Mevrouw De Witte vertelde mij dat in een niet zo verre toekomst door de grootjes een verhaal verteld wordt dat de kinderen in vervoering brengt en in een opperste staat van nieuwsgierigheid: jij zult het niet geloven, zo drukte ze mij op het hart, maar binnen zeer afzienbare tijd zal men het verstand van wie dat allemaal vertellen gaan in twijfel trekken; ja, men zal hun verhalen afdoen als sprookjes, verzinsels, volstrekt gelogen zaken ook, verzinsels waarmee men die kinderkopjes maar liever niet op hol moest brengen. Die verhalen beginnen inderdaad zoals alle andere sprookjes beginnen met “er was eens” maar in tegenstelling tot de aloude sprookjes volgt er dan helemaal geen persoon of zaak waarvan men zich een voorstelling kan vormen: er volgt een woord waarvan de betekenis onbekend zal zijn en blijven terwijl het op grond van de beschrijvingen die dan volgen, het summum van al het bestaande overtreft. Ja, de uitleggingen van de ouderen maken het voor de kinderen allemaal alleen nog raadselachtiger. Je zult me niet geloven, aldus mevrouw De Witte, maar in dat sprookje gaat het over onze zon.
Onze zon, mevrouw? Zo verbaasde ik mij.
Ja, onze zon, zo bevestigde zij mijn woorden, want er komt weldra een tijd dat niemand zich van de zon nog een voorstelling zal kunnen vormen.
Weliswaar zijn er de foto's en de films, de schilderijen ook en de verhalen, maar wie de zon nooit heeft zien schijnen, wie nooit gekeken heeft in haar verblindend licht, wie nooit de warmte van haar stralen op de huid gevoeld heeft, kan niet weten wat er dan bedoeld kon worden met die helle schijf die niemand ziet bewegen maar die dagelijks opstaat om de spoken van de nacht te verjagen en die over het uitgestrekte firmament een traject aflegt van het oosten naar het westen waar zij de hemel in de felste kleuren schildert alvorens weer weg te duiken achter de kim en plaats te maken voor een volgende zwarte nacht.
We worden er nu reeds mee geconfronteerd, dat kan niemand nog ontkennen: het wordt bijna nooit meer echt klaar, het lijkt al avond voordat de dag in de lucht komt, koud is het weliswaar niet maar echt warm wordt het ook niet meer; broeierig en nat is het, en kijk eens naar de hemel: het lijkt wel alsof hij op elk ogenblik naar beneden kan komen.
Grijs is het, ver kan men niet kijken, men kijkt tegen een gordijn van mist en regen aan dat denken doet aan enge sprookjes. Van de zon is er geen spoor, zelfs een vale vlek valt in de egale wolkenmassa's niet meer te bespeuren. Het doet een beetje denken aan die vage schilderijen in de Tate Gallery in Londen, die doeken van William Turner, maar dan zonder kleuren, in tinten van alleen maar grijs en dan nog zonder wit, een spectrum van donkergrijs naar zwart, het lijkt wel een uitbeelding van de wanhoop.
En alles wat je nog voelen kan als je naar buiten gaat, is nattigheid en wind, zo ging zij door. En kijk eens naar de plantenwereld, wie kan daar nog naast kijken? Tot voor kort leken de bomen allemaal te verdorren, hun stammen werden door schimmels beklommen maar nu worden hun takken ineens gewurgd door woekerende wingerds en tegelijk ontploft het groen door die overmaat aan water. Ja, water in de lucht en water die de aarde overal doordrenkt, alles lijkt voortaan alleen nog weg te kunnen rotten, de slakken rukken op met massa's en allerlei insecten die wij nog nooit hebben gezien, komen in deze nieuwe tijden kennelijk aan hun trekken.
Om de zon nog eens te kunnen zien, zal men boven het wolkendek een vliegreis moeten maken, maar ik zeg u: ook daar wordt alles roetig en egaal omdat de hele atmosfeer wordt aangetast, de slimmerds hebben immers aluminiumsplinters uitgestrooid tegen de zogenaamde opwarming der aarde en nu lijkt het wel alsof alom de vulkanen uitgebarsten zijn.
Ineens leek zij verdwenen van de radar, madame Blanche. Ik kon de slaap niet vatten en keek naar buiten, het regende steeds harder, ik dacht aan watervallen, de dakgoten van de huizen in de buurt liepen over, de beek beneden trad buiten haar oevers en steeds haastiger stroomde het water. Vette ratten spoedden zich doorheen de nachtelijke tuin.
(J.B., 19 juni 2024)
16-06-2024
De luis in de pels
De luis in de pels
Niet lang geleden op een zwoele vooravond liep ik in een cultuurstad door een steeg met lastige kasseien langsheen een wagenwijd openstaand raam dat nillens willens denken deed aan Mei van Herman Gorter, toen ik van daaruit één zin opving van kennelijk een toespraak die daar aan de gang was en ik wil hem hier herhalen omdat hij in mijn hoofd is blijven echoën op de manier waarop hij dat in dat niet te grote zaaltje deed, net voor een donderslag weerklonk en een onweer losbarstte zoals een mens maar één keer in zijn leven meemaakt: “Duizenden jaren lang hebben de godsdiensten de organiserende principes geleverd voor de opbouw en de instandhouding van de samenleving maar de vraag rijst of wij kunnen dulden dat zij dat blijven doen.”
En het was mij nota bene niet te doen om het beantwoorden van de vraag van de mij tot heden onbekend gebleven orator: wat mij dwars zat, was de verborgen premisse in de uitspraak en dus de vraag of het inderdaad het geval is dat maatschappijen ooit een godsdienst hebben nodig gehad om zich te organiseren.
Het lijkt mij immers veeleer zo te zijn dat die religies er vroeger waren tegen heug en meug en bij gebrek aan beter en dat hun voortbestaan alleen mag toegeschreven worden aan de wet der traagheid, aan het spel van de verworven rechten en aan allerlei bijwerkingen zoals voorrechten, sociale standen en nog andere vormen van gewin.
Het ontstaan van godsdiensten is misschien veeleer te wijten aan onze neiging tot verdichting, aan onze angst voor gaten, voor lacunes en voor onbeantwoorde kwesties, waarbij wij liever onbewust blijven van het feit dat wij fantaseren en dat wij dat liever doen dan met allerlei leemten verder te leven. Ontbrekende letters en zelfs hele woorden in een tekst vullen wij zelf in, meestal zonder te beseffen dat wij dat doen: wij lezen “verdichting” waar “verdiching” staat en om dezelfde reden lopen wij tegen de deur aan als we helemaal niet zien maar wel verwachten dat zij openstaat.
Zo ook vullen wij de vragen waar we dan vandaan komen en waar we heengaan, veel liever in met een “deus ex machina” dan te moeten blijven zitten met een mond vol tanden. En zij die zorgen voor een antwoord, doen daar ook altijd hun profijt mee, als zij het al niet zijn die ons de pap in de mond hebben gegeven om dergelijke vragen te gaan stellen want vaak in tegenstelling tot wat sommigen ons proberen aan te praten, zijn zogenaamde diepe levensvragen luxueuze kwesties waar mensen helemaal niet aan denken als zij de handen vol hebben met de zorg voor de kost.
Vragen om uitleg zijn tegelijk ook vragen om een antwoord omwille van het antwoord, ongeacht hoe dat klinkt, kijk maar naar de muziek, zij is een opeenvolging van vragen en antwoorden, geheel zonder inhoud, louter van vorm, en toch vinden wij dat geen reden om haar tot onzin te verklaren. Waar de vraag zich stelt, rijst ook een aanbod, zo wil het de wet van vraag en aanbod, en de vraag is een behoefte, terwijl behoeften vaker worden aangepraat. Wij denken dan dat wij iets nodig hebben omdat het ons wordt voorgezegd: een ijskast kunnen wij wel gebruiken maar een kruimeldief, een elektrische tandenborstel, een ondulatiekam en een plastic kadertje waarvoor nog een prentje moet gevonden worden, behoren steevast tot dat gedeelte van de inboedel dat binnen de kortste keren naar de kringwinkel verhuist. De essentie zelf is eerder beperkt en dat geldt ook voor de dingen die onze interesse kunnen wekken. Aan kinderen wordt het vergeven dat zij vragen stellen, dat moeten zij ook doen, maar eens in het bestaan gesetteld, laat het de meeste mensen koud wanneer de paus van Rome een bezoek zal brengen aan ons land.
Alvast in de hellepreken van destijds werden door paters uit afgelegen kloosters de hoofden van de toehoorders op hol gebracht met metafysica of wat daarvoor moest doorgaan: “Beste gelovigen, hebt u al eens stilgestaan bij de vier uytersten van den mensch?” Bangmakerij, zo weten wij nu allen, waarna het de beurt was aan aftroggelarij en nog meer van die narigheden. Het ging erom de mensen bang te maken, véél mensen bang te maken en zo mogelijk àlle mensen, want vele kleintjes maken een groot, zo weet de kerk wel die zich rijk gebedeld heeft, als het al niet ging om pure afzetterij. De dominicaner orde werd getraind voor hellepreken en elke preek werd door een omhaling gevolgd, de centen zouden ten goede komen aan de arme negertjes in de brousse, zo werd aan de goedgelovigen voorgehouden, maar intussen werd dat deel van de geschiedenis in kaart gebracht door menig vorser en wij weten nu dat het kolonialisme een racistische bedoening vanjewelste was, een gigantische plundering van hele werelddelen, gepaard gaande met slavernij en genocide waar zelfs Adolf Hitler niet aan tippen kon. De dominicanen hielden zich verder ook nog ledig met stervensbegeleiding: begeleiding in het uur der waarheid, maar niet van iedereen, welteverstaan: de doelwitten van de “Domini canes” of de “honden des Heren”, zoals ze zich met zelfspot noemden, waren graven en baronnen, of beter: het fortuin van deze parasieten. De nonnen en de broeders vormden bedelorden en zij werden vaak als kind nog buit gemaakt in kringen die zich behoeden wilden voor de schande van onechte nazaten: pastoors, bisschoppen en notabelen schuwen het namelijk om met de vinger te worden gewezen en velen van hun nazaten belandden in weeshuizen en vandaar in slotkloosters waar zwijgplicht heerste omdat wat niet gezegd wordt, ook niet kan bestaan.
Angst aanjagen was altijd al de boodschap van de potentaten en met wat kon men dat beter doen dan met het opperwezen zelf waarvan de meest listigen onder de mensen zich de vertegenwoordigers gingen noemen; tevens konden zij met voorspraak handelen voor wie er wat voor over had - wat dan “goede werken” heette. Gewicht kwam er uiteraard pas in de schaal middels de samenzwering van de tovenaars met de wereldse heersers, “twee handen op één buik”, zoals de ketters het toentertijd omriepen maar hoe dan ook: het ging erom dat godsdienst de wereldse macht nog doortastender maakte omdat zij kroop waar de macht van koningen niet gaan kon: de wet immers is één zaak waarmee men mensen weet te strikken maar het geweten is een nog veel prettiger aangelegenheid voor de hoge pieten die een misprijzen koesteren voor de arbeid in het zweet des aanschijns. Friedrich Nietzsche heeft ooit aangetoond in zijn Genealogie van de moraal dat de gehoorzaamheidsethiek van de slaven niets anders is dan een overlevingsstrategie en daar zijn we bij de kerk en haar door een perfect panopticum geketende gelovigen.
Maatschappijen werden met succes gebrouwd rond goedgelovige burgers maar dat kwam altijd alleen hun overheersers ten goede met hun herenmoraal die niet de ethiek is van gehoorzaamheid doch die van de bevelen en de straffen. Wellicht was daarvan nog helemaal geen sprake in het stammenleven van de wilden die leefden in een vrede die de mensen daarna nimmer kenden. Napoleon probeerde met de adel en de clerus komaf te maken, hij confisqueerde de bezittingen van de kerk, maakte loonslaven van de clerus die hij naar de pijpen van de staat liet dansen maar uiteraard was Bonaparte slechts een sterfelijk mens, niet opgewassen tegen machten die de eeuwigheid trotseren. En dat doen zij heden nog, de wet der traagheid blijft ons parten spelen, de luis zit in de pels, ook al heeft de pels daaraan nooit nood gehad.
De Apis mellifera of de honingbij vormt over de ganse aarde (behalve aan de koude Polen en in de onvruchtbare Sahara) sociaal georganiseerde kolonies van ('s zomers) honderdduizend entiteiten waaronder een koningin, werkbijen en darren die tijdens hun ontwikkeling ook nog eens verschillende functies kunnen vervullen zoals die van wachters en verkenners. In de wintermaanden verkeren zij in een slaapmodus en in de zomer werken zij in vrede maar ruiken zij onraad en worden zij aangevallen, dan gaan zij over van de werkmodus naar de aanvalsmodus: zij worden allemaal soldaat en gaan de vijanden te lijf met een steek van hun gifangel, ook al beëindigen ze daarmee hun eigen individuele leven.
Het op de vlucht slaan of het aangaan van een gevecht wordt een reactie genoemd maar een verandering van de modus zet uiteraard complexe mechanismen in gang en dan vooral daar waar het niet een individu maar een heel volk betreft en voor mensenvolkeren is dat niet anders.
Wij kennen velerlei modi, toestanden van ons lichaam en van onze geest, gemoedstoestanden, toestanden van systemen die onze hele fysiek omvatten maar ook het mentale, het morele en het sociale gebeuren. Er is de spelmodus waarin kinderen zich begeven en waaruit ze gewekt worden door moeder als het etenstijd is, er is de slaapmodus, er is de modus waarin verliefden elkaar brengen als zij uitzien naar een huwelijk en naar de stichting van een gezin; er is de modus van de plechtigheden, die van de ernst, de jachtmodus, de koopmodus, de alertheid, de studie, de rust en ga zo maar door maar onder de modi die een gans volk betreffen en soms de hele wereld, neemt de oorlogsmodus een heel bijzondere plaats in.
Het is niet makkelijk om een volk (laat staan de ganse wereld) in de oorlogsmodus te brengen om dezelfde reden waarom het zo moeilijk is om een zware steen aan het rollen te brengen: traagheid zorgt ervoor dat dit bemoeilijkt wordt omdat een zwaar systeem in beweging ook bijzonder lastig weer te stoppen is. Men moet geen slapende honden wakker maken want wie slapen, willen met slapen doorgaan en wie wakker zijn, kunnen de slaap niet vatten als de uitputting hen niet velt of als zij niet in slaap geholpen worden door rituelen of door eentonige muziek. Men zou het bijvoorbeeld maar moeilijk geloven maar de Goldberg-Variationen van Johann Sebastian Bach danken hun naam aan de klavecinist Johann Gottlieb Goldberg die ze op commando van een graaf speelde ter bestrijding van diens slapeloosheid. Hoe dan ook: om mensen uit hun luie zetel te krijgen is veel meer nodig dan een retorisch pleidooi dat door de band onze neocortex maar matig kan prikkelen, laat staan dat het ons zou kunnen engageren om voor vele jaren ten strijde te trekken naar een front vanwaar men vaak terugkeert in een kist.
Om mensen recht te doen veren, moet men hen op de tenen trappen, angst aanjagen, bijna op de vlucht doen slaan, opjutten met marsmuziek, gevoelens van haat aanpraten, met sociale drukmechanismen bewerken, op hun plichten wijzen, zwaaien met eer, oneer en schande, gevoelens van schaamte en van heldhaftigheid opwekken en tegen elkaar uitspelen, men moet gooien met grof geld, dreigen met honger en met het verlies van al wat hen kostbaar is, men moet hen brengen van de bezonnenheid die een leven lang werd bijgebracht met alle denkbare en ondenkbare moeiten tot de roekeloosheid van het gokken met het eigen leven. Want de oorlog vereist dat alle waarden op hun kop gaan staan: een mensenleven, altijd uiterst kostbaar - er staat immers levenslang op moord - wordt eensklaps compleet waardeloos en doodslag, dan nog met voorbedachte rade, wordt aangemoedigd, ja, verplicht: tot groot jolijt van de moordlustige criminelen wordt van vandaag op morgen het doden van de vijand een heldendaad, de heldendaad bij uitstek!
Om een volk in de oorlogsmodus te brengen, is tijd nodig, veel tijd; er is retoriek nodig vanuit de allerhoogste rangen, emoties, angsten en allerlei dreigementen. In vredestijd lijken vorsten onschuldige en zelfs overbodige burgers, vaak voorwerp van spot, maar dat zij dit niet aan hun hart laten komen, heeft een reden: het christelijke begrip van het 'droit divin' of het 'goddelijk recht' bepaalt dat zij sowieso geen verantwoording verschuldigd zijn tegenover hun onderdanen (die zij derhalve als de bemanning van hun kanonnen naar het front mogen sturen) omdat ze door God zouden zijn aangesteld om als absolute heersers te regeren, zoals bij uitstek Louis Quatorze, wiens megalomanie het volk dermate irriteerde dat het tegen hem in opstand kwam en de Franse Revolutie ontketende met de onthoofding van alleen al in Parijs veertigduizend edelen en klerikalen in één jaar tijd, zoals bekend middels de (door dokter Guillotin) ontworpen guillotine.
Vorsten werden vandaag meestal vervangen door bijzonder tijdelijke heersers, (vaak door het volk verkozen) politici, die alleen nog met (makkelijk veranderlijke) wetten deserteurs kunnen bestraffen die het intussen hebben geschopt tot gewetensbewaarden en pacifisten, zodat achtergebleven culturen een armlengte voorsprong hebben van zodra de achterlijk strijd die de oorlog is, uitbreekt, wat gepaard gaat met de totale vernietiging van het zandkasteel van alle bestaande regels.
De macht komt uit de loop van een geweer, zo drukte Mao het toentertijd uit en het staat in zijn Rode Boekje dat zijn faam ontleent aan het feit dat een massamoordenaar het samenstelde. De mobilisatie zoals tentoongesteld op het toneel in (de vierde act van) de opera “Faust” van Charles Gounod is niet langer lachwekkend totdat de geweren met kogels worden geladen. Zolang zij ongewapend zijn, blijven soldaten robots die belachelijke danspasjes maken op kinderachtige marsmuziek. Hetzelfde geldt voor de potentaten, door de band nitwits die hun tijdelijke macht te danken hebben aan samengeschooide stemmen van een onnadenkende en door hen gepaaide massa en die alleen maar gevreesd worden omdat zij met een simpele druk op een knop de wereld tot ontploffing kunnen brengen. Want in vredestijd, als de hypocrisie regeert, is hij aan het oog onttrokken maar blijft hij desalniettemin onverminderd daar: de stok achter de deur, die de oorlogsmodus in amper een oogwenk op gang kan brengen, even onverwacht als een dief in de nacht.
(J.B., 14 juni 2024)
13-06-2024
Waltzing Matilda
Waltzing Matilda
Passacaille d'Armide de J.B. Lully
Passacaille d'Armide de J.B. Lully
Jan Matejko, “The Battle of Grunwald”
Jan Matejko, “The Battle of Grunwald”
John Singer Sargent – Gassed (1919)
John Singer Sargent – Gassed (1919)
Benjamin West, Death on the pale horse (1817)
Benjamin West, Death on the pale horse (1817)
Albrecht Dürer, De vier ruiters van de Apocalyps (1498)
Albrecht Dürer, De vier ruiters van de Apocalyps (1498)
Lili Marleen
Lili Marleen
Ursula
Ursula
Die Moorsoldaten
Die Moorsoldaten
12-06-2024
Offenbach: Hoffmanns vertellingen
Offenbach: Hoffmanns vertellingen
11-06-2024
Faust soldats
Faust soldats
Kenmerken van een nieuwe dictatuur (deel 2)
Kenmerken van een nieuwe dictatuur (deel 2)
We kunnen het ons nog herinneren van de recente pandemie: van zodra de leiders gaan omroepen dat men enkel nog mag luisteren naar het officiële nieuws, zijn zij gaan vrezen voor kritische stemmen of voor het aan het licht gebracht worden van het eigen ongelijk, de oneer of de schande. Spreek- en schrijfverbod worden dan ons deel, publicatieverbod, het inperken van de bewegingsvrijheid, samenscholingsverbod, zwijgplicht of omerta en regelrechte muilkorverij. Van zodra het spreekverbod van kracht is, mag men er een eed op doen: de leugenaars zijn aan de macht, de werkelijkheid moet een stap opzij zetten, een fictie is in de plaats getreden van de realiteit.
Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel; maar vooraleer dat inhaalmaneuver zich heeft voltrokken, moet de leugen alsnog stand zien te houden en zij doet dat middels het opleggen van een geloofsbelijdenis aan haar slachtoffers - een belijdenis van zekere leugens welke opgezegd moet worden met de regelmaat van de klok, zodat ze deel gaan uitmaken van ons fysiek systeem: de leugens moeten weerklinken op de maat van onze stap en onze hartslag houdt gelijke tred daarmee zodat ze met ons eigen lijf vervlochten raken en aldus uit lijfbehoud ook mét dat lijf verdedigd worden tegen aanvallen van buitenaf.
Of tegen vermeende aanvallen van buitenaf want angst is voor de overheersers altijd al het middel bij uitstek geweest waarmee zij de massa in hun greep wisten te houden: maak iemand bang en hij gaat beven op zijn benen, hij wordt zwak en onderwerpt zich aan de bangmaker die zich zodoende voordoet als de sterkere, meestal zonder het te zijn maar zo werkt nu eenmaal de list. Voor men het wel en goed beseft, marcheert men in 't gelid op de maat van het leugenachtige liedje waarin men trouw zweert aan de vorst, trouw tot de dood, welteverstaan, want vorsten, presidenten, pausen en nog andere potentaten vechten niet, zij spelen alleen maar, maar dan met andermans leven, welteverstaan.
En de verkiezingen zijn nog maar net achter de rug, de lopende zaken dienen nog te worden afgehandeld door de gewezen machthebbers die nu luisteren naar de verzen van Tom Dula: jullie hebben gemoord, “and now you're bound to die” want na het spel komt zoals immer de duivel zijn buit binnen halen, de ziel van Faust of eender welke potentaat met wie hij een pakt sloot. “Kritik der Grundlagen des Zeitalters”1 uit 1973 van Rudolf Boehm is in feite Goethe's Faust van twee eeuwen voordien, in een hedendaags filosofisch jargon, een werk dat naarmate de tijd verstrijkt en het avondland ten onder gaat, verrijst aan de kim als een opgaande zon, zo verblindend dat zij nog het enige is dat in het gezichtsveld valt.
De verkiezingen zijn nog maar net achter de rug of de nieuwe potentaten maken al duidelijk dat de jeugd, na de studietijd, wel iets terug mag doen voor de maatschappij, en zij hebben het over burgerdienst maar zij bedoelen eigenlijk het offer van het jonge leven zelf, wat ook de eis van Jahweh was, in het tijdperk dat werd afgesloten met de aartsvader Abraham, alleen wordt dit offer niet langer gebracht aan Jahweh doch aan Mammon.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 11 juni 2024)
1Boehm, Rudolf. (1977). Kritiek der grondslagen van onze tijd, Het Wereldvenster, Baarn. (Oorspronkelijk: Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973)). Nederlandse vertaling door Willy Coolsaet met een taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier. De integrale tekst van het werk is beschikbaar op het internet op het volgende adres: https://www.marxists.org/nederlands/boehm/1977/kritiek/index.htm
Het is een bijzonder vreemd verschijnsel maar wanneer een zekere partij de verkiezingen wint, wanneer zekere politici verkozen zijn, krijgt het volk de bijna onverzettelijke overtuiging dat deze winnaars het bij het rechte eind hebben, dat ze gelijk hebben, en zowel degenen die kozen voor de overwinnaars als degenen die kozen voor de verliezende partijen voelen dit zo aan. Uiteraard is dat een vals gevoel en het verzet hiertegen groeit naarmate de verkiezingen verder in het verleden komen te liggen en de emoties gerelativeerd kunnen worden want wat eigenlijk gebeurt, is dat men zich neerlegt bij de uitslag omdat men nu eenmaal vooraf heeft afgesproken dat men de spelregels volgt van het spel dat men speelt en dat gedrag heet 'sportiviteit'.
In de opvoeding is het van het grootste belang gebleken dat aan kleuters wordt bijgebracht wat de afspraken zijn, de regels waaraan men zich dient te houden, omdat beloningen en bestraffingen afhankelijk worden gemaakt van het al dan niet volgen van het gewenste gedrag want zo kan men zich schikken in functie van het eigen profijt. Orde, voorspelbaarheid, zekerheid, betrouwbaarheid, zelfbeschikking, vrijheid: daar draait het tenslotte om en om die waarden te vrijwaren moet te allen tijde chaos worden vermeden want chaos is wanorde, onvoorspelbaarheid, onzekerheid, onbetrouwbaarheid, afhankelijkheid van derden en slavernij. De sportiviteit die vereist wordt bij de verkiezingen is niets anders dan een verschijningsvorm van de orde die garant staat voor vrijheid en geluk en wie niet akkoord gaan met de uitslag van de verkiezingen, vergissen zich omdat het niet de verkiezingsuitslag is die in twijfel kan getrokken worden maar wel het spel van de verkiezingen zelf, de afspraak die maakt dat men aanneemt dat in de verkiezingen de meerderheid het altijd bij het rechte eind heeft. Wie het niet eens zijn met de uitslag van de verkiezingen moeten de genoemde afspraak viseren en niet het verkiezingsresultaat: zij moeten dan bijvoorbeeld gaan pleiten voor een wijziging van het stemrecht of voor eender wat hun inziens tot rechtvaardiger resultaten zou kunnen leiden.
De democratie gaat al een eindje mee en levert door de band geen problemen die aanleiding kunnen geven tot het in vraag stellen ervan tot op het ogenblik dat die democratie oorzaak wordt van haar eigen ondergang, wat betekent dat zij afstevent op een dictatuur omdat dan van verkiezingen uiteraard geen sprake meer zal zijn. Alleen blijkt het geen sinecure om op het ogenblik zelf dat zij zich voordoet, een dictatoriale regeringsvorm te herkennen: dat gebeurt pas achteraf, meestal nadat in het zog van de zaak zich de drama's hebben voltrokken die aan deze staatsvorm eigen zijn.
De democratie bestaat rond de verkiezingen met het meerderheidsprincipe maar zij gaat ook samen met de openbaarheid van bestuur en met de cultuur van het open debat, wat in feite inhoudt dat zij niet lichtschuw is, dat zij de transparantie hoog in het vaandel voert, wat in principe immers de beproefde methode is voor de morele kwaliteit van haar verordeningen en beslissingen. Verwerpelijke staatsvormen daarentegen verkiezen in het geheim te bedisselen wat hun plannen zijn, zij complotteren, zweren samen, onttrekken zich aan plichten, treden grondrechten met de voeten en kunnen dat alleen maar doen omdat zij opereren in de duisternis, onttrokken aan het licht en aan het oog van principieel alle burgers. In feite probeert de democratie het voorbeeld te volgen van de wetenschappelijke methode die gekenmerkt wordt door de universaliteit: wat waar is, is dat ook altijd en voor iedereen, niemand wordt uitgesloten van de wetenschappelijke activiteit, iedereen mag kritiek leveren en waar wetenschapslui daar geen oren naar hebben, houden zij simpelweg op met wetenschappers te zijn: wat zij dan doen, is sectair, is aan het licht onttrokken, is geheimdoenerij, is schuw voor kritiek en voor critici die dan maar monddood gemaakt moeten worden en als zij niet ophouden met spreken, dood, zoals Heinrich Heine het verwoord heeft: “Dort wo man Bücher verbrennt, verbrennt man auch am Ende Menschen"; op libricide volgt genocide.
De democratie is een bestuursvorm in de lijn van de Verlichting en van de wetenschappelijke werkwijze en zij typeert zich misschien nog het beste door ze in contrast te plaatsen met haar onwetenschappelijke opponent: de dictatuur. In de dictatuur is niet het volk aan de macht maar de dictator, de vorst, de soeverein, de keizer, de vertegenwoordiger van God op aarde, zoals bijvoorbeeld de paus zichzelf noemt, de Japanse keizer, of ook nog de wrede Spaanse dictator Francisco Franco (1892-1975): “caudillo de España por la Gracia de Dios”: “leider van Spanje bij de Gratie Gods”. Dictaturen verwijzen naar de oppergod en naar diens vermeende verordeningen in het voordeel van hun macht, zoals de Bijbel of nog andere heilige geschriften. Dictatoriale staatsvormen zijn verwant met de onwetenschappelijkheid van allerlei vormen van religie, want er zijn meer religies en die spreken elkaar allemaal tegen, terwijl er slechts één wetenschap kan bestaan en dit op grond van haar methode van universaliteit: de waarheid is universeel, zij geldt voor iedereen; principieel iedereen participeert aan een en dezelfde Rede.
En uitgerekend dit dient men in het achterhoofd te houden, wil men nu een dictatuur kunnen herkennen: onvermijdelijk schuwen dictators het licht, zij smeden hun plannen in het geheim en dus per definitie wars van alle wetenschappelijkheid, die uiteindelijk een bijzonder goede parameter blijkt voor het op het spoor komen van het onware dat hand in hand gaat met het immorele. Want met betrekking tot de verkiezingen van gisteren, 9 juni 2024, kon men in de aanloop daarvan getuige zijn van vormen van irrationaliteit die aan de duistere middeleeuwen doen denken en aan de Romeinse brandstapels waarop sterrenkundigen hun einde vonden omdat hun wetenschappelijke bevindingen niet strookten met de heilige katholieke leer. En om het bij slechts één voorbeeld te houden en het niet altijd over racisme te moeten hebben, verwijzen wij naar de uitlatingen van een woordvoerder van de populistische partij Vlaams Belang met betrekking tot de wetenschap omtrent gender die al zeventig jaar bestaat: dankzij het populisme en de tirannie van de meerderheid hebben nitwits zich het recht toegeëigend op een forum dat zij in feite benutten als een tribunaal waarop zij niet alleen de geschiedenis maar nu ook de wetenschap gaan herschrijven en waarbij zij geloven het eeuwen overspannende gedegen onderzoek van wetenschappers wereldwijd gewoon te kunnen vervangen door een meerderheidsbeslissing van een door populisten opgemaakte meute: gender, zo bazuinen zij het uit, is onzin!
Nog vooraleer extreemrechts aan de macht komt, wordt beloofd dat hun regering snel komaf zal maken met de onzin van de wetenschappen: binnen de kortste keren zullen die worden vervangen door allerlei vormen van waanzin en van (bij)geloof zoals uit de Bijbel waarin Jahweh gebiedt dat de vader van elk gezin zijn oudste zoon moet slachten om die aan Hem te offeren en aan wiens onfeilbaarheid niet kan getwijfeld worden: “Man en vrouw schiep Hij hen”. Met het zoeken van zijn toevlucht tot dergelijke vormen van waanzin en van geheimdoenerij sluit men zich dan ook openlijk aan bij het nazisme waarin de waanzin van de ariosofie en van de rassenleer tot wetenschap verheven werd, waarin de artsen werden vervangen door beulen en waarin fabrieken werden opgericht voor het in serie ombrengen van de burgers.