Ik had ze gered van de straat. Op een dag zaten ze daar op hun hurkje. Zomaar. Bijeengebracht door de wind.
Wilde schoonheid. Overgewaaid. Zo krachtig dat ze waren neergestreken waar het niet kon. Bijna onder de banden van de nieuwe auto van de buurvrouw.
Ik nam ze voorzichtig in mijn handen. Droeg ze alsof ik ter communie ging tot in mijn tuin. En daar plantte ik ze in een potje. Toegegeven: een groene gevangenis. Maar gered van een wisse dood.
Ik streelde hun kopje nog recht. Ging in de ochtend kijken of ze de nacht en de transplantatie overleefd hadden. En Godzijdank ...
En zo ging het leven verder. Dat van mij en van hen. Tot vanmorgen. Allons voir si la rose ... de viooltjes in dit geval. Op het potje kleefde een zwarte slak. Ik werd er ziek van. Ik heb ze, helaas, niet vermoord.
Als een schrijn heb ik nu de restanten op m'n tuintafel geplaatst. Hoog en droog. Zouden de wortels het overleven? En terug ... ?
Voor mijn deur tussen de opengevallen groeven van het plein bloeien nu al weken enkele viooltjes. Menig buur heb ik bij de arm moeten nemen om hen te beschermen.
Dat gaat zo als je je plaats niet respecteert in de natuur of de maatschappij. Dan bestaat er veel kans dat je wordt vertrappeld.
Uvi
|