen lokt om ze te vullen. De begrenzing is ruimte scheppend, creëert mogelijkheden, nodigt uit tot creativiteit en verkenning van nieuwigheden. De begrenzing is uitlokking, is verlokking. Is uitdaging. Elk zijnde heeft vanuit zijn kenosis een openbaringstaak, een epifanie-opdracht, een glorificatieroeping. Het moet de onbegrensde weelde van de rijkdom van de gaven en van de diversiteit van het Zijn de kans bieden zich ten volle ten toon spreiden, zich breeduit te etaleren, ene mee te delen.
Beknotting, inperking kan een bron zijn van onvoorziene verrijking, kan verborgen en onvermoede mogelijkheden een kans tot actualisatie geven. Laat de wijnstok vrij groeien en hij brengt enkele onooglijke, armtierige besjes voort: klein grut goed voor de wilde vogels. Geiten leerden ons de wijnstok te snoeien en in zijn natuurlijke expansie te hinderen en zo ruimte vrij te maken voor onvoorziene mogelijkheden: de volle druif. Een slimme voorouder merkte op hoe pas een door de geiten geteisterde struik grote, sappige, mooie bessen produceerde. Het mishandelen van struiken, het snoeien was geboren. Het bewuste, gerichte inperken en beknotten van de natuurlijke groei van de wijnstok levert ons sindsdien de wijn.
Maar toch: waarom dan eindige zijnden? Omdat Niets de weelde van het Zijn niet kan epifaneren: "Nee, niemand in de dood gedenkt Jou!" (Ps 6:6) Zijn moet daarom beperkte zijnden de ruimte geven om zich in veelheid en verscheidenheid te kunnen uitwaaieren, om de eigen weelde aan diversiteit breeduit te kunnen ten toon spreiden, om de eigen gunsten gul te kunnen mededelen. Het Absolute Zijn heeft de eindige zijnden nodig.
Waarom begrensde zijnden? We mogen niet te minnetjes denken over grenzen, we mogen ze niet als verlies, beknotting, degradatie of uitsluiting beschouwen. Grenzen zijn als vruchtvliezen. Grenzen beschermen en bewaren wat ze bevatten en omvatten, en verbinden dat met wat ze schijnen uit te sluiten. Ze selecteren als membraan-filters. Binnen de bescherming van de omgrenzing kan elk zijnde de eigen, unieke epifanietaak koesteren en via de grens uitstralen. Zo verzekeren de grenzen veelheid, verscheidenheid, uitstraling en verbondenheid. Met andere woorden, de grens verzekert bestaansruimte aan elk Ego, binnen het contractio - epifanie-proces: elk Ego kan binnen de beschutting van de koesterende grens zijn eigen unieke epifanietaak in de ontplooiing van de toekomstige gestalte van de Exuberante veilig vervullen. Grens tussen Ego en universum.
Die kenosis, die contractio, dat zich tonende verbergen, dat is het wonder waarover Martin Heidegger steeds zo opgewonden raakt. Door het gebeuren van die contractio wordt de simplicitas van de Enige verkruimeld tot veelheid. 'Enigte' waaiert de eigen weelde uit in 'Menigte'. Een veelheid die zich kleedt met de weelde van de onontwarbaar verstrengelde diversiteit van de Exuberante. In de contractio ingebouwd werkt een actief principe dat op verscheidenheid gericht is, geneigd is naar..., gespannen staat naar Het contractio-gebeuren zelf is reeds een epifaniemoment. Geen contractio als niet meteen de vele eigenschappen in de grenzen hun eigenheid tonen.
Die contractio is niet de uiteenrafeling van de simplicitas van het Zijn in een chaotische veelheid en verscheidenheid, is niet een eindeloze reproductie van hetzelfde, met een eender, stabiel resultaat. Reeds in het voltrekken van de contractio als proces, als gebeuren, demonstreert zich de weelde van de diversiteit van het Zijn. Elke eindige contractio-gestalte blijft geïnfecteerd met de herinnering aan de volheid van het oorspronkelijke Zijn. Elk begrensd zijnde blijft aangelijnd door het totale Zijn. Om hun bestaan te bestendigen zoeken die eindige zijnden steun bij elkaar in wederzijdse compensatoire interacties. De veelheid en verscheidenheid van de contractiogestaltes geven voldoende aanleiding tot onvoorspelbare, onvoorstelbare en onvoorzienbare interacties tussen die eindige zijnden. Ik heb zo Epicurus' 'clinamen' niet nodig om diversiteit te verklaren. Het fantastische is dat die veelheid, die menigte, die pas door de contractio ruimte krijgt en tot uitbarsting komt, zich 'out', dat die veelheid in al haar verscheidenheid toch verbonden blijft met de simplicitas van haar bron, en geïnfecteerd blijft met de 'memoria' , met het heimwee aan de volheid van haar oorsprong. Daarom kunnen niet alleen verschillen, maar zelfs tegenstellingen uitgroeien tot zulke betoverende interacties waarin het epifaniegebeuren zijn open telos realiseert, zoals in de liefde tussen man en vrouw, tussen ouder en kind, tussen vrienden die, van op één punt, elk een ander kant op kijken; in de fusie van materie en geest in sublieme kunst; en in de jaarlijkse paringsdans van Zon en Aarde in vier toonaarden van de seizoenen.
Die drang tot epifaneren komt het duidelijkst tot uiting in de kosmische evolutie. Evolutie: die alles dynamiserende en onstuitbare aandrift tot epifaneren van de contractio-gestaltes. Dat onophoudelijk uitproberen van alle mogelijke combinaties en interacties tussen eindige zijnden om de kenosis terug te draaien. De kosmos en vooral onze Aarde voeren na hun ontstaan een verbluffend schouwspel van overal opbruisende diversiteit ten tonele. Binnen de veelheid en diversiteit spelen de interacties onafgebroken tikkertje, met wisselende rollen van jagers en vluchters. Wisselende veelheid en verscheidenheid, binnen een constante wil de mogelijkheden tot diversiteit en tot epifanie van het Zijn tot het uiterste uit te proberen en te actualiseren. En zo de weelde van de Exuberante uit te stralen en mede te delen.
Dat onstuitbare bruisen van de diversiteit, groeiend en spiraalsgewijze uitwaaierend in zichzelf diversifiërende interacties! Elke nieuwe gestalte, elk aanboren en actualiseren van een nieuwe goudader met onvermoede mogelijkheden roept weer nieuwe interactievormen en -wijzen in het aanzijn; en deze leggen op hun beurt weer nieuwe mogelijkheden, nieuwe goudaders bloot, met ingebouwde rapidatie van de zich voortstuwende epifanieënspiraal.
De miljoenen actieve levensvormen op de Aarde tonen de weelde van de diversiteit van de Exuberante. Maar ook de diversiteit van de mogelijkheden van de Aarde, als het alles overkoepelende en verbindende verband. Elk van die levensvormen vindt een aangepaste, leefbare Aarde, een gunstig milieu, een bereidwillige niche of biotoop, met vruchtbare interactiemogelijkheden. Dit alles was in het initiële gebeuren van de kenosis als mogelijkheden meegegeven, als anamnese van een streng onder de toom gehouden weelderige diversiteit van de Exuberante.
Evolutie is niet enkel exclusief opbruisende verandering, opborrelende vernieuwing, ononderbroken discontinuïteit. Ze is ook continuïteit, behoudzucht. Ze bewaart de geslaagde epifanieën, vaak binnen een omvattend en verbindend kader. Discontinuïteit in dienst van de continuïteit, gericht op opbouw en openbarende uitstraling van de Exuberante. Continuïteit in een steeds wisselend kleedje.
'Zijn' is de in simplicitas samengebalde veelheid en volheid. Menigte samengebald tot Enigte. Als het compact en besloten Bestaan-in-Zich van de Exuberante. En daarnaast vind je de contractio, waardoor de Exuberante zich terugtrekt, en voor ons, zijn schepping, ruimte laat, ons vrije baan geeft. Maar ons dan ook helemaal vrij laat, vrij om helemaal onszelf te zijn. Waarom? Opdat wij door onszelf vrij uit te leven zijn oeverloze weelde en eindeloze diversiteit aan gaven op een unieke en onvervangbare wijze ten toon zouden kunnen spreiden, in de etalage zouden zetten. Dat uitzingen van de Glorie, van de Magnalia van de Exuberante wordt schitterend verwoord in Psalm 8 b.v. Of in hoofdstuk 38 van het boek Job.
Ik begrijp dus de schepping in termen van contractio en epifanie. Wij zijn hier als"verschrompelde goden."In en door deze verschrompelde verschijning moeten wij die weelde van de Exuberante epifaneren. Elk op zijn manier. Elk met zijn unieke, onvervangbare, onuitwisselbare specialiteiten en apartigheden. Elk moet schitteren als één facet van de rijke diamant die Exuberante is. Wij moeten de verschrompeling ongedaan maken, onszelf tot een flitsend facet slijpen. Wij moeten de Exitus van de Schepper 'teruglopen', van de contractio naar de Exuberantie. Of naar de Apotheose. Het is onze taak de terugtrekking, de kenosis, ongedaan te maken. Wij moeten de leegte weer tot haar oorspronkelijk volle 'vulte' laten uitdijen, tot een aanstekelijke en verlokkelijke aanwezigheid omturnen. Wij moeten de contractio, de in-rolling of in-wikkeling, weer ont-rollen, ont-wikkelen. De leegte bemeubelen. Na de Exitus, de Reditus. Na de Anachorese, de Anabasis. Na de Verschrompeling, de Ontplooiing. Na de contractio, de Expansio de volle ruimte geven. Vergaan tot Bestaan bevestigen.
1. Iemand zei me onlangs: "God is misschien ongelukkiger dan de mens. Want God heeft niemand of niets om zijn volheid mee te delen. God kan niet eens Bourgondisch gul zijn."Hoe dat controleren? Geeft de Bijbel zelf hier geen dubbele signalen?
In het scheppingsverhaal staat herhaalde malen:"God sprak". Tegen wie sprak Hij? Praatte de Schepper als een oudje tegen zichzelf? Als Mozes aan Jahweh vraagt van wie hij de groeten mag doen aan zijn clangenoten, dan krijgt Mozes hem eerst alleen als een brandend braambos te zien. (Ex. 3.3) Later wordt hem gezegd dat hij de groeten mag doen van:"Ik ben die ben."(Ex. 3.12) Ook de profeet Elia krijgt Jahweh niet in het vizier. Hij ervaart Jahweh enkel als een zachte bries in de rug. (1 Kon. 19.13) Wat de Bijbel ons vertelt over Jahweh, kunnen we alleen toetsen aan onszelf of aan de werkelijkheid rondom ons. Jahweh zelf krijgen we nooit rechtstreeks in het vizier. (Gen. 28.16) God bereiken we alleen indirect, via een carambolebeweging over onszelf of over de zijnden om ons heen. Als God spreekt tot ons, dan moet dat in mensentaal. We zouden anders onder zijn adem verschroeien.
En wat leert ons die carambole via de eindige zijnden? Waar we onze blik ook richten, we zien enkel eindige zijnden. En al kunnen we er niet naast kijken, al worden we er aan alle kanten door omstuwd, toch zijn die eindige zijnden niet probleemloos. Ook wat bestaat, het eindige zijnde, het 'iets' blijkt problemen te geven; het kan niet op eigen benen alleen staan, maar moet gestut en onderschoord worden.
Volgens Leibniz geeft Niets minder problemen dan Iets. Daarom vraagt hij:"Waarom is er iets, en niet veeleer Niets?". Waarom die vraag? Als je deze vraag nauwkeurig onder de loep neemt, blijken er verschillende vooronderstellingen onder te schuilen, zoals: het Niets lijkt de maatstaf, de startblok van het denken, want alleen het Niets geeft geen problemen, heeft een aureool van eenvoud, van waarschijnlijkheid en vanzelfsprekendheid. Het Niets wordt verondersteld, het lijkt geen verwondering op te roepen noch vragen los te weken. Dat er iets is, dat er eindige zijnden zijn, dàt lijkt pas verwondering op te wekken, dat lijkt noch vanzelfsprekend noch waarschijnlijk te zijn, en dat vraagt om een uitleg, om een verantwoording, al zijn die eindige zijnden met miljarden.
Het Zijn geeft problemen. M. Heidegger klaagt herhaalde malen : "Was bedeutet Sein? Von wo aus ist dergleichen wie Sein überhaupt zu verstehen? Wie ist Seinsverständnis überhaupt möglich?" ( GA 24, p. 19 & 21 ) Hij weet dat hij voor een onmogelijke opgave staat, hij, die al zijn denkvermogen inzette om net dat mysterie te doorgronden.
Toch wel opmerkelijk. Waarom geeft iets, waarom geeft een eindige zijnde meer problemen dan Niets? Het iets is in zijn Zijn beperkt en bedreigd, en moet daarom steun zoeken bij het volle, zelfstandige Zijn. En die steun ligt niet voor de hand. Hoe immers kan het volle, oeverloze Zijn het beperkte, eindige zijnde tot zijn dienen? Wie of wat kan het oeverloze Zijn in dit Zijn zò beperken, dat het in een beperkt, eindig zijnde inpast als steun, als compensatie voor het eigen zijnstekort? Wie of wat legt dat niet-in-te-perken Zijn aan banden? Wie of wat heeft daartoe voldoende body of krachtig uitstralende présence? Wie kan op tegen het Zijn om het in te perken? Wat staat er buiten het Zijn om die miniaturisatie te presteren?
Blijkbaar: alleen als het Zijn zichzelf inkort, zichzelf beperkt in zijn wezen, zelf de buikriem aanhaalt, pas dan kunnen beperkte zijnden bestaan. Dan ontstaat er binnen het Zijn voldoende ruimte voor beperkte zijnden. Pas als miniatuur-karikatuur van zichzelf past het Zijn in een eindig zijnde.
Zijnden worden niet door het Niets ingeperkt. Wel door de leegte aan Zijn mogelijk gemaakt. Door een volle leegte binnen het Zijn. Door de volle leegte van het zich terugtrekkende Zijn. Door de kenosis van het Zijn. En dat is pas een wonder.
In zijn 'Der Satz vom Grund' van 1957 probeert Martin Heidegger zijn onblusbare verwondering over de schijnbaar onmogelijke relatie tussen het volle Zijn en het eindige zijnde onder woorden te brengen en mede te delen. Dat het overweldigende Zijn de zijndheid, de zijnsgrond van het eindige zijnde kan zijn, over dat mysterie mediteert hij dertien colleges lang. Dat mysterie heeft hem van jongs af nooit losgelaten, dat is hem blijven fascineren. In het pas in 1943 toegevoegde Nawoord tot zijn Oratie van 1929, 'Wat is metafysica?', spreekt Martin Heidegger nogmaals zijn verwondering uit:"het wonder aller wonderen: Dat er zijnde is". (WiM, p. 46-47) Het Zijn heeft het eindige zijnde niet nodig om te zijn. Wel om exuberant gul te kunnen zijn. In al zijn schamelheid kan het zijnde echter niet zonder het Zijn. Hoe kan echter het onbegrensbare Zijn zich zo klein maken dat het het eindige zijnde kan doen zijn; dat het oneindige zich als aanvulling inpast in de eindigheid, in de begrenzing, in het zijnstekort van het eindige zijnde? Hoe past de oceaan in een mosselschelp? Het Zijn kan zich toch niet vernederen tot de status van loutere compensatie van het zijnstekort van het zijnde. Het volle Zijn kan toch onmogelijk het huisslaafje van het eindige zijnde worden. Waar liggen dan de verhoudingen? Hoe kan dat? Hoe moet dat? Het Zijn moet wel diep door de knieën gaan om in de wereld te kunnen kruipen.
De modernen lezen de Bijbel niet meer. En ook de exegeten van M. Heidegger kennen blijkbaar hun klassieken maar voor de helft meer. In de eerste, handgeschreven versie van zijn verhandeling over 'Het wezen der Waarheid', in de Urfassung van 1930, spreekt M. Heidegger over de 'Verborgenheit', in de termen van de beroemde hymne van Paulus, in zijn brief aan zijn geliefde Filippensen, 2,6 in termen van kenosis en roof. Heel M. Heideggers denken draait rond de wonderbaarlijke verhouding tussen Zijn en zijnde, rond de cirkelgang tussen 'Verborgenheit' en 'Unverborgenheit' van het Zijn. Ik vertaal dat, trouw aan de Urfassung, in termen van kenosis, of contractio en epifanie.
Om uit zijn eenzaamheid te treden realiseert God zijn schepping. Hij kan echter onmogelijk een tweede volheid aan hem gelijk naast zich scheppen. Naast hem kan immers onmogelijk iets even volmaakts, iets even perfects, iets even volledigs, iets even groots bestaan als Hijzelf. Zelfs om een onvolledig zijnde te creëren, moest Hij noodgedwongen ruimte vrij maken en 'zijn buik intrekken'. Dat noemen de joodse mystici de Tsimtsoem. Het wordt in de Middeleeuwen ook wel de contractio, of de kenosis genoemd. God kan niet verdwijnen, maar verbergt zich, trekt zich terug, maakt voor ons ruimte vrij. Men spreekt soms ook van de Exitus of de Anachorese. Simone Weil muntte daarvoor de term 'décréer', ont-scheppen.
1. Iemand zei me onlangs: "God is misschien ongelukkiger dan de mens. Want God heeft niemand of niets om zijn volheid mee te delen. God kan niet eens Bourgondisch gul zijn."Hoe dat controleren? Geeft de Bijbel zelf hier geen dubbele signalen?
In het scheppingsverhaal staat herhaalde malen:"God sprak". Tegen wie sprak Hij? Praatte de Schepper als een oudje tegen zichzelf? Als Mozes aan Jahweh vraagt van wie hij de groeten mag doen aan zijn clangenoten, dan krijgt Mozes hem eerst alleen als een brandend braambos te zien. (Ex. 3.3) Later wordt hem gezegd dat hij de groeten mag doen van:"Ik ben die ben."(Ex. 3.12) Ook de profeet Elia krijgt Jahweh niet in het vizier. Hij ervaart Jahweh enkel als een zachte bries in de rug. (1 Kon. 19.13) Wat de Bijbel ons vertelt over Jahweh, kunnen we alleen toetsen aan onszelf of aan de werkelijkheid rondom ons. Jahweh zelf krijgen we nooit rechtstreeks in het vizier. (Gen. 28.16) God bereiken we alleen indirect, via een carambolebeweging over onszelf of over de zijnden om ons heen. Als God spreekt tot ons, dan moet dat in mensentaal. We zouden anders onder zijn adem verschroeien.
En wat leert ons die carambole via de eindige zijnden? Waar we onze blik ook richten, we zien enkel eindige zijnden. En al kunnen we er niet naast kijken, al worden we er aan alle kanten door omstuwd, toch zijn die eindige zijnden niet probleemloos. Ook wat bestaat, het eindige zijnde, het 'iets' blijkt problemen te geven; het kan niet op eigen benen alleen staan, maar moet gestut en onderschoord worden.
Volgens Leibniz geeft Niets minder problemen dan Iets. Daarom vraagt hij:"Waarom is er iets, en niet veeleer Niets?". Waarom die vraag? Als je deze vraag nauwkeurig onder de loep neemt, blijken er verschillende vooronderstellingen onder te schuilen, zoals: het Niets lijkt de maatstaf, de startblok van het denken, want alleen het Niets geeft geen problemen, heeft een aureool van eenvoud, van waarschijnlijkheid en vanzelfsprekendheid. Het Niets wordt verondersteld, het lijkt geen verwondering op te roepen noch vragen los te weken. Dat er iets is, dat er eindige zijnden zijn, dàt lijkt pas verwondering op te wekken, dat lijkt noch vanzelfsprekend noch waarschijnlijk te zijn, en dat vraagt om een uitleg, om een verantwoording, al zijn die eindige zijnden met miljarden.
Het Zijn geeft problemen. M. Heidegger klaagt herhaalde malen : "Was bedeutet Sein? Von wo aus ist dergleichen wie Sein überhaupt zu verstehen? Wie ist Seinsverständnis überhaupt möglich?" ( GA 24, p. 19 & 21 ) Hij weet dat hij voor een onmogelijke opgave staat, hij, die al zijn denkvermogen inzette om net dat mysterie te doorgronden.
Toch wel opmerkelijk. Waarom geeft iets, waarom geeft een eindige zijnde meer problemen dan Niets? Het iets is in zijn Zijn beperkt en bedreigd, en moet daarom steun zoeken bij het volle, zelfstandige Zijn. En die steun ligt niet voor de hand. Hoe immers kan het volle, oeverloze Zijn het beperkte, eindige zijnde tot zijn dienen? Wie of wat kan het oeverloze Zijn in dit Zijn zò beperken, dat het in een beperkt, eindig zijnde inpast als steun, als compensatie voor het eigen zijnstekort? Wie of wat legt dat niet-in-te-perken Zijn aan banden? Wie of wat heeft daartoe voldoende body of krachtig uitstralende présence? Wie kan op tegen het Zijn om het in te perken? Wat staat er buiten het Zijn om die miniaturisatie te presteren?
Blijkbaar: alleen als het Zijn zichzelf inkort, zichzelf beperkt in zijn wezen, zelf de buikriem aanhaalt, pas dan kunnen beperkte zijnden bestaan. Dan ontstaat er binnen het Zijn voldoende ruimte voor beperkte zijnden. Pas als miniatuur-karikatuur van zichzelf past het Zijn in een eindig zijnde.
Zijnden worden niet door het Niets ingeperkt. Wel door de leegte aan Zijn mogelijk gemaakt. Door een volle leegte binnen het Zijn. Door de volle leegte van het zich terugtrekkende Zijn. Door de kenosis van het Zijn. En dat is pas een wonder.
In zijn 'Der Satz vom Grund' van 1957 probeert Martin Heidegger zijn onblusbare verwondering over de schijnbaar onmogelijke relatie tussen het volle Zijn en het eindige zijnde onder woorden te brengen en mede te delen. Dat het overweldigende Zijn de zijndheid, de zijnsgrond van het eindige zijnde kan zijn, over dat mysterie mediteert hij dertien colleges lang. Dat mysterie heeft hem van jongs af nooit losgelaten, dat is hem blijven fascineren. In het pas in 1943 toegevoegde Nawoord tot zijn Oratie van 1929, 'Wat is metafysica?', spreekt Martin Heidegger nogmaals zijn verwondering uit:"het wonder aller wonderen: Dat er zijnde is". (WiM, p. 46-47) Het Zijn heeft het eindige zijnde niet nodig om te zijn. Wel om exuberant gul te kunnen zijn. In al zijn schamelheid kan het zijnde echter niet zonder het Zijn. Hoe kan echter het onbegrensbare Zijn zich zo klein maken dat het het eindige zijnde kan doen zijn; dat het oneindige zich als aanvulling inpast in de eindigheid, in de begrenzing, in het zijnstekort van het eindige zijnde? Hoe past de oceaan in een mosselschelp? Het Zijn kan zich toch niet vernederen tot de status van loutere compensatie van het zijnstekort van het zijnde. Het volle Zijn kan toch onmogelijk het huisslaafje van het eindige zijnde worden. Waar liggen dan de verhoudingen? Hoe kan dat? Hoe moet dat? Het Zijn moet wel diep door de knieën gaan om in de wereld te kunnen kruipen.
De modernen lezen de Bijbel niet meer. En ook de exegeten van M. Heidegger kennen blijkbaar hun klassieken maar voor de helft meer. In de eerste, handgeschreven versie van zijn verhandeling over 'Het wezen der Waarheid', in de Urfassung van 1930, spreekt M. Heidegger over de 'Verborgenheit', in de termen van de beroemde hymne van Paulus, in zijn brief aan zijn geliefde Filippensen, 2,6 in termen van kenosis en roof. Heel M. Heideggers denken draait rond de wonderbaarlijke verhouding tussen Zijn en zijnde, rond de cirkelgang tussen 'Verborgenheit' en 'Unverborgenheit' van het Zijn. Ik vertaal dat, trouw aan de Urfassung, in termen van kenosis, of contractio en epifanie.
Om uit zijn eenzaamheid te treden realiseert God zijn schepping. Hij kan echter onmogelijk een tweede volheid aan hem gelijk naast zich scheppen. Naast hem kan immers onmogelijk iets even volmaakts, iets even perfects, iets even volledigs, iets even groots bestaan als Hijzelf. Zelfs om een onvolledig zijnde te creëren, moest Hij noodgedwongen ruimte vrij maken en 'zijn buik intrekken'. Dat noemen de joodse mystici de Tsimtsoem. Het wordt in de Middeleeuwen ook wel de contractio, of de kenosis genoemd. God kan niet verdwijnen, maar verbergt zich, trekt zich terug, maakt voor ons ruimte vrij. Men spreekt soms ook van de Exitus of de Anachorese. Simone Weil muntte daarvoor de term 'décréer', ont-scheppen.
Waarom blijven bepaalde teksten of beschrijvingen onuitwisbaar in je geest hangen? Je hebt er niet voor gekozen. Je leest en zij bepalen of ze bij je blijven. Ze nestelen zich honkvast in je geest en blijven een trouwe gezel in al je verdere lecturen, ontmoetingen, gesprekken of overpeinzingen. Zo sta ik geregeld met Machiavelli, in 1513 in ballingschap in Sant' Andrea, langs de weg op de uitkijk naar mogelijke informanten met nieuws over het reilen en zeilen in Firenze of Rome. Niccolo at en sliep wel in Sant' Andrea, maar Machiavelli leefde met heel zijn persoon elders: in zijn vaderstad en in Rome. Hij bleef, ook in Sant' Andrea, 'civis florentini'. Geen mens immers ligt geketend aan de plaats waar hij of zij lijfelijk hier en nu verblijft, is nooit de gevangene van zijn toevallige situatie en omstandigheden.
De mens zit nooit ingemuurd, noch in zijn cultuur, noch in zijn gemeenschap, noch in zijn tijd, noch in zichzelf. Hij valt nooit samen met de gegeven feitelijkheden van zijn situatie. (Wittgenstein.) Open staan naar de wereld huist in het Zijn van de mens. Ontvankelijk staan voor de dingen, voor de toekomst, voor vernieuwing. Open staan is het Zijn van elke mens. Het hoort tot zijn diepste, eigenste mens-zijn: elke mens staat open naar en is ontvankelijk voor de wereld op zijn eigen-zinnige wijze. Elk overschrijdt voortdurend op zijn manier de beklemming van de eigen grenzen. De mens verkeert steeds in verwachting van wat komen zal; hij reikt steeds ver 'over the edges' van zijn beperkte Zijn.
Dat overschrijden van de eigen grenzen wordt in elke ervaring beleefd. Elke ervaring heeft een Januskop. Aan de ene kant beklemtoont ze het eigen bestaan, de eigenheid, de zelfheid van het eigen bestaan. Affirmeert ze de zelfheid van het Zelf, van het Ego. Elke ervaring proclameert luid: « Ik ben op geen enkele manier gelijk te schakelen met de anderen. Ik beleef de wereld op mijn eigenste, unieke wijze. » En aan de ander kant beklemtoont elke ervaring het open staan van het Ego naar de andere zijnden, de eigen zijnsverbondenheid met de andere zijnden, niet vanuit een zijnsovervloed, maar vanuit een manco aan Zijn.
Deze openheid, deze verbondenheid kan op vele wijzen vaste vorm krijgen, in erg verscheidene en blijvende gestaltes gegoten worden. En die incarnaties zelf kunnen wisselen. In de juiste religieuze ervaring ligt de klemtoon vooral op de openheid, op het open staan, op de aandacht voor de andere zijnden.
Daarom is bevreemding, zelfs vervreemding een essentieel onderdeel van elke humane ervaring. Ervaring doorbreekt kaders. Echte humane ervaring doorbreekt de beknelling van het te vertrouwde, te alledaagse, te vanzelfsprekende kader. Echte ervaring helpt ons op te merken wat we uit routine niet meer zien. Geeft ons weer aandacht voor wat we als te vanzelfsprekend van elkaar verwachtten; opent nieuwe perspectieven daar waar we dachten alles 'gehad' of gezien te hebben. Zet oude brillen af en doet ons met nieuwsgierige en verwonderde ogen kijken naar de wereld en er nieuwe dingen of aspecten zien.
Zo is elk ervaring het overschrijden van de dagelijkse Hier en Nu-situatie, en ventileert ze de benauwende nestgeur.
Vanwaar echter die onblusbare behoefte aan ervaring? Vanwaar die ubiquitas, die omni-aanwezige openheid naar/voor de wereld? Dat steeds langs de weg op uitkijk staan naar nieuws van elders? Die onlesbare behoefte aan ervaring ontspringt niet aan onze zijnsweelde, maar aan onze zijnsnood. Aan onze innerlijk gapende zijnsnood, die bedelt om aanvulling, bevestiging en bestendiging. Uit zijnsnood, vanuit die afgrond, staat de mens open naar zijnscompensaties uit de wereld: vanuit zijn schamelheid kijkt hij, voelt hij, ruikt hij, hoort hij, hakend naar mogelijke zijnsaanvullingen en compensaties. De eigen zijnsbehoefte smeekt constant om de aanvullende zijnstransfusie van de ervaringen van de buitenwereld. Zonder de hulp van de omgevende wereld houden we onszelf niet in het bestaan. Standhouden in het bestaan, overleven, niet wegglijden in het Niets, zichzelf bestendigen is voor iedere mens een voltijdse dagtaak, bij elke ademtocht, bij elke hartslag te vernieuwen.
Ervaren? Dat is de wereld raken. In de ervaring bereiken we de wereld, beroeren we de wereld buiten ons. En de wereld vult ons, beroert ons, raakt ons. We krijgen het door de aanraking koud of warm, maar we blijven onszelf. Het is een zelfbewust maar in zijnsnood verkerend Ego dat geraakt, dat beroerd wordt; het is een Ego dat ziet, een Ego dat voelt, een Ego dat ruikt, een Ego dat hoort. Ervaring is geen lineair kosmische gebeuren. Want elk Ego voelt, ziet, ruikt, hoort vanuit zijn eigen zijnsbehoefte op zijn eigen wijze de wereld. Elke ervaring is particulier, strikt individueel, gesitueerd in tijd en ruimte. Ze is het privé territorium van het Ego, maar met een openheid naar het universele. Elke ervaring is een drielandenpunt: Ego, zijn zijnsbehoefte, de kosmos.
Door de ervaring overleven we de Grijns van het reële Niets. In het ervaren huist het Zijn. Ons Zijn is contact met de dingen. Ons Zijn is de dingen van de wereld ervaren, om te overleven. Is met de dingen van de wereld in compensatoire interacties verwikkeld zijn om de Grijns voorbij te leven. Ons duren, ons overleven, onze bestendigheid danken we aan de constante zijnstransfusie in de ervaringen. Daar zonder houden we het niet uit.
Een belangrijk aspect van elke ervaring wordt vaak vergeten: ervaren heeft niets gemeens met contactcausaliteit. Het witgloeiende smeedijzer ervaart geen hamer. Het verandert van vorm onder elke mokerslag, and that's it. Er is enkel aanvaring tussen ijzer en hamer.
De mens is en overleeft in en door zijn ervaringen. Het moge paradoxaal lijken, maar de mens verzekert de continuïteit van zijn Ego pas door een ononderbroken stroom van wisselende ervaringen. In de kosmos telt enkel onmiddellijke nabijheid en het rechtstreekse contact, telt enkel het mechanische tweespan: druk en weerstand. Elke verandering is afbreuk aan de continuïteit. In de ervaring echter speelt het vrije, zichzelf bepalende antwoord op de 'drive' van het Zijn en op de roep, de uitnodigende openheid van de dingen met hun gunnend en soms beperkend verleden en hun wenkende toekomst. In ervaring zit steeds een vrije keuze tegenover de dingen, een evaluatie van hun zijnsmogelijkheden en een beslissing over de eigen toekomst. In elke ervaring zindert de hele kosmos mee. « Anima quodammodo omnia. »
Is enige ervaring überhaupt wel mogelijk zonder enige congenialiteit? Moeten bloedgroepen niet compatibel zijn om niet nefast voor elkaar te zijn? Welke grens overschrijdt de ervaring? Loopt die grens niet door een gemeenschappelijk gebied: het 'leverende' Zijn? Ontspringt de mogelijkheid van elke ervaring niet in het Samen-Zijn? In het samen bestaan in hetzelfde overkoepelende Zijn? In het samen geworpen zijn. Ontspringt die grens niet in de contractio van de Exuberante, waardoor Hij/Zij ons de ruimte geeft onszelf te zijn, tegenover hem/haar?
Waarom is ervaring mogelijk? Waarom staan de zijnden naar/voor elkaar open? Vanuit die contractio. Geen zijnde is af. Geen zijnde is meester over zijn Zijn. « Ik ben, maar ik heb me niet. » (H. Plessner.)
Keren we terug naar ons denken. Is 'denken' ook zo'n woord dat we wat te lichtvaardig uit de pen laten vloeien en te vlotjes neerschrijven? Een woord waarmee we menen alles gezegd en geduid te hebben. Denken maakt het ons mogelijk ons te emanciperen van de tirannie van het kosmische, van de fysische, chemische realiteit. Van de rigide lineariteit van het universele doen, presteren, interageren. Denken laat ons toe 'zorgend in de wereld' te staan. Zo omschreef de nu vergeten F.J.J. Buytendijk in 1951 de vrouw.XI
Zorgend? Wat is zorgend in de wereld staan? Wat kan zorgen anders zijn dan het rigide en lineaire van de kosmische wetmatigheid ontkrachten, afzwakken, tot soepelheid plooien, ontmannen of zelfs totaal inactief maken? De kosmische gelijkvormige effectiviteit schuift zonder aanzien des persoons ter zijde al het singuliere wat niet binnen de universele categorieën valt. Zorg nu is precies op dit aanzien des persoons gebrand, op het belang van dit ene, enige individu, van dit eenmalige Ego. Zorg is steeds zorg om het singuliere, om het afwijkende, om het eenmalige, om het marginale. Zelfs zorg om de muiter. Om het ene verloren schaap, ten koste van de negenennegentig veilig in de kudde. Een moeder laat de fysische noch chemische noch zoölogische wetmatigheden hun gang gaan als ze haar ziek kind bedreigen. Zij zorgt er voor dat haar kind blijft leven, tegen alle kosmische wetten in. Uit alles blijkt dat zelfs een gezonde baby deze kosmos alleen niet aankan. Dat hij te onvoorzien ter wereld komt, niet toegerust is om de strijd met de natuurelementen aan te gaan. Dat hij zich noch kan voeden noch verwarmen. Dat hij tegen de 'brute', pure, lineaire realiteit niet opgewassen is. Maar de moeder zal die kloof aan onaangepastheid wel dempen met haar niet aflatende zorg; ze zal het kindje zogen, dragen en drogen, kleden, koesteren en wiegen. Overgelaten aan zichzelf en de natuur zou geen kind overleven. Moeder Natuur? Of 'marâtre nature'?
Zo zorgt ook een dokter voor de zieke: hij roept de fysische, chemische of zoölogische wetten een halt toe, in naam van het individu. Hij verlaagt de te hoge bloeddruk in de bloedvaten, zorgt voor de juiste dosis glucose in het bloed, doet de koorts dalen, mildert de hartslag of drijft hem op, verdikt of verdunt het bloed, in het belang van deze ene persoon: van dit kind, van deze vader, deze moeder, broer of zus. En dat alles tegen de 'normale', universele gang van de natuur in. Zorg zet de kosmos een lange neus, breekt de rigiditeit, fragmenteert en particulariseert de universaliteit, doet het lineaire kronkelen als een slang, jaagt fysica en chemie van de bühne, om plaats te ruimen voor het marginale, het unieke, het muitende Ego. En het respecteert de unieke, steeds wisselende banden tussen de Ego's.
Een broertje van zorg is de filantropie. Filantropie was oorspronkelijk de houding van de heerser, van de machthebber tegenover zijn onderdanen. Filantropie uit zich in het aanvaarden van afwijkingen van de wetten, van welke orde dan ook. Ze uit zich in vergevingsgezindheid voor het individu, in van de regel afwijkende barmhartigheid, in op individuele daden gerichte mildheid, in groothartigheid voor de uitzondering of de zonderling. Dit alles houdt in dat men afwijkingen van de norm of tekortkomingen aanvaardt, fouten kwijtscheldt, gebreken door de vingers ziet, omdat humaniteit zwaarder weegt dan de wetten.
In zorgen speelt denken een leidende rol. Denken ziet verder dan de actueel gegeven werkelijkheid. Denken breekt uit het halsring van de tijd en stelt doelen in de toekomst, soms ver over de grens van het Nu. Denken puurt vanuit de ervaring van het verleden normen die uitreiken boven de bestaande, aanwezige, gegeven realiteit. Denken voert dus tegengestelde bewegingen uit. Denken isoleert én brengt samen. J. Martain noemde dat: « Distinguer pour unir »XII
'Distinguer' om de eigenheid aan te wijzen en te onderscheiden, het anders-zijn te identificeren en te aanvaarden. Om de eigen zijnswijze te erkennen en te herkennen. Maar ook om voorbij wat nu aanwezig is de impliciete 'ingewikkelde' mogelijkheden te onderkennen.
'Unir' om de onvermoede maar mogelijke relaties en compensaties tussen ver uiteen liggende zijnden in te schatten. Om creatief nieuwe, sterkere verbanden te leggen. Bedenk even welke in se tegenstrijdige materialen een auto of een vliegtuig mogelijk maken. In een elektriciteitsleiding werken sterke geleiders samen met krachtige isolatoren.
Ik wil terugkomen op die opmerkelijke eerste zin van M. Heideggers Brief over het Humanisme. Valt het niet op dat M. Heidegger zijn lezers 'aanvalt' met iets dat we in verband met Humanisme niet meteen zouden verwachten? Hij opent met handelen. En meteen klimt hij naar de hoogste abstractie, naar Zijn. Nu vraag ik: wat is 'handelen' in het zweverige denkkader van onbepaaldheden die we ontmoetten toen we nadachten over denken?
Gastvrijheid
Opmerkelijke houding. Opmerkelijk dat gastvrijheid een van de grondhoudingen is van heel Afrika. Hoort niet elk levend wezen van nature thuis in zijn biotoop? In zijn territorium zelfs? Maar de mens heeft geen biotoop. Wel een streng bewaakt territorium. En toch die grondhouding van gastvrijheid. Bevordert de mens daardoor niet de ongebondenheid van de mens tegenover een bepaald biotoop? Emancipeert die grondhouding de mens niet van zijn gebondenheid aan een bepaald stuk grond? Van de geboortegrond, van het vaderland? Hangen we daardoor weer niet onbepaald in de ruimte. Steeds die onbepaaldheid! Die ongebondenheid. Dat zich loswrikken uit de kluisters van het concrete, van het singuliere! Die ingebouwde universaliteit. Want we erkennen en herkennen daarmee dat 'everybody with a human face' een mens is.
Humaniteit wordt je bijgebracht door de inzichten van geniale verre voorgangers. Doorleefde voorbeelden overtuigden je je vrij te gedragen tegenover de kosmische krachten, tegenover de fysische, chemische en zoölogische wetmatigheden. En je « 't En Zal! » te proclameren tegen hun tirannie. De kosmische, fysische, chemische en zoölogische krachten zelfs te dwingen méér te leveren dan ze in voorraad hebben, te presteren ver boven hun normale mogelijkheden en een zijnsorde in stand te houden waartoe zij uit zichzelf nooit konden reiken en waaraan zij zelf nooit deel konden hebben. Humaniteit is vooral jezelf navenant te gedragen. Het is Guillaumet, opdoemend uit de sneeuwstorm, nazeggen:
« Ce que j'ai fait, je te le jure, jamais aucune bête ne l'aurait fait. » A. de Saint-Exupéry, XIII
Humanisme is je als mens een eigenheid veroveren, een vrijheid vrijwaren en in stand houden en verzekeren. Is je als mens mogelijkheden open houden. Je openheid naar/voor de wereld en de openheid van de wereld naar/voor jou open houden.
Mens zijn is nooit vanzelfsprekend. Is nooit een gladde glijbaan of roetsjbaan. Mens zijn houdt altijd in pijn ervaren, want we aanvaarden de wereld nooit zoals hij gegeven is. Pijn is de frictie met de kosmos, de fysica en de chemie. De koppeling die vaak knarst. Pijn voelen is zich loswrikken uit de rechtlijnigheid van de kosmos. De materie bijt ons naar de hiel. Net als de band niet kan rijden als hij het asfalt niet eerst aanvalt en aangrijpt en onmiddellijk erna er zich tegen afzet.
Humanitas komt het sterkst en duidelijkst tot uiting in relationeel handelen, waarbij we ons niet laten leiden door de kosmos, fysica of chemie, maar die juist optuigen, het gareel over de kop steken om ze voor de kar van onze humane zin aan te spannen.
Humanitas is iets intermenselijks, interpersoneels, zit tussen mensen, is nooit op een eenzaat geplakt.
Humanitas gaat altijd om handelen, om wat je met iets, met jezelf, met je medemensen, met de dingen doet. Wat je erover denkt. Hoe je erover oordeelt. Hoe je je omgeving waardeert en respecteert. Humanitas gaat steeds over wat je ervoor over hebt, wat je erin wilt investeren, wat je ervoor wilt verdragen om alleen te staan tegenover de kosmos.
Humanitas is steeds de mogelijkheden en de kwaliteiten van de kosmische dingen, van de drie niveaus, boven hun mogelijkheden en boven hun stand uittillen. Humanitas verloochent alle lineariteit, alle universaliteit zonder oog voor de eigenheid van het individu, zonder respect voor de vreemdheid van de individuele persoon, zonder ruimte voor aanpassing of afwijking van het eenmalige Ego. Humanitas geeft het eenmalige Ego de nodige vrijheid en speelruimte om een eigen afwijkende gestalte te geven aan een universele idee.
Die spanning gemeenschap - individu - kosmos. De spanning universeel - singulier.
Geschiedenis is een overvloedig en scherpgetande 'zaag' ontstaan door het zich steeds weer na elke afwijking heroriënteren op het humane noorden. En humanitas duldt dat afwijken. Respecteert de muiter. De 'komische' mens valt steeds, vanuit zijn vrije val, naar een lager, naar een enger, benepener, meer kosmisch-universeel niveau. De mens schiet steeds tekort tegenover zijn hoog ideaal. Humanitas wil steeds 'Excelsior.' Zoals de kogel steeds zakt, en lager inslaat dan je mikpunt. Zodat je steeds hoger moet mikken dan het doel, dan het niveau van zijn mogelijkheden.XIV Geschiedenis is het proces van dit voortdurend al vernieuwend in stand houden van ons menselijkheid.
Dat is het echte handelen: steeds weer en met stijgend succes, elk zijnstekort corrigeren en de kosmos dwingen meer humaniteit mogelijk te maken.
In die speelruimte reiken denken en handelen elkaar de hand om humanitas te realiseren.