KENOSIS - PHUSIS - EREIGNISxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Waarom Lèthè? Waarom Entzug? Welke hogere wet gebiedt dat gebeuren? Waarom Alètheia? Waarom phusis? En waarom Ereignis? Waarom Lèthè als er onmiddellijk een phusis, een Alètheia moet volgen? En wat is de zin van Lèthè als het toch haar bestemming is door Alètheia, door phusis ongedaan gemaakt te worden? En waarom leidt Alètheia naar Ereignis? Waarom Ereignis na phusis? Waarom Lèthè met het risico de phusis mis te lopen. En waarom de phusis met het risico de Ereignis mis te lopen? Wat is de zin van dat circulair gebeuren? Een circulair gebeuren waarin de ene fase door de volgende teniet gedaan wordt. Het lijkt wel een estafetteloop zonder begin noch einde. Een ijlbodedienst zonder boodschap. Met telkens het risico dat het bij het wisselen van het estafettestokje fout loopt. Echter, wat kan er fout lopen, als er alleen maar estafette gelopen wordt en geen boodschap afgeleverd?
En wat is Sein vòòr de Lèthè? Wat is Sein na de Ereignis? Wat gebeurt er met Sein door en in de Lèthè; door en in de Alètheia; door en in de Ereignis? Hoe gedraagt Sein zich in de tussentijd, tussen Lèthè en Ereignis. Waarom doorloopt Sein deze Echternachprocessie? Wat is zijn winst? Naar welke lauweren wordt hier gerend?
Dat zijn vragen die me bezig houden, en waarvoor ik een antwoord zoek. Vragen waarop ik zelfs bij M. Heidegger geen antwoord vindt. Soms lijkt M. Heidegger over het Zijnsgebeuren te schrijven alsof hij persoonlijk zitting had in de Hoge Raad, en daarin mede beraadslaagde en mede besliste over de arcana die het Geschick van het Sein sturen.
Nogmaals: waarom Lèthè? Wat is daarvan de ratio? Waarom verbergt Sein zich, en verzaakt het aan zijn natuur? Wat is van dit zich verbergen de zin? Sein moet toch krachtig en uitbundig zijn! Sein moet toch bruisen van overvloed van zijn! Moet zich toch als Sein manifesteren! Moet toch zijn zijnsvreugde en schoonheid uitstralen! Wat kan er naast, boven, onder, achter of voor het Sein bestaan, dat het zich daar überhaupt zou kunnen verbergen? Hoe verbergt het Sein zich? Waar verbergt het zich? Kan het Sein wel buiten zichzelf treden, en daar ergens een veilig heenkomen vinden om te schuilen? Kan er enige vorm van camouflage bestaan voor Sein? Camouflage die zelf geen Sein is? Die buiten het Sein staat? Een camouflage die geen deel heeft aan het Sein? Ik blijf tussen die vragen onrustig rondtollen.
Waarom Lèthè? Waarom Alètheia? Waarom Ereignis?
M Heidegger zegt : Was grosse Denker sagen
dass sie das eigentlich zu-Denkende in einem unversehens angefügten Nebensatz sagen. ( VA, 243) Die ervaring had ik soms ook bij het lezen van zijn teksten. Soms maakte de tekst me onzeker, onrustig, en dacht ik op sibillijnse sporen te stuiten; je aandacht blijft echter gefocust op krachtlijn van het betoog. Pas later ontmoet de gewekte onrust een klankbord, klinken de vraagtekens luid genoeg door om gehoord te worden. Maar dan zijn je sporen weg gedwarreld.
Echter niet een unversehens angefügten Nebensatz maar de door Heidegger vaak, in wisselende formuleringen, herhaalde bewering: Das Seyn braucht den Menschen. bracht mij op het spoor van de kenosis. Ik probeer nu Heideggers teksten vanuit dit begrip te herlezen.
( Ik schrijf om het Zijn achter Lèthè, Phusis of Ereignis aan te duiden het Exuberante. )
Waarom zou het Exuberante een eindig wezen als de mens nodig hebben? Waarom?
Waarom Lèthè? Waarom Alètheia? Waarom Ereignis? Het Exuberante zit daar zelf toch niet om verlegen? Tenzij, tenzij het Exuberante de eigen vreugde te zijn, de eigen overvloed aan gaven wil delen en de schoonheid van deze gaven wil laten bewonderen.
Het Exuberante heeft geen eindige zijnde nodig om te zijn. Wel om exuberant en royaal zijn weldaden te kunnen mededelen. Geen zijnde echter kan zonder het Exuberante bestaan. Hoe kan echter het oeverloze Exuberante zich zo indijken en zich zo klein maken dat het het eindige zijnde kan doen zijn; dat het oneindige zich als aanvulling inpast in de eindigheid, in de begrenzing, in het zijnstekort van het eindige zijnde? Hoe past de oceaan in een mosselschelp? Het Exuberante kan zich toch niet vernederen tot de status van loutere compensatie van het zijnstekort van het zijnde. Het volle Exuberante kan toch onmogelijk het huisslaafje van het eindige zijnde worden. Waar liggen dan de verhoudingen? Hoe kan dat? Hoe moet dat? Het Exuberante moet wel diep door de knieën gaan om in de eindige wereld te kunnen kruipen. Hoe? Het Exuberante zit blijkbaar gevangen in de eigen compacte eenheid. Het Exuberante is te compact , te een, opdat het de veelheid en de verscheidenheid van de weelde aan gaven tot uiting zou kunnen brengen. Uit zichzelf is het Exuberante niet in staat tot veelheid en verscheidenheid. De eigen gaven blijven daarom verborgen als de schatten van Toetanchamon in het onderaardse graf in het Dal der Koningen. Aan de andere kant zou toch ook elk eindig zijnde in de buurt van het Exuberante door de gloed ervan onmiddellijk tot niets verdampen. Door de eigen gloed is het Exuberante gedoemd tot eenzaamheid.
Lèthè, Entzug, Kenosis
Het Exuberante zit dus vereenzaamd opgesloten in zichzelf, in zijn eenheid, almacht, volheid, volmaaktheid, volledigheid. Opgekluisterd in zichzelf. Het is als een zwart gat waarin alles wat in de buurt passeert reddeloos binnengezogen wordt. Toppunt van eenzaamheid. Al zijn eigenschappen zitten monolithisch compact, zonder onderscheid onherkenbaar in elkaar gecomprimeerd en versmolten. Geen gave kan zich onderscheiden van de andere, geen kan de schoonheid van de eigen gestalte etaleren, gevangen als het zit in de compacte eenheid van de Ene. Het Exuberante kent niet eens de eigen weelde aan diversiteit. Hoe zou dat kunnen, als alles in die strikte eenheid versmolten gecomprimeerd zit? En uit zichzelf kan het Exuberante daar geen oplossing voor brengen, want in de Ene is geen ruimte noch voor veelheid, noch voor diversiteit. Is geen ruimte voor de eigenheid van de eigenschappen van de juwelen van het Exuberante. Alles wordt onverbiddelijk opgezogen in de monolithische compactheid van de Eenheid en zonder Zelf, zonder eigen gestalte onherkenbaar tot een compact Eén versmolten en gecomprimeerd. Er is geen mogelijkheid de vreugde te zijn te delen, want alle delen verdwijnen, opgezogen en versmolten in de compactheid van het Exuberante.
Hoe komt het Exuberante uit deze impasse? Hoe bevrijdt het Exuberante zich uit de eigen compacte en eenzame glorie en tempert het zijn alles verzengende gloed? Heidegger zegt herhaalde malen: Das Seyn braucht den Menschen. Voorwaar een verwarrende bewering!
Waarom zou het Exuberante de mensen nodig hebben? Hoe zou de mens de gloed van het Sein kunnen overleven? Er is maar één uitweg: het Exuberante moet losbreken uit de alles samensmeltende compactheid, de eigen verzengende gloed temperen, de eigen volmaaktheid ontluisteren, de eigen volheid ontledingen. Zichzelf krachteloos, effectloos, ongevaarlijk maken.
De eigen gloed temperen en achter beschermende hitteschilden onschadelijk maken. Zijn buik intrekken en door tussenschotten de eigen compactheid laten openbreken , en zo in de verstikkende eenheid ruimte laten voor veelheid en verscheidenheid, zodat dan eindige zijnden in een onmisbare en veilige zijnsruimte de nodige zijnskansen aangeboden krijgen om te bestaan en zichzelf te zijn. Wat het Exuberante uit zijn compacte, monolithische, exclusieve Zelf niet kan, dat kunnen eindige zijnden wel, beveiligd achter hitteschilden. Die eindige zijnden kunnen dan uitpakken met de weelde aan diversiteit van de gaven van het Exuberante , ze uitwaaieren over veelheid, verscheidenheid; ze in en door die eindige zijnden etaleren en uitstrooien ; en daarbij de eindige zijnden vrij laten interageren in niet voorspelbare prestaties die uitmonden in niet te voorspellen resultaten: Das Seyn braucht den Menschen. In veelheid en verscheidenheid bieden eindige zijnden de gaven van het Exuberante de mogelijkheid zichzelf een eigen gestalte te fatsoeneren. In de gestalte deze eindige zijnden kunnen die gaven zich afzetten tegenover elkaar, zich onderscheiden en zo een eigen Zelf, een eigen gestalte ontwikkelen, een eigenheid veroveren die hen onderscheidt van alle andere. En zo kunnen de eindige zijnden de individualiteit van de talloze juwelen van het Exuberante breeduit ten toon spreiden, op de markt uitstallen, ze uitwaaieren. Alleen deze eindige zijnden kunnen de monolithische compactheid van het Exuberante decompresseren, opluchten, openwerken, tot een luchtige zijnsmousse opkloppen. Pas in en door de eindige zijnden kunnen de juwelen een eigen gestalte krijgen, hun eigenheid en hun individualiteit afzetten tegenover de andere juwelen, en hun diversiteit op de bühne brengen.
Tot veelheid noch tot verscheidenheid is het compacte Exuberante uit zichzelf niet in staat. Daarvoor heeft het Exuberante de assistentie van eindige zijnden nodig: Das Seyn braucht den Menschen.
Alètheia, Phusis, Unverborgenheit
Blijkbaar: pas als het Exuberante zichzelf inkort, zichzelf beperkt in zijn glorie, zelf de buikriem aanhaalt, zijn compactheid openbreekt, zijn gloed tempert, pas dan kunnen beperkte zijnden veilig tot ontstaan komen. Dan ontstaat er binnen het Exuberante voldoende open ruimte voor beperkte zijnden die gestalte geven aan de glorie van het Exuberante. Pas als miniatuurkarikatuur van zichzelf past het Exuberante in een eindig zijnde.
Zijnden worden niet door het Niets ingeperkt. Wel door de leegte aan Zijn van het Exuberante mogelijk gemaakt. Door een volle leegte binnen het Exuberante. Door de volle leegte van het zich terugtrekkende en zichzelf temperende Exuberante. Door de kenosis van het Exuberante ontstaat de mogelijkheid de weelde aan diversiteit van de juwelen van het Exuberante uit te waaieren over ontelbare zijnden. Die gaven breeduit en glashelder te epifaneren in eindige zijnden. En dat is pas een mysterie!
Ereignis
Dit epifaneren van de weelde van het Exuberante is de zending die de eindige zijnden bij de kenosis als een vrijgeleide meekregen. Tot die taak zijn de eindige zijnden in staat, omdat zij instaat zijn tot onbeperkte veelvuldigheid, tot onoverzienbare verscheidenheid Dat epifaneren van de weelde aan gaven van het Exuberante is de glorie van de eindigheid van de eindige zijnden.
Deze glorie is echter niet zonder risicos. Het kan foutlopen bij het doorgeven van het estafettestokje: de zijnden kunnen hun zending, het Exuberante al epifanerend te restaureren, vergeten, uit hun rol vallen en de bruikleen voor zichzelf houden, op de juwelen beslagleggen alsof het eigendom is, die ze naar believen kunnen uti et abuti. Dat is het gevaar van de averechtse roof! De gekregen juwelen voor zich houden en ze niet retourneren naar hun bron. In de zending die de zijnden meekregen zit vervat de opdracht die uitgewaaierde juwelen terug te brengen naar hun oorspong: Ereignis. Teruggave van de geleende goederen aan de rechtmatige eigenaar. Maar verrijkt met een individualiteit, met een Zelf.
In de Ereignis moeten de geëpifaneerde juwelen, als geëpifaneerd, als uitgewaaierd, als onderscheiden, verrijkt met hun Unter-Schied en van een eigen aangezicht voorzien teruggegeven worden. Ereignis mét Unter-Schied. Het grote risico van de kenosis en de inspanningen van de Alètheia mogen niet nutteloos zijn, umsonst.
De modernen lezen de Bijbel niet meer. En ook de exegeten van M. Heidegger kennen blijkbaar hun klassieken maar voor de helft meer. In de eerste, handgeschreven versie van zijn verhandeling over 'Het wezen der Waarheid', in de Urfassung van 1930, spreekt M. Heidegger over de 'Verborgenheit', in de termen van de beroemde hymne van Paulus, in zijn brief aan zijn geliefde Filippenzen, 2,6 in termen van kenosis en roof. Heel M. Heideggers denken draait rond de wonderbaarlijke verhouding tussen Exuberante en zijnde, rond de cirkelgang tussen 'Verborgenheit', 'Unverborgenheit' en Ereignis van het Zijn. Ik vertaal Lèthè of Entzug, trouw aan de Urfassung, in termen van kenosis, of contractio.
Er is dus blijkbaar maar één uitweg: uit de monolithische compactheid treden, afstand doen van de alles opslorpende aanzuigkracht, uit de eigen oneindigheid en eenheid, uit de eigen volheid, uit de eigen almacht treden, en eindigheid, veelheid, diversiteit dulden. De weg van de kenosis gaan. De weg gaan van de Lèthè, van de Entzug. Van het zichzelf ontledigen. Het risico van de epifanie door eindige zijnden, die in een langzame queeste op zoek gaan naar een nieuwe gedaante, een uiteindelijke apotheose, een punt Omega. Zichzelf ontledigen, uit de verstikkende compactheid treden, de eigen gloed temperen opdat eindige zijnden bestaansruimte zouden krijgen en niet meer zouden verschroeien door de gloed van het volle Zijn. Eindige zijnden die ruimte maken voor onbeperkte veelheid. Veelheid die onbeperkte verscheidenheid mogelijk maken. Dit maakt een nieuwe en actieve oneindigheid van interacties mogelijk. Zo komt door de kenosis een onvoorspelbare werveling van interacties opgang. Een wervelende Graaltocht naar de Gulden Vlies. Een restauratiebeweging die werkt aan de Aufbau van het nieuwe Exuberante. En dat door de juwelen van het Exuberante een eigen gestalte te geven in een eindapotheose..
Ik zie deze boodschap in filigraan schemeren door vele teksten van Heidegger, en gecondenseerd en versterkt in de beschrijvingen van de brug, de kruik, een pijpje krijt, een paar schoenen, maar heel bijzonder in de beschrijving van de Griekse tempel. Daaruit wil ik enkele een kort zinnetje citeren: « Durch dem Tempel west der Gott im Tempel an. ». (HW, p. 21 ) Heel de boodschap zit in die voorzetsels : in durch, im en an. Heidegger is geen fan van causale relaties. Maar hij heeft een geoefend oog ( van Husserl gekregen, zegt hij zelf) voor een rijke waaier van andere relaties. Daarom vind je in zijn voorzetsel-filosofie zoveel aandacht voor voorzetsels. God zelf is voor ons ongenaakbaar; we zouden in de nabijheid van zijn gloed tot Niets verdampen. God komt echter tot ons via eindige zijnden die als een hitteschild ons afschermen voor zijn gloed. Heidegger toont meer eerbied voor de godheid dan veel theologen , die spreken/schrijven als of ze die godheid in hun broekzak beschikbaar meedragen. Zij beschrijven de godheid als een ens, of stellen die gelijk met Zijn, onder protest weliswaar. De dingen van de wereld rond de tempel en hun connecties en interacties vinden hun voltooiing in het Geviert. Daarin vindt elke zijn eigen individualiteit aanvaard door elke andere, en in die aanvaarding bevestigd. Het Geviert is de resultante van deze autonome en bevestigde individualiteiten van de vier, gevat in een niet-fusionerende, niet-versmeltende afhankelijkheid. De ene kan niet bestaan zonder de andere. Ze bestaan maar samen, in wederzijdse en wederkerige afhankelijkheid en bevestiging. ( Tijdens een heldere maannacht zien we het licht in het hemelruim niet. We zien het enkel weerkaatst als een begrensde vorm. Licht heeft noch vorm noch grens. Het krijgt die. )
De Onbegrensde, de Onbepaalde, de Onbestemde en de begrensde zijnden draaien mee in een mysterieuze queeste op zoek naar zichzelf en de volheid van het Sein, naar de eindapotheose.
Paul Tack , 18.03.07
|