De dood kan je niet herschrijven.
Vrijdag, den dertiende, heb ik voor de eerste keer, dit jaar, m'n fiets van stal gehaald. Ook m'n tweewieler kreeg de kriebel. De winterbanden vol lente gepompt, de korte broek vanonder de motten gezocht, et voilà, daar reden we de wereld in.
Langs een gigantische bouwwerf waar kraanvogels de lucht bewolken. Afgespannen met hoge hekkens. Een machtige bank giet hier haar geld vol beton. The sky is the limit. Ik kén dat soort hooghartige oneliners.
En ja, tegen die metalen metaforen, hing zijn foto. Nog altijd. Hun foto. Een jongen en een meisje. Achter hen zie ik de zee. In de zon. Zij heeft een gedichtje geschreven. In de blauwe lucht. Voor hem.
Hij zou nu voor altijd in haar wonen. Op het strand. Van haar hart. Waar ze elkaar in de ogen keken. En wat zagen ze daarin? Hoop? Geloof? Liefde? Zij? En hij?
Of droomde hij al van de dood? Voor hij op de rug van zo'n kraanvogel kroop. En naar de 'hemel' sprong.
11 april 2006. Wij waren een jaar en twee dagen ouder geworden. Hij bleef voor altijd even jong.
De rozen in het potje hadden al lang hun water verloren. Da's normaal. Maar dat één jaar en twee dagen na zijn vertrek er geen verse rozen bloeiden... Dàt hield me bezig.
Ik keek nog even naar de zee. Naar het landschap van twee geliefden. De rossige droge restanten. En reed verder ...
Uvi
PS. Uit mijn dagboek van gisteren, knipte ik een stukje leven weg. Liet even m'n masker vallen. Ik kan nog beschaamd worden, merk ik. Ik wis een stukje leven. Herschrijf het zo. Virtueel lukt dat soms...
|