Kennen en in taal ter sprake brengen
Hoe handig een uurwerk kan zijn, leert ons de volgende tekst:
« Op Kerstdag, als de Tweelingen als het ware liggen op de slaapzaal en Orion boven de kapel van Allerheiligen staat, luid dan de klok. En op 1 januari als de heldere ster in de knie van Artofilax (d.i. Arcturus in Boötes) gelijk staat met de ruimte tussen het eerste en tweede raam van de slaapzaal en als het ware op de nok van het dak ligt, ga dan de lampen ontsteken. »
(R.W. Southern, De opkomst van het Avondland, 1960, p.197)
Deze passage is een instructie voor de nachtwacht van een klooster nabij Orléans. Een kind van vijf kan de klok lezen, en weet zo wanneer zijn lievelingsprogramma op Ketnet begint. Maar over de geciteerde instructies zouden waarschijnlijk zelfs zeer hoogbegaafden van tien struikelen, want om die tekst te verstaan moet je heel wat sterrenkunde in je mars hebben, sterren van planeten kunnen onderscheiden en een summier inzicht in de kosmologie hebben.
Belangrijker is, dat die astronomische kennis van die monnik zeer concreet is, zeer tijd en plaats gebonden is: hoe geleerd ook, het is beperkte kennis! Ze helpt uitsluitend de lezer die in dat bepaalde klooster nabij Orléans verblijft. In de veronderstelling dat het klooster nog bestaat, en geen ruïne is. Elders kan niemand daar iets mee aanvangen.
Wat betekent hier weten? Wat betekent kennen? Wat betekent het over die kennis te kunnen beschikken?
***
We zien en ervaren dat alle zijnden naar/voor elkaar openstaan, elkaar nodig hebben om te overleven, omdat alle zijnden duidelijk maar beperkte, begrensde wezens zijn en maar dunnetjes en povertjes in het Zijn zitten, 'en creux'. We zien dat al die zijnden zich maximaal naar buiten uitstrekken (to reach out to), de hand bedelend openhouden om zijnshulp van elders te ontvangen. Voor elk zijnde gebeurt dat ervaren van de dingen binnen de beperking, binnen de begrenzing van het vluchtige, voorbij flitsende actuele ogenblik, binnen het actuele Nu en Hier, binnen de concrete context, binnen de vangarmen van een beknellende situatie, telkens concreet en singulier. In vluchtige, spoorloos voorbij waaiende ontmoetingen met een overrompelende chaotische wereld.
Er zit vaak wel een repetitief patroon in deze ontmoetingen, in de vele compensatoire interacties: het ademhalen, het pompen van het hart, het inslaan van voedsel, het slapen, het trekken van de vogels op de golfslag van de seizoenen; het ritme van eb en vloed, van dag en nacht; de paar-, groep-, roedel of kuddevorming, etc.
Toch blijven deze ontmoetingen tussen de dingen actuele, efemere, spoorloos voorbijrazende momenten. Alleen bij de mens kan dit vluchtige, concrete en singuliere ontmoeten doorbroken worden en verrijkt en verheven worden tot universele kennis. Alleen de mens slaakt de slavenboeien van het Hic et Nunc. Alleen de mens stijgt uit boven het spoorloze concrete, eenmalige, gesitueerde, contextgebonden ontmoeten, ontsnapt het aan de gesitueerde Pavlov reflex van 'als ... dan'. Alleen de mens klimt op tot een blijvend, contextvrij, van elke concrete, stroperige situatie geëmancipeerde eidos. Alleen hij klimt op tot een blijvende, steeds beschikbare visie, tot algemeen geldige theorieën. Tot plannen en schema's die voor iedereen, overal, altijd gelijkelijk beschikbaar of bruikbaar zijn in de strijd om te overleven. Alleen de mens creëert iets blijvends, 'aere perennius'; steeds beschikbaar, steeds inzetbaar. Hij expandeert het vluchtige tot eeuwigheidswaarde. Alleen hij verrijkt het Zijn met eeuwige betekenis.
Ligt een begin dan toch bij mij?
|