Ze lag midden in de cirkel van wat ze het amfitheater noemden vlakbij de “Zeehond” een uitkijkpunt voor natuurliefhebbers aan de IJzermonding. Het was een al wat oudere man die met een hoop schetsmateriaal naar de afgelegen plaats was afgezakt op dit onchristelijke uur. Tot zijn grote schok had hij het lichaam gevonden. De man zou voer genoeg hebben om de komende weken het centrum van de aandacht te zijn in zijn stamkroeg, de kaartclub, biljartclub of wat het ook mag zijn wat bejaarden tegenwoordig deden.
Commissaris Debruin, diensthoofd van de afdeling geweldsdelicten van de politie te Middelkerke had zich een eindje terug getrokken om vanop een afstandje de bedrijvigheid gade te slaan. Dit was altijd de luwte voor de storm. Tot de technische en de gerechtsdokter met hun eerste vaststellingen klaar waren voelde hij er zich altijd als volkomen nutteloos bij staan. Hij had zijn handen tot vuisten gebald en diep in zijn zakken geplant alsof hij absoluut wilde voorkomen om met deze geweldsdaad in aanraking te komen. Een stel politiewagens sommigen nog met hun blauw zwaailicht aan, het busje dat dienst deed als mobiel lab van de forensische, de antieke Mercedes van de gerechtsdokter, de auto’s van de mannen van de forensische dienst en de auto’s van zijn eigen mannen stonden als een kluwen door elkaar. Het pad wat hierheen voerde was eigenlijk een voetganger pad. Dit zou een circus opleveren als de aanwezigen zouden beginnen vertrekken. Hijzelf had zijn eigen auto bij een van de poorten van het militaire domein achter gelaten want deze chaos had hij zo kunnen voorspellen. De toegang tot het gebied van de Zeehond was afgesloten met een politielint. Aan dat lint hadden de eerste persfotografen en ramptoeristen reeds verzamelen geblazen. Het zou niet lang meer duren voor de geschreven pers zou opdagen en dan de satellietwagen van de lokale TV. Die laatste wenste hij succes dichterbij te komen. Het gebrek aan ruimte zou ervoor zorgen dat ze hun materiaal een flink stuk zouden kunnen slepen voor een paar beelden waar niets op te zien zou zijn. Waardeloos voor hun kijkers die naar steeds meer naar spektakel hunkerden. Tussen het moment dat de oude man het lichaam had gevonden en de aankomst van de eerste politiewagens had hij het gezelschap gekregen van nog twee vroege vogels. Dus hadden zijn mannen drie getuigen om te verhoren. Jules Goddard, hoofd van de forensische dienst en zijn mannetjes in het wit waren druk in de weer op en rond de vindplaats. De gerechtsdokter en zijn assistente hadden ook zo’n half ruimtepak aan en zaten geknield naast het lichaam. De natuur leek zich helemaal niets aan te trekken van al dat gedoe. Een groep eenden en waterhoentjes liet zich meedrijven druk in de weer met hun eigen dagelijkse rompslomp. Het was 22 maart en de lente had dit jaar beslist niet één dag op zich te laten wachten. Een helderblauwe hemel met temperaturen, tenminste als men de weermensen mocht geloven, die in het binnenland wel eens de twintig graden zouden kunnen halen. Daar waar de mannetjes in het wit druk doende waren lag een vrouwelijk slachtoffer. Debruin schatte dat ze absoluut niet ouder kon zijn dan twintig. In haar dood zag ze er enigszins jonger uit, onschuldiger, meer meisje dan vrouw. Alleen had diegene die haar dood had achter gelaten minder oog gehad voor haar onschuld. Of misschien juist wel, dacht hij. Ze was op een unieke wijze geposeerd. Het eerste wat je van haar zag waren haar opengesperde benen en haar dus niet te missen vrouwelijkheid. Van haar hoofd tot haar middel was ze bedekt met een uiterst dun stuk stuf wat zo goed als doorzichtig was, tule meende hij zich de naam van de stof te herinneren. Een van de tienduizenden stukjes trivia die door zijn hersenen zweefden. Rond de nek had ze een keurig gestrikt zwart stukje stof. Haar lange blonde haren waren langs haar linkerschouder gedrapeerd. Ter hoogte van haar hals was een zacht blauw-grijs haarlint zichtbaar dat een paar keel rond haar hals was gedraaid. Haar rechterhand lag zedig op haar rechterborst. Haar linkerhand op haar onderbuik, de vingertoppen net boven haar venusheuvel. De plek waar Het lichaam was gevonden had een nachtmerrie kunnen zijn voor Goddard en de zijnen. Hij gaf regelmatig lezingen op de politiescholen maar ook binnen individuele politiekorpsen. Volgens hem was de grootste vervuiler van een plaats delict de politie zelf. Meer specifiek de geüniformeerden die als eersten op een PD aankwamen. Wat ze deden was meestal goed bedoeld maar het allerbeste was ze konden doen en daar hamerde Goddard iedere keer opnieuw op, was de plaats delict afzetten en zorgen dat die gevrijwaard bleef tot de mensen van de forensische opdaagden. Wat deze PD betrof hadden ze het geluk gehad dat diegene die als eerste ter plekke was gekomen schijnbaar niet had geslapen tijdens de lezing van Goddard. Een jonge inspecteur, Merel nog wat. Had in een oogopslag het delicate van de plek gezien. Alles zo hermetisch mogelijk afgesloten en niemand meer toegelaten. Ook de mannen van Debruin niet tot Jules was aangekomen. Ze had de plek veilig weten te stellen door afwisselend autoritair, diplomatisch of zelfs onderdanig te zijn afhankelijk van wie ze de toegang tot het lichaam moest ontzeggen. Debruin had het lichaam zelf niet zo lang bekeken. Zijn aandacht werd tot zijn eigen ergernis te zeer afgeleid door haar zo opvallend tentoongesteld onderlichaam.
“Is het de bedoeling dat we zo worden afgeleid. En zo ja, van wat moeten we dan wegkijken, want mogen we in eerste instantie niet zien?”
Had hij zichzelf onmiddellijk afgevraagd. Voor hij zich van de scene had losgerukt had hij Goddard gevraagd niet op niet een paar gigabyte foto’s of filmpjes te kijken. De commissaris had als verklaring gegeven dat hij het aan zijn eksterogen die hij niet had kon voelen dat deze zaak wel eens heel erg foute boel zou kunnen worden. Jules Goddard een struise kerel met wat rossig haar had iets gebromd wat erop neer kwam dat hij voor de extra opnames zou laten zorgen. In het hoekje waar hij een beetje verscholen stond voor de drukte haalde hij een pakje roltabak tevoorschijn. Diep in gedachten verzonken rolde hij een sigaret, stak die aan met zijn trouwe zipo en haalde een paar diepe halen. Hij schrok op uit zijn gedachten toen hij plots werd aangesproken:
“Goedemorgen Alex.”
Naast hem stond opeens de corpulente figuur van zijn directe baas. Een vreemd zicht om hem te zien in een trainingspak. Debruin was eraan gewend om zijn baas te zien in uniform of toch minstens in één van zijn keurige donkerkleurige pakken voorzien van een messcherpe vouw waarmee hij zich vermoedelijk kon scheren.
“Morgen Paul.”
Bromde Debruin terug. Metrologisch beloofde het inderdaad een mooie morgen te worden. De gedachten in zijn hoofd stonden echter op onweer en het was winters kil in zijn hart.
“Niet jouw gewoonte om naar een PD af te zakken.”
Hoofdcommissaris Paul Piccot maakte een wegwerp gebaar met zijn hand en zei:
“Was ik ook niet van plan maar Marie zag vanuit het keukenraam al die zwaailichten en heeft me uit mijn bed gezet.”
Opeens schoot het Debruin binnen dat zijn baas zowat letterlijk op een steenworp afstand woonde. Hij was er zelfs eens geweest en had de man met zichtbare trots laten vertellen over zijn moestuin en de enorme rust van het aanpalende natuurgebied zo dicht bij het nooit echt stille Middelkerke.
“Wat zijn je eerste indrukkende Alex?”
Debruin haalde even zijn schouders op. Kreeg een wat bittere trek om de lippen:
“Ik heb niet lang genoeg bij het lichaam gestaan. Dat wat ik ervan gezien heb en op basis van wat Jules als eerste vaststellingen heeft ziet het er niet goed uit.”
“Is dat het beroemde buikgevoel van Debruin of is het op iets tastbaar gestoeld?”
“Het hele gebeuren met het lichaam lijkt om één of andere reden in scène gezet. Als een moordenaar, ook al is het in het midden van de nacht, zijn tijd neemt om een plaats delict in scène te zetten kan dat maar twee dingen betekenen. Of er is een heel erg nauwe band tussen hem en slachtoffer en dit hele gedoe is uiterst persoonlijk voor hem. Of er is enkel een nauwe band tussen dader en de daad. Dan is het slachtoffer een bijkomstigheid waar de dader geen band mee hoeft te hebben.”
De hoofdcommissaris knikte zacht en zuchtte:
“Laat ons voor iedereen hopen dat het eerste scenario hier van toepassing is en deze gruwel vlug wordt opgelost.”
Debruin had een bloedhekel aan openstaande zaken. In de bijna twintig jaar dat hij actief was als speurder had hij maar twee onopgeloste moorden. Twee dossiers die in de bovenste lade van zijn bureau lag. Twee foto’s van slachtoffers die hij op zijn bord had hangen zodat hij die gezichten iedere dag opnieuw zou zien. Twee mappen die hij op regelmatige basis opnieuw doorlas, keer op keer. Intussen zover dat hij een Goddelijke tussenkomst en een mirakel op prijs zou stellen. Intussen kwam Goddard op hen afgelopen. Onderweg deed hij de witte kap die hij de hele tijd al op zijn hoofd had gehad af en trok zijn latexhandschoenen uit. Hij gaf de hoofdcommissaris een hand terwijl Debruin een nieuwe sigaret opstak en vroeg:
“Hoe ziet het er daar uit?”
“Er zijn drie rij duidelijke sporen naar het lichaam. Waarschijnlijk van de dader, van diegene die het lijk heeft gevonden en die van Merel Verhaege.”
“Verhaege, juist ja dat was haar naam. Die moet ik zeker onthouden.”
Klonk, het in zijn hoofd. Goddard sprak intussen verder:
“Het lichaam is naakt op een dik zwart lint rond de hals na. Op het eerst zicht geen spoor van seksueel geweld maar dat is het vakgebied van de goede dokter. In de hals zijn er wel heel erg duidelijke sporen van wurging. Geen doordeweekse wurging maar ook dat is weer voor de dokter om duidelijkheid over te verschaffen. Het lichaam is meer dan duidelijk geposeerd en er liggen wat losse bloemen in de buurt. Het zijn rozen maar op het moment kan ik nog niet zeggen of het massaweek is of zeldzame zijn. Al bij al om kort te gaan dat arme kind werd niet hier vermoord maar de dader heeft hier wel zijn tijd genomen. Een koele kikker als je het mij vraagt!”
En daar had je de woorden die Alex Debruin liever niet had gehoord. Hij had liever een slordige emotionele moordenaar. Nu ja, hij had liever helemaal geen moordenaars. Maar als er dan toch eentje moest zijn dan liever een slordige wat dat stond gelijk aan een snelle oplossing en gerechtigheid voor het slachtoffer. Debruin had een gloeiende hekel aan slimme koele kikkers want die durfden wel eens door het net glippen. Vanuit zijn ooghoek zag Debruin de peperdure rode Porsche van de onderzoeksrechter Ester Verbeek aankomen. Een cadeautje van haar minnaar werd er gefluisterd maar niemand die die woorden ooit hardop zou durven te herhalen. De represaille zou ongemeen hard zijn en het slachtoffer ervan zou nooit weten uit welke hoek het einde van zijn of haar loopbaan was gekomen. Debruin mocht dan wel een hekel hebben aan politiek een half woord fluisteren in het oor van zijn vader was genoeg om dingen gedaan te krijgen waarna nooit iemand nog een vraag zou stellen. De vrouw stapte resoluut op hen af, haar blonde lange haren in een paardenstaart hopte op en neer door haar stevige tred. Ze was voor één keer niet in één van haar zakelijke mantelpakjes maar in haar paardrijdoutfit. Dure zwarte rijlaarzen, een beige rijbroek, een witte trui met rolkraag en op deze vroege morgen een met schapenwol gevoerde jeansvest. Debruin wist dat de onderzoeksrechter op zaterdag al om zeven uur in de manege te vinden was. Enerzijds voor haar eigen plezier, anderzijds omdat ze rijles gaf aan kinderen met autisme of andere speciale noden.
“Goedemorgen heren.”
Na hun obligatoire antwoorden en het handjes geschud viel ze onmiddellijk met de deur in huis. Ze was een no-nonsens vrouw en absoluut geen katje om zonder handschoenen aan te pakken.
“Wat hebben we aan de hand?”
Debruin knipte zijn sigaret weg en wees stilzwijgend naar Goddard. Die deed voor de onderzoeksrechter in telegramstijl zijn bevindingen uit de doeken. Daarna hulden ze zich in stilzwijgen tot de gerechtsdokter bij hen kwam staan. Ieder er op zijn manier van doordrongen dat dit de stilte was voor de storm van het onderzoek zou gaan losbarsten. De dokter liep enigszins mank, hij moest zijn rechterbeen ondersteunen met een wandelstok. Zijn voorkeur voor zwart als kledij, zijn korte blonde haar, het brilletje met de ijzeren monteur en zijn mond met wat dunne lippen deden Debruin altijd denken aan een personage uit een Britse komische Tv-serie, Alo Alo, en Herr Flick. Enkel de lange lederen jas en de vilthoed ontbraken. Dokter Francis Dekeyser was echter compleet het tegenovergestelde van Herr Flick. Hij was joviaal, goedlachs en zeker extravert. Hij deed geen moeite handjes te schudden of te groeten:
“Ach ik zie dat FC Vrouwe Justitia compleet is. Goed, ik heb slecht nieuws, heel slecht nieuws en nog veel slechter nieuws. Wat wil je eerst Debruin?”
De commissaris kon maar met moeite een lachje onderdrukken. Dit was onderdeel van het verbale speelse gevecht dat ze al jaren voerden.
“Waarom begin je niet niet met het slechte nieuws dokter dan werken we er ons wel systematisch door.”
Dekeyser knikte een paar keer alsof hij de keuze van Debruin ten zeerste op prijs wist te stelen.
“Het slechte nieuws is dat jullie slachtoffer dood is.”
Debruin keek de dokter strak in de ogen:”
“Jee Sherlock, gelukkig dat je al die jaren unief hebt gelopen om ons dat te kunnen vertellen. Hopelijk heb je ook nog wat specialisatiejaren gevolgd om ons toch iets meer te kunnen vertellen.”
“Ja Debruin, sommigen onder ons hebben iets nuttigs gestudeerd. Je slachtoffer is door wurging om het leven gebracht. Tenminste dat is mijn eerste conclusie. Alle tekenen wijzen daarop maar een eindconclusie zal moeten wachten tot ze op mijn tafel ligt. O ja, je dader weet precies hoe hij het moet doen, twee duimen op de exact juiste plek.”
“Ik neem aan dat dit het slechtere nieuws was. Wat is dan de overtreffende trap?”
“Het volledige lichaam ruikt naar lavendel en ik meende ook een vleugje chloor opgevangen te hebben.”
“Godverdomme!”
Vloekte de commissaris waarop de onderzoeksrechter hem een vragende blik toewierp. Met een zuur gezicht beantwoordde hij haar onuitgesproken vraag:
“Chloor wijst erop dat de dader als het ware het lichaam heeft ontsmet. Als dat het geval is dan kunnen we DNA wel vergeten. Alle mogelijke biologische sporen wat dat betreft?”
Hij richtte zich weer tot de dokter:
“Tijdstip van overlijden doc?”
“Volgens de levertemperatuur, maar dat is zoals je weet maar een eerste indicator, is ze ergens tussen middernacht en twee uur overleden.”
Instinctief keek Debruin op zijn polshorloge. Het was bijna kwart na acht. De natuurliefhebber had om ongeveer zeven uur de alarmcentrale gebeld. Het lichaam kan er dus hooguit een paar uur gelegen hebben. Er verscheen een frons op zijn voorhoofd. Was het de bedoeling van de dader dat ze zo snel gevonden zou worden? Of had het donker hem parten gespeeld zodat hij haar niet aan het zicht kon onttrekken. Maar nee dat zou betekenen dat de rest van de vaststellingen die ze tot nu toe hadden kunnen maken geen logische verklaring hadden. Debruin kon zich niet aan het gevoel onttrekken dat deze moordenaar op deze plaats delict geen enkele fout had gemaakt dat alles een betekenis had ook al zagen ze die nog niet. Als het zijn bedoeling was dat ze zo vlug gevonden zou worden waarom was dat zo? Werkte de moordenaar tegen de klok? Een discreet schrapen van een keel deed Debruin opschrikken uit zijn gepeins.
“Tenzij je ze nog nodig hebt Alex, dan zou ik haar graag laten overbrengen naar het AZ.”
“Kan Jules eerst de strik en het haarlint verwijderen?”
“Ja dat kan best.”
“Goed om hoe laat spreken we af?”
“Laat ons zeggen om twee uur. Tegen die tijd moet ik alles wel min of meer op orde hebben.”
De dokter stak een hand op:
“Dame, heren het gaat jullie goed.”
En weg was hij richting de lijkenwagen die net was aangekomen.
“Is het nodig dat ik het lichaam eerst nog zie?”
Vroeg de onderzoeksrechter zachtjes. Debruin die wist dat ze zich altijd onwennig voelde in de nabijheid van een lijk omdat ze onder het zakelijke voorkomen stiekem helemaal geen harde tante was, antwoordde resoluut:
“Nee, we hebben foto’s en vids genoeg. Laat deze kelk maar aan je voorbij gaan Ester.”
Zichtbaar opgelucht stelde ze haar volgende vraag:
“Weten we wie het slachtoffer is?”
“Volgens Jules hier weten we bitter weinig omdat er niets is. Geen kleren, geen juwelen, geen GSM, geen handtas, niets. Al wat we op het moment weten is dat het om een jonge blanke vrouw gaat, waarschijnlijk niet eens twintig of erger. Behalve een kleine tattoo zijn er ook niet echt zichtbare lichaamskenmerken waar we zo direct iets mee zouden weten aan te vangen.”
De onderzoeksrechter overwoog alles even in haar hoofd en zei toen kordaat:
“Okay, jij en je mannen weten wat te doen dit weekend. Als het een normale update wordt dan maandagmorgen om tien uur in mijn kantoor anders jouw conferentieruimte. Laat ons hopen dat we vlug weten wie ze is.”
Alles wat de drie mannen konden doen was stilzwijgend knikken. Ze nam afscheid met een nieuw rondje hand geschud en spoedde zich naar haar wagen. De baas stond ook op het punt af te druipen:
“Is er iets bijzonders wat je nodig hebt Alex of kan ik iets voor je regelen?”
“Ja”
Antwoordde Debruin resoluut:
“Ik weet dat er zeer weinig kans is dat er op zaterdagmorgen iemand van personeelszaken op post is. Dus gooi er eentje uit zijn nest want ik heb haar dossier onmiddellijk nodig. Niet de ingeblikte soep die ik op de server kan vinden. Het volledige pakket.”
Met een vinger wees hij naar de vrouwelijke inspecteur die zo efficiënt had gewerkt. Ze had het groepje gadegeslagen vanaf de geïmproviseerde afspanning die ze zelf had gespannen. Toen ze Debruin in haar richting zag wijzen schoot haar hartslag de hoogte in en voelde ze een adrenaline stoot door haar lijf razen.
Hij was uiterst precies bezig om rozen neer te leggen volgens een vooraf gepand patroon. De details moesten correct zijn. De plek die hij weken geleden al had gevonden voldeed perfect. Het was onderdeel van een vrij klein natuurgebied in Lombardsijde, De IJzermonding. Daar vond je ook een kijkhut met de originele naam “De Zeehond”. Sarcastisch vroeg hij zichzelf of het misschien die naam had gekregen omdat je er struisvogels te zien kreeg. De hut zelf van waaruit men een prachtig zicht had op dit stukje ongerepte natuur nabij de IJzer monding interesseerde hem niet. Op een steenworp afstand lag een soort cirkel, die iemand met mogelijkse grootheidswaan ooit het amfitheater had gedoopt. Deze cirkel is omgeven door opkanten waar kinderen plaats konden nemen als een natuurgids zijn verhaal afstak. Tuurlijk gebruiken volwassenen het voor dezelfde reden maar men moest echt nog kind zijn in hart en ziel om er een amfitheater in te zien. Het was de cirkel die zijn aandacht had getrokken en volmaakt was voor zijn doel. Het gras was kort gemaaid zodat het geen invloed zou hebben op de rest van zijn werk. In zijn hoofd klonk het vrolijk:
“Klein, klein kleutertje wat doe je in de hof. Je plukt er al de bloempjes af je maakt het veel te grof, hehehe…”
Wat hij aan het doen was was allesbehalve kleuterachtig. Getuige daarvan was het kogelvrije vest wat hij droeg en het zware pistool met geluidsdemper in de schouderholster verborgen onder zijn zwart trainingspak. Een wapen dat hij zonder de minste twijfel zou gaan gebruiken tegen eender wie de domme pech had op precies dat moment zijn pad te kruisen. Plezier zou hij er niet aan beleven. Het zou hem eerder woedend maken dat iemand hem zou storen bij zijn werk. Nadat hij een laatste bloem had neergelegd deed hij in volmaakte stilte een paar stappenachteruit. Het was midden in de nacht. De bijna volle maan aan de wolkeloze hemel was voor hem licht genoeg om zijn werk, het kunstwerk, hun kunstwerk te kunnen overzien. Door de jaren heel waren zijn ogen gewend geraakt aan het duister. Hij voelde zich op zijn gemak, thuis in de schaduwen en het duister van de nacht. Haar lichaam lag precies goed. Half aan het oog onttrokken en voor de andere helft uiterst zichtbaar. Het zou niet lang duren Voor ze gevonden werd en daar rekende hij op. Dan konden ze eindelijk het spel beginnen spelen. Hij twijfelde er geen seconde aan dat de stem gelijk had. Dat wat hij duidelijk zichtbaar had gelaten was grotesk, helemaal zijn ding niet. De meeste mensen die het te zien zouden krijgen zouden het aanstootgevend vinden. De zichtbare helft was dan ook niet voor hemzelf bedoeld maar voor hen die zich hier straks zouden gaan verzamelen. Het meer verborgene was een verborgen boodschap in een verborgen boodschap. Het meer aan het zicht onttrokken gedeelte, dat deel van haar lichaam was zijn eigenlijke boodschap. Hij wilde niet dat ze te snel naar die boodschap keken. De onderkant van het lichaam had hij precies zo neergelegd dat het een optimaal schokeffect teweeg zou brengen bij hen die zich hier straks zouden verzamelen. Het zou de speurders er tijdelijk van weerhouden om hun blik te verleggen. Hij wilde niet dat ze te snel naar het verborgen deel met de dubbelle verborgen boodschap zouden kijken. Wat zou de lol daarvan zijn. Al dat methodisch voorbereidende werk en dan al dat werk op de plek zelf, allemaal voor niets. Beidde helften van het lichaam vormden een bijzondere collage, een echt kunstwerk. Wat ze ook in haar leven geweest mocht zijn nu was ze enkel nog een pop, een vulstuk op het toneel. Tegelijkertijd een belangrijk rekwisiet en verwaarloosbaar, afhankelijk van welke ogen er naar keken.
De stem. De o zo beroemde en beruchte stem in zijn hoofd had gezegd dat het een leuk spelletje zou worden. Hij twijfelde geen seconde aan het gelijk van de stem. Hij was intussen goed bedreven in het moorden. Kwam er tenslotte al meer dan dertig jaar mee weg zonder dat er ooit een vingertje in zijn richting werd gewezen. Het was pas sinds de stem zich bekend had gemaakt dat hij kunstwerken wilde maken. Als hij al tot spijt instaat zou zijn dan zou het zeker geen spijt zijn dat hij het meisje had vermoord. Ook niet dat hij haar zo open en bloot tentoonstelde alsof ze een museumstuk was. Kunst moet nu eenmaal tentoongesteld worden voor een vakkundig publiek. Nee, de spijt die hij zou voelen zou voortkomen uit het feit dat hij niet wat langer met haar gespeeld had.
Hij sloot zijn ogen. In het donker kon je je maar beter op je oren verlaten dan op je ogen. Ergens hoorde hij de kusttram, waarschijnlijk één van de eersten van die dag. Meer dan waarschijnlijk leeg op een sporadische vroege vogel na die naar Joost mag het weten op pad was op dit onmenselijk vroege tijdstip. Hij hoorde voor de rest niets wat op de aanwezigheid van een ander mens in zijn buurt kon wijzen.
“Mooi, niets om dit te verpesten.”
Dacht hij grimmig. Uit zijn zak diepte hij een splinternieuw toestel van Huawei, de P50 PRO. Niet omdat hij een voorstander was van het merk maar simpelweg omdat het een fantastisch goede camera had. Het toestel had nog nooit connectie gemaakt met het internet of het mobiele netwerk simpelweg omdat het nog nooit een simkaart had gehad of er ooit één zou krijgen. Het toestel had één taak, foto’s nemen en daarna vernietigd worden. Hij nam nauwkeurig een stel foto’s en draaide zich daarna bruusk om. Hij beende weg van de plek waar hij net het lijk van een jong meisje had achter gelaten.
“Eens zien hoe vlug hij gaat komen spelen. Eens kijken of ik hem zoals de dokter het noemt in de abyss kan duwen zonder een weg terug…”
Met een gezicht vertrokken door een kwaadaardige grijns verdween hij als een geest in de nacht. Hij sprak één woord hardop uit:
Voor alle duidelijkheid dit is fictie. Dit betekent dat ik zowat met alles een loopje heb genomen. Ik heb een ruime vrijheid genomen met de gerechtelijke arrondissementen, met de rangen van de gerechtelijke politie, met de standplaats waar mijn hoofdpersonage is gevestigd, met de forensische dienst hun standplaats, met de patholoog, met de onderzoeksrechter. Kortom met alles. Waarom? Simpel ik wilde een soort kruising maken tussen wat Hollywood ons voorschoteld en wat ik Vlaanderen en Nederland voor politieromans doorgaat en omdat dit verhaal zich in mijn universum afspeelt en dus weinig te maken heeft met de dag dagelijkse werkelijkheid van de werkzaamheden van de echte gerechtelijke politie en het parket.
Het verhaal
Commissaris Alexander Debruin is een buitenbeentje in het Belgische politiewereldje. Hij een absolute autoriteit is op het vlak van seriemisdaden waardoor hij zichzelf bepaalde vrijheden kan veroorloven waar andere agenten enkel van kunnen dromen. Aan de andere kant is hij afkomstig uit een steenrijke familie met enorm veel politieke macht. Die invloed van vader Debruin schermt hem af van collega’s of politici die politieke spelletjes willen spelen. Debruin heeft een dubbel doctoraat. Enerzijds psychologie en anderzijds criminologie. Hij heeft een opleiding gevolgd bij de befaamde profilers afdeling van de FBI te Quantico. Zijn expertise bij het opstellen van daderprofielen wordt door collega’s in het hele land ingeroepen. Het feit dat hij nooit het spotlicht opzoekt of de eer voor het oplossen van een zaak naar zichzelf toetrekt zorgt ervoor dat collega’s hem niet als een dreiging zien. Ze zijn dan ook veel sneller geneigd hem om hulp te vragen. Zeker met de alom bekende wetenschap dat hij zich liever in de schaduwen ophoudt en de rest met de pluimen laat strijken. Dat hij zich nooit voorop zet in een onderzoek en de pers mijdt alsof ze de pest hebben. Zijn bijzonder hoge succesratio bij het oplossen van moorden en seriemisdaden zorgt ervoor dat hij zowat volledig autonoom te werk kan gaan. Een soms wat vreemde koers kan varen binnen de soms stugge hiërarchie. Zo was hij na een aantal dienstjaren instaat geweest een eigen team samen te stellen bij de politie van Middelkerke. Een vreemde keuze dat hij weigerde in Brugge of Oostende te werken. Of bij grotere afdelingen zoals Antwerpen of Brussel met meer middelen en meer politieke macht indien nodig. Aan de andere kant ook weer niet zo vreemd aangezien hij in Lombardsijde was opgegroeid en er nog steeds woonde.
Middelkerke kent nu eenmaal niet zoveel moorden dan de grootsteden in België waardoor hij constant zijn handen vol zou hebben met moorddossiers. Zolang hij resultaten bleef leveren liet men hem met rust. Want hoe rustig het ook mocht zijn in zijn thuishaven hij en zijn mensen werken altijd wel aan een moorddossier. Misschien niet eentje die op eigen bodem gebeurd was maar toch. Hij feit dat hij uit eigen zak een annex aan het gebouw had weten te bouwen en daarin, weer op eigen kosten, een hypermodern lap onder te brengen inclusief een computerdivisie bestaande uit welgeteld één whizzkid had hem in Middelkerke veel krediet gegeven. De soms ellenlange zenuwslopende wachttijden bij andere labs waren als bij toverslag verdwenen. Debruin en zijn groepje konden zich dus best wel wat vrijheden verloven. Zijn soms excentrische trekjes nam men erbij.
De nieuwste aanwinst voor zijn team is een jonge politie inspecteur, Merel Verhaege. Hij had haar opgemerkt op een plaats delict. Haar professionalisme, natuurlijke autoriteit en hoe ze de zaak van aanvang aan had aangepakt sprak hem aan. Hij vermoede dat ze het potentieel had heel ver te komen en heel erg bruikbaar te zijn voor het team wat tot dan toe enkel uit mannen had bestaan. Het duurt niet lang voor Debruin en Verhaege als een blok voor elkaar vallen terwijl ze steeds verder in het spel van een brute seriemoordenaar worden getrokken. Het lichaam van het eerste slachtoffer is zo geposeerd dat het naar twee verschillende seriemoordenaars lijkt te verwijzen. De onderste helft van het lichaam en het brutale waar het slachtoffer aan bloot had gestaan verwijst naar een Amerikaanse seriemoordenaar uit de jaren zestig. Een killer die de stad Boston onveiligheid had gemaakt, The Boston Strangler. De bovenste helft van het lichaam lijkt dan weer te verwijzen naar het compleet tegenovergestelde van het brutale wat op de onderkant is toegepast. Alles aan de de bovenkant van het lichaam. Inclusief de plaats delict en een vijfhonderd jaar oud haarlint lijkt erop te wijzen dat de moordenaar zijn inspiratie deels haalde bij een schilderij van Sandro Botticelli.
Het tweede slachtoffer dat gevonden wordt is een onthoofde priester die op het altaar van zijn Kerk werd geposeerd. In eerste instantie lijk het team van Debruin in een totaal verkeerde richting gestuurd worden. De moordenaar kerfde met een messcherp voorwerp twee woorden in de borst van het slachtoffer. Tijdens de lijkschouwing blijkt dit gedaan te zijn terwijl het slachtoffer nog leefde. De twee woorden zijn: “IO PDO”. Het ene is Latijn voor “IK” en het andere verwijst overduidelijk naar pedofilie. Gezien de scandalen waar de Katholieke Kerk al enige tijd mee worstelt lijkt het voor de hand te liggen dat de priester een pedofiel zou zijn en nu het slachtoffer was geworden van een wraakmoord. De mannen van Debruin schijnen overtuigd te zijn van hun theorie. De priester heeft de juiste leeftijd om de dader in zijn jeugdjaren of kinderjaren misbruikt te hebben. Merel is echter niet overtuigd van die hypothese. Ze kent de priester persoonlijk als iemand die oprecht een bestrijder was van niet alleen pedofilie in de Kerk maar ook van andere zaken waar de Kerk een niet zo’n zuivere rol had gespeeld. Iemand die uitgesproken voorstander was van het gerechtelijk vervolgen van foute geestelijken en hun oversten die probeerden zulke zaken toe te dekken. Ze komt met de vraag op de proppen:
“Wat als de woorden niet op de priester slaan maar op de moordenaar zelf?”
Debruin ziet in de jonge leeftijd van het eerste slachtoffer dat de hypothese van Merel wel eens de juiste zou kunnen zijn. De reden waarom hij meegaat in de theorie is dat het eerste slachtoffer zelf nog maar net op het randje was waarbij seks legaal was. Eens ze haar identiteit zouden kunnen achterhalen zou het hem niet verbazen dat ze te jong was om in de seks branche actief te zijn. Een idee waar hij zure oprispingen van kreeg. Niettemin werd de priester zijn privé en zakelijk leven op zijn kop gezet. Alles wat Debruins mannen vonden over de priester leek inderdaad allemaal te wijzen dat de man oprecht betrokken was in de strijd tegen kinderporno en pedofilie, niet alleen in de kerk maar in het algemeen. Op de computer van de man of in zijn privé archief was geen spoort te vinden van verborgen mappen of bestanden. Alles wat ze vonden was materiaal dat hij reeds had gedeeld met de autoriteiten. Het was duidelijk dat de man een luis in de pels was van de Belgische bisschoppen en toch had een kardinaal hem benoemd in de werkgroep die de pedofilie in de kerk moest aanpakken.
Na wat opzoekwerk door Debruin die vaag iets meende te herkennen in de pose waarin het lijk was achtergelaten blijkt dat ook dit weer is geïnspireerd door Botticelli. Met name “De ontdekking van het lichaam van Holofernes.” inclusief een duur Laken van Egyptisch katoen en een dunne gouddraad erin geweven. Het laken was op een vrijwel identieke manier over een deel het het lichaam van de priester gedrapeerd zoals aangegeven op het meesterwerk.
Wanneer Debruin met de hulp van Merel zijn daderprofiel op punt wil zetten ontspint zich een discussie tussen de twee over de betekenis van Botticelli en de wereldberoemde fictieve moordenaar Hannibal bij de moorden. Ze komen tot de conclusie dat zowel de meester uit de renaissance als Hannibal een onbereikbare liefde cq muze hebben. Het wordt dan ook een race tegen de klok om achter de identiteit van de seriemoordenaar te komen want ze vrezen dat het leven van een jong meisje op het spel staat. In het boek Hannibal kreeg die brutale seriemoordenaar zijn muze in handen, kon haar brainwashen, samen met haar verdwijnen om samen verder te moorden. Debruin zou echter snel merken dat het gevaar in meer dan één betekenis veel dichter bij huis ligt op de loer ligt dan hem lief is. Tijdens de ontknoping dreigt hij dat wat hij boven alles lief heeft te verliezen aan de meedogenloze moordenaar.
Ik ga proberen iedere vrijdag een nieuw hoofdstuk online te zetten. Gelukkig heb ik een voorraad van vijftien stuks waardoor ik niet snel op droog zaad zal komen te zetten. Verder hoop ik dat dit verhaal voor jullie ineteressant genoeg is om jullie iedere vrijdag opnieuw naar mijn pagina te lokken.
Veder sta ik open voor kritiek en advies dus als jullie me een mailtje willen sturen kan dat altijd naar onderstaand adres.