Jonge sla
Vraag nooit aan een schrijver 'waarom hij schrijver geworden is'. Dan hoor ik hem steevast antwoorden: "Aan een bakker vraag je toch ook niet waarom hij bakker geworden is."
Kijk, ik ben geen schrijver. Men vraagt het mij dus ook niet. Maar het antwoord zou ik wel kénnen. "Omdat ik geen groene vingers heb."
En dan verkneukel ik me al in de verdwaasde blik van de journalist. Een vraagteken in ieder oog. Want ik zou een groot schrijver zijn. Waarvan ieder woord een diepe betekenis had. Dat aanzet tot denken. Speculeren zelfs.
Want als je dan, als interviewer, het verwachte antwoord niet juist zou inschatten, dan zou het speculatieve aandeel kelderen van zo'n journalist. Een crash op z'n blazoen. Z'n collega's zouden hem immers professioneel uitlachen. De stiekemerds, stiekem, natuurlijk. En de anderen achter z'n rug.
Want in je gezicht ... daar zijn schrijvende arbeiders niet moedig genoeg voor. Zij trachten hun opinietje altijd als een addertje onder het gras of onder het tapijt te verbergen. Naargelang het seizoen. Zodat je erin of erop trapt.
Ach, ja, mijn antwoord...
Wel, ik kreeg van m'n vader geen groene vingers mee. Anders zou ik in een moestuin selder en porei kweken. Maar vooral veel jonge sla. Omdat Rutger Kopland daar zo'n mooi gedicht over schreef.
En als één van m'n kinderen dan zijn of haar plechtige communie deed, dan trok ik de nonkels mee langs het paadje van m'n vader. Om met zachte bewondering tussen de vruchten der aarde te wandelen. In de hoop een licht ontvlambare jaloesie te kweken. Terwijl de tantes de plaatselijke roddels aan de afwas verteerden.
Zo eenvoudig kan de wereld zijn. Die God schiep tot Zijn meerdere eer en glorie. En jij, ik in dit geval, als een groene god, zou dan monkelend aan m'n pijpje trekken. Want toen moest ik nog, jaren later, stoppen met roken. En wij, de nonkels, zouden even bij de jonge sla blijven stilstaan. En ze zouden niet aan Kopland denken, want van poësie hebben de meeste nonkels geen kaas gegeten. Hoewel, die natuurlijk, later bij het dessert voorradig zou zijn.
Maar ik, de ex-of-would-be-schrijver, zou dan erg weemoedig worden. En een opdringerige traan manhaftig tegen houden. Want in die tijd mochten mannen nog niet wenen. Zeker niet in de politiek. Maar ik dan, als een niet gevierde schrijver, want ik zou groenten kweken, zou zachtjes m'n ontroering weg lachen tussen al die ambachtelijke groene minnaars.
Spijtig toch, dat ik nooit schrijver geworden ben. Dan had ik kunnen antwoorden dat ik heel goed wist waarom ... En, helaas, vermits ik geen groene vingers heb, kweek ik ook geen jonge sla in september...
Gelukkig heb ik Kopland nog.
|