In het spoor van Heidegger zoeken naar de zin van Zijn.
30-03-2006
12 Kenosis, een basis gegeven
10 ZOEKTOCHT BEWEGWIJZERD DOOR VRAAGTEKENS
Dit is het laatste vervolg van 10.
12 Kenosis, een basis gegeven
12.0 Op die idee van contractio ga ik even verder.
Waarom trekt de Exuberante zich terug. Waarom die contractio? In zichzelf kan de Exuberante zijn/haar eigenschappen of kwaliteiten niet tentoonspreiden, etaleren zonder zijn/haar simplicitas te verliezen.
Opdat wij zijn/haar eigenschappen en kwaliteiten zouden etaleren, daarom ruimde Hij/Zij plaats voor ons. Opdat we haar/hem zouden epifaneren en opdat wij daardoor eeuwigdurende waarde zouden realiseren, en zo zelf eeuwig en goddelijk zouden worden.
Door de contractio komen alle eindige zijnden voort uit die Exuberante. En in haar/hem vinden we nostalgie van de eenheid. Daar putten we de idee van volheid en oneindigheid, van eeuwigheid en bestendigheid. Ik noem dat mijn 'lijntje', mijn navelstreng, die ons in onze eindigheid, over de contractio heen, bindt met onze bron, met onze herkomst: de Exuberante. We leven aangelijnd door de Exuberante.
Waar vind ik de verklaring voor die universalia die je overal vindt, in heel de kosmos. Waar ook die vrachtwagen met broom zou kantelen, dat broom zou overal en altijd op dezelfde wijze reageren.
Maar niets is zo wispelturig, zo onvoorspelbaar, zo onberekenbaar als de mens.
Het feit dat mathesis bestaat, dat 2 x 2 = 4, dat dat overal, altijd, voor iedereen gelijkelijk geldt en ook beschikbaar is, (Is dat geen 'goddelijke kennis'?) dat vindt zijn oorsprong in die contractio van de ene Exuberante. Het feit dat de evolutie over heel de kosmos gelijkelijk verloopt en in dezelfde opbouwende lijn, over alle cataclysmen heen, waarop wijst dat? Waarop anders dan op een gelijke, eendere oorsprong?
Vraag: Waarop stoelen die gelijkvormigheid, die constanten in de verscheidenheid, in de verschillende plaatsen en tijden, in verschillende zijnswijzen en zijnsvormen. Waarop stoelt die katholiciteit? Aan de bron daarvan moet minstens een eenheid van oorsprong liggen en originele congenialiteit.
12.1
Het contractio-gebeuren en de ontelbare epifanie-evenementen geven mij een inzicht in de vele verschijnselen van eindigheid, veelheid, en verscheidenheid, zijn voor mij een antwoord op vragen naar de grond van de trouw van de zijnden aan zichzelf, van de wil om te overleven tegen alle verdrukking in; een antwoord op vragen naar de grond van de individualiteit, en geven me inzicht in onze relatie met het geheel als geheel en geven mij tevens eeuwige betekenis als een unieke, onvervangbare epifanie van de Exuberante. Ze geven aan mijn privébestaan een eeuwige, goddelijke dimensie en waarde: ik realiseer in mijn individueel bestaan een epifanie van de Exuberante en werk zo mee aan de inventarisatie van de onuitputtelijke rijkdommen van de Exuberante. En zo help ik de Exuberante zijn nieuwe, steeds te vernieuwende gestalte uit te bouwen. Elk van ons werkt op unieke en onvervangbare wijze mee aan die eeuwigdurende inventarisatie van de onuitputtelijke weelde van de Exuberante. Wat niemand van ons openbaart, zal nooit geïnventariseerd worden. Het lot, de eindgestalte, de apotheose van de Exuberante ligt zo in onze mensenhanden. En zo bestaan we, elke van ons, als Ego, voor eeuwig in de voortdurend openbloeiende 'definitieve' Gestalte van de Exuberante.
13 Fiere bescheidenheid
Ik wil afsluiten met een beschouwing bij een zeer bekend gedicht, bekend uit onze kindertijd.
We kennen allemaal het beroemde gedichtje van de jonge Guido Gezelle. Gezelle liep steeds gulzig en verwonderd kijkend rond tussen de dingen en mensen. Uit dat kijken ontspringt zijn poëzie.
HET SCHRIJVERKE.
Het beestje is oh zo drukdoende. Welke zin heeft al die drukte?
« wij schrijven, en kunt gij die lesse toch
niet lezen, en zijt gij zoo bot?
Wij schrijven, herschrijven en schrijven nòg,
den heiligen Name van God! »
Wat doet het schrijverke? Guido Gezelle geeft zelf het antwoord: Gods glorie proclameren. Het schrijverke is in zijn contractio een epifanie van God. Dat is één facet van onze dagelijkse drukte.
Een ander facet is: onze vele en drukke inspanningen om menselijk, om humaan om te gaan met onze kwetsbaarheid en onze sterfelijkheid. Onze kwetsbaarheid willen we nogal eens wegmoffelen onder drukdoenerij en ze zo vergeten. Laatst zagen we op het tv-journaal acht vrouwen, getekend door bostkanker, inchecken op weg naar de beklimming van de hoogste Andestop, de Aconcagua. Een prometheïsche daad van verzet tegen aftakeling!
Dàt is de mens: verzet én aanvaarding. Aanvaarding van onze begrensdheid en broosheid, maar tegelijk vindingrijkheid in het verzet tegen die kwetsbaarheid. Individualiteit en participatie. (P. Tillich) Dat is ook onze opgave: onophoudelijk aanbeuken tegen twee opgelegde grenzen:
- tegen de bovengrens van overmoed, van gepaste durf en gericht verzet;
- tegen de benedengrens van berusting en bescheidenheid.
Zo ook moeten wij met het leven omgaan:
- geen lusteloze handen ontmoedigd diep in de schoot begraven;
- geen gebalde vuisten van 'branerige' opstand hoog in de ijle lucht geheven.
Maar met vastberaden handen doen wat in ons bescheiden vermogen ligt om onze kwetsbaarheid met opgeheven hoofd humaan te overleven en zo de Exuberante te epifaneren. ·
Vervolg 11 Ego verstrengelt veelheid tot eenheid Elk Ego is onvervangbaar. Elk Ego is op zijn/haar hoogsteigen wijze een 'quodammodo omnia', op zijn eigen wijze de samenvatting van de hele kosmos. In de ervaring doorleeft en beleeft elk Ego de hele kosmos en brengt alle vezels, alle garens, alle lijnen tot de eenheid van één tros; tot de unieke beleving van het eigen Ego. Tot simplicitas, tot eenheid uit de verstrooidheid. Enigte uit Menigte. Hoeveel druiven, hoeveel dagen zon, hoeveel grond en elementen zitten niet verenigd, tot eenheid verstrengeld in één slok wijn. In het genot van één slok wijn. 'Quodammodo omnia'. Elk Ego is zo de hoogsteigen afspiegeling van de komende Exuberante.
Wij mensen zijn het spiegelpaleis van de Exuberante. Wie zelfmoord pleegt slaat een spiegel, een onvervangbare spiegel, een prisma stuk. En beknot zo, bekort zo de Exuberante, ontsteelt hem/haar de unieke, aparte, onvervangbare afspiegeling, waartoe alleen de suicidaire allerindividueelst in staat was. Hij of zij zegt dan niet wat in het Zijn op hem of haar wacht om vertolkt te worden. (Merleau-Ponty) En dat verheft elk individu, hoe onooglijk ook op zich, tot een alles overtreffend en alles omvattend niveau, 'quodammodo omnia'. Elke zelfmoord legt de zin het heelal in de weegschaal. In elke zelfdoding loopt het risico van de kenosis van een facet van de Exuberante definitief stuk.
10.1
Mag ik het voorbeeld van de slok wijn verder uitwerken? Elke slok wijn is een omgekeerde delta. Daarin vloeit tot eenheid samen het hele heelal, de verstrooide, versnipperde verscheidenheid van de hele kosmos, verspreid over tijd en ruimte. In het glas wijn vloeien de veelheid en de verscheidenheid van de druiventrossen onnaspeurbaar samen tot een nieuwe eenheid, tot een eigen, onderscheiden, nieuwe eenheid.
Maar ook de vele en verschillende mineralen die de Aarde gedurende miloenen jaren in haar schoot verzamelde, in ijzerhoudende kalksteen, met de drainerende werking van kiezel en zand, bergt, verbergt, koestert en pleegt. De warmte van de verre zon en het wisselen van de seizoenen, de wispelturigheid van regen en van de wind die vrij blaast vanuit alle richtingen van de windroos. De afwisseling van drogen en nat regenen; de beschieting met miljarden neutronen en fotonen van de zon, de werking van het chlorofyl om suikers op te bouwen. De zorg van de wijnboer, het zweet van de landarbeider, de rugpijn van de plukkers en de vreugdevuren van de avonden; het feest na de 'campagne' en de hartstocht van de vriendschappen tijdens de pluk.
Maar ook de smaak van het oude en nieuwe eikenhout van de vaten, de koelte van de kelders in de schoot van de Aarde, de gisting van de enzymen bij het omzetten van de suikers tot alcohol. Vergeten we niet de socio-culturele, de politieke en economische aspecten. De beslotenheid van de situatie en het gezelschap waarin gedronken wordt: niet bij een gecrashte auto b.v. En de rituelen van het drinken. En het reciteren van verzen van Horatius of Vergilius. De wijn komt niet via hemelse boden in het glas gevlogen. Heel het communicatiesysteem van wegen te land, ter zee en in de lucht, de systemen van kopen en verkopen. Naast het samenvloeien van het kosmische bestel vloeit ook de ervaring van duizenden generaties en de organisatie van het hele maatschappelijke bestel samen in die éne slok wijn.
In het genieten door het Ego, in het degusteren van de wijn verstrengelt die hele kosmos met zijn geschiedenis, alsook het omvangrijke maatschappelijk-economische bestel tot de beleving van één persoon, van één Ego, in goed gezelschap. In die slok wijn wordt de schepping, de contractio van de Exuberante, tot een epifanie van de Exuberante door en van een onvervangbaar persoon, van een uniek Ego. (Ego als vuurtoren in de nacht.)
10 Zoektocht bewegwijzerd door vraagtekens Vervolg 10 t En zal! Tegenover Eindigheid
10.0 Ik wil nog een voor dieper ploegen. Een spasteek dieper graven.
Van waar dat eindig zijnde. En vooral van waar dat onbuigzame, universele individuele verzet van de zijnden tegen hun eindigheid, binnen dat onverschillige kosmische geweld? Waarom schikt dat individueel eindig zijnde zich niet deemoedig in zijn lot? Geen individueel eindig zijnde lijkt zijn eigen eindige aard voetstoots te aanvaarden. Waarom? Waarom wordt de eindigheid van de eigen aard zo universeel aan de ene kant zo jaloers bewaakt en aan de andere kant zo driftig verworpen? En waar put dat eindige zijnde de nodige energie, de motivatie, het idee van enig verzet zelfs? Vanwaar dit luid uitgeschreeuwde:"'t En Zal!"
Aan de ene kant: elk zijnde legt zich neer bij zijn zo-zijnsbeperkingen; aanvaardt zijn beperkte zo-zijn en is trouw aan de eindige eigenheid. Geen paard wil hoog als een boom over het landschap uitkijken, of geen boom wil als haai de zeven wereldzeeën doorklieven. Geen vogel wil als een konijn rondhuppelen in het struweel. Elk zijnde legt zich gedwee en trouw neer bij zijn zo-zijn. Maar géén legt zich neer bij zijn eindigheid. Noch bij zijn ondergang als Ego.
Elk zijnde wil bestendigheid voor zijn Ego. Wil duren als Ego. Wil overleven als Ego, tegen alle kosmische wetten in. Elk Ego wil eeuwigheid.
10.1
Maar, waarop steunt deze wil tot duren? Heeft die wil wel een been om op te staan? Mag ik een hypothese vooropstellen? En dit is een vrije mening. Hier geldt de democratie van de meningen. Want niets is zo tiranniek als de waarheid. Waarheid verknecht. Waarheid maakt monddood. Waarheid dient de democratie niet. En die dwingende waarheid dient de vrijheid van de humanitas niet. Democratie tiert op de verscheidenheid van de vrije meningsuitingen. En alle meningen zijn vrij. Voor 2 x 2 = 4 moet zelfs God zijn hoed afnemen. Zoals de Lordmayor voor de feiten. Maar hypotheses zijn, net als meningen, vrij. (Geert van Istendaele verhaalt dat zijn vader vaak zei:"Ik moet laweit horen in huis."DS 25.04.04)
Vandaar mijn hypothesis:
De eindige zijnden halen het idee van hun verzet tegen hun eindigheid, het motief en de energie ervoor uit de gloed die in elke zijnde na-gloeit na zijn uitstoting uit de Exuberante, na de kenosis. In hun eindigheid blijven de zijnden aangelijnd door de Exuberante, via de mnèmosunè, via de memoria.
Ik verklaar me nader. Daarvoor moet je in gedachten met me mee teruggaan naar vòòr de Big Bang, vòòr de oerknal. Met Hubble terug naar het moment van de schepping/kenosis kijken. (Ik gebruik niet graag de afgetrapte term God. Ik noem haar/hem liever de Exuberante.) Wat heeft de Exuberante eraan solitair over de volheid van het Zijn te beschikken, als Hij/Zij die volheid niet kan delen met anderen? Hij/Zij kan geen tweede Exuberante naast zich hebben. Twee oneindigheden, twee volheden, twee allesomvattende heelheden, dat is een contradictie. Die goddelijke Perfectio is jaloers uniek. Beide zouden elkaar uitsluiten. Zij/Hij kan geen tweede Exuberante naast zich neerzetten.
10.2
Wat kan Zij/Hij dan wel doen? Hier doe ik een beroep op joodse en christen mystici en op inzichten van Simone Weil.
Joodse mystici zeggen dat Jahweh zich terug trekt, dat Hij/Zij zich schuil houdt in de tsimtsum. In de Bijbel toont Jahweh zich als een briesje in de rug, en Hij/Zij blijft naamloos. Mozes zag hem/haar als een brandend braambos, dat echter niet verbrandde. Middeleeuwse mystici beweren dat God zich comprimeerde, zich terugtrok in een contractio. Als het ware zijn/haar buik introk, om voor ons ruimte vrij te maken om totaal ons zelf te kunnen zijn. En Simone Weil zegt dat God niet de wereld schiep, créer, maar de wereld 'ont-schiep', en zij muntte daarvoor de term décréer.
De Exuberante schept de kosmos als een contractio van zichzelf. In die schepping, in die contractio laat Hij/Zij de onmisbare ruimte om TOTAAL onszelf te kunnen zijn. Met alle, mogelijk ook negatieve, gevolgen van dien. Maar met de opdracht de weelde, de rijkdom en diversiteit van zijn/haar gaven in een komende apotheose gestalte te geven.
Die contractio biedt de Exuberante de mogelijkheden om de onuitputtelijkheid van zijn/haar rijkdom en diversiteit aan gaven, waarden, en eigenschappen breed uit te smeren en kwistig mede te delen en in miljarden epifanieën ten toon te spreiden. Gaande de evolutie etaleert de kosmos die weelde en diversiteit van de komende Exuberante.
De contractio biedt een antwoord op veel van mijn vorige vragen. Waarom zijn we eindig, met zo velen en zo verscheiden? Vanwaar toch die constanten en die zo verspreide universaliteit en de trouw van de zijnden aan hun Zijn. Vanwaar de openheid naar en voor elkaar en de vele vormen van interacties en zijnstransfusies? Wat richt de evolutie en stuwt haar naar hogere, complexere zijnsniveaus? Het contractio - epifanie-gebeuren, gericht op een finale apotheose, geeft er een aanvaardbare verklaring voor.
10.3
Dat etaleren, dat uitstralen van de goddelijkheid van de schepping noemt men de epifanie. En in die epifanie speelt de mens, met zijn vermogen tot inzicht, tot kennisname, tot nadenken en verbanden leggen, met zijn unieke taalvermogen een heel specifieke rol. De mens is tot nu toe het toppunt van de epifanie, als voorafbeelding van de Exuberante, als zijn of haar gelijke, zoals dat onmiddellijk, van bij het begin in de Bijbel staat. De mens is epifanie van de Exuberante. En het paroxisme ervan vinden we in Jezus van Nazareth. Hij was de perfecte epifanie, zonder schaduw, vaagheid, flou of verdoezeling. De zuivere, niet vervormende prisma. Maar ook elke persoon, elk van ons heeft die individuele, unieke taak tot het epifaneren van de weelde van de Exuberante, op zijn unieke manier.
Ik wil een volgende keer nog even die taak van het Ego uitwerken aan de hand van een voorbeeld; aan de hand van een slok wijn.
9.0 Alle transcendentie wortelt in eindigheid. Zonder eindigheid geen transcendentie.
Intentionaliteit noch transcendentie horen thuis in de wat buitenissige categorie van de epifenomenen. Het zijn noch accidentia noch een soort huidtepels of wratten van het Zijn. Daarvoor worden de epifenomenen nochtans te vaak versleten.
Intentionaliteit en transcendentie zitten onontwarbaar ingeweven in de textuur van ons Zijn zelf. Zijn is nooit los verkrijgbaar. Zijn vind je enkel in concrete, singuliere, gesitueerde zijnden.
Daarom moet je van het Zijn van concrete zijnden uitgaan om iets zinnigs over intentionaliteit en transcendentie te kunnen zeggen. Dat vergat echter wel de geniale Ed. Husserl. Volgens mij zijn er maar twee vruchtbare inrijpoorten, 'ostia' zoals Thomas dat noemde, om iets zinnigs over intentionaliteit en transcendentie te kunnen vernemen. Die inrijpoorten zijn het Ego van de concrete zijnden en hun contingentia. Deze zijn intens, maar mysterieus, Gordiaans met elkaar verknoopt.
Alle zijnden zijn contingent, zijn begrensd, zijn eindig. Vanuit die contingentia zijn ze alle in hun Zijn en hun Ego bedreigd. Alleen kan geen zijnde ook maar één ogenblik de Grijns van het Niets overleven. Daarom dat alle zijnden vanuit hun fundamentele zijnsnood, vanuit hun fundamentele zijnsarmoede uitzien naar onmisbare compensatoire zijnstransfusies. Alle zijnden zijn vanuit hun begrensde Zijn gericht op zijnssteun van en zijnsaanvulling door andere zijnden. Dat is de bron van alle intentionaliteit: gerichtheid vanuit de eigen zijnsnooddruft op aanvullende externe zijnscompensaties. Gericht op constante compensatoire interacties met vreemde zijnden om steeds weer de Grijns van het Niets schaakmat te zetten. Vanuit de constante interne zijnsnood treden alle zijnden voortdurend naar buiten. Dat gebeurt bij de mens in 'overdrive'.
9.1 Transcendentie
Toch weer de vraag: waarom leggen de zijnden zich niet neer bij hun eindigheid als lot; waarom aanvaarden ze hun begrensdheid niet en willen ze niet het loodje leggen?
Die wil-tot-overleven-over-de-grens-van-de-eigen-eindigheid in alle zijnden vindt zijn bron in hun Zijn zelf. Zijn duldt geen begrenzing. Zijn duldt nergens enige vorm van inperking. Zijn aanvaardt zeker geen confrontatie door de Grijns van het Niets. In elk zijnde schreeuwt het Zijn de Grijns van het Niets een luid « 't En Zal! » toe. Die wil-tot-verzet van het Zijn in elk zijnde is de 'drive' die alle zijnden uit zichzelf en naar buiten doet treden. In elk zijnde verzet het Zijn zich tegen de eigen contingentia, tegen de eigen zijnsnood, tegen de eigen zijnsbeknotting. De gloed van het Zijn in elk zijnde stuwt dit zijnde tot zelfbestendiging. Elk zijnde, hoe onooglijk ook, heeft in zich voldoende 'zijnsbody' en wil dit eigen Zijn assertief bevestigen, verdedigen en bestendigen. Dat is het Ego dat in elke zijnde de strijd aangaat met de Grijns. Want voor elk zijnde is bestaan een zorg, is Zijn een DOEN, is Zijn het resultaat van STRIJDEN, van een ononderbroken polemos. Zo is Zijn een zeer bedrijvig en mobiel atelier, waarbinnen elk Ego zijn unieke en aparte rol speelt in intense coördinatie met de vele anderen
In dat Ego, in dat verzet tegen eigen ondergang wortelt de trouw van elk zijnde aan zichzelf en aan het Zijn in zichzelf. In dat Ego wortelt ook de trouw aan het Zijn dat elk zijnde terugvindt en herkent in alle andere zijnden, en waarop alle compensatoire interacties rusten en gericht zijn. Dat Ego is zelfhandhaving. Die wil-tot-overleven vind je b.v. bij het atoom en zelfs van de partikels erin, bij de wolf die zijn territorium afzet via urinevlaggen, of bij de ster die haar baan vrijwaart van vreemde indringers. Dat Ego lijkt me het echte mysterie in elk zijnde. Die vastberaden wil tot overleven als Ego.
Op dat diepe zijnsniveau klatert volgens mij de bron van alle intentionaliteit en van alle transcendentie.
9.2 Eindigheid als openheid
In onze eigen eindigheid wortelt onze openheid naar of voor de dingen. Om die eindigheid te compenseren, zullen we in de evolutie specifieke organen ontwikkelen om die openheid alle kansen tot ontplooiing te kunnen even. Om van ons open wezens te maken, die met ogen, oren, reuk en tastzin naar de wereld gekeerd staan en die wereld bij ons binnen brengen. Die organen, die zintuigen zijn gericht op allerlei vormen van zijnstransfusie. We staan veel meer open naar de wereld dan de teek, die enkel op warmte en boterzuur reageert. (J. von Uexküll) Die gerichtheid op compensatoire zijnstransfusies is overal. Wat gebeurt er als een leraar les geeft? Wat gebeurt er als een arts een diagnose stelt en zijn patiënt een medicijn voorschrijft? Wat gebeurt er als een sportvrouw of- man een topprestatie neerzet? Telkens wordt Zijn getransfuseerd, telkens wordt zijnstekort aangevuld. Telkens worden zijnsbehoeften aangevuld of zijnstekorten gecompenseerd.
Zijn is nooit een zelfverzekerde, in zichzelf besloten basaltzuil, maar zorgelijk en bedelend openstaan naar de andere zijnden om het eigen zijnstekort aan te zuiveren: zorg om te overleven, om te duren. Zorg om het eigen Zijn te bestendigen. Zorg echter draagt een Janushoofd. Zorg is gekeerd naar het behoud van het eigen Zijn, maar kijkt tevens uit in de wereld op zoek naar handlangers.
In de schitterende inkomhal van het Leuvense Academische Ziekenhuis Gasthuisberg lopen dagelijks ruim twintig duizend mensen af en aan. Allen verschillen ze, maar in één aspect zijn ze allen elkaars gelijken: ze willen allemaal leven, gezond leven en leven vermeerderen. Volop leven. Overvloedig leven. Ten volle leven. Ze willen zélf leven. Maar allen zoeken of bieden ze externe hulp, soms via zware inspanningen en/of investeringen. Niemand daar aanvaardt de ervaren, de opgedrongen levensgrenzen of levensbeperkingen, van binnenuit of van buitenaf opgelegd. Allen schoppen ze hevig aan tegen elke vorm van levensbegrenzing. Beleefde, ervaren of 'vreemde' levensvermindering, in de vorm van ziekte, gebrek, onvermogen, onwetendheid of enig andere vorm van zijnsbegrenzing. Allen hebben ze een idee van een beter leven, van levensvolheid, van levensvermeerdering. Allen hebben een idee van beter-schap. Allen hebben ze weet van iets dat er niet is, dat er zou moeten zijn, iets waarop ze menen recht te hebben. Zoveel recht zelfs dat de gemeenschap mee moet betalen om het te verkrijgen: subsidies om hun verzorging of om hun studies te bekostigen.
Idee hebben van/ weet hebben van / menen: Waarvan? Waarover? Hoe? Op welke basis?
Wat n causaliteit!
Vraag: Hoe komen we op dat idee van beter en méér? Vanwaar weten we dat? Aan welke bron voedt zich die mening over een voller leven? Zien we dat? ZIEN? Waar? Hoe?
Hier blijkt voor de zoveelste maal dat we de realiteit, zoals ze ons aangereikt wordt, niet aanvaarden.
We willen de eindigheid van de realiteit niet slikken. We zijn ervan overtuigd dat de 'gedachte', de 'ideële' realiteit ver uitstijgt boven de bestaande, ervaren realiteit. Hoe? Lijkt het ideële reëler dan het grijpbaar reële? Op welke basis? Is dat niet de wereld op zijn kop?
8.1
Nochtans, die realiteit in haar eindigheid is tastbaar, zelfs opdringerig aanwezig. Tastbaar aanwezig, en toch vragen velen meteen: « Is die tastbare realiteit de enige, de hele, de 'echte' realiteit? », « Is dat alles? » Waarom vragen we dat? Vanwaar komt die vraag naar méér, naar iets dat uitstijgt boven het grijpbaar gegevene? Blijkbaar plakken we niet onlosmakelijk op de realiteit, slorpt zij ons niet restloos op, zinken we niet spoorloos in het tastbare weg. Waar halen we dan toch die ruimte, die onmisbare afstandelijkheid tegenover de realiteit, nodig om vragen te kunnen stellen? Waar is die schakelruimte? Die koppeling, die 'boîte'?
Die tastbare werkelijkheid kan werken als een zwart gat dat alle licht aanzuigt, opslorpt en vernietigt. Wie uitsluitend binnen die tastbaarheid blijft, wie exclusief binnen de contractio blijft, wie binnen het bereikbare, tastbare en grijpbare blijft, wie zich daarin opsluit of laat opsluiten, die wordt in de complete duisternis gezogen en erin opgeslorpt. Alleen wie inziet (in-ziet) dat elke contractio maar een eerste stap is, maar een aanvangsfase is in een Werdegang die leidt, via de epifanie naar de verrijking van de Exuberante, naar een door de epifanie te verrijken en te verheerlijken Exuberante, alleen die kan God, kan de Exuberante, passend vereren. Passend voor beiden. En ervoor jubelen, zingen en dansen.
God ligt in het toekomstperspectief van de epifanie. God is zijn/haar eigen toekomst: toekomst bemiddeld door epifanie die over de mens loopt. Dat is onze bijna ondraaglijke verantwoordelijkheid: de toekomstige weelde van de Exuberante in zijn/haar geëpifaneerde gestalte mede realiseren voor de eeuwigheid. De weelde die wij niet epifaneren, zal er nooit zijn; ze zal een leegte achterlaten die nooit aangevuld zal worden.
Mensen kunnen bewusteloos vallen. Opmerkelijk verschijnsel. Als ik bewusteloos val, dan val ik wegens gebrek aan externe oriëntatie, aan externe mentale stutten. Dan zie of hoor of voel of ruik ik niets meer buiten mij. Dan heb ik geen contact met andere zijnden en vallen alle stutten weg. Dan is er voor mij geen buitenwereld. Er zijns dus geen bevestigende noch bestendigende zijnstransfusies meer actief. Ik heb geen duidelijke eigen plaats meer in mijn milieu, in mijn om-geving. Als ik me niet als gescheiden Ego kan afzetten tegen de buitenwereld, tegen het Andere, dan glijd ik zelfs uit me zelf weg. Geen buiten-wereld, dan ook geen binnen-wereld. Geen vreemde, dan ook geen Ego. Geen Tegenstand, dan ook geen Ego! Zonder de ogivale steun van een tegen-stand kantelt mijn Ego uit zichzelf. Pas als ik me weer bewust word van andere zijnden dan mezelf, pas als ik signalen van buiten mezelf ontvang en als vreemd verwerk, pas als ik weer een duidelijke eigen en onderscheiden plaats tussen de vreemde zijnden heb, pas als ik me weer extern gestut weet, pas als ik me kan afzetten tegen andere zijnden, dan pas ben ik er weer als een Zelf.
Totale stilte blijkt bijna ondraaglijk. Dat is een marteltuig. Net zoals complete duisternis. We kunnen blijkbaar niet leven zonder de steun van externe prikkels. Geen Ego zijn zonder tegendruk. Geen Ego zonder Ander. Erg opmerkelijk: ik ben er niet, zonder de externe steun van vele andere zijnden, zonder niet-Ego's. Ik ben geen Ego zonder in interacties verwikkeld te zijn, zonder constant zijnstransfusies van vele andere, externe, vreemde zijnden te ontvangen. Ik ben maar mezelf via de omweg langs de dingen van de kosmos.
Vraag: Wat ben ik dan nog, als Ego? Wat is mijn Ego? In hoeverre ben ik een Ego, een Zelf als ik er nooit als een Ego ben zonder die constante zijnstransfusies van vele andere zijnden? Geen Ego zonder wereld.Geen Ego zonder vreemdgaan. Geen Zelf zonder de omweg langs anderen. Geen centrum zonder omtrek.
Wie ontwart me deze Gordiaanse knoop?
6.1
Indien alleen ons zonnestelsel, of zelfs onze melkweg, bestond, dan zou die al lang afgekoeld zijn, en weer tot de oorspronkelijke oer-afmetingen, via een Big Crunch, in elkaar geschrompeld zijn. Niemand kan bestaan zonder het heelal. Ik niet. Jij niet. Niemand hier of elders. In het bestaan, in het Zijn van elk van ons is het heelal verdisconteerd. Alle vormen van Zijn, alle Zijnsgestalten zijn naar hun Zijn verbonden met elkaar. Je zou van minder duizelen.
En toch telt geen enkel van ons, als individu, op kosmisch niveau. De kosmos gaat voor niemand van ons opzij. Voor niemand van ons wijkt enige universele natuurwet ook maar een strobreed. Op kosmos-niveau tellen individuen niet; tellen zelfs soorten niet. Dat leerden we 65 miljoen jaar geleden al, toen een enorme meteoorinslag de dinosauriërs van de aardbodem veegde. De kosmos zet zijn loopbaan ongegeneerd lineair verder, volgens de universele kosmische wetten, onontkoombaar, onverstoorbaar brutaal alles als een shovel chaotisch voor zich uitschuivend. Geen van ons telt als individu op kosmische dimensie.
6.2
Ik wil nog even doordenken over dat Ego. Heeft dat Ego dan wel een eigen waarde, als het op kosmisch niveau niet meetelt? Een CD produceert louter trillingen. Pas als een Ego die trillingen opvangt, ervaart en verwerkt, en ze dus met elkaar verbindt, de losse trillingen intelligent tot eenheid verstrengelt, dan pas worden die trillingen klanken, met een duur, met terugblikken en vooruitkijken, met gericht verwachten en bewarend nazinderen; pas dan worden die trillingen een melodie, worden ze een Mozart. Zo zie ik o.a. een Ego. Een Ego is geen individualistische, wereldvreemde, gesloten entiteit, of monade. Elk Ego staat open naar en voor de wereld. Elk Ego is maar mogelijk door de omweg langs de externe wereld. Geen zelfbewustzijn, dus geen Ego, zonder bewustzijn van andere dingen dan het zelf, zonder bewustzijn van 'vreemde', van 'wereldse' dingen. Een Ego is individu én participatie. (P. Tillich) Daarbij spelen dus de 'wereld', de muzikant, de elektronica, de componist, etc, etc, etc samen, in interactie, een constituerende rol. Geen gesloten Ego, maar een Ego dat een kosmische, een wereldse veelheid verstrengelt tot een originele, een totaal nieuwe, voordien niet bestaande eenheid. Door het ineenstrengelen ontstaan nieuwe, originele verbanden binnen een originele heelheid, binnen een nieuwe, originele 'Welt'. Elk Ego is een confluëntiepunt. Een omgekeerde delta.
Welke waarde heeft dan dat zo geroemde Ego. (Alfred Russell Wallace was een echt wijs man: hij wou met Darwin geen oorlog over het 'eerstgeboorterecht ' van de evolutietheorie; hij trad als individu terug voor de evolutie van de wetenschap.)
7.0 TIJD als bron van bestaan
Geen van ons zou hier nu zitten als niet van bij onze geboorte en daarna gedurende vele jaren vele volwassenen ons in leven hadden gehouden. Daarom mogen we onszelf geen natuurproduct noemen. We zijn, ieder van ons, stuk voor stuk, man-made, een artefact, een kunstproduct. Het Credo beweert: « Genitum, non factum ». Van onszelf moeten we toegeven: « Genitus/a ET Factus/a. » Vanaf het allereerste moment, vanaf de levensschreeuw na onze geboorte zijn wij door anderen veroverd op de Grijns. Is ons bestaan als een zelf, als een individu met een eigen levensconcept afgedwongen door vele handen, met vele zorgen en met vele middelen. Vanaf dat allereerste moment, vanaf de allereerste levensschreeuw, zijn wij in verzet tegen onze ingebouwde dreigende ondergang. We zijn niet in verzet. We zijn verzet. We riepen, we schreeuwden ons verzet onbeschroomd, ongeremd oorverdovend en luidkeels uit. Iedereen zou het weten dat we er waren. En dat we niet wensten er de brui aan te geven. We zijn vanaf onze geboorte één «'t En Zal! » in levenden lijve. Heel ons wezen, heel ons bestaan is een ononderbroken verzet tegen het Niets, tegen onze ondergang. Tegen onze vergankelijkheid. We bestaan maar dankzij en door dat volgehouden verzet, dat niet-aflatende verzet. Ons diepste Zijn is één ''t En Zal!', heel en al. We willen als afzonderlijk en onderscheiden Ego bestaan en niet opgaan in de grijze onbepaalde amorfe materie van de kosmos.
Dat eigen levensconcept van een pasgeboren baby is een mysterie. Waar haalt die baby dat levensconcept? Waar haalt hij of zij die wil tot bestaan, als zelfstandig Ego; waar de kracht om die levenswil, om dat levensconcept aan de omgeving op te dringen? Waar die wil tot zelfstandig bestaan, tot be-staan, tot bestendigheid, tot over-leven, tot leven ver over de grens van elk gekregen ogenblik heen?
Zoals ons rechtop staan, onze verticaliteit, een constant verzet is tegen de wetten van de zwaartekracht, met de onmisbare steun van externe zijnden. We zouden gewoon niet bestaan als niet zeer vele volwassenen ons hadden verzorgd, gevoed, verschoond, gewassen, gekleed, beschut tegen het klimaat en vooral gekoesterd. Dat is het vaste voetstuk waarop we staan als een zelf, als een Ego. We dragen ons duren als Ego, onze bestendigheid constant als een geschenk, als een gave en als een opgave in ons. Toekomst werd ons gegeven en wordt ons gegeven, constant, door anderen en moeten we tevens constant veroveren. Ons verleden echter dragen we alleen.
Het heden is een te overwinnen hobbel, een hindernis. Daarom is dat heden ook zo dubbelzinnig. Het is bron van vreugde en genieten. Maar ook bron van veel verdriet en zorgen. Het heden lijkt wel een 'chasse gardée' van het Niets. Van de zijns-vijand. Zo zijn wij onze eigen toekomst, wel met veel externe steun. We ontlenen dat heden om te ontsnappen aan de Grijns, om die Grijns een lange neus te zetten en om ons een toekomst te verzekeren.
Alle Zijn is verzet. Is polemos. Is strijd. Is zich voortdurend strijdend als een Ego een eigen toekomst verzekeren tegen de Grijns van het heden in door zijnsfusies af te dwingen van de zijnden om ons heen.
Mensen kunnen bewusteloos vallen. Opmerkelijk verschijnsel. Als ik bewusteloos val, dan val ik wegens gebrek aan externe oriëntatie, aan externe mentale stutten. Dan zie of hoor of voel of ruik ik niets meer buiten mij. Dan heb ik geen contact met andere zijnden en vallen alle stutten weg. Dan is er voor mij geen buitenwereld. Er zijns dus geen bevestigende noch bestendigende zijnstransfusies meer actief. Ik heb geen duidelijke eigen plaats meer in mijn milieu, in mijn om-geving. Als ik me niet als gescheiden Ego kan afzetten tegen de buitenwereld, tegen het Andere, dan glijd ik zelfs uit me zelf weg. Geen buiten-wereld, dan ook geen binnen-wereld. Geen vreemde, dan ook geen Ego. Geen Tegenstand, dan ook geen Ego! Zonder de ogivale steun van een tegen-stand kantelt mijn Ego uit zichzelf. Pas als ik me weer bewust word van andere zijnden dan mezelf, pas als ik signalen van buiten mezelf ontvang en als vreemd verwerk, pas als ik weer een duidelijke eigen en onderscheiden plaats tussen de vreemde zijnden heb, pas als ik me weer extern gestut weet, pas als ik me kan afzetten tegen andere zijnden, dan pas ben ik er weer als een Zelf.
Totale stilte blijkt bijna ondraaglijk. Dat is een marteltuig. Net zoals complete duisternis. We kunnen blijkbaar niet leven zonder de steun van externe prikkels. Geen Ego zijn zonder tegendruk. Geen Ego zonder Ander. Erg opmerkelijk: ik ben er niet, zonder de externe steun van vele andere zijnden, zonder niet-Ego's. Ik ben geen Ego zonder in interacties verwikkeld te zijn, zonder constant zijnstransfusies van vele andere, externe, vreemde zijnden te ontvangen. Ik ben maar mezelf via de omweg langs de dingen van de kosmos.
Vraag: Wat ben ik dan nog, als Ego? Wat is mijn Ego? In hoeverre ben ik een Ego, een Zelf als ik er nooit als een Ego ben zonder die constante zijnstransfusies van vele andere zijnden? Geen Ego zonder wereld.Geen Ego zonder vreemdgaan. Geen Zelf zonder de omweg langs anderen. Geen centrum zonder omtrek.
Wie ontwart me deze Gordiaanse knoop?
6.1
Indien alleen ons zonnestelsel, of zelfs onze melkweg, bestond, dan zou die al lang afgekoeld zijn, en weer tot de oorspronkelijke oer-afmetingen, via een Big Crunch, in elkaar geschrompeld zijn. Niemand kan bestaan zonder het heelal. Ik niet. Jij niet. Niemand hier of elders. In het bestaan, in het Zijn van elk van ons is het heelal verdisconteerd. Alle vormen van Zijn, alle Zijnsgestalten zijn naar hun Zijn verbonden met elkaar. Je zou van minder duizelen.
En toch telt geen enkel van ons, als individu, op kosmisch niveau. De kosmos gaat voor niemand van ons opzij. Voor niemand van ons wijkt enige universele natuurwet ook maar een strobreed. Op kosmos-niveau tellen individuen niet; tellen zelfs soorten niet. Dat leerden we 65 miljoen jaar geleden al, toen een enorme meteoorinslag de dinosauriërs van de aardbodem veegde. De kosmos zet zijn loopbaan ongegeneerd lineair verder, volgens de universele kosmische wetten, onontkoombaar, onverstoorbaar brutaal alles als een shovel chaotisch voor zich uitschuivend. Geen van ons telt als individu op kosmische dimensie.
6.2
Ik wil nog even doordenken over dat Ego. Heeft dat Ego dan wel een eigen waarde, als het op kosmisch niveau niet meetelt? Een CD produceert louter trillingen. Pas als een Ego die trillingen opvangt, ervaart en verwerkt, en ze dus met elkaar verbindt, de losse trillingen intelligent tot eenheid verstrengelt, dan pas worden die trillingen klanken, met een duur, met terugblikken en vooruitkijken, met gericht verwachten en bewarend nazinderen; pas dan worden die trillingen een melodie, worden ze een Mozart. Zo zie ik o.a. een Ego. Een Ego is geen individualistische, wereldvreemde, gesloten entiteit, of monade. Elk Ego staat open naar en voor de wereld. Elk Ego is maar mogelijk door de omweg langs de externe wereld. Geen zelfbewustzijn, dus geen Ego, zonder bewustzijn van andere dingen dan het zelf, zonder bewustzijn van 'vreemde', van 'wereldse' dingen. Een Ego is individu én participatie. (P. Tillich) Daarbij spelen dus de 'wereld', de muzikant, de elektronica, de componist, etc, etc, etc samen, in interactie, een constituerende rol. Geen gesloten Ego, maar een Ego dat een kosmische, een wereldse veelheid verstrengelt tot een originele, een totaal nieuwe, voordien niet bestaande eenheid. Door het ineenstrengelen ontstaan nieuwe, originele verbanden binnen een originele heelheid, binnen een nieuwe, originele 'Welt'. Elk Ego is een confluëntiepunt. Een omgekeerde delta.
Welke waarde heeft dan dat zo geroemde Ego. (Alfred Russell Wallace was een echt wijs man: hij wou met Darwin geen oorlog over het 'eerstgeboorterecht ' van de evolutietheorie; hij trad als individu terug voor de evolutie van de wetenschap.)
7.0 TIJD als bron van bestaan
Geen van ons zou hier nu zitten als niet van bij onze geboorte en daarna gedurende vele jaren vele volwassenen ons in leven hadden gehouden. Daarom mogen we onszelf geen natuurproduct noemen. We zijn, ieder van ons, stuk voor stuk, man-made, een artefact, een kunstproduct. Het Credo beweert: « Genitum, non factum ». Van onszelf moeten we toegeven: « Genitus/a ET Factus/a. » Vanaf het allereerste moment, vanaf de levensschreeuw na onze geboorte zijn wij door anderen veroverd op de Grijns. Is ons bestaan als een zelf, als een individu met een eigen levensconcept afgedwongen door vele handen, met vele zorgen en met vele middelen. Vanaf dat allereerste moment, vanaf de allereerste levensschreeuw, zijn wij in verzet tegen onze ingebouwde dreigende ondergang. We zijn niet in verzet. We zijn verzet. We riepen, we schreeuwden ons verzet onbeschroomd, ongeremd oorverdovend en luidkeels uit. Iedereen zou het weten dat we er waren. En dat we niet wensten er de brui aan te geven. We zijn vanaf onze geboorte één «'t En Zal! » in levenden lijve. Heel ons wezen, heel ons bestaan is een ononderbroken verzet tegen het Niets, tegen onze ondergang. Tegen onze vergankelijkheid. We bestaan maar dankzij en door dat volgehouden verzet, dat niet-aflatende verzet. Ons diepste Zijn is één ''t En Zal!', heel en al. We willen als afzonderlijk en onderscheiden Ego bestaan en niet opgaan in de grijze onbepaalde amorfe materie van de kosmos.
Dat eigen levensconcept van een pasgeboren baby is een mysterie. Waar haalt die baby dat levensconcept? Waar haalt hij of zij die wil tot bestaan, als zelfstandig Ego; waar de kracht om die levenswil, om dat levensconcept aan de omgeving op te dringen? Waar die wil tot zelfstandig bestaan, tot be-staan, tot bestendigheid, tot over-leven, tot leven ver over de grens van elk gekregen ogenblik heen?
Zoals ons rechtop staan, onze verticaliteit, een constant verzet is tegen de wetten van de zwaartekracht, met de onmisbare steun van externe zijnden. We zouden gewoon niet bestaan als niet zeer vele volwassenen ons hadden verzorgd, gevoed, verschoond, gewassen, gekleed, beschut tegen het klimaat en vooral gekoesterd. Dat is het vaste voetstuk waarop we staan als een zelf, als een Ego. We dragen ons duren als Ego, onze bestendigheid constant als een geschenk, als een gave en als een opgave in ons. Toekomst werd ons gegeven en wordt ons gegeven, constant, door anderen en moeten we tevens constant veroveren. Ons verleden echter dragen we alleen.
Het heden is een te overwinnen hobbel, een hindernis. Daarom is dat heden ook zo dubbelzinnig. Het is bron van vreugde en genieten. Maar ook bron van veel verdriet en zorgen. Het heden lijkt wel een 'chasse gardée' van het Niets. Van de zijns-vijand. Zo zijn wij onze eigen toekomst, wel met veel externe steun. We ontlenen dat heden om te ontsnappen aan de Grijns, om die Grijns een lange neus te zetten en om ons een toekomst te verzekeren.
Alle Zijn is verzet. Is polemos. Is strijd. Is zich voortdurend strijdend als een Ego een eigen toekomst verzekeren tegen de Grijns van het heden in door zijnsfusies af te dwingen van de zijnden om ons heen.
10 ZOEKTOCHT BEWEGWIJZERD DOOR VRAAGTEKENS 5. Eindigheid heeft haar charmes
5.0 Eindigheid als inrijpoort
Eindigheid en vergankelijkheid zijn algemeen, universeel: alle zijnden zijn eindig en vergankelijk. Zelfs basaltzuilen verbrokkelen tot gruis. Eindig in zichzelf, naar in-houd. Ook eindig naar buiten toe: naar eigen begrenzing en omgrenzing. Opgesloten in zichzelf. Koper kan het kleine sprongetje naar het goud niet maken, alle hulp en vindingrijkheid van de alchemisten ten spijt. Een paard zal nooit als astronaut door het zwerk zeilen of als een Pegasus. Alle dressuur van de beste dierenstemmers ten spijt blijft een tijger een roofdier. Deskundigen in dierengedrag beweren dat de mens geen enkel dier ooit tot huisdier getemd heeft: zo heeft het paard b.v. zichzelf getemd, voor het zich door ons liet gebruiken, beweert Stephen Budiansky. De zijnden zijn ook eindig naar hun interacties met en uitwerking op de andere, op de Umwelt-zijnden. Eindig in de actualisatie van hun mogelijkheden.
5.1 Positieve gevolgen van Eindigheid
5.1.a Veelheid
Eindigheid baart veelheid. En paradoxaal genoeg is die veelheid zonder begrenzing: er kan er altijd nog wel eentje bij. Die vele eindige zijnden lopen elkaar voortdurend voor de voeten. Koppel die eindigheid van de zijnden aan hun trouw aan zichzelf en verscheidenheid komt in zicht. Biodiversiteit danken we aan de trouw van de levende wezens aan zichzelf in hun eindigheid, ook in hun voortplanting. (Al groeit de diversiteit via de 'muiters'.)
Veelheid, en toch eigenheid. Toch telkens een zelf. Toch telkens een Ego. Zie maar wat het kost of oplevert om een onooglijk atoompje te splitsen, of te fussioneren. En toch is dat bij levende wezens veel geprononceerder.
5.1.b Verscheidenheid
Bestaan valt samen met Ego. Ego valt samen met bestaan, houdt ermee op. Bestaan verdwijnt met het Ego. Waar wortelt die verscheidenheid? In de eigenheid? In de trouw aan zichzelf? In de trouw aan de voorlopige eigen actualisatie van de eigen zijnsmogelijkheden. In het zich assertief afzetten als een zelf tegen de andere zijnden. Zo maakt elk zelf de andere tot ANDERE want niet-ik. Elk Zelf affirmeert zichzelf als anders dan de andere, als onderscheiden van de andere. Zodra een Zelf zich affirmeert tegenover de anderen, creëert het andersheid; creëert het verschil, onderscheid en afscheiding, en ontstaat er afstand en veelheid. Elk Zelf maakt concurrenten, maakt rivalen, degradeert anderen tot tegenstanders, tot bedreiging van het eigen bestaan. Verschil wordt bron van naijver. Geen boom gunt een andere boom het zonlicht. Geen leeuw laat een hyena peuzelen aan zijn kreng. Zo botst elk Zelf met dit anders-zijn van de anderen. Als elk Zelf zichzelf assertief bevestigt en afzet tegen de rest, dan lokt het ook de andere zijnden tot dezelfde assertieve zelfbevestiging.
Vraag: Hoe spoort die assertieve zelfbevestiging met die intense, complexe en, in strenge coördinatie, intens op elkaar betrokken en afgestemde compensatoire interacties?
En toch zien we in die verscheidenheid constanten en gradaties in die constanten. Gradaties van gelijkenissen en overeenkomsten. Gelijkenissen, universalia: eindigheid; zelfaffirmatie; zelftrouw; nood aan anderen ter aanvulling van eigen zijnsnood. Universalia over de privégrenzen van de Ego's heen.
5.2
Mensen grijpen steeds drastisch in hun milieu in.
De eigen eindigheid drijft de mens naar de andere zijnden, bedelend om brood, lucht, kleding, behuizing. Het aangeboden milieu voldoet zelden of nooit. Mensen echter passen ZICHZELF nooit aan. Ze passen wel hun milieu aan. Ze leggen de aanpassingslast elders. Ze grijpen in hun milieu in. Alleen, zonder hulp van een aangepast milieu, kunnen ze niet duren; ze overleven niet zonder dat aanpassend ingrijpen in het milieu. Geen mens overleeft zonder hulp van velen en vele zijnden uit zijn omgeving. Bekijk de hulpeloosheid van elk mensenkind. Vandaar de nood aan opvoeding, letterlijk en figuurlijk, aan scholing, aan studie en onderzoek, aan traditie, aan extrauteriene evolutie.
En wat blijkt: uit die veelheid en verscheidenheid putten de beperkte zijnden hun voordeel. Zijnden staan, - naast hun zelfbevestiging - ook open naar/voor elkaar. Zij halen en puren aanvullend Zijn uit de naburige zijnden.
Zie ons hier zitten.
- De maag goed gevuld met complexe en gecoördineerde vaste en vloeibare stoffen.
- De longen voortdurend vullend met verse lucht, geladen met zuurstof, en tevens koolstof uitademend.
- Gekleed, deels uit behoefte en deels uit schroom en schaamte, om het eigen lichaam onzichtbaara te maken. (Ik heb nooit begrepen waarom mensen zulke problemen hebben met hun eigen lichaam. Waarom ze zich daarvan moeten verwijderen, distantiëren, door middel van kleding. Waarom het naakte lichaam zo'n privézaak is, etc. Want zelfs de eigen kleding creëert afstand tegenover het eigen lichaam.)
- Op een (complexe en gecoördineerde) stoel, aan een (complexe en gecoördineerde) tafel.
- Voorzien van complex schrijfgerei.
- In een (complexe en gecoördineerde) verwarmde kamer.
Vele van deze complexe en gecoördineerde entiteiten zijn man-made of ' man-polluted'. Als solitair, als pilaarbewoner, bestaan we niet. Nooit. We bestaan steeds en enkel als solidair. Niets bestaat als solitair. Er zijn geen eremieten. Nooit solitair. Altijd solidair.
5.3 Vraag:
Wij, die zo gesteld zijn op onze eigenheid, op onze privacy, op onze individualiteit, op ons Ego, op onze eigenwaarde, op onze auteursrechten, of onze prestaties (bekijk b.v. maar de lange lijsten van medewerkers bij de aftiteling van een film of tv-programma.) wat zouden we zijn zonder de assistentie van duizenden dingen die ons in het Zijn houden, die ons ongevraagd en ongewaardeerd gewoon minstens in het bewustzijn houden?
Waar blijft dan ons glorieuze Ego? Hoe drijft in die brij van afhankelijkheden, ons eigen ZELF, ons Ego boven?
Als ik blijf kijken, dan valt me nog veel meer op. Ik zie dat de dingen elkaar opzoeken of afstoten. Ik merk dat ze in elke geval maar zelden voor elkaar totaal onverschillig zijn. De dingen zijn in elkaar geïnteresseerd. Ze staan open naar en voor elkaar. Is die openheid, die gerichtheid op elkaar niet mysterieus? Gerichtheid op kosmisch niveau zowel als op atomair niveau. Overal ontmoet je de complexiteit van op elkaar betrokken zijnden in hun strijd om te Zijn, om te overleven. Galaxieën, zonnestelsels, planeten, planetoïdes, naast elektronen en protonen, en nog kleinere deeltjes, die alle met elkaar in strakke verbinding staan om te overleven. En waar nooit rust heerst.
4.1
Ik geef een uitgewerkt voorbeeld.
Vanuit hun eindigheid, vanuit de dreiging van het Niets, geconfronteerd met de Grijns, hebben de zijnden blijkbaar elkaar nodig. Elkaar nodig om te duren, om te overleven, elkaar nodig om zich in het Zijn te handhaven. Planten hebben lucht nodig, licht, zelfs van de verre zon. Uit de lucht plukken ze het licht van de zon en uit de donkere Aarde putten ze water, zouten en mineralen. Zo kun je zeggen dat elke plant tiert op het snijpunt van twee krachtlijnen: een krachtlijn die vanuit de kosmos met de niet te overtreffen snelheid van het licht neerdaalt en een krachtlijn die uit de donkere Aarde traag en moeizaam opklimt. En op dat snijpunt verricht het chlorofyl zijn wonderen in onoverzienbare en steeds aangroeiende diversiteit.
Dieren teren op reeds bestaand leven. Bepaalde dieren, de predatoren, teren zelfs op andere diersoorten. De voedselpiramide demonstreert ten overvloede de intense samenhang binnen de verscheidenheid van de zijnden, de intense zijnsafhankelijkheid tussen de zijnden.
Wind waait stof samen in een holte tussen keien. Die keien zorgen voor lokale temperatuurverschillen met de omgeving waardoor condensatie ontstaat en het bijeen gewaaide stof vochtig wordt, samenklit en vochtig blijft. Op de grillen van de wind dwarrelen mossporen op dat laagje vochtige stof; deze sporen blijven erin vastkleven en ontkiemen tot mos. Dit plukje mos kan nu nog meer vocht vasthouden, zodat een aangedwarreld berkenzaadje er zijn bedje gespreid vindt: mineralen, vocht, redelijk constante temperatuur, organisch mosmateriaal. Dat zaadje kan zich daar innestelen en ontkiemen, wortel schieten, zich verankeren tussen die keien, terwijl de takken als orantes de armen naar de zon heffen. En weldra kunnen vogels in de oksels van de takken van de berk hun nesten bouwen. Niemand heeft dat ooit gepland, of voorzien. Maar het gebeurt. Het gebeurt dagelijks, op vele plaatsen, over de hele Aard, al eeuwen, al millennia lang.
De dingen 'staan voetje' voor elkaar, overal, altijd.
De dingen staan elkaar ter zijde en dat gebeurt gewoon dagelijks, in het kader van de strijd om het eigen zelfbehoud van elk afzonderlijk en van het geheel. Die interesse van de dingen voor elkaar, die getrapte en hiërarchisch opgebouwde samenwerking, ligt b.v. aan de basis van een boom.
En weer stoten we op de vraag: Waar ligt de basis voor die over zo erg verschillende niveaus gespreide interesses en interacties? Miljarden jaren evolutie inroepen is het probleem toedekken. In elk geval liggen de mogelijkheden in-gevouwen, in-geplooid in de materie voordat ze er zich uit zouden kunnen ont-wikkelen, op mineraal, vegetatief of animaal niveau.
Er huist in de zo verschillende dingen, in hun naakte materialiteit blijkbaar een fundamentele congenialiteit, een diepe zijnsverbondenheid.
Nu komen we aan een derde reeks waarnemingen. Want er valt nog meer waar te nemen in de realiteit waarin we leven. Overal ontmoet je complexe zijnden. In feite zie je alleen complexe zijnden. Enkelvoudige, simpele zijnden zijn man-made, zijn artefacten, zijn kunstmatig, zoals b.v. gedemineraliseerd water. Simpele zijnden bestaan dus niet uit zichzelf. Het vraagt b.v. veel zorg om een aseptisch milieu te scheppen, om zuivere rassen te kweken, om allerlei interacties, complexiteiten en de vermengingen van de vele verschillende zijnden te weren. In elk ziekenhuis zijn nabij de ok's de 'terminators' zeer actief. Elke plaats is complex. Elk gebouw is complex. Ook een spin is complex. In al hun eenvoud zijn zelfs bacteriën of virussen complex. Ze zijn niet alleen complex, maar ook nog perfect gecoördineerd. Intern gecoördineerd, maar ook extern gecoördineerd en aangepast aan het milieu.
Vraag: vanwaar en waarom die complexiteit en die coördinatie? Die gecoördineerde complexiteit?
3.1 Vragen?
Hoe meer we kijken en hoe meer we zien, hoe meer vragen voor ons opdoemen. Het blijkt dat zien toch niet het laatste is. Het blijkt tevens dat zien geen gladde glijbaan naar kennis is: het leidt ons naar nog meer vragen. En zeker niet naar definitieve antwoorden.
Dat refreintje hebben de dichters ons al vaker voorgezongen.
3.2
Daal je af naar kleinere niveaus, dan wordt noch de complexiteit noch de coördinatie er eenvoudiger of simpeler op. Integendeel, de complexiteit en de coördinatie worden zelfs intenser en omvattender.
3.2.a
Elk levend lichaam is een complex van organen, die intens op elkaar afgestemd zijn, die intens samenwerkend en gecoördineerd in elkaars dienst staan en die in hun werking van elkaar afhankelijk zijn. Elk orgaan werkt afzonderlijk volgens een eigen, interne wetmatigheid en toch tevens sterk in voeling met al de andere organen, onder supervisie van het hele lichaam. Alleen in een dood lichaam verliezen die vele organen en hun elementen alle coördinatie en gaan nu zelfs al die vooraf elkaar via interacties compenserende elementen hun eigen gang en hernemen ze hun onafhankelijkheid en totale autonomie. Bij de dood valt het effect van de compenserende gerichtheid en coördinatie weg. De compensatoire interactie stokt. Nabijheid leidt dan tot wederzijdse afbraak.
Vraag: Wat maakt dat die organen, bij leven, alle hun autonomie zo intens op elkaar afstellen en afstemmen, en hun acties bijna uitsluitend in compensatoire interacties inbouwen? En hoe komt het dat na de dood die gerichtheid op elkaar omslaat en dat de autonomie van elk orgaan, helemaal alleen en totaal losgeslagen, haar eigen wetmatigheden volgt, zonder oog voor de compensatoire gevolgen van de interacties voor het geheel?
3.2.b
Onderzoek je nu binnen het lichaam de organen, dan stuit je weer op complexiteit en coördinatie. Elk orgaan op zich is weer een complex van intens samenwerkende, gecoördineerde en georganiseerde onderdelen. Bloed, nieren, of longen, ze zijn complex, complex in zichzelf en complex in hun interacties met de omringende organen. Elke knie, elke enkel, elke voet b.v. is op zich een wonder van coördinatie, functionaliteit en zuinigheid.
3.2.c
Nog lager op de schaal van grootheden vind je de cel. De gewone leek loopt normaal verloren in de complexiteit van elke op zich toch zo onooglijke cel. Het vraagt jaren intense studie om die complexiteit enigszins te kunnen overzien. Het heeft eeuwen studie van de knapste koppen gevergd, en er was soms zelfs beunhazerij in het spel om de samenstelling ervan te ontrafelen. Hoe verscheiden de cellen in elk lichaam ook wezen, hoe complex elke cel afzonderlijk ook weze, toch zijn tussen alle cellen opvallende constanten en gelijkenissen, structuren en patronen te vinden. Ik vraag me af of we die hechte coördinatie niet kunnen beschouwen als een vorm van transcendentie op het niveau van de materie, van de elementen.
3.2.d
Wenden we ons tot de anorganische wereld, dan stoten we ook daar vlug op een veelheid en verscheidenheid en op een complexiteit van moleculen en atomen. En weer ontmoet je in die veelheid en verscheidenheid opvallend veel constanten, overeenkomsten en gelijkenissen. Mendelejev heeft die verscheidenheid en die constanten in een overzichtelijke tabel weten te ordenen, in zijn beroemd Periodiek Systeem.
3.3 Conclusie
Dat de materie een ellendig hoopje chaos zou zijn, opgesloten in zichzelf, wordt door de materie zelf flagrant tegengesproken. We worden verbaasd door de overrompelende veelheid, door de verwarrende verscheidenheid en door het feit dat daarin toch zoveel eenheid en eenvoud, zovele constanten en gelijkenissen te vinden zijn. Overbluft ook door zoveel gecoördineerde compensatoire interacties.
Dat gestructureerde complexiteit mogelijk is! Dat coördinatie kàn!
Zoveel eenheid in veelheid: eenheid >< veelheid
Zoveel constanten in verscheidenheid: gelijkenis>< verscheidenheid
Zoveel bestendigheid in veranderingen: continuïteit >< veranderlijkheid
Continuïteit in veranderingen? Gerichtheid? Welke? Hoe kun je dat verklaren? Hoe verklaar je die tegenstellingen? Vanwaar komen die? Wat ligt daar aan de basis? Wat verbindt die?
3.4
Maar, zijn dat vragen die ons nog echt bezighouden? Of beschouwen we die vragen als beuzelarijen? Zijn we daar niet allang blind en immuun voor? Kijken we van deze verschijnselen nog wel op, ze doen zich immers in onnoemelijke aantallen dagelijks voor onze ogen voor. Verwonderen we ons nog over een celdeling? Is toch niet elke celdeling een wonder op zich? Een wonder van complexiteit en accuratesse. Een wonder van gedrongen en geïntegreerde veelheid. Maar omdat ze zich miljarden malen dagelijks onzichtbaar voor het blote oog afspeelt, vallen ze buiten onze aandacht. Is niet ELK levend wezen een mysterie? Een wonder van geïntegreerde en gecoördineerde veelheid. Zet niet elke vorm van leven de wetten van de thermodynamica en de entropie een lange neus? Zijn wij niet blind voor het mysterie van het leven dat ons voortdurend omgeeft en draagt?
M. Heidegger vond dat het net de taak van de filosofie was de schaal van het voor de hand liggende, van het vanzelfsprekende te doorbreken. Ons attent te maken en open te stellen voor het zich constant voltrekkende en herhalende wonder van het Zijn en het zijnde en van het Zijn in de gestalte van het leven. Al de rest was bladvulling, goed voor derderangs geleerden. Toch!
Nu vang ik mijn eigenlijke zoektocht aan. Een verkenningstocht: rondkijken in de realiteit waarin we leven. (Dit is tweesporig: kosmisch versus humaan. Of driesporig: kosmisch, organisch versus humaan)
Kijken naar de wereld waarin ik leef. Dat trosseltje woorden bevat het hele programma van de volgende beschouwingen. (kijken/ wereld/ ik/ leven)
Kijken? Of zien.
Zwevend hoog in de lucht speurt de arend anders dan de tegen de Aarde gedrukte kikker. De solitaire haai ziet wat anders dan de haring in de veilige schoot van de school. De leeuw kijkt anders naar de zebra dan de zebra naar de leeuw. Elke mens ziet een andere wereld dan elk andere mens. Geen twee mensen zien dezelfde wereld. Er zijn zoveel verschillende werelden als er mensen zijn.
Kijken is tweepolig: het is Ego-geladen en wereld-gericht. Het is steeds een Ego dat kijkt: een individueel, gesitueerd Ego, geladen met een verleden, met motieven, met behoeftes en met interesses. Voor dat Ego verschijnt de wereld echter als een aanvulling van het eigen beperkte Ego. De wereld lijkt als een soort nog te veroveren, nog te incorporeren deel van het Ego, vaak zelfs een nog te verorberen Ego. De wereld lijkt zo een 'extended I'. De reiger die de kikker opvist, is niet begaan met die kikker. Die beschouwt hij enkel als voedsel voor zichzelf.
Dat Ego-geladen kijken wordt ook gekleurd met al de vroegere persoonlijke ervaringen en ontmoetingen met mensen, met gebeurtenissen, met dingen, met kunstwerken en met teksten. Zelfs de evolutie in de verste voorgeschiedenis speelt een actuele rol in dat kijken. De basismotieven van ons hedendaags gedrag werden 500.000 jaar gelden vastgelegd in de Afrikaanse savannes. Al die ervaringen richten dat zien, structureren het, verruimen of verengen, kleuren en soms ontluisteren of zelfs verhinderen dat zien. Met het konijn dat zigzaggend door het struweel ontsnapt aan een hond vluchten al de voorouders mee.
Dit Ego-geladen kijken past in het complex van de compensatoire interacties. Kijken is echter een heel aparte vorm van interactie: het is een afstandelijke vorm van interageren en het laat het bekekene fysisch onaangeroerd. Althans meestal, want we herinneren ons Sartres bewering: «L'enfer, c'est les autres. » Leven: directe betrokkenheid. Zonder wereld geen Ego.
2.1 Wereldbetrokkenheid
Toch vertrekt alle kennis van wat we waarnemen, van wat we zien. Nihil in intellectu nisi prius in sensibus. (Niets in het verstand wat niet eerst in de zintuigen was. Zoals dat al eeuwen herhaald wordt.) M. Heidegger zei zelf: « In de praktijk hebben we maar één plicht: dat is te kijken, om uit wat ons aangeboden wordt het pure zelf te halen. » Zien, dat is, olympisch, het laatste, het verste, het diepste. Daar schuilt niets meer 'achter'. Hier valt gewoon te lezen. To read off.
Wat zie je dan?
- Waar je de blik ook wendt, je ziet veelheid.
- Waar je ook kijkt, je ziet verscheidenheid.
- Waar je het oog ook op laat vallen, je ziet eindigheid, beperktheid, vergankelijkheid, contingentia.
- En tussen die vele, verschillende, eindige en beperkte zijnden merk je overal beweging, wisselwerking, interacties.
- Je ziet blijvers naast verdwijners. Je ziet dat alles 'constant in beweging' is. Géén dag is een kopie van een vorige.
- Je ziet dat niets zich neerlegt bij de gegeven toestand. Niets. Alles wil het net anders. Winden waaien, water stroomt of golft, duinen wandelen in de woestijn, planten groeien, bloeien, dragen vrucht. Geen plekje grond blijft onbegroeid of ongemoeid. Zelfs bergketens, zoals de Andes, zijn constant 'on the move'.
- Je ziet dingen die samenhokken, je ziet dingen die elkaar afstoten. Zelden stoot je op onverschilligheid.
- Je ziet dingen die zich inspannen om in die wervel van veranderingen onveranderd te blijven en om zichzelf te bestendigen, zichzelf in het Zijn te bewaren, al was het minimaal: planten die om water vragen, dieren die vreten of drinken zoeken; je ziet foto's, souvenirs, memoires, musea, verzamelingen, albums, onderhoudsproducten, renovaties, restauraties,...
- Je ziet verscheidenheid met onderlinge incompatibiliteit: water en vuur, kat en hond, positief en negatief.
- Je ziet ook verscheidenheid met veel onderlinge overeenkomsten en constanten: niemand zal moeite hebben om de gelijkenissen tussen een bulldog, een dwergpinscher en een pekinees te zien, (reuen noch teefjes kennen rassenscheiding) of om de overeenkomsten tussen een Przewalskypaard, een Brabants trekpaard en een shetlanderpony; de giraf heeft zeven halswervels net zoals het stekelbaarsje of het guppyvisje van twee cm. Zelfs tussen hond, paard, giraf en ook vis vallen de sterke overeenkomsten en gelijkenissen op.
2.2 Zien leidt tot vragen, niet tot weten.
Uit wat je zo ziet, rijst de eerste reeks vragen:
Vanwaar en waarom die veelheid?
Vanwaar en waarom die eindigheid?
Vanwaar en waarom die verscheidenheid?
Vanwaar en waarom in de ononderbroken beweging die overal aanwezige trouw van de dingen aan de eigen eigenheid van het zelf?
Vanwaar en waarom die algemene openheid naar en voor andere zijnden: die gerichtheid op interacties?
Vanwaar en waarom die constanten en overeenkomsten in de veelheid en verscheidenheid?
Vanwaar en waarom die veelvormige interacties?
En vanwaar en waarom die overal actieve algemeenheden, die universalia? Zelfs ver over de grenzen van de soorten heen.
2.3
Zoeken we naar verbanden tussen de gevonden verschijnselen, dan dringt zich de eindigheid op als bron van veelheid en verscheidenheid en merk je dat de eindige en daarom vergankelijke zijnden steun zoeken bij elkaar en dat ze daarom tot interacties open staan naar en voor elkaar. Je beseft dat verscheidenheid veronderstelt dat de zijnden zijn en blijven wat ze zijn, dwz dat ze trouw zijn aan zichzelf: het paard wil paard blijven; koper wil geen goud worden; als de zon plots poolster zou worden, dan vindt geen kapitein op de oceanen nog zijn thuishaven. Je vraagt je af hoe kunnen trouw aan zichzelf en openheid samengaan in wisselwerking, in interacties? Alleen als zoet water zoet water blijft, kunnen planten en dieren leven; alleen als zuurstof zuurstof blijft, kunnen we blijven ademen en leven.
2.4
Daaruit dringen zich reeds een paar conclusies op:
1. - Eindigheid, beperking, begrenzing, die lijken niet zo'n vloek als zo vaak beweerd wordt. De eindigheid is blijkbaar de bron van de weelde en van de diversiteit op onze Aarde. We leven in een weelderige en variërende realiteit, dankzij die eindigheid van de zijnden.
2. - De dingen interageren met elkaar niet zomaar, blindweg, maar in trouw aan zichzelf gericht vanuit hun eindigheid en openheid als bron en met het doel te overleven.
3. - Geen zijnde blijkt uit zichzelf de eigen zijnsmogelijkheden te kunnen uitputten. Daarom staat elk zijnde bij zichzelf in het krijt en ook bij de andere. Maar daardoor staat elke zijnde ook voor een open toekomst.
4. - Er zit duidelijk een gerichtheid in de interacties. Daarop stoelt de mogelijkheid van evolutie naar nieuwe en hogere zijnsniveaus.
Er werd me de vorige keer gesuggereerd iets over M. Heidegger te zeggen. Ik zal dat niet doen, uit eerbied juist voor hem. M. Heidegger was een stugge, eigenzinnige zwijger. Over Natorp zei hij, bij de aanvang van het college na diens overlijden: « Je kon uren geladen zwijgend met hem wandelen. » Hij was een provinciaal, bewust, gewild: hij wou niet naar Berlijn. Bleef trouw aan zijn inspiratiebron: het Zwarte Woud. Koppig was hij, zeer vasthoudend en consequent. Hij volgde trouw zijn 'ster'. Heel zijn leven lang.
Kort na de Eerste Wereldoorlog trok de jonge M. Heidegger als een frisse wind door de Duitse filosofie en heerste aan de universiteit als een 'ongekroonde koning ', al in 1919. (H. Arendt, H.-G. Gadamer) Studenten schreven zich in Freiburg-i.-Br. in voor Edm. Husserl, maar volgden massaal de lessen van zijn assistent M. Heidegger, omdat die een totaal andere thematiek behandelde, en die op een totaal nieuwe, eigenzinnige wijze bracht, tegen al de dominerende trends in. (Zoals M. Blondel met zijn L'Action in 1893.)
Velen vallen over M. Heideggers kortstondig nazi-verleden. Als je zijn filosofie niet de baas kunt, is dat een makkelijke uitweg om op de kap van M. Heidegger toch een graantje beroemdheid mee te pikken. In feite werd M. Heidegger in 1934 gevraagd door zijn collega's in Freiburg-i-Br. om rector van hun universiteit te worden, omdat ze wisten dat alleen iemand met zijn allure in staat was gepast tegenwerk tegen het nazisme te bieden. Na vier maanden reeds legde hij zijn ambt neer. Zijn colleges over Nietzsche uit die periode hadden een dubbele bodem. En in zijn beschouwingen over kunst uit die tijd behandelde hij uitvoerig een schilderij van een 'entartete Kunstler', Vincent van Gogh. Alleen hij die deze signalen van afkeuring en distantiëring wil zien, krijgt de verborgen boodschap.
M. Heidegger weigerde over filosofie te praten, hij DEED filosofie. Zelf, als mens, wilde hij beslist uit beeld blijven.
Als hij oud was, deed hij schriftelijk vastleggen dat in de uitgave van zijn verzamelde werken geen notenapparaat, noch registers opgenomen zouden worden. Hij weigerde alle karakteristieke parafernalia die de eruditie van wetenschappelijke werken moeten etaleren en demonstreren. Hij wilde enkel zijn filosofische teksten publiceren, en niets meer. Geen correspondentie. Geen notities. Geen biografische gegevens. Geen anekdotes. Zuivere filosofie.
Als je de lijst van M. Heideggers publicaties naloopt, valt het op dat hij alleen originele zuiver filosofische werken schreef, en geen erudiete 'Studie over...' of 'Overzicht van...', of 'Geschiedenis van...'
0.2
Ik wil nu een eindje met Guido Gezelle oplopen. Hij was een gulzig en constant verwonderd kijker. Kijken. Ik vat mijn visie op de realiteit waarin ik leef samen in één zin, die ik ontleen aan Maurice Merleau-Ponty.
« De mens vertolkt wat in het Zijn op hem wacht om gezegd te worden. »
Ik parafraseer: Het leven actualiseert en openbaart zo wat in de kosmos aan mogelijkheden verborgen ligt.
1.0 Vooraf:
Ik geef eerst zeer bondig, in een zeer gedrongen synthese, kort mijn visie. Dat kan de rode draad zijn die jullie zal gidsen tijdens de verdere uiteenzetting.
Kijken naar de realiteit waarin ik leef.
In die realiteit vind je tastbaar een veelheid en verscheidenheid van constant bewegende eindige zijnden. ALLE zijnden zijn eindig. Elk eindig zijnde heeft wel een eigenheid. Geen ding vloeit zomaar over in een ander zijnde zoals een inktvlek op een nat blad uitvloeit in de andere vlekken; of geen ding gaat op in het geheel en verdwijnt zoals een golf in de zee. Elk ding is zichzelf, en wil niet de andere worden. De dingen vertonen een wonderlijke trouw aan zichzelf. Deze tafel zal volgende maand nog een tafel zijn. Na een paar weken vakantie biedt ons huis ons trouw verder beschutting tegen de ongemakken van het klimaat.
Maar even waar is dat elk zijnde tevens openstaat naar/voor de andere zijnden. Door hun eindigheid verkeren de zijnden constant in zijnsnood, worden ze geconfronteerd met de Grijns van het Niets, met de eigen ondergang.
Elke mens b.v. is behoeftig: heeft behoefte aan grond onder de voeten, aan licht in de ogen, aan voedsel en vocht in de maag, aan lucht en zuurstof in de longen, aan geluid in de oren of geur in de neus. Elk zijnde heeft zijnsaanvullingen door andere zijnden nodig. Geen zijnde staat op zich, is solitair: er bestaan geen gesloten monades.
Uit veelheid, verscheidenheid en eigenheid ontspringen de mogelijkheden tot vele vormen van bewegen, van interactie tussen die zijnden: compensatoire interacties om de eigen zijnsbehoeften aan te vullen, waardoor de zijnden elkaar, althans even, een vorm van bestendigheid bezorgen, en de Grijns, voor even, schaakmat zetten.
1.1
Uit deze zijnsnoodzakelijke interacties, uit deze compensatoire interacties vloeien de mogelijkheden van de vele vormen van complexificatie en van coördinatie voort. Zo liggen de mogelijke wegen open naar groei en naar al de variaties van de evolutie. Vanuit haar oorsprong is die evolutie, op kosmisch niveau, lineair gestuurd door universele wetten en oorzakelijkheden.
Op levensniveau verloopt die evolutie totaal anders. Daar treden meer bifurcatiemogelijkheden op, meer kansen tot verscheidenheid, en daar vormen zich sterkere Ego's.
Hier rijst nu de vraag: Wie zijn wij, als Ego? Hoe Ego-istische zijn we wel? Zijn wij een echt Ego, elk een echt zelfstandig individu, of zijn we maar voorbijgaande, vluchtige exponenten van een genenbaan?
De evolutie vertoont het schouwspel van een enorm kosmisch samenspel, waarin veelheid en diversiteit leiden tot intensere coördinatie in een groeiende complexiteit, tot steeds nieuwe en complexere zijnden, tot een, vanuit het verleden, gerichte ontwikkeling. Er zit in de materie, in de zijnden een enorme stuwing van alle samen naar een betere, hechtere coördinatie, naar een intensere en complexere samenhang, naar hogere zijnsniveaus.
Tot hier mijn korte synthese-vooraf. Mijn rode draad die jullie kan helpen het verdere betoog te volgen. De begrippen waaraan ik mijn verdere betoog ophang zijn de volgende:
Eindigheid => veelheid & verscheidenheid => openheid & trouw aan zz (Selbst) => compensatoire interacties => complexificatie & coördinatie => evolutie, gericht op ontwikkeling van hogere zijnsniveaus.
Wij nu maken van deze veelvuldige en zeer gevarieerde interacties 'studie', en wij dragen ze in scholen en universiteiten over op de jongere generaties. Wij 'bewaren' en inventariseren geslaagde interacties, we weten welke planten ons hielpen, welke elementen ons nadeel berokkenden, etc. Procedures, procédés, methodes, consequenties, hiërarchieën die vruchtbaar bleken of tot een goede afloop leidden, etc. En zo bouwen we wetenschap op. We moeten de schaarse kosmische middelen verdelen, en we maken afspraken, stemmen wetten, doen beloftes: maw woorden we organiseren onze interacties in industrie, vervoer, economie; wij organiseren onze afspraken in instellingen, in politiek, in rechtszaken, in contracten. Allemaal dingen die in de dierenwereld niet voorkomen, want zij kennen die vrijheden niet. Zij sluiten nauwer aan bij het kosmische gebeuren. Al is hun leven toch een zich boven het loutere kosmische verheffen.
Maar de mens, maakt zich totaal los van die kosmos. Hij weet zelfs die kosmos te dwingen tot 'tegenpolige', tot tegenstrijdige prestaties. Door aan de kosmos te gehoorzamen, weten we de kracht van de kosmos tegen hem zelf in te zetten. Parendo vincitur.
Zo slagen we erin, de wetten van de zwaartekracht respecterend, in vliegtuigen toch honderden tonnen de lucht in te zuigen. Zo slagen we erin door de wet van Archimedes toe te passen, het equivalent inwoners van een kleine stad op een schip de zeven wereldzeeën te doen bevaren. We maken ons zelf gezond via het innemen van vergif. En we helen het lichaam door het open te snijden. Is denken, is aan filosofie doen in feite geen vorm van oneigenlijk gebruik van onze hersenen? Daarin speelt de taal een bepalende rol. Maar ik ga er hier nu niet over uitweiden.
De grond is dat we door te leven een nieuw, een ander zijnsniveau doen ontstaan. We voegen aan Zijn een onbekende dimensie toe. En dat zijnsniveau moet we zelf volledig onderhouden. En dat is niet gemakkelijk: kijk maar rond je. Maar het is fantastisch! We overtreffen de doodse kosmos. Pas door het oneigenlijk gebruik van de mogelijkheden van de kosmos ontstaat het eigenlijke leven .
Het mysterie van het leven: het ontstaan van die nieuwe, vooraf onbestaande zijnsorde. Dat is een betoverende zoektocht. Misschien heb ik je een beetje kunnen aansteken, besmetten met mijn verwondering.
Je kunt beweren dat leven een medaille met twee kanten is: verzet en overgave. Ja, akkoord. Maar pas als het er IS. Pas nadat het er eenmaal is. Om te ontstaan echter, moet het leven verzet plegen. Zo niet bleef het opgesloten in de doodse greep van de doodse kosmos, in de neerwaartse spiraal van de entropie, waarin alles in warmte verdampt. De overgave, dat is de tol aan voorwaarden die we moeten betalen aan de kosmos.
Deze inzichten borrelden op uit een woordgroep in een commentaar op M. Heidegger: 'NATURAL NEEDS'. In de natuur zijn geen NATURAL NEEDS. Daar is 'is' gewoon ZIJN. Punt. Geen spoor van noden. Vanwaar dit spreken over noden dan? Nood heeft alleen hij of zij die meer wil dan gegeven is. Die rolkei in de bedding, heeft die 'natural needs'? Heeft die een 'betrekking' met zijn buren, of met het water, of met de rivierbedding? Die ligt daar, punt; die wordt misschien door de stuwing van het water verder gerold, maar heeft noch nood aan water, noch aan de zee, noch aan whatsoever. Maar die verslenste bloem, dat levende wezen, die heeft nood aan water, zouten en mineralen, want ze heeft een eigen 'levensconcept'. Ze heeft een eigen 'idee' over leven. Over volheid. Een ideaal voor zichzelf. Een concept van ontstaan, opgroeien, openbloeien, vruchtdragen en afsterven.
Men zegt zeer juist:"Leven VOLTREKT zich in overgave."Het leven komt tot volle wasdom, tot zijn volle gestalte in overgave. Na het betalen van de tol aan de kosmos. De bloem kan ons maar verleiden met haar schoonheid, nadat ze voldoende kosmisch zonlicht en voldoende aards water heeft ingeslagen. (Bloeien is seksueel exhibitionisme.) Dat presteert ze met water. Zo transfigureert, transfinaliseert ze water. Alleen die bloem kan dat zo met elk water doen. Een andere bloem doet dat met hetzelfde water op een andere wijze. Elke bloem toont op haar unieke wijze welke mogelijkheden in water te sluimeren en te wekken liggen. Waartoe water in staat is als het door leven geholpen wordt! Elke bloem tilt water ver boven zich uit, tot een zijnsniveau dat water uit zichzelf niet kan bereiken. In de lagere school leerde de leraar me dat water kleurloos, reukloos en smaakloos was. (Dat heeft me toen, als klein knaapje, diep getroffen.) En wat doet de bloesem met dat kleurloze, reukloze, smaakloze water? Welk metabolisme ondergaat dat kleurloze water in een orchidee? Wat een epifanie! De bloem openbaart een facet van de weelde van de Exuberante die verscholen zit in water.
Wij nu maken van deze veelvuldige en zeer gevarieerde interacties 'studie', en wij dragen ze in scholen en universiteiten over op de jongere generaties. Wij 'bewaren' en inventariseren geslaagde interacties, we weten welke planten ons hielpen, welke elementen ons nadeel berokkenden, etc. Procedures, procédés, methodes, consequenties, hiërarchieën die vruchtbaar bleken of tot een goede afloop leidden, etc. En zo bouwen we wetenschap op. We moeten de schaarse kosmische middelen verdelen, en we maken afspraken, stemmen wetten, doen beloftes: maw woorden we organiseren onze interacties in industrie, vervoer, economie; wij organiseren onze afspraken in instellingen, in politiek, in rechtszaken, in contracten. Allemaal dingen die in de dierenwereld niet voorkomen, want zij kennen die vrijheden niet. Zij sluiten nauwer aan bij het kosmische gebeuren. Al is hun leven toch een zich boven het loutere kosmische verheffen.
Maar de mens, maakt zich totaal los van die kosmos. Hij weet zelfs die kosmos te dwingen tot 'tegenpolige', tot tegenstrijdige prestaties. Door aan de kosmos te gehoorzamen, weten we de kracht van de kosmos tegen hem zelf in te zetten. Parendo vincitur.
Zo slagen we erin, de wetten van de zwaartekracht respecterend, in vliegtuigen toch honderden tonnen de lucht in te zuigen. Zo slagen we erin door de wet van Archimedes toe te passen, het equivalent inwoners van een kleine stad op een schip de zeven wereldzeeën te doen bevaren. We maken ons zelf gezond via het innemen van vergif. En we helen het lichaam door het open te snijden. Is denken, is aan filosofie doen in feite geen vorm van oneigenlijk gebruik van onze hersenen? Daarin speelt de taal een bepalende rol. Maar ik ga er hier nu niet over uitweiden.
De grond is dat we door te leven een nieuw, een ander zijnsniveau doen ontstaan. We voegen aan Zijn een onbekende dimensie toe. En dat zijnsniveau moet we zelf volledig onderhouden. En dat is niet gemakkelijk: kijk maar rond je. Maar het is fantastisch! We overtreffen de doodse kosmos. Pas door het oneigenlijk gebruik van de mogelijkheden van de kosmos ontstaat het eigenlijke leven .
Het mysterie van het leven: het ontstaan van die nieuwe, vooraf onbestaande zijnsorde. Dat is een betoverende zoektocht. Misschien heb ik je een beetje kunnen aansteken, besmetten met mijn verwondering.
Je kunt beweren dat leven een medaille met twee kanten is: verzet en overgave. Ja, akkoord. Maar pas als het er IS. Pas nadat het er eenmaal is. Om te ontstaan echter, moet het leven verzet plegen. Zo niet bleef het opgesloten in de doodse greep van de doodse kosmos, in de neerwaartse spiraal van de entropie, waarin alles in warmte verdampt. De overgave, dat is de tol aan voorwaarden die we moeten betalen aan de kosmos.
Deze inzichten borrelden op uit een woordgroep in een commentaar op M. Heidegger: 'NATURAL NEEDS'. In de natuur zijn geen NATURAL NEEDS. Daar is 'is' gewoon ZIJN. Punt. Geen spoor van noden. Vanwaar dit spreken over noden dan? Nood heeft alleen hij of zij die meer wil dan gegeven is. Die rolkei in de bedding, heeft die 'natural needs'? Heeft die een 'betrekking' met zijn buren, of met het water, of met de rivierbedding? Die ligt daar, punt; die wordt misschien door de stuwing van het water verder gerold, maar heeft noch nood aan water, noch aan de zee, noch aan whatsoever. Maar die verslenste bloem, dat levende wezen, die heeft nood aan water, zouten en mineralen, want ze heeft een eigen 'levensconcept'. Ze heeft een eigen 'idee' over leven. Over volheid. Een ideaal voor zichzelf. Een concept van ontstaan, opgroeien, openbloeien, vruchtdragen en afsterven.
Men zegt zeer juist:"Leven VOLTREKT zich in overgave."Het leven komt tot volle wasdom, tot zijn volle gestalte in overgave. Na het betalen van de tol aan de kosmos. De bloem kan ons maar verleiden met haar schoonheid, nadat ze voldoende kosmisch zonlicht en voldoende aards water heeft ingeslagen. (Bloeien is seksueel exhibitionisme.) Dat presteert ze met water. Zo transfigureert, transfinaliseert ze water. Alleen die bloem kan dat zo met elk water doen. Een andere bloem doet dat met hetzelfde water op een andere wijze. Elke bloem toont op haar unieke wijze welke mogelijkheden in water te sluimeren en te wekken liggen. Waartoe water in staat is als het door leven geholpen wordt! Elke bloem tilt water ver boven zich uit, tot een zijnsniveau dat water uit zichzelf niet kan bereiken. In de lagere school leerde de leraar me dat water kleurloos, reukloos en smaakloos was. (Dat heeft me toen, als klein knaapje, diep getroffen.) En wat doet de bloesem met dat kleurloze, reukloze, smaakloze water? Welk metabolisme ondergaat dat kleurloze water in een orchidee? Wat een epifanie! De bloem openbaart een facet van de weelde van de Exuberante die verscholen zit in water.
Ik lees een boek over het ontstaan en de langzame groei van de inzichten van Sein und Zeit. Daarin vind ik aanzetten voor verhelderende inzichten over wat LEVEN is. Leven als verschijnsel, in al zijn vormen: het leven van algen, van beerdiertjes, van bijen en mieren, van haaien en haringen, van olifanten en nijlpaarden. En ook van de mens. En vooral: wat onderscheidt het leven van de mens van de rest van de levenden?
Wat is me dezer dagen heel duidelijk geworden? Of waarrond rijzen bij mij steeds weer dringende vragen: Waarom ontstond er leven op Aarde? Wat gebeurde er als er leven ontstond.
Niemand zal het ons komen vertellen hoe ooit het leven ontstond.
Toen we een tijd geleden die fantastische beelden van Mars toegestuurd kregen, dacht ik: fantastisch dat we dat kunnen presteren. Dat we dat kunnen zien. Maar toch, wat valt er op Mars te zien? Wat? Een doodse vlakte. Zandheuvels. Geribbeld zand. Losse keien.
Een kaal, eentonig en doods zandlandschap. Alle afwisseling komt van buitenaf: van windstormen die het stuifzand opjagen en ribbelen, kuilen door inslagen van meteoren. Doods landschap, omdat er nergens sporen van eigen initiatief zijn.
Wat is nu leven? Leven is zelf, uit eigen aandrift initiatief nemen. Is zichzelf bepalen. Is zich ontbolsteren uit dit doodse landschap. Leven is altijd, overal verzet. Verzet tegen de doodse kosmos. Is weigeren zich neer te leggen bij wat gegeven is, is weigeren genoegen te nemen met wat je door de kosmos op een presenteerblaadje aangeboden wordt. Leven is méér willen dan wat je aangeboden wordt. Is voorbij - gaan, is verder willen gaan dan elke gegeven grens. Leven is in elke geval méér willen dan wat de kosmos je bruut aanbiedt. Is «Neen! » zeggen aan alle wetten van de thermodynamica. Die kosmos stelt ons voorwaarden. Leven is voorwaardelijk bestaan. Maar alle leven verwerpt die voorwaarden, overstijgt ze. Leven wil de kosmos overstijgen, maar dat is enkel mogelijk onder opschortende voorwaarden. Voorwaarden die de kosmos ons stelt, zoals: lucht, zuurstof, koolstof, vocht, voedsel, warmte. Alleen als we die tol betaald hebben, mogen we verder, mogen we ons los maken van die kosmos, en hem transcenderen.
Maar dan wel op eigen verantwoordelijkheid. De kosmos biedt wel vrije doorgang aan de grenzen van zijn rijk, maar geen vrijgeleide, geen beschermende begeleiding of escorte in het onbekende land.
Leven moet zichzelf waarmaken. Zichzelf in stand houden, zichzelf voortplanten, zichzelf bestendigen. En daarvoor zelf de nodige kennis opdoen en opslaan. De kosmos is er ondanks zichzelf. Domweg. Voor altijd. Onveranderlijk. Doods. Leven moet zich ontworstelen aan die doodse kosmos. Maar leven wordt enkel gedoogd, onder strenge opschortende voorwaarden. Sans pardon. IJstijden, broeikaseffecten, dalend of stijgend zeepeil, wandelende woestijnduinen, meteoorinslagen, verwoestende aardbevingen, droogtes, overstromingen of vloedgolven, vulkaanuitbarstingen, tectonische plooien: zij zullen geen leven ontzien. Noch van individuen, noch van soorten. Zonder een zweem van zorg voor biodiversiteit.
Leven blijft aan de tepel van de kosmos hangen voor bevoorrading, voor aanvoer van elementen als zuurstof of water, van energie, olie, ertsen, hout, voedsel. Alle leven moet geregeld tol betalen aan de kosmos. Dit in de vorm van duizendvoudige interacties. En dat elk ogenblik. Leven kan nooit vakantie nemen, kan nooit even in de diepvries.
Wat is geschiedenis?
Dat is het verslag van de strijd van het leven met de kosmos om te overleven. Het verslag van het moeizame instandhouden van de nieuwe zijnsorde: het leven. Wat mij hierin met verwondering slaat: hoe komt het dat het leven zichzelf uit die kosmos wil loswrikken? Waar haalt het de pretentie méér te willen zijn dan een bar maanlandschap? Alle leven heeft te leven. Van waar die 'TE'? Die mysterieuze 'TE'? Die duistere plicht?
Wat drijft het leven boven het bestaande, doodse Zijn uit te stijgen? Los van het bestaande, doodse Zijn een eigen, een hogere vorm van Zijn te willen creëren? En dat ten koste van enorm vele en complexe continu aangehouden eigen inspanningen. Ten koste van ononderbroken en nauwkeurig gecoördineerde interacties. Al wat leeft, heeft een kloppend hart, heeft een continue uitwisseling met het milieu. Leeft enkel dankzij continue zijnstransfusies, zijnsaanvullingen. Voor het leven heeft de kosmos nooit, Hier en Nu, vakanties in de aanbieding. Vraag het maar aan ziekenhuizen of RVT's.
De meeste zijnstransfusies van het leven verlopen 'blindelings'. Dat paard in de wei leeft in een besloten Hier en Nu, en heeft van elders, van vroeger of later geen weet. De haan die victorie kraait, staande boven op zijn rivaal, heeft enkel weet van zichzelf. Dat in hem de soort een victorie behaalde, daar heeft hij geen weet van. Bij de mens zijn die zijnstransfusies veel vrijer, reiken ze veel verder: wat slepen we niet aan in onze zeehavens en vlieghavens? Welke kennis uit het verleden schakelen we niet voortdurend in? Onze interacties met de kosmos zijn volgens Aristoteles vijfvormig: ondervinding en ervaring, ambachtelijk en technisch kunnen, voorzichtigheid op basis van kennis en inzicht in eeuwige, universele principes, wijsheid, en ten slotte theorie (Theos - God zien). Met in elke vorm de hele gamma mogelijkheden tot bedrog.
9. God bij het grof vuil buiten op de stoep gezet?
9.1 Waarover lees je in de krant? Over geweld, over egoïsme, machtswellust, bezitsdrang, genotsdrang, etc,...En wat ligt aan de basis van de moraal? Wat kan de mens inbrengen tegen zijn nog steeds ingebouwd barbarendom? Want we blijven in 2005 de mens zoals hij ontstaan is 500.000 jaar geleden: vechters voor het voortbestaan van het eigen zelf en van de soort. En daarvoor zijn alle middelen goed. Dat was toen de enig geldende moraal. Welk tegengewicht heeft Kant daartegenover te zetten? Een bleek principe: doe de ander niet aan wat je voor je zelf niet wenst. Wat houdt me tegen? Wat weerhoudt me poen te scheppen waar het te graaien ligt? Wat houdt me tegen eer en glorie op te eisen waar ik het kan? Wat houdt me tegen die mooie vrouw te versieren (Wat een woord!)? Wat motiveert me en verantwoordt het actueel aanwezige te offeren aan het onzekere en ongrijpbare toekomstige? De ene vogel in de hand voor de tien in de vlucht?
Al dat geweld. Al dat bedrog. Al dat zegevierend eigenbelang.
Waar vind ik het doorwegende tegengewicht? Een humaan tegengewicht dat geen brute dommekracht is? Kan dat 'from within' komen? Dat kan niet.
Dat moet van een andere orde zijn.
Dat moet 'uit den band ' springen.
Vandaar die maagdelijke geboorte.
Vandaar die hellevaart.
Vandaar die verrijzenis.
Hij is niet van de onzen.
Hij heeft het niet meegekregen. Hij is niet erfelijk belast.
Hij heeft geen boter op het hoofd.
Bij Jezus begint de mensheid met een schone lei. Hij is niet een in schaapspels gehulde wolf.
Zonder 'breuk' met het aardse, is geen heil mogelijk.
Vooral als je bedenkt dat er na dit leven « gras op onze buik groeit ».
Als er niets komt na de dood, dan is Nu alles wat we hebben. ALLES. Dan moet die spons helemaal, tot de laatste druppel uitgeknepen worden.
En dan zijn de ' brave' mensen de dupe.
Zij « qui spem non habent », die geen hoop hebben, zij hebben alleen hun buik als hun god:: « Cujus Deus venter est » zei reeds Paulus. Alles ligt dan binnen het beperkte bereik van de grijpende klauw.
Maar het actuele is niet ALLES. Het Hier en Nu is niet 'den al'.
Wie vastgemuurd zit in het 'gegevene', wie niet boven het Hier en Nu uit komt, wie dat onmiddellijk gegevene van zijn om-geving niet 'transcendeert', wat heeft die anders dan het blote gegevene, dan het naakt tastbare, het holle grijpklare? En dat is niet zo heel veel. Deze luttele ondermaanse jaren in dit tranendal. Voor wie de dood het definitieve einde is, is het leven een hel, een glibberige, natte zeeppaal. Een zinloze hel. Dat Jezus geen god was, daar kan ik inkomen. Maar hij was wel het onbewasemde spiegelbeeld van de Exuberante. Zonder flou, zonder verdraaiing, zonder vervorming, zonder belemmering. Zuivere prisma.
Als je de tv-beelden van Irak ziet, als je nadenkt over de Bushpolitiek, als je je krant leest, dan moet je je toch afvragen: waarom zou ik humaan leven? Kan ik dat in deze wereld, enkel op basis van een « mysterium tremendum et fascinans »? Neen. Neen. Neen. Dat mysterium is mij te mager, (Zo mager als magere Hein.) om daarmee mijn humanum te vullen. Zonder Exuberante, als persoon, is toch geen humane moraal mogelijk. Zonder contractio - epifanie. Zonder 'blijven' voorbij de dood heeft geen enkele moraal een poot om op te staan.
Als mijn Ego, als ikzelf als beslissings- en uitvoeringscentrum bij de dood van het lichaam ophoudt, dan heeft moraal toch geen enkele zin voor mij. Zonder transcendentie geen zinvolle immanentie.
Ik lees dezer dagen een pas laat (1982) terugevonden tekst van de jonge M. Heidegger, (Waarin hij nota bene bewust stelt dat filosofie atheïstisch moet zijn, wil ze filosofie zijn.) In die tekst analyseert hij o.a. boek zes van Aristoteles' Nicomachea, maar met zoveel 'geloof'.
Ik probeer hem na te zeggen. Louter zintuiglijk waarnemen beweegt zich totaal opgesloten in het concrete Hier en Nu. Is gelijktijdig met zichzelf. Komt niet voorbij zichzelf. Al is alles altijd in beweging, het komt nooit voorbij zichzelf. Het tolt rond als een hond die achter zijn pluimstaart aanjaagt. Maar in het 'verstandelijk' kennen stijgen we daar bovenuit, wordt de beweging als het ware zichzelf, omdat ze niet meer moet strijden voor het voortbestaan. Omdat ze de tijd overstijgt. En aan de vergankelijkheid, aan het Niets ontsnapt.
Ik interpreteeer dat als de epifanie die 'thuiskomt' in de Exuberante. In de volheid van alles. Alleen als ik op mijn unieke en onvervangbare wijze kan bijdragen aan de epifanie van de enige Exuberante, en zo medewerk aan de toekomstige, aan de blijvend openbloeiende gestalte van de Exuberante, dan heeft mijn bestaan, mijn humaan vluchtig omgaan met mensen en dingen, een blijvende waarde, een Exuberante-waarde. En op die basis kan ik humaan leven. Niet op basis van een mysterium, of van een geest. Mijn unieke bestaan leeft op unieke wijze voort in de in diversiteit en weelde groeiende epifanie-gestalte van de Exuberante.
Misschien is die interpretatie te moeilijk, maar daarvan leef ik. Daarmee kan ik hier, in dit ondermaanse, humaan leven. Voor al de anderen 'groeit er gras op hunne buik ».
Op het verschil tussen « venter », het onmiddellijke, het in het Hier en Nu ingemuurde en gesitueerde genot, en tussen « spes », die afstandelijkheid, die ruimte, die 'speelruimte' geeft, die de mens, die het humanum mogelijk maakt, die 'die ontologische Struktur des Menschseins' is, die speelruimte tussen wiel en as, op dat verschil kan moraal, kan humanitas gebouwd worden.
Kijken kan ieder levend wezen. Maar het ziet dan in de wereld enkel een verlengde van de eigen zijnsbehoeften, b.v. een prooi, of voedsel, of beschutting, of een partner. Zich verwonderen over wat hij ziet kan alleen de mens. Waarom? Alleen de mens kan een echt Ego zijn. Wat betekent dat? Dat betekent dat wij niet buiten dat kijken staan. Dat wij in dat kijken en in dat bekekene inbegrepen zijn, dat we als Ego kijken, en toch ook deels onszelf zien in het geziene. Maar dat zien, is niet zien met natte ogen. In dat zien gaat het om het Zijn. Om de Exuberante. Om de epifanie van de Exuberante. M. Heidegger maakte Jaspers duidelijk dat het om meer ging dan psychologie. Om meer dan 'Es gibt'. Het gaat om"Ich bin". Niet om"Es ist".
Het gaat dan om Ik en om Zijn. En om beide samen."Dasein"is niet zomaar een leuk woordje. Daarin zitten én Zijn (Sein & Ego) én de wereld (='Da'). Niet toevallig samen. Niet vluchtig even in elkaars gezelschap. Maar onontwarbaar verstrengeld. In elk Ego wordt, zoals in elk Ego-ervaring, telkens het hele Zijn, worden telkens alle zijnden verstrengeld, tot eenheid ineengedraaid. Tijdens elk kijken wordt in elk kijkobject de hele schepping tot eenheid ineengedraaid. Dat is bron van de verwondering. Echt zien reikt steeds voorbij het concrete gegevene, voorbij de lege contractio-vormen, tot bij de Exuberante. Echt zien is omvattender dan het geziene; bereikt en omvat méér dan dat wat actueel, hier en nu gezien wordt.
(In 'Was heisst Denken' doet M. Heidegger een beangstigende uitspraak: in bewondering kijkend naar een boom in volle bloesem zegt hij:"Der Baum stellt sich uns vor."(p. 17) Dat is geen lapsus, want hij herhaalt dat vijf maal in de eerstvolgende regels.)
Bij echt kijken, bij elke verwondering wordt alles op een nieuwe, innoverende, creatieve wijze weer tot de grote Eenheid, tot Simplicitas verstrengeld. Daarom is die 'Da-', bij 'Dasein', die 'Ex-' in 'existentie' zo belangrijk. Die paar lettertekens zijn met het heelal geladen. Ermee verbonden. Die 'Da-' is de inrijpoort waarlangs de hele rijkdom van de schepping de schuur van het Ego wordt binnengereden. Verzameld. 'Engrangé'. 'Gethesauriseerd', als een schat in enorme koffers opgeborgen. En waardoor betekenis en zin de vele zijnden toegeschoven wordt. Ze zijn voor en door elkaar. Zo krijgt in het Ego, in het kijken van het Ego, alles, en elk wezen afzonderlijk zijnde weer de zin van het geheel, als geheel. Zo herstelt de contractio zich. Expandeert de contractio zich weer tot de dimensies van de Exuberante. Zo restaureert ze zich naar de omvang van haar bron. Het beperkte Zijn van het aparte ding groeit weer naar het oorspronkelijke volle Zijn van de Exuberante.
Zijn wordt beladen met de eigenheid van elke zijnde afzonderlijk, en elk zijnde afzonderlijk met het omvattende Zijn van het geheel. Dit is het gebeuren van de verwondering: in begrensde dingen het onbegrensde, de Onbegrensde ervaren. De expansio ervaren. (Blow up. ')
M. Heidegger brengt Jaspers' psychologie tot IK BEN. En daarin is die IK niet onbelangrijk. In die IK gebeurt het. Het is die IK die zich verwondert. In die IK gebeurt (gebeurt), vol-trekt zich de epifanie. Zoals de variërende kosmische trillingen in het beleven door een Ego tot een Mozart-symfonie omgetoverd worden.
"Heureux le cuivre qui s'éveille clairon."
Door kennis en verwondering verschuift, verkleurt het hele Zijn van tonaliteit. Krijgt het een andere vulling. Krijgt zelfs het kosmische een andere zinslading. De trillingen worden humaan, en zo worden ze zelfs gediviniseerd, b.v. via de omweg langs Mozart. In de verwondering, in het kijken van het Ego krijgt elk apart zijnde een nieuwe zin, een nieuwe zinslading: de zinslading van de hele schepping: de taak de onuitputtelijke rijkdom en weelderige diversiteit van de Exuberante breeduit te etaleren en te epifaneren.
In het Ego GEBEURT het ZIJN. VOL-TREKT zich het Zijn, voltrekt zich de ervaring, vooral de verwondering, de humanisering, de divinisering. Het Ego is de inrijpoort waarlangs het hele Zijn naar de aparte zijnden stroomt, en waarlangs de aparte zijnden, via het Ego, met hun epifanerende lading, naar de Exuberante stromen.
Het Ego is het hart van een bloedsomloop, van een zijnsomloop. Van constante zijnstransfusie. In het Ego, in de verwondering van het Ego vinden de aparte zijnden hun eindzin. Hun samenhang en bestaansgrond. Via de epifanie. In het Ego speelt de epifanie. In het Ego voltrekt zich bij elke verwondering een zijnsdialyse. Epifaneren is een goddelijk gebeuren. Daardoor openbaart zich de Exuberante. Een verschroeiend gebeuren. Daardoor haalt de Exuberante terug binnen wat via de Exitus bij de contractio uit haar/hem uitging, en wegstroomde.
Wat maakt me waardig genoeg de Exuberante te epifaneren? Te mogen epifaneren. De go-between te zijn in deze wisselwerking. In de dingen hun Exuberante-lading, - binding, - oorsprong te mogen epifaneren? De dingen weer tot hun oorsprong brengen, voorbij de contractio. Hun expansio te zijn. Expansio tot de dimensie van de toekomstige gestalte van de Exuberante.
Dan is er geen ob-ject meer. Geen Gegen-stand.
Alles moet in en via het Ego ge-incorporeerd worden in het Ego en zo geëtaleerd, geïnventariseerd in de bewust geopenbaarde Weelde van de steeds weelderiger openbloeiende Exuberante.
Is deze visie te gedurfd? Het zij zo. Ik vind er rust bij, want deze visie geeft een antwoord op vele fundamentele vragen. En ze is in verhouding tot de inzet; tot de inzet aan weerzijden. De risico's zijn voor beide zijden fair verdeeld en gelijk.
Vragen die een antwoord krijgen zijn:
* Waarom is er eerst chaos, en groeit daaruit moeizaam en zo geleidelijk orde?
* Waarom is er veelheid? Veelheid die toch vraagt om tot eenheid omgesmeed te worden.
* Waarom is er verscheidenheid? Een verscheidenheid waarin toch blijkbaar een congenialiteit huist, een drang naar identiteit.
* Waarom is er eindigheid? Een eindigheid die zich beangstigend ingesnoerd voelt in eigen grenzen.
* Waar blijft na dit ondermaans bestaan de waarde van elk Ego? Waartoe dienen al die individuele inspanningen om een goed mens te zijn?
* Wat is de zin van een 'kosmos' (= juweel), als er al een Perfectie bestaat?
* Wat is de zin van het leven? Vooral van het animale leven? Wie gruwelt niet bij het idee dat al wat op animaal niveau leeft, leeft ten koste van andere levensvormen. Alleen de meeste planten leven enkel van eenvoudige elementen uit de Aarde, het water, de lucht of uit de ruimte (zonnewarmte). Maar al de rest foerageert ten koste van andere levende wezens, die zelf een moeizaam bestaan leidden. Hoe zeer ook we de biodiversiteit bewonderen, de voedselpiramide waarin het ene niveau organismen het andere tot voedsel dient, blijft onze gruwel opwekken en aanwakkeren.
* Verglijden al onze inspanningen om een zinvol mens te zijn niet spoorloos in het eeuwige Niets na onze dood? Elk Ego wil toch eeuwigheid.
* Wat is de zin van al die complexe compensatoire interacties?
* Waartoe die moeizame evolutie, die moeizame tocht naar een betere wereld gespreid over miljarden jaren, en dat zowel individueel als gemeenschappelijk?
* In deze context krijgt Paulus' bewering in Rom. 8:22 zijn volle draagkracht, draagwijdte en zin:"Wij weten immers dat de hele schepping kreunt en onder barensweeën lijdt, nog altijd."
Biedt het geen rust te weten dat je na je overlijden niet wegglijdt in het Niets, maar dat je eeuwig en goddelijk blijft bestaan als een onvervangbaar deel van de wordende gestalte van de apotheose van de Exuberante? Gedurfd? Ik citeer K. Rahner van 1977, uit zijn 'Wat is een christen?:
« Het woord 'zelfmededeling' betekent werkelijk, dat God in zijn eigenste werkelijkheid zich tot het innerlijkste constitutivum van de mens zelf maakt. Het gaat hier dus om een wezensbetrokken zelfmededeling Gods. » (p. 121, cursivering KR!)
Is het te gewaagd de 'Blickstand' en 'Blickbahn' van dit inzicht van richting te veranderen? De kern blijft: de 'wezensbetrokken zelfmededeling' en"God in zijn eigenste werkelijkheid zich tot het 'innerlijkste constitutivum van de mens zelf maakt'. Of je dat nu van God of van de mens uit bekijkt.
Is er niet veeleer een gentleman's agreement?
De Exuberante die zich uitlevert, die de eigen toekomstige voldragen gestalte via deze kenosis afhankelijk maakt van het risico van onze vrije coöperatie. De mens wordt gepromoveerd van toevallige figurant tot acteur-regisseur van het hele epifanie-gebeuren.
De Exuberante loopt een existentieel risico. En wij worden beladen met een even existentiële verantwoordelijkheid: een unieke, onuitwisselbare, onvervangbare taak, en dit met een blijvend effect voor de Exuberante, zowel in negatieve als in positieve zin.
***
Maar een mislukking van het kenosis-risico heeft ook een blijvend effect voor ons. Wij zitten, gestuurd door een anamnese, mee opgenomen in het Graalepos van de Exuberante op zoek naar zichzelf, naar zijn initiële volheid. Als er voor de Exuberante geen restauratie komt, geen uiteindelijke apotheose, dan is alles zinloos geweest, dan blijft de leegte holle leegte."Dan zal er niets gebeurd zijn!"treurt S. de Beauvoir. Louter een mooi avontuur, zonder happy ending. Dan is de Graaltoch van de kosmos, heel het avontuur van de evolutie van het leven op Aarde, het grote experiment van het laten verschijnen van de mens een zinloos risico geweest dat op niets uitloopt. Dan heeft geen moeite, geen inspanning, geen lijden, geen offer nog zin. Het Graalepos van de Exuberante op zoek naar zichzelf raakt ook elk van ons in zijn diepste existentie. De totale ontlediging van de godheid affecteert de concrete geschiedenis van de mensheid. Na Auschwitz klonk de wanhoopskreet: « Aber Gott schwieg! ». Kun je een niet bestaande God verwijten dat hij zwijgt? Wie niet bestaat, kan niet handelen! In de kenosis verdween Hij totaal, ontledigde Hij zich totaal. Er schoot geen ''buik' meer over! Daarom kon Hij in Auschwitz niet spreken! Geen afkeuring laten horen.
Niet God zweeg in Auschwitz!
WIJ zwegen!
Wij hielden de tanden op elkaar geklemd. Wij deden onze mond niet open. Wij lieten begaan. Wij veegden plichtsbewust en enggeestig de stoep alleen voor eigen deur. Wij waren te bekrompen, te egoïstisch, enkel met onze eigen zaken bezig, opgeslorpt in onze dagelijkse strijd voor het eigen hachje, doof en blind voor wat verder in de straat gebeurde.
Wij, dat is het hele mensdom, dat zijn alle lagen en klassen, dat zijn alle groeperingen en verenigingen en alle kerkgenootschappen, dat zijn alle instellingen en hun leiders, voorzitters en leden, dat zijn de staten en hun regeringen en staatsleiders, dat zijn de media en de kunsten. Dat zijn, op een paar na - die wij het met hun dood hebben laten bekopen - alle individuen. Als in een Nessuskleed zit elk individu gevangen in zijn egoïsme. En, die egoïsmen lijken gemakkelijker samen te tellen, in één richting samen te stuwen, tot één krachtige stroom te verstrengelen dan daden van altruïsme. Tsunami 12-12 was daarop een gelukkige uitzondering. Wanneer zullen daden van altruïsme constant zo effectief optelbaar zijn? Is het niet heiligschennend God als zondebok te gebruiken, als piespaaltje voor eigen individueel en gemeenschappelijk falen? Wij schuiven de schuld van ons eigen falen af op een onschuldige, op een machteloze.
Wij blijken nu nog niet in staat tot een wereldomvattende humanitas, die Auschwitz onmogelijk zou maken, die zou zorgen voor het welzijn van elk individu in elke gemeenschap. Wij hebben de restauratie, de apotheose van de Exuberante nog lang niet gerealiseerd. Wij blijven hopelijk op koers naar de echte eschatologie, naar de totale apotheose. Als wij de Exuberante niet restaureren, niet weer in de originele glorie van zijn weelderige diversiteit herstellen, dan gaan ook wij met hem voor eeuwig ten onder. Zullen immers niet zijn toekomstige gelaatstrekken door ons getekend zijn? En zullen ook wij niet daarin verweven zijn?
Wat 'n risico! Kalos kindunos!
Nam de Exuberante geen te groot existentieel risico met zijn totale kenosis? Heeft Hij niet zijn toekomst aan te precaire en te frèle handen overgeleverd?
Dat wij het Graalepos van de Exuberante van kenosis naar uiteindelijke Apotheose bewust mee mogen voltrekken en beleven! Dat wij in die geheimen, in die 'arcana' ingewijd mogen zijn! Dat wij zo diep verweven mogen zijn in het intiemste existeren van de Exuberante! Dat wij met heel ons wezen en doen geworteld zijn in de wankele onderneming van zijn kenosis en mee mogen werken aan de restauratie, aan de opbouw, aan de uitstraling en de glorie van zijn toekomstige definitieve gestalte! Dat wij mogen meewerken aan de restauratie van de kenosis, aan de Expanssio van de contractio!
Wij mogen, wij moeten hier en nu zijn mond, zijn handen, zijn voeten zijn! Wij maken de geschiedenis die hem in glorie en kracht moet herstellen.
Wat 'n roeping! Wat een verpletterende roeping! Wat 'n waardigheid! Wat een ondraaglijke waardigdheid!
Mens te mogen zijn!
Om van te duizelen!
Maar ook, te vaak, wat 'n 'talents galvaudés'! Hoe vaak schieten we niet te kort? Hoe vaak zwijgen we niet?
En dat alles speelt zich af 'op de vloer', in de banaliteit van elke dag. Zoals Moeder Theresa's werk voor de stervenden! Of de zorg voor demente bejaarden. Waarom zorgen wij voor demente bejaarden? Zij en hun leven bewerkten een facet van de eindgestalte van de Exuberante, zij zijn een deel, een straal van de Apotheose! En ook in die zorg voor bejaarden restaureren we de kenosis!
Dat is het mysterie van de kenosis.
Dat is het mysterie van:
« Aber Gott schwieg! »
Het mysterie van Gods onmacht.
Van onze macht en van ons falen.
=================================
Uitlui:
Laatst waren we, Emmy en ik, op bezoek bij een bejaarde dame die begint te dementeren, in haar serviceflat. Toch stelde ze zich nog fundamentele vragen. Plots onderbrak ze de normale gang van het gesprek en vroeg me op de man af:"We worden als onwetende baby's geboren, we groeien op, worden volwassen, werken een leven lang. En dan eindig je hier! Heeft God het wel goed gedaan? Heeft Hij zich niet vergist?"
Het werd me koud om het hart toen ik die hartekreet hoorde! Op je bestaan terugkijken als op een totaal zinloze entiteit. Zelfs de zin van de hele schepping wordt hier in vraag gesteld!
Het klinkt als Simone de Beauvoirs wanhopige conclusie na haar lange meditatie over de zin van leven en dood:"Er zal niets gebeurd zijn!"
Emmy reageerde door te zeggen:"Maar, Dina, je hebt toch veel goed gedaan voor veel mensen!"Dat liep over haar heen als water over een eend.
Ik dacht dat deze visie op de kenosis van de Exuberante mensen en de schepping wel een blijvende zin kan geven.
Het is gewaagd de relatie tussen de volheid van de oorspronkelijke Exuberante en zijn kenosis, tussen de contractio-gestalte van de zijnden en de uiteindelijke volle openbaring van de overvloeiende weelde van de Exuberante via een voortdurende stroom van epifanieën, het is gewaagd dat proces met een concreet beeld te verduidelijken.
Toch wil ik dit beeld riskeren, omdat ik meen hiermee in te gaan op een suggestie van Martin Heidegger zelf. Hij biedt de lezer vaker van die verdoken suggesties tot zelfstandig verder denken. Ik vind zo'n suggestie in de laatste regels van zijn Identität und Differenz, (p. 67), waar hij zijn diepgravende meditatie over de relatie tussen Zijn en eindig zijnde afsluit met de opmerking dat die meditatie plaatsvond binnen het kader van een 'Seminar'. Hij verwijst er expliciet naar 'Samen' (zaad) en 'Samenkorn' (zaadkorrel). De allerlaatste woorden zijn: 'aufgehen mag und fruchten'.
Ik zie de kenosis, 'de volheid van de leegte' als een zaadcel. Het epifanie-gebeuren, voltrokken in de kosmische evolutie, als de compenserende interacties, tussen de levende zaadcel en het kosmische milieu. Constant ontwikkelen miljarden zaadcellen zich tot hun volwassen gestalte. Door die onvoorstelbare hoeveelheid lijkt de aardigheid eraf te zijn. Toch blijft elke ontwikkeling van een zaadcel tot haar volwassen gestalte een uniek, niet te herhalen wonder. Hoe kan het onooglijke mosterdzaadje zijn milieu tot de gepaste interacties uitlokken? Hoe kan het milieu de zaadcel de gepaste compenserende ingrediënten aanbieden? Welke zijnstransfusies zijn hier nodig? Hoe is dat mogelijk? Als niet beide, de zaadcel en het milieu, vanuit hun oorsprong, op elkaar afgestemd zijn, in hun diepste wezen congenitaal zijn? Als, maw, niet beide terug kunnen vallen op een gemeenschappelijke bron of herkomst: de kenosis van de Exuberante? Als niet beide onzichtbaar aangelijnd zijn door de ene Exuberante.
Een levend wezen, zij het een plant of een dier, ontledigt zich totaal in het zaad. Toch kunnen we noch in de eicel, noch in de zaadcel de volwassen gestalte herkennen. Wel zijn in het zaad alle mogelijkheden voor een toekomstige volwassene aanwezig, en dat vanuit een ononderbroken verleden. In de zaadcel zijn al de mogelijkheden, alle aanzetten aanwezig, om, door compensatoire interacties met het onmiddellijke milieu, de volwassen gestalte te realiseren.
Nochtans is noch een eicel, noch een zaadcel, reeds een persoon. En een zygote reeds als een persoon beschouwen, dat vraagt veel aanvullende en compenserende fantasie en zelfs denkkracht. Veel geestescreativiteit. Aanvoer van veel vreemde elementen die actueel niet aanwezig zijn. Enkel in aanleg. Maar, wat is 'in aanleg'? Want de zygote is wel gericht op de realisatie van een volwassen gestalte, maar niet op de realisatie van de onmiddellijke omgeving, of kweekbodem. De zygote wacht. Gelaten, maar wel attent en actief inspelend op elk aanbod van zijnstransfusie vanuit de 'omgeving'.
Elke nieuwe generatie zaadcellen biedt de kosmos mogelijkheden tot originele veranderingen, tot verbeteringen, tot vernieuwingen, geeft mutaties en muiters de kans en de ruimte nieuwe mogelijkheden uit te proberen. En blijkbaar biedt ook de kosmos vele nieuwe zijnsvorm een geschikte niche of biotoop aan.
Is de relatie tussen een volwassen levend wezen, zij het een plant, zij het een dier, zij het een mens en zijn zaad niet een ont-lediging? Niet een kenosis? Ontledigt de volwassene zich niet totaal, volledig in de eicel of de zaadcel? Is hij of zij er niet in ontledigde vorm volledig in terug te vinden, al zij het op een onwaarneembare wijze? En wat is de relatie tussen het zaad en de toekomstige volwassen gestalte? In het zaad zit, vanuit een ononderbroken verleden de toekomst van elke volwassene meegegeven. Is dat niet een beeld van de totale, volledige kenosis? Van de Differenz? Van de contractio?
En wat is de relatie, wat zijn de verhoudingen tussen zaad en volwassen gestalte? Is dat reeds voldoende onderzocht?
Bevat het zaad in nuce de volwassene? Neen.
Bevat het zaad de volwassene in potentie? Neen.
Bevat het zaad de volwassene in aanleg? Amper. Want er moet te veel 'bij'. Er moet te veel van elders aangesleept worden. Te veel 'vreemds' moet vanuit het onmiddellijke en verre milieu binnen gehaald worden. Er zijn te veel extra zijnstransfusies nodig. Zelfs van heel ver uit de ruimte.
Maar, in het zaad zitten wel de sturings- en de ordeningsprincipes en de selectie- en verwerkingsmechanismen om al het chaotisch (Let maar op het fruitpapje van een baby!) aangevoerde te selecteren, te 'de-differentiëren', te verteren, te ordenen en te integreren volgens een eeuwen tevoren vastgelegd plan en volgens daarop gerichte behoeftes, op gepaste wijzen, in de gewenste vormen of reconstructies (b.v. glycogeen.) in de aangepaste hoeveelheden en verhoudingen. Maw: Er zit een ziel in het zaad, een levensprincipe, een sturingsprincipe. Er zit een nieuw, een eigen Ego, een eigen zijnswil in het zaad. Een ordenend Zelf. Een Zelf dat de rommelig binnengemende ingrediënten, dat de chaotisch aangesleepte aanvullingen en compensaties tot een vooraf bepaalde orde kan omturnen. In het zaad zit het ordeningsprincipe dat in staat is de aangevoerde uiterlijke chaos tot de voorziene en gewenste orde om te bouwen. Is een pasgeboren baby, in al zijn hulpeloosheid en totale afhankelijkheid, niet een volwaardig Ego? Hulpeloos, maar zeer krachtig opkomend voor zichzelf. Een zeer efficiënt eiser. En ideale verwerker van chaos. Leven brengt veelheid en chaos tot simplicitas.
Het is gewaagd de relatie tussen de volheid van de oorspronkelijke Exuberante en zijn kenosis, tussen de contractio-gestalte van de zijnden en de uiteindelijke volle openbaring van de overvloeiende weelde van de Exuberante via een voortdurende stroom van epifanieën, het is gewaagd dat proces met een concreet beeld te verduidelijken.
Toch wil ik dit beeld riskeren, omdat ik meen hiermee in te gaan op een suggestie van Martin Heidegger zelf. Hij biedt de lezer vaker van die verdoken suggesties tot zelfstandig verder denken. Ik vind zo'n suggestie in de laatste regels van zijn Identität und Differenz, (p. 67), waar hij zijn diepgravende meditatie over de relatie tussen Zijn en eindig zijnde afsluit met de opmerking dat die meditatie plaatsvond binnen het kader van een 'Seminar'. Hij verwijst er expliciet naar 'Samen' (zaad) en 'Samenkorn' (zaadkorrel). De allerlaatste woorden zijn: 'aufgehen mag und fruchten'.
Ik zie de kenosis, 'de volheid van de leegte' als een zaadcel. Het epifanie-gebeuren, voltrokken in de kosmische evolutie, als de compenserende interacties, tussen de levende zaadcel en het kosmische milieu. Constant ontwikkelen miljarden zaadcellen zich tot hun volwassen gestalte. Door die onvoorstelbare hoeveelheid lijkt de aardigheid eraf te zijn. Toch blijft elke ontwikkeling van een zaadcel tot haar volwassen gestalte een uniek, niet te herhalen wonder. Hoe kan het onooglijke mosterdzaadje zijn milieu tot de gepaste interacties uitlokken? Hoe kan het milieu de zaadcel de gepaste compenserende ingrediënten aanbieden? Welke zijnstransfusies zijn hier nodig? Hoe is dat mogelijk? Als niet beide, de zaadcel en het milieu, vanuit hun oorsprong, op elkaar afgestemd zijn, in hun diepste wezen congenitaal zijn? Als, maw, niet beide terug kunnen vallen op een gemeenschappelijke bron of herkomst: de kenosis van de Exuberante? Als niet beide onzichtbaar aangelijnd zijn door de ene Exuberante.
Een levend wezen, zij het een plant of een dier, ontledigt zich totaal in het zaad. Toch kunnen we noch in de eicel, noch in de zaadcel de volwassen gestalte herkennen. Wel zijn in het zaad alle mogelijkheden voor een toekomstige volwassene aanwezig, en dat vanuit een ononderbroken verleden. In de zaadcel zijn al de mogelijkheden, alle aanzetten aanwezig, om, door compensatoire interacties met het onmiddellijke milieu, de volwassen gestalte te realiseren.
Nochtans is noch een eicel, noch een zaadcel, reeds een persoon. En een zygote reeds als een persoon beschouwen, dat vraagt veel aanvullende en compenserende fantasie en zelfs denkkracht. Veel geestescreativiteit. Aanvoer van veel vreemde elementen die actueel niet aanwezig zijn. Enkel in aanleg. Maar, wat is 'in aanleg'? Want de zygote is wel gericht op de realisatie van een volwassen gestalte, maar niet op de realisatie van de onmiddellijke omgeving, of kweekbodem. De zygote wacht. Gelaten, maar wel attent en actief inspelend op elk aanbod van zijnstransfusie vanuit de 'omgeving'.
Elke nieuwe generatie zaadcellen biedt de kosmos mogelijkheden tot originele veranderingen, tot verbeteringen, tot vernieuwingen, geeft mutaties en muiters de kans en de ruimte nieuwe mogelijkheden uit te proberen. En blijkbaar biedt ook de kosmos vele nieuwe zijnsvorm een geschikte niche of biotoop aan.
Is de relatie tussen een volwassen levend wezen, zij het een plant, zij het een dier, zij het een mens en zijn zaad niet een ont-lediging? Niet een kenosis? Ontledigt de volwassene zich niet totaal, volledig in de eicel of de zaadcel? Is hij of zij er niet in ontledigde vorm volledig in terug te vinden, al zij het op een onwaarneembare wijze? En wat is de relatie tussen het zaad en de toekomstige volwassen gestalte? In het zaad zit, vanuit een ononderbroken verleden de toekomst van elke volwassene meegegeven. Is dat niet een beeld van de totale, volledige kenosis? Van de Differenz? Van de contractio?
En wat is de relatie, wat zijn de verhoudingen tussen zaad en volwassen gestalte? Is dat reeds voldoende onderzocht?
Bevat het zaad in nuce de volwassene? Neen.
Bevat het zaad de volwassene in potentie? Neen.
Bevat het zaad de volwassene in aanleg? Amper. Want er moet te veel 'bij'. Er moet te veel van elders aangesleept worden. Te veel 'vreemds' moet vanuit het onmiddellijke en verre milieu binnen gehaald worden. Er zijn te veel extra zijnstransfusies nodig. Zelfs van heel ver uit de ruimte.
Maar, in het zaad zitten wel de sturings- en de ordeningsprincipes en de selectie- en verwerkingsmechanismen om al het chaotisch (Let maar op het fruitpapje van een baby!) aangevoerde te selecteren, te 'de-differentiëren', te verteren, te ordenen en te integreren volgens een eeuwen tevoren vastgelegd plan en volgens daarop gerichte behoeftes, op gepaste wijzen, in de gewenste vormen of reconstructies (b.v. glycogeen.) in de aangepaste hoeveelheden en verhoudingen. Maw: Er zit een ziel in het zaad, een levensprincipe, een sturingsprincipe. Er zit een nieuw, een eigen Ego, een eigen zijnswil in het zaad. Een ordenend Zelf. Een Zelf dat de rommelig binnengemende ingrediënten, dat de chaotisch aangesleepte aanvullingen en compensaties tot een vooraf bepaalde orde kan omturnen. In het zaad zit het ordeningsprincipe dat in staat is de aangevoerde uiterlijke chaos tot de voorziene en gewenste orde om te bouwen. Is een pasgeboren baby, in al zijn hulpeloosheid en totale afhankelijkheid, niet een volwaardig Ego? Hulpeloos, maar zeer krachtig opkomend voor zichzelf. Een zeer efficiënt eiser. En ideale verwerker van chaos. Leven brengt veelheid en chaos tot simplicitas.