Eenzaam drijf ik des nachts over het water en door de stilte valt er dan soms een witte ster Ik vind die ginds wel, in de diepte, later en blijf als altijd ieder doel te ver.
Waneer ik morgen doodga, vertel dan aan de bomen hoeveel ik van je hield. Vertel het aan de wind die in de bomen klimt, of uit de takken valt, hoeveel ik van je hield. Vertel het aan een kind, dat jong genoeg is om het te begrijpen. Vertel het aan een dier, misschien alleen al door het aan te kijken. Vertel het aan de huizen van steen, vertel het aan de stad, hoe lief ik je had.
Maar zeg het aan geen mens. Ze zouden je niet geloven, ze zouden niet willen geloven dat alleen maar een man , alleen maar een vrouw dat een mens een mens zo liefhad als ik jou. (Hans Andreus)
Hij reist onder de meest azuren luchten Voortdurend met de reisgids in z'n hand Want met die welvoorziene informant Heeft hij van niets of niemand wat te duchten
Hij leest zich door het mooiste buitenland Hij leest zijn weg door steden en gehuchten Hij staat voor de beroemde Brug der Zuchten En leest: De brug is oud en imposant
Hij moet naar huis toe na een week of drie De leesbril kan terug in zijn etui Het dikke boek wordt eindelijk gesloten Hoe heb je het gehad ? vraagt z'n gezin Fantastisch, jubelt hij, ik heb genoten Maar jammer van die drukfout achterin