2.
"Es geht um"
Iedereen kent Heideggers beroemde definitie van het Dasein: "dass es diesem Seienden in seinem Sein um dieses Sein selbst geht." ( SuZ, p. 12 ) Onmiddellijk valt op dat deze definitie zelfs in zijn structuur afwijkt van de canon. In de regel voegen definities aan een hoger of algemener begrip een lager, onderscheidend kenmerk toe. Definities kunnen daarom soms erg geleerd en hoogdravend overkomen. Dat onderscheid tussen hoger en lager begrip is hier niet zo meteen te vinden, het is alleszins niet in het oogspringend, en dus niet zo verhelderend. Maar, blijf ik toch niet haperen aan 'es geht um'. Dit woordgebruik is niet alleen niet hoogdravend of geleerd, het lijkt wel banaal. Heidegger lijkt wat te verbergen te hebben, laat niet in zijn kaarten kijken en houdt ze dicht tegen de borst aangedrukt. Lees ik daar niet, in 'ontluisterende' taal, het hoogdravende en vaak geciteerde: " Irrequietum est cor meum donec requiescat in Te" ( Augustinus ) ? 'Gehen', dat is er-nog-niet-zijn. Dat is onderweg zijn. Zolang je nog gaande bent, ben je voor-lopig, blijft je "Homo viator". Socrates had de filosofie uit de hemel naar het ondermaanse gehaald. Haalt Heidegger hier niet die definitie uit het verheven stijl naar de nederige stijl ( genus admirabile, vs genus humile )? Hij zet Dasein in z'n négligé. Heideggers taal is aartsmoeilijk, zeggen ze. Hier is Heideggers taal in elk geval niet hoogdravend, noch klinkt ze geleerd. Hij formuleert hier wel een diepe waarheid 'in plain words'.
In deze plain words echter smokkelt hij een hele visie op mens en op Zijn bij je binnen. Geen galm over de herkomst van het Dasein. Geen spoor van een Causa prima. Geen schepper. Geen essentie. In es geht um zit een je schon da sein, zonder verdere vragen naar een vertrekpunt, zit afstand, zit een weg te gaan. Zit een te realiseren toekomst. Je valt blijkbaar als mens niet zomaar met jezelf samen. Je ligt niet op je zelf verpletterd. Je bent niet monolithisch jezelf. Je ligt ook niet vastgeketend aan een verleden of afkomst. Je bent voorlopig nog niet eens waar of wat je zijn moet. Gaan. Wachten. Straks. Later. Als je braaf bent en veel bokes eet, zul je er misschien ooit wel komen en je Zelf zijn, ooit met je voltooide Zijn samenvallen.
Meteen ligt je Zelf, je toekomstig voltooide Zelf in je eigen handen. Je ben voor je zelf een opgave. Je moet knokken voor je Zelf. Geen sprake van een substantie, ( des choses qui subsistent par soi omschreef Descartes ), noch van een fundamentum inconcussum, van de ersatz zekerheid van het een "cogito sum". Je bent geen geïsoleerd, gesloten 'an sich'. Volgens Heidegger heb je daarvoor eerst, door en met de wereld, een weg te gaan. In dat es geht um, in dat door hem gecursiveerde 'um' opent Heidegger elk Dasein een toekomst, geeft hij elk Dasein een richting aan; wijst hij op een spanning, een taakspanning; zet hij het op een punt tussen een verleden naar een toekomst. Vraagt hij beslissingen. In es geht um schenkt Heidegger elk Dasein ook ruimte tot zelfbepaling. Heidegger geeft geen definitie die je binnen bepalingen en grenzen opsluit en vastlegt, maar een omschrijving de je een te veroveren toekomst opent.
Daarmee wordt het duidelijk dat Heidegger van geen oorzaken moet weten. Hij legt zelfs het verleden in de toekomst. Hij geeft elk Dasein een toekomst. Op p. 20 van SuZ zegt Heidegger: "Seine eigene Vergangenheit.. folgt dem Dasein nicht nach, sondern geht him je schon vorweg." (Cursivering van Heidegger. ) Hij houdt niet van oorzakelijke verbanden die je aan een begin, aan een verleden kluisteren. Die enkel terugkijken. Die je vastklinken aan wat eens was. Hij houdt van open verbanden die toekomst geven. Van vrije verbanden, zoals roepen, uitnodigen, vragen, vermoeden, wenken. Ergens ( EiM, p. 34) spreekt hij zelfs van 'Zukünften', meervoud. In de context van dat es geht um vind je ook geen essentie. Geen 'esse', maar wel 'agere', wel handelen. Handelen sluit dicht aan bij Heideggers nadruk op de existentia, sluit ook dicht aan bij zijn aandacht voor het individu. Want handelen doen alleen individuen. Gesitueerde individuen. Let op de klemtoon op het individuele in deze definitie: diesem, in seinem, dieses, selbst. Het lijkt wel een definitie voor een singulier geval, het ineffabile.
We lezen deze opmerkelijke definitie nogmaals aandachtig, met in het achterhoofd de voorgaande beschouwingen: het Dasein moet zelf instaan voor de voltooiing van het eigen Zijn. Staat daar niet : "in seinem Sein um dieses Sein selbst geht"? Hier is nergens sprake van een oorzaak. Zelfs niet van een gave. Zijn is geen gave, maar een opgave: het Dasein moet zelf voor het eigen Zijn zorgen. Het Dasein is nog niet af, is nooit af, is nog niet voltooid, moet zelf voor die voltooiing zorgen. Het lijkt wel Baron von Münchhausen die zichzelf bij de haren uit het moeras moet trekken. Is dit Zijn voor het onvoltooide Dasein bereikbaar? Krijgt het op zijn tocht er naartoe van het zijnsbehoeftige Zelf-zijn enige hulp aangereikt? Is ergens sprake van een oorzaak, van een Schepper? Wel van zorg, wel van weet hebben van de eigen behoeftigheid. Want dat Zijn is geen feste Habe, geen veilig bezit. Het eigen Zijn is een wankelend kunnen-zijn, een Zijn dat in de toekomst ligt als een bron van dagelijkse zorg. En dit noodlijdende Zijn, zwevend tussen ontwerp en voltooiing, is het mijne, is jemeinig. Ik ben op mezelf aangewezen om me in dit Zijn staande te houden en tot mijn voltooiing te komen.
De opvallend sterke nadruk op de individuele inspanning van het Dasein in deze definitie staat in sterk contrast met de totale afwezigheid van elk spoor van een essentie. Zelfs van elke spoor van bestendigheid. Want Sein blijkt een wankel bestaan te leiden, blijkt niet over enige vastigheid te beschikken en biedt dus helemaal geen fundamentum inconcussum. Het Dasein moet zelf, individueel, knokken om zijn eigen Sein in stand te houden, te realiseren en tot zijn volheid te brengen. Dasein moet zelf het eigen wankelende Zijn stutten. Waarmee? Vanwaar? Hoe? Het Dasein ligt dus niet veilig verankerd in een of andere grond of oorzaak. Op p. 125 vraagt Heidegger zelfs " Wer ist es denn, der das Sein
übernommen hat? " Übernommen. Geen grond. Geen oorzaak. Geen schepper.
Deze definitie klinkt overigens haast tautologisch, met als enig bindmiddel tussen de elementen es geht um. Bij nader inzien wordt duidelijk dat binnen deze zin de inhoud van de term Sein verglijdt, dat de geladenheid ervan wisselt, intenser wordt. Het moge duidelijk zijn: in die 'definitie' zit al een hele zijnsfilosofie op een verborgen wijze samengeperst. Er kondigt zich, nog heel schuchter, een eigengereide manier van filosoferen aan. De nauwlettende lectuur van zon klein stukje tekst, wat toch elke definitie is, geeft de aandachtige lezer reeds sterke aanwijzingen dat zich hier een eigenzinnig filosoof manifesteert die in een andere werkelijkheid blijkt te verkeren en over die werkelijkheid op een verfrissend nieuwe wijze nadenkt en spreekt.
Wat is de drijvende motor die Dasein ervoor doet gaan? Blijkbaar niet het wankelende Zijn. Wel de eigen contingentie, de eigen zijnsbehoeftigheid. De constante dreiging uit het wankele Zijn te kantelen drijft Dasein. Geen mysterieuze achterliggende causa. R. Juarroz dichtte:
"El hombre no vive: resucita."
Wat Guy Posson vertaalde als: "De mens leeft niet: hij herrijst. ( R. Juarroz, Elfde verticale poëzie, 2001, p. 17) Wij herrijzen constant, ontsnappen zonder ophouden aan de klauwen van het Niets, bij elke hartslag, bij elke ademtocht, bij elke heildronk, bij elk restaurantbezoek, bij elke aanlopen in een apotheek. Ja, zelfs bij elke tankbeurt of winkelbeurt. Niet het Zijn drijft ons, maar onze eigen vastbeslotenheid in het Zijn te blijven en te groeien. "Dass es diesem Seienden in seinem Sein um dieses Sein selbst geht." Wij zelf gaan ervoor.
|