De huidige wereld is verdeeld, gepolariseerd. Het lijkt erop dat er een arm stuk wereld is en een rijk en dat het rijke stuk ook rijk is omdat het teert op wat eigenlijk aan het arme stuk toekomt. Gedurende vele eeuwen heeft het noorden onder de voorwendsels van christianisatie en beschaving het zuiden onderworpen en beroofd en dat onrecht blijft zich handhaven. Wat zekere neoliberalen beweren over een aan het kapitalisme te danken vooruitgang waarvan uiteindelijk iederéén beter zou worden, is de reinste onzin, het is een uitvlucht om door te kunnen gaan met graaien. Bovenop de plundering is het vranke goedpraten daarvan het ten hemel schreiend onrecht dat oorzaak is van het uitbreken van een derde wereldoorlog.
Waar samenwerking plaats moet maken voor concurrentie (concurrentie is de motor is van het kapitalisme, een voertuig dat zich met hoge snelheid te pletter rijdt) ontstaat monopolievorming, wat betekent: een overwicht in het voordeel van de sterkste en dus een onevenwicht van het geheel, zo niet de oprichting van een mondiaal totalitarisme door de totale uitschakeling van de zwakkeren (- beter te typeren als degenen die zich ervan weerhouden om onrecht te plegen). Het is bovendien bijzonder cynisch dat daar waar de zwakkere gespaard wordt, dit sinds oudsher gebeurt met het oog op het supplementaire voordeel dat de potentaat daar nog uit haalt: het leven der verslagenen wordt gespaard als zij zich nuttig maken voor hun overheersers. De nazi's verkochten naast de huizen, de kleren en de schoenen, ook huid en haar van de in de concentratiekampen vergaste joden. De wet van de jungle kan een natuurlijk gegeven zijn - menswaardig kan men haar niet noemen.
Onder het voorwendsel van christianisatie heeft het noorden het zuiden onderworpen en beroofd maar in het zuiden zijn de mensen niet langer bereid om een 'beschaving' te accepteren die via het prediken van barmhartigheid, van hun kinderen hongerlijders maakt. Die uitbuiting hebben Karl Marx en Friedrich Engels aangekaart, uiteraard kregen zij, zoals ook vroeger nog de abolitionisten die de slavernij bevochten, de wind van voren vanwege de slokops maar wie honger lijden, kunnen uiteraard niet bij de pakken blijven zitten. De allesverslinders trachten alsnog hun hachje te redden middels het gif dat demonisering heet: de hongerigen worden verketterd en moeten verslagen worden. De rijken worden door hun bazen opgeroepen om tegen de door hen verdrukten die opstandig worden, ten strijde te trekken maar of wie blasé zijn ook nog bereid zijn om zich voor de verandering eens niet naar een megafuif te begeven maar naar het oorlogsfront, valt nog te bezien. De overschakeling naar de oorlogsmodus is een proces dat tijd vraagt en vooral ook drastische ingrepen. Potentaten begrijpen dat mensen niet uit hun slaap te krijgen zijn zolang zij honger en kou moeten ontberen. Werkloosheid en recessie zijn door de overheden in de hand gewerkte condities waarmee zij de ingeslapen massa moeten wekken. Maar die condities ondermijnen uiteraard tegelijk de slagkracht van het op te richten leger, wat tot bijzonder moeilijke evenwichtsoefeningen noopt. Gekoppeld aan de onbekwaamheid en de onbetrouwbaarheid van de huidige, door vriendjespolitiek aan de macht gekomen leiders (denk maar aan de notoire leugenaar1 die onlangs tot navobaas gekozen werd), leiden wat huzarenstukjes moesten worden, tot lachwekkende optredens van de machthebbers, met mededelingen aan het volk in de stijl van: “Zorg ervoor dat u wat water, een zaklamp en een radio op batterijen in huis haalt, en van die dingen.”
Over het lot van de mens - 19. Het lot, het doel en de onbestemdheid
Over het lot van de mens
19. Het lot, het doel en de onbestemdheid
Het noodlot of het lot betreft een eindpunt waaraan niet te ontkomen valt. Het doel betreft een mikpunt dat moet nagestreefd worden en dat dus ook gemist kan worden. Onbestemdheid heeft te maken met de afwezigheid van doelen en van een noodlot, al kan men dan ook zeggen dat onbestemdheid ons lot is.
Het noodlot is vooral in de Helleense tragediespelen van de partij, samen met het geloof dat elke poging tot verzet tegen het noodlot, dit alleen maar in de hand kan werken, wat tegendoelmatigheid heet of contraproductiviteit. En de mening dat men derhalve maar beter laat begaan, is fatalisme, soms defaitisme.
Van fatalisme is bijvoorbeeld sprake in het hindoeïsme: in het gesprek dat de boogschutter Arjuna in de eerste verzen van de Bhagavad Gita heeft met de god Krishna, stelt Arjuna de zin van het geweld in vraag maar de godheid antwoordt hem dat de strijd zijn plicht is en dat hij die moet volbrengen met onverschilligheid tegenover het lot. Echter, in zijn aanklacht van de holocaust, meer bepaald in het geschrift “Is dat een mens?” bestempelt Primo Levi de onverschilligheid als een nog groter kwaad dan de Shoah zelf. Net zoals Arjuna deden de uitvoerders van de moordpartijen in de Holocaust hun plicht: “Befehl ist Befehl”. Tegen de intuïtie in, lijken gehoorzaamheid en plichtsgevoel, verantwoordelijkheid uit te sluiten: wie zichzelf ondergeschikt maken aan andermans wil, verloochenen de eigen vrijheid, wat onmenselijk is en dus geen deugd kan zijn. Het lijkt er op dat gehoorzaamheid en plicht alleen goed zijn voor wie de bevelen uitdelen. Dat vloekt alweer met de overtuiging dat het opleggen van zijn wil aan de ander pas goed kan zijn waar men het goed van de ander beoogt maar daar rijst dan de vraag of men wel weet wat goed is voor de ander, met andere woorden duikt daar het probleem op van het paternalisme: mag men vader spelen ofwel god, als men dat niet is? Een vader is vader; een moeder, moeder: zij geven, als zij authentiek zijn, hun leven voor hun kroost. Politici zijn dat niet, zij wenden iets voor dat ze niet zijn, ze liegen en dat weten wij met zekerheid omdat ze willen betaald worden voor hun toneel, als ze niet al aan het graaien gaan. Wie het problematisch karakter van deze zaken erkennen, belanden sowieso in paradoxale situaties. 'Antwoorden' vinden alleen wie de kritiek negeren maar dat is het zich onttrekken aan het licht der waarheid.
Teleologie of de leer van de doeleinden vertrekt van het geloof dat alles van bij het begin een doel of een bestemming heeft. Het teleologisch denken is eigen aan de filosofie van Aristoteles en het werd overgenomen door de christelijke theologen. De christelijke (maar ook de joodse en de islamitische) eschatologie of de 'leer van de laatste dingen' verwijst naar de eindtijd en de berechting van de mens, het 'laatste oordeel'.
De kritiek op de teleologie luidt dat zij in feite geen antwoord geeft omdat steeds weer kan gevraagd worden naar het doel áchter het doel. Aan christelijke maatschappijen die werken met ultieme doelstellingen kan men verwijten dat zij het feitelijke heden opofferen aan een uiteindelijk onbestaande toekomst. Vanuit die kritiek wordt dan bijvoorbeeld het onderwijs niet langer gezien als een voorbereiding op de toekomst maar als een doel op zichzelf. Als een zeker spel plezier verschaft, waarom dan nog een ander, vaak 'hoger' genoemd doel najagen, zo luidt het. Handelingen hoeven niet perse een ander doel te hebben dan zichzelf, het is mogelijk dat zij genoeg hebben aan zichzelf.
Ook hier is de problematiek allerminst simpel omdat het geloof in het bestaan van een einddoel, zin lijkt te kunnen geven aan het leven. Maar men zou ook het omgekeerde kunnen beweren: als er een doel is waarop wij ons moeten richten, zijn wij niet langer vrij (om zelf een doel te kiezen). Waaruit de paradox: zonder vrijheid kan men niet zinvol leven.
Het handelen gehoorzaam aan bijvoorbeeld een traditie, lijkt de mens te bevrijden van de soms onmenselijke druk die gepaard gaat met het persoonlijke, verantwoordelijke handelen wars van tradities, oversten of plichten. Vooral bij mislukkingen komt op de rug van de 'daders' een pijnlijke last te liggen in de vorm van een schuld die niet ingelost kan worden omdat men die aan zichzelf zou moeten betalen, wat echter onmogelijk is. Het zich onttrekken aan plichten wordt daarom hoogmoed genoemd, eerder dan moed, en de bestraffing van die allerhoogste zonde zal immer het eeuwige hellevuur zijn. Maar dat lijkt de prijs die betaald moet worden, wil men de hoop kunnen koesteren op prestaties die de mogelijkheden welke de tradities in petto hebben, kunnen overschrijden.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 25 december 2024)
26-12-2024
Over het lot van de mens - 18. De waarheid in pacht hebben
Over het lot van de mens
18. De waarheid in pacht hebben
Pacht of bruikleen: wie iets in pacht heeft, moet daarvoor een tegenprestatie leveren en meestal is dat een betaling. Er is een verpachter - iemand die een goed uitleent - en een pachter - degene die het leent. Als gezegd wordt dat iemand beweert de waarheid in pacht hebben, wordt gezegd dat hijzelf de pachter is: hij bezit de waarheid niet, hij beweert wel het recht (gekocht) te hebben om ermee uit te pakken. Maar wie is dan de verpachter? Wie is degene die de waarheid in bruikleen geeft aan de pachter?
Uiteraard heeft niemand de waarheid in bezit; de waarheid heeft daarentegen ons allen in bezit. Wie beweren de waarheid in pacht te hebben, liegen; zij pakken uit met een goed dat ze niet hebben. En meestal doen ze dat om daar op de een of andere manier hun voordeel mee te doen.
De katholieke kerk is voor ons het voorbeeld bij uitstek van een instelling die beweert de waarheid in pacht te hebben. Zij noemt zichzelf “de ene ware” en haar hoofd acht zich de vertegenwoordiger op aarde van de schepper van het heelal. Onder dat voorwendsel werd intussen al tweeduizend jaar lang quasi de ganse wereldbevolking bang gemaakt, in de boeien geslagen, gekortwiekt, tot de slavernij veroordeeld ofwel gewoon uitgeroeid. De kerk heeft met de hulp van genieën een leer gefabriceerd om u tegen te zeggen. Het quasi waterdichte Thomisme, gegrond op de filosofie van de eerste kerkvaders die op hun beurt in de leer gingen bij de Hellenen maar ook bij nog oudere culturen, heeft de massa gehypnotiseerd en vervolgens gemanipuleerd. Die betovering heeft gewerkt gedurende millennia, al moet daar onmiddellijk aan toegevoegd worden dat haar beste argument altijd al het geweld geweest is: geen gehoorzaamheid zonder terreur. De leer is bijna perfect en dus fout, zoals elke wiskundige begrijpt, en derhalve dient haar gezag te worden afgedwongen met geweld en dat betekent conditionering.
In hetzelfde vaarwater zitten uiteraard ook alle andere theologieën en wereldbeschouwingen die beweren de waarheid in pacht te hebben: alle afscheuringen van de kerk, het ganse christendom, het jodendom met zijn uitverkorenheid, de islam met haar terreur, het Zoroastrisme, het boeddhisme en het hindoeïsme die het gruwelijke kastensysteem legitimeren, en noem ze maar op, en niet te vergeten ook: het geïnstitutionaliseerde atheïsme. Allen hebben ze de mond vol over het te verachten slijk der aarde en de onstoffelijke paradijzen maar hun vertegenwoordigers lopen allerminst in lompen rond en zij hokken niet in hutten: hun vetgemeste lijven schrijden door marmeren paleizen maar verhullen zich in met gouddraad geborduurde kazuifels, getooid met mijters met daarop opalen waarmee zij de honger uit de wereld hadden kunnen wegkopen en zij laten zich aanspreken met Eerwaarde, Zeer Eerwaarde, Zijne Eminentie en waarom ook niet met Zijne Heiligheid. Als zij vasten (wat zij dan vasten noemen), moeten zij dat aan de hele wereld kond doen; als ze een hoestje hebben, moeten alle gelovigen voor hen bidden; als zij sterven, worden hun lijken gebalsemd en ingepakt in eiken kisten en in marmeren graven in krypten vastgemetseld, in een leugenachtige poging aan het bederf te ontkomen. Aan hun rottend lijk worden alsnog magische krachten toegeschreven, conferatur de relikwieën die bovendien een aardige duit opbrengen.
De kerken, maar ook de ideologieën, de ene nog gekker dan de andere en, niet te vergeten: allerlei dubieuze activiteiten die zich beroepen op de wetenschappen en die, zoals bij uitstek in de coronacrisis bleek, wedijveren met de kerken om de wereldheerschappij. En schieten zij tekort, al die praatjes voor de vaak, dan wordt binnen de kortste keren en onder nog meer fantasmagorische voorwendsels, de massa naar het front gejaagd. Binnen de kortste keren (want wat betekent één generatie in de oneindigheid van de tijd?) vormt zich een kersvers leger gehoorzame burgers aan wie opnieuw in alle talen wordt onthouden waar zij vandaan komen en waartoe zij zullen dienen.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 21 december 2024)
25-12-2024
Ludo Noens, Het ingebeelde universum
Ludo Noens, Het ingebeelde universum.
In zijn Topica, een der vroegste en grootste meesterwerken uit de westerse filosofie, definieert Aristoteles (684-622 A.X.) het bewijs van een stelling als het zodanig positioneren van het te bewijzene in het geheel van de dingen die reeds aanvaard zijn, dat het uit deze aanvaarde dingen als vanzelf voortvloeit. Een zaak bewijzen is met andere woorden deze zaak aanvaardbaar maken door ze in te passen in het geheel van reeds aanvaarde zaken. Wanneer Ludo Noens in Het ingebeelde Universum suggereert dat "de werkelijkheidswaarde van fantastisch klinkende voorstellingen in de literaire 'shared fictional universes' evenwaardig zijn met die van de huidige mathematisch vertolkte kosmologische modellen”, verwijst hij impliciet naar deze belangrijke waarheid uit de Topica door de twee genoemde benaderingen voor te stellen als “samenhangende mentale constructies, aanvaardbaar binnen al eerder goedgekeurde denkbeelden en ontwikkelingen.” De zoektocht naar waarheid blijkt een even bijzondere als moeilijke onderneming gelet op het feit dat in het merendeel der gevallen de openheid ontbreekt welke vereist wordt om op een objectieve manier oordelen te kunnen vellen. Die openheid is er vaak niet omdat met de waarheid belangen zijn gemoeid terwijl wie zoeken, behoeftig zijn zoals iedereen en derhalve afhankelijk van broodheren, van een publiek, van succes, van oordelen en van verwachtingen. Als ingevolge hoge welvaart, gemakzucht van de partij is en de tijdsgeest neigt naar kleinburgerlijkheid, zelfvoldaanheid en arrogantie, ontstaat een oneigenlijke onderscheidingsdrang, gekenmerkt door allerlei vooroordelen en gevoed door privileges, die dan resulteert in oneerlijkheid en aldus ook in leugenachtigheid. De waarheid is dan heel ver zoek, partijdigheid is troef, het contact met de aarde of de ernst van het leven dringt niet langer tot de geesten door en de realiteit verwordt dan tot een spel, de beschouwing en de beschrijving ervan zijn kaduuk, vooringenomenheid laat wat zich aandient als een queeste, reeds van op voorhand stranden. Bijzonder aan het werk van Ludo Noens is nu dat het bewuste gebrek daarin ontbreekt, wellicht mede doordat bij deze auteur de vertekenende autoriteitsgevoeligheid geheel afwezig lijkt, wat hem de zeldzame vrijheid verschaft van die geesten die het niet aan hun hart laten komen wanneer zij veroordeeld blijken om moederziel alleen door de duizelingwekkende ideeënwerelden te zeilen maar tevens doordat de meester in de fantastiek die Noens ook nog is, niet bang blijkt te zijn om te ver-zeilen. En die laatste onverschrokkenheid heeft hij gemeen met het handvol auteurs dat wars van modes, trends en plichtplegingen, het publiek bij de hand neemt en met zich mee trekt naar ongedroomde plekken, hoog onder het gebinte van het universum van de geest.
In het slothoofdstuk convergeert alles apotheotisch uit “Het ingebeelde universum” van Ludo Noens en het draagt dan ook deze boektitel.
Charles Peirces Synechisme stelt “dat ruimte, tijd en de (…) natuurwetten één eeuwige continuïteit vormen. Het geheel is mentaal of actief bewust van aard; alles - zowel stof als geest - is mind of levend gevoel/bewustzijn.”1 Noens: “(Dit) is een andere formulering van Indra's net.”2 Zowel de realiteit als de theorieën erover zijn uitdrukkingen van hetzelfde. Noens: Het panpsychisme of metafysisch idealisme van Peirce is nu “het academisch debat over de ontologische status van het bewustzijn binnengedrongen.”3 De persoon als knooppunt van toevallige ideeën met als nawerking het (zelf)bewustzijn. De verstrengeling van het waargenomene met de waarnemer (zoals in de Kopenhagense interpretatie van de kwantummechanica) maakt hem verantwoordelijk als uiteindelijke realisator van wat hij kiest uit een oneindige reeks van keuzemogelijkheden. Pierce zegt dat “stof evolueert en interageert zoals algemene gedachten en overtuigingen doen.”4“Stof is gefixeerde, krachteloos geworden mind”5Natuurwetten zouden niet duurzaam zijn maar “aan hoge 'routine' onderworpen mentale processen.”6Zo ook ons lichaam: “Het is de 'semiotische uitdrukking' van het zelf (...)”7 Het lineaire tijdsverloop zou illusoir zijn en een gevolg van onze voorstellingswijze. De kiem van alles ligt in het geheugen- en herinneringsproces zelf.8 Tijd en ruimte zijn één geheel.“Geheugenwerk, gedachte-projecties en zelfrefererende mentale constructies creëren de misleidende indruk dat ons lichaam en alle materie om ons heen geest-onafhankelijk 'ouder worden' of gaandeweg 'ontbinden'.”9
Volgens Stanislav Grof is naast het conventionele leerproces ook kennisvergaring middels directe identificatie mogelijk, wat de westerse cultuur echter verwerpt. Bij die transpersoonlijke ervaringen horen “ervaringen aangaande goden en demonen (…), mythologische gebieden zoals hemelen en paradijzen, en legendarische of sprookjesachtige ontwikkelingen.”10 Vanaf een zeker punt kan de objectieve realiteit niet langer onderscheiden worden van de verbeelding. “Het mahayana boeddhisme zou als oorzaak hiervan de fundamentele Leegte van het verstrengelde Alles aanwijzen.”11En volgens islamoloog Corbin “is de spirituele imaginatie een orgaan van ware kennis.”12 Hij verwijst naar “de mundus imaginalis, de wereld van de mystieke steden zoals Hûrqalyâ, waarin de tijd omgekeerd verloopt en waar ruimte, slechts het uiterlijk aspect van een innerlijke staat, naar wens wordt gecreëerd.”13 Wat doet denken aan de demiurg van Plato. Alsook aan de christelijke gnostiek. Het gaat om eindeloze emanaties van het Absolute, welke steeds weer mislukken en hernomen dienen te worden (zoals ook in de Bijbelse traditie het geval is). Dit multiversum bestaat vandaag ook in de wetenschappelijke kosmologie als “de hypothetische (ingebeelde) verzameling van ontelbare onafhankelijk van elkaar bestaande universa, beeldend beschreven als 'bubbels in een kosmisch bubbelbad'...”14“Het hele universum zou permanent in een vrije kwantum-superpositie verkeren en zich oneindig vertakken in parallelle werelden (…).”15
Verrassend verwijst Noens vervolgens naar het gedicht Eureka! uit 1848 van E.A. Poe, “een visionaire verhandeling 'over het Materiële en Spirituele Universum', boordevol kosmologische ideeën die ver hun tijd vooruit waren. (…) Niet alleen de (cyclische) big-bang theorie (in 1927 gelanceerd door G. Lemaître16) en de zgn. kwantumverstrengeling komen in Eureka! aan de orde, bovendien suggereert Poe dat er in de eindeloze/eeuwige Lege Ruimte 'naast elkaar' best een onbepaalde hoeveelheid fysische heelallen ('clusters van sterrenstelsels') kunnen bestaan, elk met hun eigen cycli, elk met hun eigen centrale scheppende en instandhoudende Godheid! (…) Ooit zal dit werk als revolutionair beoordeeld worden, voorspelde Poe, want 'Poetry and Truth are One. [Opgedragen]' aan de dromers en zij die in dromen vertrouwen als enige realiteit. Aan hen die voelen, eerder dan aan hen die denken'.”17 Bovendien andermaal Ouspensky: “(...) 'Kunst in haar hoogste verschijningsvormen is een pad naar kosmisch bewustzijn.'”18
Noens verwijst andermaal naar de oude hindoegeschriften:“(...) En wie zal er door de wijde oneindigheid van de ruimte de zij aan zij gelegen universa tellen, elk haar Brahma inhoudend, haar Visnu, haar Shiva? Wie kan in hen de Indra's tellen, al die Indra's zij aan zij, die tegelijk regeren in al de ontelbare werelden.'”19 “(...) Er zijn ontelbare universa buiten dit ene, en hoewel zij ruimtelijk onbegrensd zijn, bewegen zij zich als atomen in Jou. Daarom word je onbegrensd genoemd.'”20In de Bhagavad Gita vraagt Arjuna aan Krishna [Vishnu] één keer diens ware, eeuwig, goddelijke gestalte te mogen zien. “Die verschrikkelijke Vishnu-gestalte - 'als duizend zonnen tegelijk' - blijkt het universum en alle leven daarin zélf te zijn, in al haar eindeloze en duizelingwekkende verscheidenheid. Arjuna ziet dan tot zijn ontzetting die grandioze diversiteit en uitgestrektheid samengevat als het lichaam zelf van de 'god der goden': een hallucinante gedaante met ontelbare armen en benen en hoofden en ogen en monden (…) 'Ik ben de tijd die alles verslindt'.”21 De overeenstemming van die hindoetheorie met de moderne kosmologie werd ook bevestigd door Carl Sagan, al schrijft hij dit aan toeval toe.22
En dan komt de geniale vaststelling van Ludo Noens die impliciet verwijst naar Aristoteles' Topica betreffende de ware aard van het bewijs, namelijk die van de evenwaardigheid van enerzijds de 'fantasisch overkomende voorstellingen' en anderzijds de wetenschappelijke, op grond van het feit dat zij beide “samenhangende mentale constructies zijn, aanvaardbaar binnen al eerder goedgekeurde en ingesloten denkbeelden en ontwikkelingen.”
Dit grandioze boek, “Het ingebeelde universum”, eindigt met een citaat, een perfect toepasselijke passage uit de Scheppingsmythe uit de Rig-Veda van 1500 à 1000 voor Christus...
Verlichte geesten (bodhisattva's) kunnen zich goden inbeelden die dan door “extreem aangescherpt voorstellingsvermogen” even werkelijk worden als wij, mensen, die sowieso al illusoir zijn op zich.1 Die door de tantra yogi 'gevitaliseerde yidam' worden geïdentificeerd met een dubbel van het eigen zelf, het zijn 'gematerialiseerde gedachtevormen', zoals àlle wezens en dingen. Noens: “Tijdens het stervensproces zouden mensen 'met mindere kennis' zich pas echt realiseren dat ze fysiek dood zijn wanneer hun individuele bewustzijnsstroom - of karmisch bepaald cintinuüm van gewaar-zijn - de lichaamloze toestand tussen twee incarnaties bereikt.”2 Bij het sterven van de bedreven yogi, verlaat zijn fijnstoffelijk lichaam het materiële lichaam via de fontanel.
The Hermetic Order of the Golden Dawn haalde in het oosten haar inspiratie voor de creatie van astrale gedaantes. Dr. E.W. Berridge: “(...) Als een mens zich iets verbeeldt, schept hij in feite een vorm op het astraal of zelfs nog hoger vlak; en deze vorm is even werkelijk en objectief voor intelligente wezens op dàt plan, als onze aardse omgeving voor ons is.”3 Bij Aleister Crowley gingen magie en verlichting hand in hand met (moreel, seksueel) grensoverschrijdend gedrag en het gebruik van hashish en psychedelica: “(...) indien dit (seksuele) Geheim, dat een wetenschappelijk geheim is, volledig begrepen zou zijn... zou er geen enkel product van menselijke verbeelding in de praktijk niet gerealiseerd kunnen worden.”4
Het mahayana-boeddhisme vertoont parallellen met het Chinese taoïsme. Het tao is de zelforganiserende zijnsgrond van alles. Russell Kirkland: “(...) men kan zijn leven slechts in wijsheid leven wanneer men leert hoe te leven in overeenkomst met de onzichtbare krachten en subtiele processen, niet op basis van de meer prozaïsche bekommernissen van de samenleving.”5 Noens: Het gaat steeds weer om “dezelfde archaïsche, wereldwijd verspreide archetypische ideeën/beelden, die overigens ook hun weg vinden in de fantastische literatuur.”6
Het Mysterium tremendum et fascinans of het numineuze geheim en gevoel van Rudolf Otto dat dezelfde realiteit weerspiegelt “(...) kan met stoten en stuiptrekkingen plotseling uit de ziel naar voren breken. Het kan ook leiden tot vreemde opgewondenheden, tot roes, vervoering of extase. Het heeft zijn ruwe en barbaarse omgangsvormen en uitingen. En het ontwikkelt zich in het fijne, gelouterde en verheerlijkte. Het kan worden tot het stille en deemoedige sidderen en verstommen van de creatuur voor het - ja waarvoor? Voor wat in onuitsprekelijk geheimnis boven alle creatuur is.”7
Het terugkerend holisme ('alles weerspiegelt zich in alles') weerspiegelt zich in Indra's net, een uitgestrekt net met in iedere maas een juweel dat alle andere juwelen weerspiegelt - zo weerspiegelen zich alle werelden in elkaar. Dat geldt ook voor het mysterie van de tijd en de Chinese filosoof Fazang zegt: “Omdat een ogenblik geen essentie heeft, doordringt het het eeuwige, en omdat lange tijdperken geen essentie hebben, zijn zij volledig aanwezig in één ogenblik... daarom zijn in een gedachteflits al de elementen van de drie tijdsperioden - verleden, heden en toekomst - volledig aanwezig.”8
Ludo Noens begint zijn tiende hoofdstuk, “Hunkeren naar een zuiver land”, met een beknopte, bevattelijke schets van de hedendaagse wetenschappelijke opvatting over het ontstaan en de evolutie van het universum en besluit dat naast 5 pct. veronderstelde materie, 95 pct. van het heelal volstrekt onbekend is of dus slechts bestaat als mathematische entiteiten. Het uitzetting-en-samentrekking model van het heelal correspondeert in het hindoeïsme met het uit- en inademen van Brahma. En Boeddhisten hebben het over talloze parallelle universa, corresponderend met het multiversum van de kosmologen van vandaag.
Zowel het boeddhisme als het taoïsme en het Tibetaanse bön spreken over het Zuiver Land of 'paradijs' (Sukhavati in Indië en devachan in Tibet), door de mededogende Amitabha gecreëerd (door scheppende meditatie, uit geherstructureerde conventionele wereldsystemen) voor wie deugdzaam hebben geleefd.
In een hologram (virtueel 3D maar eigenlijk 2D) weerspiegelt elk stukje het totaal: “alles is aanwezig in alles”. Het 'holografisch universum' van de hedendaagse kosmologen verwijst daarnaar. Stephen Hawking publiceerde over Zwarte Gaten: oneindig dense punten of singulariteiten die alles opslokken en waaruit alleen de zg. Hawkingstraling kan ontsnappen - na Hawkings dood onzin genoemd maar hoe dan ook is de theorie onverzoenbaar met de kwantummechanica. De neurofysioloog Pribram en de kwantumfysicus Bohm trachten met de concepten holografisch brein en holografisch universum de beide theorieën te redden. Alweer corresponderen hiermee de aloude hindoeïstische opvattingen. Zo schreef Heinrich Päs in 2023 het werk getiteld: “The One: How an Ancient Idea Holds the Future of Physics.”1 Noens: “[Päs]verdedigt uitvoerig de (zeg maar hindoe-boeddhistische) stelling dat ons universum één samenhangend geheel vormt, hierin àlles met àlles niet-oorzakelijk verbonden door non-lokale kwantumverstrengeling. In dit gigantisch alléénstaand kwantumobject, aldus Päs, evolueren dan ruimte, tijd, materie en levende wezens als illusoire inhoud...”2 Tenslotte legt Noens nog de zg. simulatiehypothese uit, geënt op science-fiction, waarbij men zich in een virtueel universum bevindt...
De paranormale vermogens of siddhi's van de yogi's zijn geen doelen doch (soms hinderlijke) bijwerkingen op het pad naar de verlichting. De Rig Veda verwijst in dat verband naar de ceremoniële (psychoactieve) drank Soma. De siddhi's komen vooral aan bod in de Bhagavata Purana en de Vishnu Purana behandelt de vier soorten esoterische kennis (vidya's) m.b.t. het opwekken van occulte krachten, tovenarij, aanroepingen en ware wijsheid. Onze werkelijkheid zou een actualisering zijn van oorspronkelijk onbewogen guna's. Noens verbindt die idee met wat de kwantumfysicus David Bohm zegt over een ongedifferentieerd universum aan de basis van onze realiteit.
De hindoe filosofie heeft het over het gaandeweg denser worden van de ijle fijnstoffelijkheid, weerspiegeld in de microkosmos van het menselijk lichaam (de geest en het vlees). Patanjali legt uit hoe gedachten stoffelijke objecten worden ingevolge gehechtheid daaraan, wat kan gestopt worden door onthechting (yoga), met als resultaat dat objecten zonder tussenkomst van gedachten kunnen bestaan en alleen nog zelfbewustzijn overschiet. Door concentratie, contemplatie en meditatie op een object, stopt het denken, alleen extase blijft over. De verlichte yogi kan dan de stof naar zijn wil manipuleren (magie). Ook christelijke heiligen geven blijk van gelijkaardige krachten, waaronder kennis van de vorige incarnaties, fysieke krachten, helderziendheid, levitatie en doden tot leven wekken en Paulus beschrijft hoe christenen zoals Christus uit het natuurlijk lichaam een geestelijk lichaam verkrijgen: “De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel (…).”1
Het Tibetaans dodenboek spreekt over wedergeboorte, de dood yoga of bardo, handelend “in het bijzonder over het optreden van de zgn. vreedzame en toornige goden tijdens de subtiele toestand tussen fysiek sterven en fysieke wedergeboorte.”1De gestorvene krijgt het Heldere Licht van de Leegte te zien. De dode kan daar in opgaan maar meestal wil hij wedergeboren worden. Dan volgt, veertien dagen lang, een soort levensoverzicht met eerst het optreden van de vreedzame goden, dan de toornige. Vervolgens komt de dode bij bewustzijn in een mentaal lichaam, kennelijk vergelijkbaar met het zg. 'subtiel lichaam' waarbij de dode geconfronteerd wordt met zijn geweten. Visioenen van parende koppels lokken dan de dode naar een nieuwe moederschoot in één van de vele 'bestaansrijken', afhankelijk van de morele verdiensten van de betrokkene, met als uitersten de hemel en de hel.
Bij de overleveringen horen ook (waarschuwende) verslagen van zg. delogs over heen- en terugreizen naar het hiernamaals met vooral beschrijvingen van de hel zoals in Dante's Divina Comedia en gelijkend op de beschrijvingen van BDE. Ook Plato's beschrijvingen (in zijn Politeia) door de gesneuvelde soldaat Er gelijken daar op. “Veelbetekenend”, aldus Ludo Noens, “is wel dat de westerling, in opmerkelijke tegenstelling tot de oosterling, eerder positief staat tegenover het idee van wedergeboorte.”2
Waar sceptici zeggen dat niemand dat allemaal kan weten omdat niemand ooit terugkwam uit de dood, antwoorden de yogi's dat niemand onder ons niet terug kwam uit de dood.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 18 december 2024)
1Ludo Noens, o.c., 121. De tibetoloog Donald Lopez linkt het 'terugvinden' van het Tibetaans dodenboek door een mysticus in 1823 aan het 'terugvinden' van het Boek van Mormon door Joseph Smith (aan wie in dat verband in 1823 de engel Moroni zou verschenen zijn).
Onder 'mentale technologie', zoals het achtste hoofdstuk heet, verstaat Ludo Noens de technieken die de oosterlingen sinds oudsher gebruiken om door te dringen tot de kern van de werkelijkheid. Tweeënhalf millennium geleden gaat prins Siddharta Gautama leven als een bedelaar en na zes jaar 'ontwaakt' hij tot Shakyamuni Boeddha: vanuit de Vedanta geheel onthecht van het wereldse en van het 'ik', ontsnapt hij aan samsara, het rad van de wedergeboorte, en bereikt het nirvana, het Absolute Zijn. Hij vermijdt uitleggingen (die in feite waanzin zijn) en richt zich op de praktijk: het 'ik' is de oorzaak van alle leed en moet overwonnen worden. (De leer kent dan verschillende vertakkingen en stromingen die evenals de christelijke sekten met elkaar in oorlog geraken.) Volgens Noens sluit het wereldbeeld van zekere Boeddhisten aan bij dat van westerse natuurkundigen (en ook Chinese filosofen), vooral inzake het zg. 'kosmopsychisme': “(...) op fundamenteel kwantumniveau bestaan er slechts abstracte eigenschappen (kwantumvelden), zonder massa of materiële dragers hiervan.”1En de Avatamsaka soetra uit de derde eeuw zegt: “(...) Eindeloze actie rijst op uit de geest; vanuit actie ontstaat de veelsoortige wereld. Begrepen hebbende dat de ware natuur van de wereld geest is, zich gerealiseerd hebbende dat deze wereld is als een droom, en dat alle Boeddha's slechts weerspiegelingen zijn, dat alle beginselen (dharma) zoals echo's zijn, beweeg je je onverstoord in de wereld.”2 De Tibetaan Kaloe Rinpochee: “Het menselijk karma is voldoende gelijk om ons allemaal min of meer dezelfde wereld te doen ervaren (...)”3 De Amerikaanse fysicus John Wheeler spreekt over een universum dat ontstaat en groeit en waarin pas het bewustzijn dat daarin ontstaat, werkelijkheidswaarde aan de kosmos geeft, de huidige en die van voordien. Yogi's gebruiken meditatietechnieken die het rationeel denken lam leggen, de aandacht verscherpen en de dingen direct vatten.4 In dat verband spreken tibetologen over 'spirituele technologie': “(...) diepe meditatieve aandacht en verzinking zonder discursief/analytisch denken, met opheffing van fysische omgeving en tijd (Sanskriet: dhyana). (…) Hierbij hoort een stapsgewijze inwijding in een onorthodox hindoe-systeem van onzichtbare betrekkingen binnen het zogeheten subtiel lichaam, met kleurige wielvormige energiecentra, zogeheten chakra's, ingebed in drie centrale kanalen, en rondstromende levensenergiewinden (prana).”5 Hedendaagse academici hebben het dan over “de ontdekkingsreizigers van het innerlijk universum.”6Noens legt onder meer de Milam of droomyoga uit waar ervaren wordt hoe zowel de wakkere wereld als de lucide droom begoocheling zijn en het Regenbooglichaam dat gelijkaardig lijkt aan het verrezen lichaam van Jezus van Nazareth of met zijn gedaanteverandering op Tabor.7
Een volgend hoofdstuk handelt nogmaals over hypnotische regressie. Hypnotische suggestie (mesmerisme) kan hallucinaties uitlokken, gewaarwordingen maar ook personen die er niet zijn, aanwezig brengen. De gehypnotiseerde kan buitenzintuiglijk waarnemen in ruimte en tijd. Ook post-hypnotische suggestie is mogelijk: iemand voert in wakkere toestand werktuiglijk opdrachten uit die hem uren voordien onder hypnose werden opgedragen. Albert de Rochas interesseerde zich voor regressie naar vorige levens en voor het 'etherisch lichaam', het dubbel van ons lijf dat 'fijnstoffelijk' is en dat hij van het stoffelijke lichaam meende te kunnen losmaken, wat leidde tot een “extériorisation de la sensibilité”, waarbij de gewaarwording van de proefpersoon “tot ver buiten de grenzen van zijn fysiek lichaam wordt geëxterioriseerd”1. Het zou gaan om een 'zenuwkrachtenergie' of 'vitaal fluïdum' waarover reeds Paracelsus sprak, dat zich los doorheen muren zou kunnen verplaatsen en ook door sommigen zou kunnen waargenomen worden - in het spiritisme heeft men het over het 'ectoplasma'. Een beklemmend getuigenis over een vrouwelijke gestalte die zich vormt uit de linker zijde van het lichaam van het medium Francis Monck, is van niemand minder dan Alfred Russell Wallace (de man die samen met Darwin de evolutietheorie stichtte). Ook Nobelprijswinnaar Pierre Curie bevestigt het bestaan van deze fenomenen. De Rochas laat zijn proefpersonen onder hypnose teruggaan naar de kindertijd, de baarmoedertijd en de tijd voor de ontvangenis. De herinnering zou niets te maken hebben met de hersenen maar wel “met het uitgetreden 'fluïd body', via hetwelk psychische territoria buiten onze vertrouwde ruimte en tijd kunnen bereikt worden (...).”2
Als reïncarnatie bestaat en we hebben ook een hoger zelf, dan lijkt het aannemelijk dat sommigen zich vorige levens kunnen herinneren. Dat komt vaker voor bij kinderen en die regressie naar een verleden bestaan zou ook kunnen worden uitgelokt onder hypnose. Bekend zijn getuigenissen van onder meer Salvator Dali over gedetailleerde herinneringen aan het foetale bestaan. Onder hypnose zou men niet alleen naar vorige levens kunnen migreren maar volgens sommigen ook naar toekomstige. Maar historicus Ian Wilson bewees in zijn “The After Death Experience” dat herinneringen die men situeert in een vorig leven, vaak jeugdherinneringen zijn. Anderzijds publiceerde deze 'skepticus' in 1978 wel “The Turin Shroud” waarin hij aantoonde dat de lijkwade van Jezus uit de eerste eeuw stamt.1
Inzake die 'valse herinneringen' volgt een hoofdstuk over mentaal tijdreizen, het savant syndroom en synesthesie waarin Noens er met Rob Nanninga op wijst dat Penfield het al bij het rechte eind had met de stelling “dat die specifieke zintuiglijke indrukken wel degelijk als met een braincam geregistreerd werden (...)”2 (met name door het in de medische vakliteratuur genoemde HSAM of het “Higly Superior Autobiographical Memory”3, wat overigens niet hetzelfde is alshet kalender- en cijfergeheugen van sommige autisten en zogenaamde idiots savants4 (vaak zwakzinnigen of mensen met hersenschade5) en ook verschillend van het 'fotografisch geheugen'.6
Bij synesthesie roepen zintuiglijke prikkels gewaarwordingen op die niet extern veroorzaakt worden (bijvoorbeeld: muziek horen maar tegelijk niet aanwezige kleuren zien). “(...) de gevarieerd zintuiglijk waargenomen wereld zou als geheel in een simultaan proces onverbrekelijk associatief verbonden kunnen zijn met het (ideële) taalkundige netwerk in het menselijk brein.” (…) Anders “zouden wij wellicht niets anders opvangen dan een soep van ononderscheiden sensaties.”7'Mirror-touch synesthesia' lokt de emotionele ervaring van een ander die men ziet of aanraakt uit op de synestheet8 - een sterke vorm van empathie - door Noens gelinkt aan PSI (helderzienden, telepaten, BDE) maar ook feitelijk als 'samenlijdelijkheid', bijvoorbeeld bij genetisch identieke tweelingen.9 En de mysticus Jiddu Krishnamurti wordt plotseling de steenhouwer die hij aan het werk ziet: “Ik was in alles, of liever alles was in mij, levend en levenloos, de berg, de worm, en alles wat ademde.”10
(Wordt vervolgd)
(J.B., 17 december 2024)
1Ludo Noens schreef zelf een boek over de lijkwade van Turijn: “Subliem licht op de Lijkwade van Turijn”, Aspekt B.V., 2015.
4Ludo Noens, o.c., 84. Noens vermeldt het historisch voorbeeld van de veertienjarige blinde savante Leslie Lemke die als veertienjarige Tchaikovsky's eerste pianoconcerto speelde, na het eenmaal gehoord te hebben op Tv.
In zijn vierde hoofdstuk, “Geheugen en herinneringen”, spreekt Noens niet alleen over het geheugen of dus de kennis van het verleden maar ook over de kennis van de toekomst, welke volgens Blavatsky mogelijk is bij BDE, namelijk als 'reminiscentie' of 'het geheugen der ziel', waarbij “de stervende zich op een gebied bevindt waar noch verleden noch toekomst bestaat, maar alles één heden is.”1
'Shared Death Experience' of een met anderen gedeelde terugblik op het leven tijdens de stervensfase zou kunnen betekenen dat de geest werkzaam is buiten het brein. Zo zijn de 'akasha kronieken' van de vedanta een soort extern geheugen dat alles bevat, toegankelijk voor helderzienden.2 Vandaag geloven wetenschappers meestal dat het geheugen moet toegeschreven worden aan de werking van het brein (van mens of computer) en dat bewustzijn een zaak is van brein-complexiteit.
Een bijzonder fenomeen zijn de zogenaamde 'valse herinneringen'. Volgens neurologen wijzen die op zich opstapelende fouten ingevolge het herhaaldelijk oproepen van geheugeninhouden en daarbij komt dat het geheugen zijn plek in het brein deelt met de verbeelding en dat vaak onduidelijk wordt of de bron een persoonlijke ervaring is of bijvoorbeeld een episode uit een roman. Chirurgische ingrepen zouden aan het geheugen ook zaken kunnen toevoegen die nooit hebben plaatsgehad: Japanners testten dit al op vliegen, nog anderen op muizen.3
Blavatsky ziet het brein als kanaal tussen het psychospirituele en het materiële; het geheugen kan niet verdwijnen omdat het “buiten onze voorstellingen van ruimte en tijd een permanent tegenwoordige realiteit is.”4 Noens suggereert hier gelijkenissen met het concept ruimtetijd uit de moderne (Einsteiniaanse) fysica ('eternalisme'). Ruimte en tijd bestaan (in de vierdimensionale ruimtetijd van Minkovski) niet los van hun waarnemers: (tenzij ik mij vergaloppeer [n.v.d.a.]: wat omzeggens voor de ene waarnemer verleden is, ziet de andere waarnemer als heden of als toekomst. Derhalve bestaat er ook geen gelijktijdigheid (- leven wij elk in een ander universum?) Ouspensky: “Wat wij onze wereld noemen, is een illusoire waarneming van de wereld: de wereld door ons gezien door een nauwe spleet (als 'voortschuivende' 3D-doorsneden van onze 4D-wereldlijnen). De verruimde (vierdimensionale) wereld beginnen wij gewaar te worden als die van het wonder; d.w.z. Als iets strijdigs met de realiteit van deze wereld en tegelijk begint deze, onze aardse wereld, irreëel aan te doen.”5
Dan komt Noens met o.m. Ouspensky, Dostojevsky, Proust en Lovecraft in de buurt van het numineuze dat in een 'mystiekachtige heimwee' baadt, met een verwijzing naar de epileptische toevallen van Dostojevsky en de uitspraak uit Openbaring (10:6) “dat er geen tijd meer zal zijn.” Kenneth Ring schrijft in dat verband over “iets dat alle zintuigen tegelijk omvat en overstijgt: 'synesthetische informatieverwerking', een 'supersensorische vorm van kennis” - bij Blavatsky: rechtstreekse kennis door het 'Hoger Zelf'. En Braude meent, zoals Myers, “dat de fysieke hersenen een tijdloos hyperdimensionaal 'Subliminaal Zelf' tot een ingeperkt menselijk zelfbewustzijn 'filtert'.”6
Het blokuniversum van Minkovsky zou volgens Bernard Carr fenomenen zoals precognitie kunnen verklaren maar dan rijst uiteraard weer de pijnlijke kwestie van het determinisme. Carr gelooft dat in een hogere werkelijkheid de wereld alsnog samenvalt met onze persoonlijke ervaring daarvan en zo wordt de vrijheid alsnog gered. Wat in het verleden ligt, bestaat in de door Carr getelde 5D-ruimtetijd werkelijk ergens, waar het fysische met het mentale samenvalt.7
Wat te denken van reïncarnatie? Professor Johannes Poortman, niet de minste onder de Nederlandse filosofen en psychologen, beschrijft in zijn Vehicles of Consciousness hoe een in alle volkeren en tijden ter sprake gebracht 'fijnstoffelijk lichaam' of 'subliem pneuma', bestaande uit elektromagnetische golven, het organisch lichaam na de ontbinding overleeft. De werkelijkheid als zodanig zou bestaan uit verschillende lagen waarvan onze zintuigen alleen de materiële laag kunnen registreren. Zowat twee miljard mensen (onder wie de briljantste logicus ooit, Kurt Gödel) geloven dat wij een onvergankelijke individualiteit hebben die kan reïncarneren in vergankelijke lichamen. “Zo herkenden bijvoorbeeld veel joden in Johannes de Doper de teruggekeerde profeet Elias.”1 De Bhagavad Gita bezingt onze onvergankelijkheid (maar ook Benjamin Franklin, die zegt: “Mezelf in deze wereld vindende, heb ik het gevoel dat ik, in één of andere vorm, altijd zal bestaan”2) en Noens ziet een gelijkenis met wat de eerste wet van de thermodynamica ons voorhoudt, de wet van behoud van energie: “Energie (…) kan (…) nimmer gecreëerd of vernietigd worden, maar slechts doorlopend een andere vorm of gestalte aannemen.”3 Dat gaat door totdat men geheel onthecht geraakt en ontsnapt aan samsara, het Rad van Wedergeboorte.
Onder meer de psychiater Ian Stevenson rapporteerde 2600 gevallen van kinderen die zich hun vorige levens zegden te herinnerden; hun beschrijvingen zouden wonderwel overeenkomen met de realiteit. Ook xenoglossie (mensen die vreemde talen beginnen te praten) en 'Foreign Accent Syndrome' ondersteunen dit verschijnsel en ook dat van regressiehypnose. Noens bespreekt wat de regressietherpeuten Hans Tendam en Wilder Penfield registreerden en haalt ook Oliver Sacks aan. Bijzonder is dat reïncarnatietherapie (rond het begrip 'karma', dat te maken heeft met het via verdiensten opklimmen naar steeds meer volmaaktheid in de volgende levens) bij zekere aandoeningen vaker verlichting brengt.
De psychiater Stanislav Grof die onderzoek deed naar de invloed van LSD en van zekere ademhalingstechnieken op het bewustzijn, kon bij patiënten met geboortetrauma herinneringen oproepen aan hun prenataal leven als embryo en als foetus en dat bracht hem ertoe de Oud-Indische opvattingen te gaan herwaarderen. In tijden van dreigende zelfdestructie ziet hij het heil in een radicale innerlijke transformatie naar nieuwe niveaus van het bewustzijn.4
Die waren niet onbekend aan Emanuel Swedenborg die een soort pranayama yoga beoefende en zijn ervaringen worden gedeeld en beschreven door figuren zoals de dieptepsycholoog C.G. Jung, de islamoloog H. Corbin, de psycholoog H. Silberer en heel wat mystici. Reeds Paracelsus sprak over een 'inwendig hemelruim', heel onderscheiden van de fantasie.
Noens besluit het hoofdstuk met een verwijzing naar William Blake, die zegt dat wie zijn visioenen cultiveert, “de waarheid zal ervaren op een wijze 'die aangepast is aan zijn verbeeldingsenergie'. Die waarheid zal zoveel afwijken van de manier waarop zij aan ànderen voorkomt als er verschil is in het uiterlijk van verschillende mensen.”5
Het is een feit, zo rapporteert Ludo Noens, dat er veelvuldig verschijningen van (bijna) overledenen aan hun nabestaanden gerapporteerd worden, soms aan meer personen tegelijk, waarbij sommigen de verklaring zoeken in een vorm van telepathie, namelijk After-Death-Communication, waarmee volgens navraag zowat twintig percent van de mensen te maken krijgen (sinds de Oudheid in dromen, in BDE en via 'spiegelstaren' (soms met Alice- of met Aladin-effect) maar sinds de opkomst van elektronica kennelijk ook via die weg) - alvast de literatuur staat er bol van, men denke aan de Bijbel, Homerus, Shakespeare, Dickens, Jeanne d'Arc (aan wie Noens een boekwerk wijdde1), of het (door fysicus William Crookes gefotografeerde) spook Katie King. De hoger genoemde dr. Moody zou een verschijning van diens grootmoeder hebben gehad waarvan hij zegt, evenwel zonder daaruit wetenschappelijke conclusies te trekken: “Als dit een hallucinatie was, dan is ook heel mijn leven een hallucinatie.”2Bijzonder is dat sinds 1995 binnen de psychiatrie bij de behandeling van PTSS of posttraumatische stressstoornis de (aan voor rouwverwerking toegepaste IADC of Induced After-Death Communication) gelijkaardige techniek EMDR of Eye Movement Desensitization and Reprocessing wordt aangewend en met succes.3
In de inleiding tot Het ingebeelde universum. De ontregelende confrontatie met het onmogelijke1, werpt Ludo Noens de vraag op of de materialisten dan gelijk hebben. Of alles toeval is en er inderdaad geen God bestaat. Ofwel of wij ons oor ook eens te luisteren moeten leggen bij wat de oosterlingen daarover denken. Want zijn die opvattingen uiteindelijk niet equivalent met de westerse? Gelijkt het wetenschappelijk gegronde kwantumvacuum dan niet op de Leegte van het boeddhisme en op het 'noch zijn noch niet-zijn' uit de Bhagavad Gita? Betekenisvol citeert Noens inzake de kwestie van de waarheidswaarde van onze theorieën, Ouspensky: “(...) Met grote verbazing kwam ik tot de overtuiging dat slechts een klein aantal ideeën correspondeert met werkelijke feiten, dit wil zeggen: werkelijk bestaat. Wij leven in een volslagen irreële, gefingeerde wereld, wij redeneren over niet-bestaande denkbeelden, wij jagen niet-bestaande doeleinden na, verzinnen alles, zelfs onszelf.”2
Andermaal veelbetekenend laat de auteur in zijn eerste hoofdstuk over de 'bijna doodervaring' (BDE), de 17de-eeuwse Augustijner monnik Abraham a Sancta Clara aan het woord met een uitspraak die ook uit de pen van andere mystici is gevloeid: “Wie sterft voor hij sterft, sterft niet wanneer hij sterft.”3Doodsbedvisioenen worden al te vaak afgedaan als hallucinaties maar bijna iedereen heeft ze en ze verdienen meer aandacht want ze zijn 'levensveranderend'. De arts-filosoof Raymond Moody beschreef ze al in 1975 (in zijn Life After Life): een gevoel van (meestal) vrede, zichzelf waarnemen 'vanuit een dubbel ('fijnstoffelijk') lichaam', behaaglijk zweven in een fluwelen duisternis, het zien van engelen, paradijselijke tuinen en een 'wezen van licht', extase (zoals vermeld door Paulus van Tarsus), een ontmoeting met overledenen en een overzicht van het eigen leven en dat alles wordt dan ervaren als 'echter dan echt', wat de expert van Eersel er toe brengt te spreken over 'Near Life Experience' of 'Near Awakening Experience'. Maar die vervoering breekt abrupt en onplezierig af wanneer de bijna-dode wordt gereanimeerd.
Vanuit de kijk die stelt dat het brein de bron is van het bewustzijn, schrijft de wetenschap die ervaringen toe aan zuurstoftekort, endorfines en nog andere fysiologische processen. Echter, de (universele) BDE blijkt het leven van de betrokkenen ingrijpend te veranderen. Maar er is meer: in 2009 publiceerde dr. Moody ook getuigenverklaringen m.b.t. 'Gedeelde DoodErvaringen' (GDE) of ervaringen die de stervende met de omstaanders deelt, alsof zij aan de doodsbedvisioenen participeren.4
(Wordt vervolgd)
(J.B., 12 december 2024)
1Ludo Noens, Het ingebeelde universum. De ontregelende confrontatie met het onmogelijke, Aspekt, Soesterberg 2024.
– Om met de deur in huis te vallen want de tijd dringt...
OVT: Jazeker, de tijd is bijna op... ga door!
– Wat moeten wij nu denken van de toestand in de wereld, de oorlog, de toekomst?
OVT: Dat vraagt iedereen zich af!
– Maar niemand beantwoordt die vraag.
OVT: Niemand durft het antwoord op die vraag te geven!
– En waarom niet dan? Is dat iets om voor te vrezen?
OVT: Zeer zeker!
– Is het antwoord dan zo beangstigend?
OVT: Niet het antwoord is beangstigend, iedereen kent het trouwens. Maar niemand durft het uit te spreken!
– Nu moet ik u wel vragen het antwoord uit te spreken...
OVT: Dat kunt u ook!
– Is dat dan zo?
OVT: Ongetwijfeld. Maar u doet het niet omdat u bang bent.
– Ik voel nochtans geen vrees.
OVT: Wat voelt u dan wel?
– Onwetendheid, denk ik.
OVT: Onwetendheid? Wel, dat is hetzelfde als vrees; het is verkapte angst.
– Hoezo?
OVT: U weet het niet omdat u het niet durft te denken, zoals men iets niet kan omdat men het niet durft te doen. Denken is een vorm van doen.
– Nu wordt het wel abstract...
OVT: Helemaal niet.
– Vertelt u ons dan alstublieft wat wij niet durven te denken.
OVT: Omdat u het vraagt!
– Bij voorbaat dank.
OVT: Hebt u gisteren naar het nieuws gekeken? Het VRT-nieuws?
– U bedoelt het interview met die meneer van de zaklamp en de radio op batterijen?
OVT: Inderdaad: een spreekbuis van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, de NAVO, die op 4 april laatst leden die haar 75-jarig jubileum vierde.
– Ja?
OVT: En wat vertelde die meneer gisteren?
– Hij vroeg meer steun voor de verdediging van Oekraïne tegen de Russische aanvallen.
OVT: Steun?
– Ja, geld.
OVT: Kijk, dat klinkt al eerlijker. En was het een vraag om geld of was het een eis?
– Een aanbod, denk ik.
OVT: Een aanbod?
– Wel ja, in principe kan men dat weigeren... wij zijn toch vrije mensen?
OVT: Is dat zo? Zijn wij dan niet gebonden aan een verdrag?
– Jawel, maar...
OVT: Maar wat?
– Indien het een verplichting was, dan was het dwang en...
OVT: Waarom wilde die meneer dan geld?
– Voor onze eigen veiligheid!
OVT: Kijk, mijn beste, ik was hier net de krant aan het lezen, hier staat toevallig en artikeltje dat misschien wel toepasselijk is in deze kwestie. Doe mij een plezier en leest u het eens hardop voor!
– Dit hier?
OVT: Precies...
– “Een zestienjarige scholier kreeg donderdag na school klappen van enkele jongeren aan het station in Geraardsbergen, nadat hij had geweigerd om 100 euro te betalen aan een jeugdbende in ruil voor bescherming.”1
OVT: Begrijpt u het nu?
– Maar... u kunt toch niet de NAVO vergelijken met een jeugdbende!?
OVT: Kreeg de scholier een aanbod of was het een eis?
– Hij weigerde...
OVT: Maar hij had kunnen denken aan zijn eigen veiligheid!
– Maar de NAVO zal ons toch geen klappen verkopen!?
OVT: Kent u de tegenhanger van de NAVO?
– Bedoelt u het Warschaupact?
OVT: Het Warschaupact werd door Chroesjtsjov opgericht in 1955 als tegenhanger van de NAVO en het verenigt de communistische landen militair.2 Na de val van de Sovjet-Unie in 1991 werd dat het jaar daarop vervangen door de CSTO, de Collective Security Treaty Organization of de Organisatie voor het Verdrag inzake Collectieve Veiligheid.3
– Inderdaad...
OVT: U ziet toch aan de naam alleen al dat het telkens gaat om organisaties die zich tegenover het eigen volk uitgeven als hun 'beschermers'?
– Ja...
OVT: De NAVO en de CSTO, de westerse en de oosterse beschermingsorganisatie, toch?
– Ja...
OVT: Maar voor het oosten is de NAVO geen beschermer doch een mogelijke aanvaller, niet?
– Inderdaad.
OVT: En voor het westen is de CSTO eveneens geen beschermer doch een mogelijke aanvaller?
– Zo is dat...
OVT: De NAVO vraagt geld aan de westerlingen om hen te beschermen tegen de CSTO, die op haar beurt geld vraagt aan de oosterlingen om hen te beschermen tegen de NAVO, zo is het toch?
– Dat lijkt mij inderdaad het geval te zijn, ja...
OVT: En wie worden daar nu armer en rijker van, mijn beste?
– Het lijkt mij dat de NAVO en de CSTO allebei rijker zullen worden.
OVT: Juist. En waar halen zij hun rijkdom?
– Bij de bevolking, zowel in het westen als in het oosten, zo lijkt het mij.
OVT: En denk nu eens goed na, mijn beste: zou het enig verschil uitmaken indien de NAVO nu eens het oosten zou beschermen en de CSTO het westen in plaats van andersom?
– Wat bedoelt u?
OVT: Precies wat ik zeg.
– Maar dat is toch onmogelijk!?
OVT: Ik geef het u als gedachtenexperiment...
– Dat is wel heel abstract...
OVT: Negatieve getallen zijn dat ook en irrationele nog veel meer maar zij werken, daar gaat het om. Wel?
– U bedoelt dus dat wij...
OVT: Wij moeten ermee ophouden om te denken dat hier het westen tegenover het oosten staat met elk hun eigen verzekeringskantoor: het zijn de verzekeraars die tegenover het volk staan, dat zij uitbuiten. Ik val in herhaling: de oorlog is geen strijd tussen naties onderling; het ziet er wel zo uit maar dat is louter oogverblinding.
– Wat is het dan wel?
De oorlog is een klassenstrijd. Het zijn andermaal de rijken die de armen uitbuiten. Dat zag de joodse kunstenaar John Heartfield, alias Helmut Herzfeld ook al toen hij nog voor de aanvang van de Tweede Wereldoorlog in 1934 een collage maakt onder de titel: “Krieg und Leichen - Die letzte Hoffnung der Reichen”4 Het kunstwerk is actueler dan ooit.
– Maar is dat niet wat kort door de bocht?
OVT: Wie vertegenwoordigt de meneer van de zaklamp en de radio op batterijen?
– De NAVO.
OVT: En wie heeft het voor het zeggen in de NAVO? Zijn het de landen zonder wapens of zijn het de kernmogendheden?
– Zonder twijfel de V.S.
OVT: En wie heeft de macht in de V.S.?
– Dat is de president, zo vermoed ik toch?
OVT: En hoe komt de president van de V.S. in de V.S. aan de macht?
– Op democratische wijze, tiens...
OVT: Door een meerderheid dus?
– Inderdaad, dat is democratie...
OVT: En hoe komt men aan die meerderheid?
– Via een goed programma...
OVT: Ja, stel dat nu eens. Maar dat moet dan ook kenbaar gemaakt worden, veronderstel ik?
– U bedoelt: propaganda?
OVT: Reclame, inderdaad: geld! We zijn er bijna, mijn beste! Waar haalt men het geld?
– Bij winstgevende zaken.
OVT: En welke zaken brengen met de geringste inspanningen maximale winst? Denk aan het krantenartikel dat u zopas heeft voorgelezen.
– Maar...
OVT: Jazeker, er zal werd ergens een front nodig zijn waar de raketten opgebruikt worden nadat ze werden aangeschaft door de bange burgers zowel in het oosten als in het westen. Presidenten worden in het zadel gehesen door wapenhandelaars en voor wat hoort wat, zodat zij dan ook moeten zorgen voor een front waar die wapens geconsumeerd worden, overigens samen met het bloed van wie de dupe daarvan zijn.
(J.B., Hemelvaartsdag 2024)
Dit artikel en meer werk van hedendaagse auteurs kunt u ongecensureerd lezen in
Toen Hij gestorven was, kwamen zij naderbij, “en zij dobbelden om zijn kleren”.1 De verdeling van het resterende, buitgemaakte bezit geschiedde uiteraard volgens de wet, zodat niemand hen ervan kon beschuldigen een misdaad te hebben gepleegd. Maar dat zij na zijn dood om zijn kleren dobbelden, betekent wel dat zij Hem ook tijdens zijn leven hebben bekeken als louter een kapstok van wie ze het bezit nog niet konden roven zonder Hem naakt achter te laten en met hun daad in schande te vallen.
Het gaat hier om lieden die zich houden aan de letter van de wet en die er zelfs mee schermen, zoals degenen die Hij 'witgekalkte graven' noemde. De ontmoeting is hen vreemd, zij spreken niemand aan dan op hoogst leugenachtige wijze, zij 'bekijken' de anderen slechts in de betekenis van taxeren, inschatten, in het vizier nemen en dit met het oog op de aanval, het doden en het verslinden van hun prooi. Zij hebben de mond vol over God en over het eeuwig leven, zij beweren overtuigd te zijn van het hiernamaals en met de doden in contact te zijn geweest. Echter, hun daden laten er geen enkele twijfel over bestaan: hoe kunnen zij geloven dat de doden leven als zij zich na hun dood zo gedragen alsof dezen nooit geleefd hebben?
Ja, zij gedragen zich alsof hun doden nooit geleefd hebben, alsof zij altijd dood geweest zijn. Als zij bij leven met hen spraken, deden zij alleen maar alsof zij hen erkenden om daar op die wijze hun voordeel mee te doen, terwijl zij eigenlijk dachten in zichzelf: “Ik heb u ferm liggen!” Zij delen mensen in, in enerzijds degenen die zij vrezen moeten en anderzijds hen wiens goed zij begeren kunnen om het zich dan ook effectief toe te eigenen. Velen slagen er zelfs in om, zoals de kolonialen, de diefstal als een schenking voor te stellen, een zorg die zij dragen, een werk van christianisering en beschaving, en de moord als een vereeuwiging, zoals de rijmelarij getuigt op de zerken van de gesneuvelden voor het vaderland die dan door hen die zich hun vaders noemen terwijl zij slechts parasieten zijn want koningen en politici, helden worden genoemd en met een standbeeld uit beton weten de hypocrieten bovendien vanuit hun bunkers de dood van hun prestigeprooien voor te stellen als het eeuwig leven. Toen ik zopas over het jaagpad fietste, vloog voor mijn wiel een kraai op, die naarstig een soortgenoot het resterende vlees van de botten pikte.
Wat anders hebben wij dan nog te verwachten van ons lot dan de aanbidding van het totalitarisme als we dat lot al hebben bezegeld door elkander te verraden zodat we niet anders meer kunnen doen dan Orwells hoofdpersonage in het slot van zijn dystopische roman: “But it was all right, everything was all right, the struggle was finished. He had won the victory over himself. He loved Big Brother.”
Achter de beschreven euvels schuilt een kwaad dat zich met succes profileert als het ultieme goed en dat om die reden zo gevaarlijk is en zo vernietigend en dat is het streven naar vooruitgang en in het bijzonder de waan dat de mens kan en moet verbeterd worden. Als wij de eugenetica toepassen in de landbouw en in de veeteelt, wat houdt ons dan tegen om ook 'de mensen' bij te schaven? Het rampzalige is dat de criteria die gehanteerd worden met betrekking tot het graan en de kippen, nu ook gaan gelden voor de optimalisering van onze eigen soort, wat wil zeggen dat klakkeloos wordt aangenomen dat wij vooruitgang boeken als wij productiever worden, wij moet omzeggens meer eieren leggen. Dat gebeurt terwijl het probleem van de overbevolking en ook dat van de grenzen aan de groei, dat van de overproductie, allang heeft aangetoond dat maat moet gehouden worden. Men blijkt niet te begrijpen dat het opdrijven van de snelheid, de tijd niet kan stoppen, dat het opdrijven van de productie, op de uitputtelijkheid van energie en van grondstoffen botst, dat met het op de spits drijven van de concurrentie, de mens zichzelf belaagt.
Vooruitgang immers is een gebeuren dat sowieso plaats grijpt: de tijd gaat vooruit en niemand is in staat hem sneller of trager te doen gaan, hem halt te doen houden, er stukken uit weg te knippen of er seconden aan toe te voegen, hem om te keren of hem in kringetjes te laten lopen. De waan dat men vooruitgang zelf kan scheppen heeft te maken met de angst voor het zich in geijkte tred ontwikkelen van de dingen in die ene richting die niemand willen kan, naar steeds meer entropie en naar een gewis gedaan zijn. Het rustige voortstappen van de tijd, in gelijke tred, in de onherroepelijke richting van het niet langer bestaan, veroorzaakt een onrust die zijn gelijke niet kent: “Toen gij jonger waart, omgorddet gij uzelf en gij gingt, waar gij wildet, maar wanneer gij eenmaal oud wordt, zult gij uw handen uitstrekken en een ander zal u omgorden en u brengen, waar gij niet wilt.”1
En precies omdat dit voortschrijden onherroepelijk is en door niemand ooit te stoppen, ligt alles wat komen zal, allang vast: het is eigenlijk allang gebeurd. En dat wat komen moet, reeds in het verleden ligt, openbaart zich aan ons met onverschrokkenheid waar wij vaststellen dat het zozeer gevreesde reeds heeft plaatsgehad, dat het gekomen is zoals een dief in de nacht: zoals gevreesd of niet, met of zonder waarschuwing, zonder aan te kloppen, zonder vrees en zonder zich ook maar een ogenblik af te vragen of hij gewenst is, want dat raakt zijn koude kleren niet. “Wanneer gij eenmaal oud wordt, zult gij uw handen uitstrekken en een ander zal u omgorden en u brengen, waar gij niet wilt.”