De stap van een Muze.
Lichtvoetig, was de titel. Het leek mij een 'epitheton ornans' voor een Griekse god. Liefst een godin. Maar hij, mijn blauwe god, gebruikte het als titel voor een column.
Hij schrijft lichtvoetig. Teder. Alsof het met een pluim gebeurt. Niet met een pen. Die krast in papier. Als een kraai in de lucht.
Neen, eerder als een spiritueel wolkje waarop een mystica glimlacht. Wellicht woont daar ergens in de buurt de Muze wel. Wazig als een aangedampte spiegel waarin de dichter zich meent te herkennen. Want een Muze moet zoiets zijn als een Engel. Zonder geslacht.
Voor mij is ze een verre vrouw. Gekleed als een herfstige ochtend. Wat gerijmd spinrag tussen de haren. Kastanjeogen. En lippen van letters. Maar voor een dame zal dat, vermoed ik, een zeldzame prins zijn. Misschien wel op een wit paard. Een gekuste kikker net terug van z'n reïncarnatie.
Misschien beledig ik mijn blauwe ridder nu wel. En ziet hij zich eerder als een helmboswuivende krijgsheer. Die gedurfde gedachten kleedt in tot aan de kin geharnaste letters. Ze infiltreert met puntige spitstechnologie in een wedloop van gewapende woorden. In de kosmos van het alfabet.
Maar neen, zo kén ik hem toch niet. Sommige mannen vechten tegen de tederheid. Alsof het de pest betreft. Of iets minder, een vrouwenkwaaltje in de menopauze. Want een man moet een macho zijn. Een beschermheer van vrouw en heerd.
Zo val ikzelf buiten de boot. Geen gulden spoor te bekennen. Geen veldslag. Geen tromgeroffel. Maar letters geparfumeerd met dauw. Gesluierd onder het ochtendlicht. Dat aarzelend een dag opent.
Liefst lichtvoetig. Als een zacht kabbelende zee. Waar ik straks langs de kustlijn stappen schrijf in het zand. Zo lichtvoetig dat ze verdwijnen voor ik ze heb opgetekend.
Uvi
|