De mens, hij is nooit voldaan. Nooit tevreden met zichzelf. Nooit bevredigd door of voldaan met de dingen rondom hem: hij blijft steeds lijdend aan een fundamenteel manco aan Zijn. Hij verkeert in de onmogelijkheid dit manco aan Zijn definitief aan te vullen. Is dit manco een vloek of een zegen? Is dit manco geen 'Felix culpa'? Geen fortuinlijk deficit? Want ontspringt daaruit niet onze vrijheid? Gaapt daar niet de ruimte voor onze verantwoordelijkheid om onszelf te maken tot een zinvol wezen. We zijn zeker onvolledig, maar dat is totaal buiten onze verantwoordelijkheid. We zijn in het bestaan geworpen, dat wel. Maar dat geworpen-zijn maakt ons vrij. Dat maakt dat we niet vast gemuurd zitten in het Zijn. Dat we verantwoordelijk zijn voor onze eigen, vrij te kiezen zijnsaanvullingen. En dat we dus verantwoordelijk zijn voor de gestalte van het eigen Ego.
Toch blijft de vraag: waarom ligt de mens dan zo breed uitgesmeerd over de dingen van de wereld? Is dat een voordeel alleen voor onszelf? Of is het ook een voordeel voor de wereld, voor de dingen van de wereld, voor het Zijn zelf? Of voor beide samen? Ik denk dat beide samen er hun voordeel uit kunnen puren. Waarom ligt het Zijn van de mens zo ostentatief breed uitgesmeerd over de dingen? M. Merleau-Ponty heeft ooit iets geschreven dat me elke dag begeleidt:
"De mens vertolkt wat in het Zijn op hem wacht om gezegd te worden."
We zagen al dat de mens leeft als een bedelaar, als een nooddruftige, met behoefte aan lucht in de longen, en kosmisch zonnelicht in de ogen, bedelend om de liefde en nabijheid van zijn geliefden, om vriendschap van gelijkgestemden, verlangend naar gerechtigheid, naar vergeving en vrijheid en mentale rust.
Maar door de mens, met de mens, in de mens komen de elementen en de dingen van de wereld tot hun recht, tot hun zin, tot hun eer, tot hun voltooiing, tot hun volle wasdom, tot openbarende verbanden en interacties.
Mensen openbaren en verheerlijken de elementen b.v. in het genot van een glas wijn, in de bekoorlijkheid die uitgaat van een mooie vrouw, maar ook in de aanwending van de materialen. Kijk maar hoeveel materialen tot hun eer, tot hun eigenheid, tot zinvol verband en tot vruchtbare interacties komen in de bouw van een huis, in de fabricatie van een tv-toestel, in de constructie van een vliegtuig of een scantoestel. Stap een warenhuis binnen en sta in bewondering voor de brede waaier van materialen die ons daar in duizenden vormen overvloedig ter beschikking staat. Bekijk een muziekinstrument: hoe een vioolkast de specifieke structuur en mogelijkheden van verschillende houtsoorten coördineert en tot hun volle ontplooiing laat opbloeien. Bedenk dan hoe zo'n viool kattendarmen (in feite schapendarmen.) verplicht iets te produceren dat zonder de mens gewoon niet zou bestaan: uit hout, kattendarmen en paardenstaartharen doet zo'n viool Mozart opklinken. Bewonder de statige vlucht van een vliegtuig dat boven je tuin scheert en bedenk hoe de mens daarin materialen en natuurwetten dwingt tot prestaties waartoe geen enkel stoffelijk ding op zichzelf in staat zou zijn. Bekijk het samenspel van planten en kleuren in een park of bloementuin. Bedenk tot welke prestaties wij de elementen tijdens een onderzoek in een ziekenhuis dwingen, of tijdens een tv-uitzending, of bij de verkenning van de interstellaire ruimten. Telkens brengt de mens de elementen en de dingen tot hun voltooiing, openbaart hij hun eigenschappen en beklemtoont hij hun specificiteit en hun sublieme en creatieve interacties. Wij doen de materie spreken en handelen, ver boven haar eigen mogelijkheden als ze aan zichzelf waren overgelaten. We doen de elementen en materialen uitstijgen boven hun eigen Zijn, vaak door een oneigenlijk gebruik ervan. Zoals kinderen gewoonlijk doen met hun speelgoed."De mens vertolkt wat in het Zijn op hem wacht om gezegd te worden."En niet alleen gezegd. Ook doorleefd en beleefd te worden.
Spreken wij daarom niet te denigrerend over de materie. Want ze is duidelijk meer dan louter materie. En hebben we het niet aan de materie te danken dat deze cliffhangers met zulke vervoering elkaar kunnen liefhebben. Leven we niet in vruchtbare symbiose met een onoverzienbare verscheidenheid aan materialen? Drijft zorg ons niet tot vruchtbare en openbarende en zinonthullende interacties met de kosmos? ·