Deel 2
Het leven ontstond dus in een situatie waarvan de complexiteit van de omstandigheden en hun wederzijdse beïnvloedingen niet te overzien zijn. Maar waarvan we wel kunnen beweren dat ze zich niet meer herhaald hebben. De biologie getuigt daarvan. Het paradijs sloot zich. Er zijn nooit aanwijzingen gevonden dat het leven nog eens 'uitgevonden' zou zijn. Al wat nu leeft, dankt dat leven aan die beginnende context waarin de stukjes van de puzzel van alle voorwaarden perfect in elkaar pasten, elkaar in het Zijn bevestigend, versterkend en bestendigend. Wilde het leven blijven bestaan, zichzelf continueren, dan moest het die verdwijnende omstandigheden in zichzelf inbouwen om een toekomst te hebben, deze in zich bewaren en koesterend meedragen, continueren en doorgeven aan de nakomelingen. Vandaar onze temparatuur op 37°, onze constante inzet om deshydratatie te bestrijden (« Daar drinken we enen op! »). We dragen nu continu de last om, in verzet tegen onze omgeving, dat verloren paradijs als een homeostasesfeer in en rond ons in stand te houden en continu mee te dragen willen we overleven. Als de enige veilige luchtbel waarin leven mogelijk is: warmte, vochtigheid, zuurstof, beweging, continue vluchtige contacten met de buitenwereld, aanwezigheid van enzymen en katalysatoren. En wat al niet méér? (St. L. Miller.)
Dat zijn geen hinderlijke, weg te snijden, te negeren of te veronachtzamen toevallige omstandigheden. Zij vormen het enige paradijs waarin onze vorm van leven kon ontstaan of mogelijk was. En dit paradijs, dit verloren paradijs, moeten wij nu kunstmatig, via enorme inspanningen soms, tegen onze omgeving in, bestendigen: elk warmbloedig dier moet kunstmatig zijn interne temperatuur rond de 37° houden. Bezie de uitrusting van de astronauten maar. En de navelstreng die ze verbindt met hun cabine. Zijn die uitrusting en die ruimtecabine niet een nagebootst, kunstmatig mini-paradijs? Zelfs de strengste gevangenis moet haar kostgangers een minimum aan kunstmatig paradijs verzekeren. Alle leven blijft, als leven, afhankelijk van die zeer specifieke ontstaansomstandigheden. Het leven is onmogelijk te spenen van die oorspronkelijke paradijslijke voorwaarden. Daar kunnen we niet van los, ten minste, als we willen leven zoals we leven. Want, in het naakte, doodse universum valt niet te leven. Het leven hangt vast aan die bestaansvoorwaarden. Het leven IS het paradijs. Het Eden waarin het ontstond en waaruit het verjaagd werd. Maar dat het op eigen houtje in stand gehouden heeft. Ten koste van vele inspanningen en offers. Leven, ver boven wat het universum uit zichzelf kan leveren of presteren.
Omstandigheden: wij willen alles sober houden, niet te gecompliceerd en overzichtelijk. We weren het te complexe. Het leven echter is pas mogelijk dankzij gecoördineerde complexiteit. In de wetenschap telt de soberste theorie. De meest economische oplossing wordt geëerd als de beste, verkozen als de juiste. Zijn echter eenvoud en soberheid geldige criteria voor de filosofie, voor de filosofie van het leven? Voor de filosofie van de heel aparte zijnsmodus van het leven? Omstandigheden zijn geen eenzaten. Geen solospelers. Ze werken steeds in groepsverband, steeds ingebed in een complexe situatie, ingepast in en ondersteund door een dicht netwerk van compensatoire interacties. Ze hitsen elkaar op. Ze verheffen elkaar, verhevigen elkaar of milderen elkaar, of remmen elkaar af. Door het samenbrengen van verschillende omstandigheden veranderen ze vaak van teken, van functie, van effect. Ze hangen aan elkaar met haken en ogen, met zuignappen. Het zijn geen rolkeien, onverschillig voor elkaar naast elkaar of voor de plaats, voor de bedding waar ze liggen. Rolkeien liggen in een rivierbedding, netjes, inert naast elkaar, na een eeuwenoude tocht tot rust gekomen, te afgerond, te glad om nog enige hinder of druk te ondervinden van het stromende, van het pushende water en zo meegesleurd te worden. Te rustige bedding. Omstandigheden bevruchten elkaar, interfereren, bekrachtigen elkaar. Ze zijn coöperanten. Rubens is niet denkbaar in een stulpje op de Molse of Drentse heide. Het leven dwingt samenhang of nabuurschap tot samenwerking.
Leven: deels afhankelijk van en deels zelf realisator, actualisator van de eigen bestaansvoorwaarden, van de nodige zijnstransfusies. Maar ook zelf bestaand uit en in die voorwaarden. Transcendentie en Intentionaliteit ZIJN het leven. Toch stel ik dan vraag: Waarom geeft het leven de beveiligde, verzekerde bestendigheid van de elementen op om een eigen efemeer, precair bestaan na te jagen, en dat ten koste van vele, soms pijnlijke inspanningen? Een bestaan waarin het totaal op zichzelf teruggeworpen wordt, want alleen leven kan aan leven leven verzekeren en doorgeven. Maar het leven smokkelde ook het niet-zijn in het Zijn binnen!
Naar elkaar toegekeerd staan; Zu-halten; Ver-halten? Leven roept alle voorzetsels ter hulp. Leven in, met, naar, volgens, etc. Zijn zweeft niet in de ijle lucht. Reserveerde geen chambre séparée. Ook tijd is geen theoretisch fenomeen. Omdat de mens, Dasein, omdat het leven het paradijs moet beleven en waarmaken, en moet continueren, en omdat het leven steeds ver boven zijn stand leeft en dus elk moment dreigt ten onder te gaan, daarom bestaat de tijd, als veroverd uitstel, als sursis. Tijd bestaat daarom niet meer voor rolkeien in de rivierbedding. Die hebben het gehad!
Tijd dragen we op die manier in ons. Tijd zijn we zelf. We slepen die originele zijnsvoorwaarden als leven met ons mee. De oorspronkelijke voorwaarden om uit de doodse rolkeien-universum los te komen. Tijd is een creatie van het Dasein.
Leven: « 'in' etwas leben, 'aus' etwas leben, 'für' etwas leben, 'mit' etwas leben, 'gegen' etwas, 'auf' etwas 'hin' leben, 'von' etwas leben » (GA, 61, p. 85,) dat koor van voorzetsels vormt één wereld, 'ein Welt'. 'Welt' beduidt hier samenhang en samenwerking, op elkaar ingesteld zijn, op elkaar ingespeeld zijn, intensieve verbondenheid en interactie.
Newton heeft zijn wetenschap grotendeels te danken aan Ockhams scheermes. Newton bedacht een wetenschap die gebaseerd is op eeuwigheid, op doodse eeuwigheid; op absolute waarden. Beweging, eenparige gelijkmatige beweging, alsof realiteit geen veelheid en verscheidenheid kent, geen interacties of variaties toelaat. Volgens Newton is alle bewegen een onbewogen, onbetrokken, onverschillig zichzelf onverstoord voortzetten en continueren, zonder hindernissen of hinderpalen en afwijkingen. Wat een doodse en kale wereld! Bewegen als louter doel in zichzelf.
Zijn is nooit los leverbaar. Het Zijn is steeds maar gegeven in concrete, individuele zijnden, ingepast in een situatie en een context bulkend van de omstandigheden. En dit zijnde behoort of tot de anorganische, kosmische elementen of tot de organische, levende wezens. En dit onderscheid is groot. Onoverbrugbaar of overbrugbaar groot? Daarover twijfel ik. Die zijnden zijn wel uitwisselbaar. Maar dan met inlevering van hun oorspronkelijk visum. Met inhouding van hun oorspronkelijke identiteit. Wat dood is, is dood; wat leeft, leeft, en dat enkel dank zij veel inzet. Wat anorganisch is, is anorganisch. Wat organisch is, is organisch en dat enkel dankzij veel gerichte interactie. Bij elke overgang verliest elk zijn eerste zijnsstatuut. Leven overvraagt steeds zijn Umwelt; leven is steeds een roofdier voor al wat rondom zich aanwezig is.
Het is duidelijk dat er niet altijd levende wezens geweest zijn. Leven is een nieuwkomer. Leven verscheen, onder erg beperkende voorwaarden, in het universum. Dat is een « unerschöpfliche Schenkung ». En toch: Hans Jonas stelde dat het leven in het Zijn het Niet-zijn binnensmokkelde. Het Niets nestelen in het Zijn! Een gedurfde hypothese! En dan weer de vraag: waarom geeft het leven de verzekerde beveilige bestendigheid van de elementen op om een constant bedreigd en efemeer bestaan na te jagen? Een bestaan waarin het totaal op eigen inspanningen teruggeworpen wordt, want alleen leven kan leven verzekeren en het enige duur bezorgen. Waarom die keuze voor de tien vogels in de lucht? Voor een uiterst kwestbaar en constant bedreigd bestaan?
Het verschijnen van het leven was voor de kosmos een schokkende gebeurtenis. Er ontstond een nieuwe zijnsorde: een totaal nieuwe organische zijnsorde. En die breekt met de anorganische. Alle leven is puur begin; en elk begin heeft een onvoorspelbare toekomst. Daaruit sproot de biodiversiteit.
Anorganische zijnden zijn geïsoleerde, gesloten zijnden. De onverschilligheid van de rolkeien voor al wat hen omgeeft. Die liggen in elke bedding. Zonder wensen of vragen. Zonder drang of 'drive'. Zonder polariteit noch richting.
Organische zijnden echter zijn selectief op elkaar betrokken en ontstaan uit complexe interne gerichte betrokkenheid en compensatoire interacties .
Door leven wordt samenhang obligaat samenwerking. Symbiose. 'Naast' wordt 'naar', wordt 'met', wordt 'uit', wordt 'tegen', wordt 'naartoe', wordt 'vanwege '. Leven bespeelt creatief en vrij het hele voorzetselregister. Van alle hout pijlen makend.
·