Rit 6: Tignes – Col de la Madeleine (1993m) – Albertville (134km) / 1543 hm
Eindelijk zal ik de beruchte Col de la Madeleine welke reeds jaren op mijn verlanglijst staat op mijn palmares kunnen zetten. Vanuit een diep dal scheert de smalle weg zonder vangrail vooreerst hoog boven een diepe ravijn pal in de zon. Door een verkoelend bos en na een vlak stuk slingert de weg in een eindeloze reeks bochten door een lieflijk berglandschap omhoog. Na een rustpunt gaat het vervolgens zigzaggend met stijgingspercentages tussen 8 en 9 % naar de brede top vanwaar een fraai uitzicht over de bergen rondom.
Wakker geworden op de al weer zonnige morgen van onze laatste dag. Om 8h nodigt onze vriendelijke gastvrouw ons uit voor het ontbijt op de bovenverdieping aan de lange houten tafel. Met meer dan voldoende ingrédienten kunnen we van een voortreffelijk ontbijt genieten : vier soorten eigenbereide confituur, kaas en hesp smaken heerlijk bij een zacht streekbrood, afgerond met joghurt en vers fruitsap.
Ter info: Bart heeft na drie dagen tussen zijn bagage de zoek geraakte maar verharde broodjes teruggevonden!
Rond 9h verlaten we het gezellige B & B voor het 60 km verder gelegen Moûtiers aan de voet van de beruchte Col de la Madeleine.
De noordkant van de Col de la Madeleine (1993m) is 24,5 km lang, overbrugt 1543 m aan hoogteverschil en telt 22 haarspeldbochten. De gemiddelde stijging bedraagt 6,3 % met een maximum van 11 %.
De lange noordklim met startpunt in La Léchère (430m) leidt steevast over smalle asfaltwegen. Vanaf het kruispunt met de D97, voert de D94 vanuit het Isèredal steil omhoog. Aan 9% kruip ik de beboste helling op. Gelukkig krult dit eerste stuk van de klim in talloze haarspeldbochten, zodat ik de buitenbochten kan gebruiken om het goede ritme te vinden. Na 7 van die bochten, waar rechts een weg vanuit Pussy komt, wordt de klim gezapiger tot in Bonneval (970m) na 6,5km. Hier daalt de weg zelfs over een goeie kilometer naar het dal van de Eau Rousse op de zuidelijke helling van de Chaîne de la Lauzière. Ik passeer Villard-Benoit (1010m) voor een vrij vlak en landschappelijk zeer fraai stuk: naast de weg gaapt een diep ravijn. Vanop een hoogte van 950 tot 1050m loopt de weg een 5-tal km door een soort kloof waarbij de stijging terugvalt naar 1 tot 2%. Groot geschakeld haal ik een collega fietser in welke mij daarstraks in de klim voorbijstak. Na deze adempauze zigzagt de weg weer steil omhoog.met waarden tussen 7 en 9%. Eerst in La Thuile (1190m) na 13 km fiets ik in meer open terrein, waarin zich weldra een majestueus zicht openbaart: in het noorden schuift de Mont Blanc zich langzaam over de rotsklippen voorbij de Isère.
Vanaf Celliers (1355 m) wordt het in de laatste 10 km langzaam steiler, met uitzondering van één enkele km aan 11,3 %. De berg verandert van aanzien: het lieflijk groen karakter maakt plaats voor de onherbergzamere aanblik van het hooggebergte. Struiken, noch bomen bieden soelaas tegen de wind en de brandende zon. Ik kan ver voor me uitkijken. De klim blijft onregelmatig, waardoor ik regelmatig moet schakelen. Op het lang recht stuk welke nu voor de wielen ligt, krijg ik het gevoel dat het een stuk steiler is dan wat de wegpaaltjes vermelden. Na Celliers had ik eerst een 3tal km van bijna 10%, nu vlakt de helling weer tot de helft af om bij het ingaan van de laatste 4 km (na de skilift) weer met een ruk de hoogte in te gaan. Op het asfalt lees ik nog duidelijke aanmoedigingen voor het bekende broederpaar Andy en Frank (Schleck). Tot ongeveer 2 km voor de pas dien ik in de laatste haardspeldbochten nog hoge stijgingswaarden tot 9 % te overwinnen.
De pas zelf is gezegend met een wonderschoon uitzicht dat lang vraagt om te genieten. De belangstelling boven is groot op de zonovergoten pas. In het zuiden kijken we uit over de Maurienne vallei met zicht op de bergmassieven Cheval Noir, Ecrins, Grandes Rousses en Chaine de Belledonne. In het noorden de Tarentaise vallei met zicht op het massief van de Mont Blanc (4810m), het massief van Beaufortain met de Dent Blanche (4356m) en het Domaine de Valmore. Op het zonovergoten terras van restaurant La Banquise 2000 genieten we van overheerlijke bosbessentaart en cappuccino.
De Madeleine werd al 25 keer opgenomen in de Tour sinds 1969. Lucien Van Impe kwam 3 keer als eerste over de top. Michael Boogerd zou met 59 min.de snelste klimtijd op zijn actief hebben, sneller dan Pantani en Ulrich. Over de exacte hoogte van de col bestaan wat misverstanden maar deze werd officieel op 1993 meter opgemeten. Hoe dan ook het kleine verschil maakt niet uit dat hij als buiten categorie staat geboekt.
De afdaling welke niet ongevaarlijk, maar moeilijk, smal en snel is, doch waar ik me veilig en geamuseerd kan uitleven, verloopt probleemloos en zorgt niet alleen voor een waardige afsluiter van deze legendarische tourcol, maar spijtig genoeg ook van onze geslaagde bergfietsronde.
Beneden gekomen gaat de fiets definitief in de wagen en wordt de terugreis aangevat naar Lierke Plezierke en het vlakke Neteland.
Terugreis Albertville – Lier (920km)
Na een tankbeurt en middagmaal in de buurt van Albertville rijden we, na vier rustpauzes en lange verkoelende regenbuien onderweg, goed en wel Belgenland binnen om thuis te arriveren om 0h40.
Rit 5: Aiguilles – Col d’Izoard (2361m) - Col de l’Iseran (2764m) – Tignes (201km) / 2072 hm
Vanaf de zuidkant is de Izoard een van de lastigste cols maar zeker een van de allermooiste, waar zo vele heroische gevechten werden geleverd. Vooraleer het monument van Bobet en Coppi wordt bereikt gaat het door de Casse Déserte waar het extreem heet kan zijn en het op de tanden bijten is voor de laatste kilometers. Als hoogste, langste, en mooiste Alpenpas met een weg erover verdient de Col de l’Iseran terecht zijn status van ‘col buiten categorie’. Vanuit Lanslebourg loopt het 32km lange traject in de eerste zeven km geleidelijk op. Na 12km onvervalst plat worden de laatste zware 13 kilometers aangevat met stukken boven de 10%. De Col de l’Iseran is geen bijzonder steile berg maar hij is lang en hoog. Op weg naar zijn kruin is eeuwige sneeuw bijna een constante met het voordeel dat het nooit snikheet is.
Vrijdagmorgen, ontbijtbuffet om half acht. Zonder te zeggen dat we verwend worden, is alles aanwezig om een sportieve dag aan te vatten. Croissantjes, twee soorten brood, kaas, hesp, confituur, zachte broodjes, yoghurt, fruitsap, muesli, geen gebrek !
Met een goed gevoel kunnen we vroeg vertrekken voor een lange dagrit om twee uitzonderlijke alpencols te bedwingen. Met het zonnige weer zijn de verwachtingen hoog gespannen.
Na negen km, voorbij het Château Queyras, begint op de D902 de moeilijke klim naar de Col d’Izoard (2361m). Vanaf hier is de Col de l'Izoard 15,9 km lang, overbrugt men 1095 hoogtemeters en is de gemiddelde stijging 6,9 % (max. 12%).
De zuidkant is waarschijnlijk uniek in de Alpen.Rotspiramides en rotsnaalden raakten in puin en betoveren alles tot een bizar maanlandschap, de Casse Déserte. Op warme dagen heeft het asfalt aan de zuidzijde de neiging om te verzachten, waardoor een groot potentieel gevaar ontstaat - langzamer hier is vooral veiliger. De zuidelijke helling van de Izoard is ook een essentieel onderdeel van het fietsparcours Embrunman.Deze elk jaar op 15 augustus betwiste wedstrijd geldt met 3600 hm fietsen en 400 hm lopen als een van de zwaarste lange afstandtriatlons.
Aanvankelijk bedraagt de stijging 5-8%, maar om Arvieux - gelegen op 4 km achter de afslag op 1544 m - herhaaldelijk onderbroken door korte vlakke stukken. Vanaf hier tot de Casse Déserte vergroot de stijging over 8 km met constant 8-10%.
Het moeilijkste stuk gaat tot aan het begin van de haarspeldbochten kort na Brunissard (1760 m). Van Arvieux tot hier loopt de weg pal rechtdoor, zonder enige terugval van de verworven hoogte. Blij dat ik aan het begin van de haarspeldbochten gekomen ben, maar de stijging neemt zeker niet af. Het gevoel verbetert en ook de uitzichten worden beter, daardoor al wordt het wat lichter. Vanwege de vrij constante stijging, ondanks de hoge stijgingsgraad, kan ik een relatief goed ritme aan houden. Aan het Casse Déserte wordt de stijging door een lange lichte helling van ongeveer 500m onderbroken. Hier zet ik me even aan de kant om dit unieke natuurverschijnsel in aanschouw te nemen: het onherbergzame landschap van keien op 2220 meter van meer dan 2 km en 140 hoogtemeters voor de top. Even verder aan het monument van Coppi en Bobet kan ik me laten vereeuwigen met deze beroemde tourhelden. Met vergelijkbare stijging als daarvoor kan ik 2 km verder de pashoogte bereiken. Redelijk wat belangstelling boven waaronder twee atleten die de berg opgelopen zijn. Na een foto aan de hoge zuil vinden we in het winkeltje de gepaste souveniers. Hierna stap ik in de wagen want er wacht ons een verplaatsing van 120 km over Italie om in Lanslebourg te geraken aan de voet van de Iseran. Vanuit Briançon rijden we over de Col de Montgenèvre en steken via talloze tunnels de Italiaanse grens over waar we tanken en langs de weg een middagpauze houden. Terug in Frankrijk na de Col du Mont Cenis op weg naar Lanslebourg is de temperatuur tot 32° opgelopen.
De beklimming van de Col de l’Iseran (2770m) begint met een lange aanloop van 19 km tot Bonneval sur Arc en is op 4 km na nagenoeg stijgingsvrij te noemen, daar slechts ongeveer 400 hm dienen overwonnen te worden.Iets verder begint de werkelijke klim, en op goed 13km dienen de resterende 977 hm beklommen te worden tegen gemiddeld 7,3 %. Om geen tijd te verliezen rijden we de Col de l’Iseran op tot in Bonneval sur Arc op 1835m, waar ik de beklimming aanvat. Hier oversteekt de route met een 180 gradenbocht naar links de rivier en bereikt enkele honderd meter verder de berghelling. Terwijl op sommige 1000m lange vlakke stukken nauwelijks hoogte gewonnen wordt, bedraagt op de resterende route de stijging bijna overal minstens 8%. Eerst voert de route ongeveer anderhalve kilometer uit het dal de helling op voordat ze nog steeds sterk stijgend terug en boven Bonneval links in een zijdal voert. Na 4 km, de vorige piek was meestal 8-10%, bereik ik hier het eerste vlakke stuk van ongeveer een kilometer.Met voor het eerst langere secties van boven de 10% volgt de volgende stijging aan de rechter kant van de vallei.Na 9 kilometer bereik ik op ongeveer 2500 m hoogte de volgende vlakke plek van meer dan 1000 meter.De 2,5 km lange slotklim voltrekt zich bij 8-11% vooreerst bochtenloos de vallei volgend. Enkel in de laatste 1000m liggen nog een paar bochten.
Op de brede top met het typische kerkje is het zalig genieten van het uitzicht over de besneeuwde bergtoppen en gletsjers. Voor het eerst doe ik deze prachtige klim vanuit Bonneval, wat het ondanks de lange omweg meer dan de moeite waard maakt. Het is kwart over vijf als we in de wagen de bochtenrijke afdaling aanvatten met schitterende uitzichten. Boven langs het stuwmeer volgt door een reeks van tunnels en galerijen, een 7 km lange bijna vlakke passage naar de dam.De verdere afdaling zonder bochten volgt het dal op de rechter kant. De afslag in Tignes naar Les Brevières brengt ons naar ons laatste verblijf, het Chalet Colettine. We zijn aangenaam verrast door de typische authentieke sfeer en inrichting van dit voortreffelijk B & B en de vriendelijke ontvangst. Voor het avonddiner kunnen we terecht in het naburige restaurant in het dorp. Met een grote gevarieerde salade, een pizza enduro of spaghetti carbonara en twee dubbele pressions worden de verbruikte calorieën op peil gebracht. Een kleine wandeling in de avondlucht in het dorp met zicht op de dam zorgt voor een zalige nachtrust.
Rit 4: Pra Loup – Col de Vars (2108m) – Col d’Agnel (2748m) – Aiguilles (125km) / 2582 hm
De Col de Vars is een grote Alpencol die met meer dan 1000 m hoogteverschil behoort tot de zwaarste cols van Frankrijk. Tot aan St. Paul sur Ubaye is het een lopende col, maar in de laatste 5 kilometer komt men nog enkele flinke uitschieters boven 10% tegen waar men best het ritme hoog houdt en dat gedurende een dik half uur. De zware Col d’Agnel is de op drie na hoogste col in de Alpen met een smalle weg die kronkelt door de groene alpenweiden. Door de extra zware laatste kilometers in de ijle lucht naar de top is het moeilijk om een constant ritme te vinden wat hem tot een topklim maakt die beloont met een geweldig uitzicht.
Reeds vroeg klaar kunnen we omstreeks 8.30 h met de wagen uit Pra Loup vertrekken, waar we eerst nog wat vers fruit opslaan. Het weer blijft zomers met alle verwachtingen voor een mooie dag. De weg naar de Vars ligt aan de afslag van de D900 op 7km buiten Jausiers.
De Col de Vars (2111m) is 14,1 km lang en overbrugt 801 hoogtemeters aan gemiddeld 5,7 % met een maximum tot 12 %.
Voorbij recente wegenwerken na Les Gleizolles (1310m) stap ik op de fiets op een paar km voor St. Paul (1468m). De twee passerende fietsers lijken me geen partij te zijn. Op de brede weg met minder verkeer dan gevreesd volgt de route zwak stijgend de loop van de rivier. Slechts achter de twee tunnels net voor St. Paul bereikt de helling korte waarden tot 5 %. Op de resterende 8 km blijven nog 640 hoogtemeters te overwinnen. De weg leidt naar links voorbij het dorp. Direct bij de afslag begint de eerste steile helling. Met 6-8% stijging slingert de weg er zich naar boven. Ondanks het nog te overwinnen hoogteverschil duurt deze stijging niet lang. Na ongeveer 2500m vlakt de weg weer af en leidt op 1660m naar Melezen, de laatste nederzetting beneden aan de pas. Hier begint de eigenlijke klim. Met een gemiddelde van 9%, en bijzonder in de eerste helft met lange stukken van maximaal 12% stijging, klimt de weg in de laatste 5 km met waarden van boven het gemiddelde. Met lange rechte stukken en vijf serpentines klimt de weg continu steil omhoog. Voor het eerst krijg ik een aangenaam zicht op het diep onderliggende dal. De pas zelf ligt diep ingesneden en biedt weinig uitzicht. Na de nodige foto’s en souverniers plaatsen we ons op het zonnige winderige terras van het restaurant voor een cappuccino. De afdaling naar Guillestre (1000m) bedraagt 19 km langs de rivier Le Chagne met onderweg de skidorpen Les Claux en Vars. Voorbij dit dorp daalt het spectaculair met haarspelden en knappe uitzichten, voornamelijk op de stad Guillestre. Hier gaat het rechts af op de D902. Weldra rij ik door het smalle dal van de Guil waar het enkele kilometers langs hoge rotskloven en tunnels voert. In het nauwe dal ‘Combe de Queyras’, ingesneden door de rivier de Guil, is het 7 km genieten van het enorme werk van de natuur. Dit alles maakt deel uit van het Parc Naturel Régional du Queyras. Waar het dal zich sterk verbreedt wordt op de stromende rivier drukgekanood en geraft. Op de brede bochtenrijke weg wordt er ook intensief gefietst en gemountainbiked.
In het op een hoge rotspunt prachtig gelegen Château Queyras (1380m), waar we onze middagpauze willen houden, is het wegens de nauwe doorgang file en aanschuiven voor Bart. Ik slaag erin om een parkeerplaatsje vrij te houden vlak onder het imponerende kasteel.
Terug op weg begint een paar kilometer verder in Ville-Vieille (1360m) aan het kruispunt met de D5 de klim naar de Col d’Agnel op de grens met Italie.
De Col d’Agnel (2744m) is de op 3 na hoogste Alpenpas, is 21km lang, hv 1381m, stijging 6,6 %, steilste km 9,4 %. De Giro d’Italia heeft de Colle dell’ Agnello de laatste jaren liefst 4 keer aangedaan, maar een klinkende naam is het nog steeds niet. Toch heeft deze col alles in zich wat een wielerfanaat mateloos fascineeert en motiveert. Lang, steil, hoog en zwaar met een route naar de top waar maar heel weinig verkeer rijdt.
De route kruist de Guil en volgt hier de naar het zuiden buigende vallei van de Aigue Blanche richting St. Veran. Vanaf het begin klimt de weg met meestal 6 tot 8% op de oostelijke helling steil omhoog en biedt lonende uitzichten op het steeds dieper wordende onderliggende en beboste dal. Na korte tijd zie ik rechts in de vallei een opvallende rotsfiguur boven de bomen, ‘demoiselle coiffée’ genaamd. Na 5 km bereik ik Molines-en-Queyras.
Hier verlaat ik het dal en draai door het dorp naar links een zijdal in en moet direct een korte steile helling van 10% overwinnen. Na 8 km is de stijging sterk gedaald. In de volgende 5 km kan ik me wat herstellen voor de slotklim. In een zachtaardig en dromerig landschap dat er al eeuwen bijligt sinds de legers van Hannibal en Caesar hier passeerden, voert de route bochtenarm door een brede vallei. De weg verliest ten opzichte van de rivier hoogte en nadert langzaam de rivier.
De rechterkant van de vallei is begroeid met naaldbomen, op de linkerkant is de weg omsloten door een dicht grastapijt. Halverwege bereik ik op 1997m hoogte Fontgillarde, waar de tijd heeft stil gestaan in het laatste dorp voor de pas. Dan loopt de weg rechts langs de rivier. Rechtdoor wordt geleidelijk aan het daleinde de overgang zichtbaar.
Ongeveer 8 km van de pas kondigt zich een eerste steile helling aan van de slotklim. Nog eenmaal vlakt de route kort af voordat het werkelijk steil wordt. Bij minstens 8 tot 10% loopt de weg rechtdoor langs de rivier. Daarbij ziet de stijging er aanmerkelijk minder steil uit dan ze werkelijk is. Verzwarend evenwel is dat de toename onregelmatig is en meermaals boven 10% gaat. Met een stevige wind in het nadeel zijn een paar rustpauzes zeker niet te versmaden. Hierdoor haal ik telkens weer dezelfde collega in die zich een eind voor mij uit met verenigde krachten naar boven wroet. Eerst boven 2400m kan ik na twee maal twee haardspeldbochten het ritme herstellen. Ik heb nu een weids uitzicht op de vallei – op de achtergrond zijn zelfs de besneeuwde toppen van het Ecrins massief ten zuiden van de Col du Galibier te herkennen. Een blik op de Monte Viso wordt me echter door de wolken vanuit Italië onttrokken. Ongeveer een kilometer voor de pas bereik ik aan het daleinde een te overwinnen rotswand. De weg slingert zich vanuit het zuiden direct naar de pas en twee korte serpentines scheiden me van de overgang. Bij goed weer moet het uitzicht vanaf hier overweldigend zijn, maar drijvende wolken verhinderen het zicht op de Pain du Sucre (3208m) en de Monte Viso (3841m). De harde stevige wind maakt de temperatuur op de eenzame top weinig genietbaar. Na wat foto’s besluiten we om in de wagen af te dalen naar het hotel in Aiguilles (1435m) op goed 25km rijden. Na wat tijd en moeite kunnen we ons installeren in het prima verblijf ‘Les Balcons de Combe Rousset’. Van op het tuinterras met een verdiende koele pint kunnen we van een geslaagde fietsdag spreken. Dineren in het stijlvolle restaurant doen we met een fijn menu van een gevarieerde salade, rundsvlees met aardappelgratin, plattekaas en chocoladecake met vanillesaus, dit alles bij een fles rosé Côte de Ventoux. Goed terecht gekomen genieten we van een korte avondwandeling in de koele berglucht alvorens we ons te slapen leggen.
Wo. 5/8 Rit 3: Pra Loup – Col de la Bonette/Restefond (2802m) – Pra Loup (90km) / 1600 hm
Duizenden droomden ervan en werden simpelweg omvergeblazen door deze unieke ervaring... Het bordje net buiten Jausiers kondigt de ultieme uitdaging aan: ‘Route de la Bonette/Restefond 2807 m - Plus Haute Route d'Europe’. Gecatalogeerd als extreem moeilijk wegens lengte en hoogte is de 24 km lange klim met 1600 hoogtemeters erg gelijkmatig met percentages die schommelen tussen 7 en 9 procent. Behalve dan die ene uitschieter: 1 kilometer aan meer dan 10% bij Cabane Noire op een hoogte van 2160m. Doseren is dus de boodschap als men de top wil bereiken. Eens boven zijn zowel het zicht als het gevoel hetzelfde: adembenemend!
Opgestaan met de zon, opklimmend temidden van een wolkenloze hemel, maak ik me na het schamel ontbijt op voor de ultieme klim naar het dak van onze bergfietsronde.
In Barcelonnette op de smalle D902 langs de Ubayerivier en verderop op de gevaarlijke D900 naar Jausiers, is het fietsen met een onveilig gevoel, ondanks borden met uitwijkindicaties tot 1,5m voor fietsers. Een opgelucht gevoel wanneer ik eenmaal buiten het dorp het bord passeer met de afslag (1220m). Vanaf hier zijn het 22,1 km naar de Bonette, elke kilometer wordt het aangegeven met een informatiebord, die de Bonette looft als de hoogste bergpas van Europa. Tot op een hoogte van 1550 meter na iets meer dan 6 km ligt de gemiddelde hellingsgraad nog steeds met 5,5-7 procent binnen de grenzen, vervolgens heb ik tot 20 kilometer nauwelijks secties om een adempauze te nemen (7-9,5% gemiddeld). De pas heeft echter met uitzondering van een kort 16 percentstuk geen overmatige piek hellingen, maar kan zeer ritmisch zijn. Bijna de gehele klim ben ik blootgesteld aan direct zonlicht en ben content om na een goede 12 km Gasthof Halte 2000 te bereiken. Goed om een adempauze te nemen is ook na 17 km het Lac des Essaupres (2370 m), waar de helling voor een kort moment nalaat en voorbereidt op de laatste 7 km. Bij kilometer 20 laat de pas eindelijk na als ik de vervallen Restefond barakken heb bereikt (2600 m).Hier slingert de weg tegen de berghelling op voordat ik op 2715m de feitelijke overgang Col de la Bonette voor mij zie liggen. Vanaf hier is het nog ongeveer 1,5 kilometer op de trappers staan tot aan 2802 m naar de Cime de la Bonette, een waardevolle omweg voor al dat gezwoeg. Voor de tweede keer sta ik boven op Europa’s hoogste col. De belangstelling valt nog binnen de perken waaronder de meeste fietsers en motorrijders en waar het om beurt aanschuiven is voor een foto aan de grote herdenkingssteen. Het panorama over de massieven van de zuidelijke Franse Alpen en de Mercantour is adembenemend en reikt zelfs tot aan Nice. Terug afgedaald langs de andere zijde tot aan de splitsing van de weg naar St. Etienne-de-Tinée houden we even halt aan de kapel het Oratoire de Notre Dame Très Haut. Een hulpeloze fietser komt op ons af en vraagt om water, wat begrijpelijk is omdat op deze erbarmelijke hoogte helemaal niets te verkrijgen is. Volgens plan wil ik de zuidkant van de Bonette 4 km afdalen tot op de Col de Raspaillon (2513m) maar omdat we 7,5 km verder nog geen plaat gezien hebben, houden we hier onze middagpauze langs de weg. Wanneer ik de broodjes wil bovenhalen blijkt dat er bananen inzitten. Het waarom zal de hele week een mysterie blijven. Hierna is het opnieuw 7,5 km klimmen aan 8 tot 9% en krijg ik nu het zicht te zien op de andere kant van de col. Boven gekomen aan de wegsplitsing naar de Bonette, begin ik direct aan de afdaling naar Jausiers. Het uitstekend wegdek maakt veel fietsgenot mogelijk. Wachtend op Bart hou ik halt aan het Gasthof 2000 voor een drink en souvenier. Het is er druk want bijna iedere fietser pauzeert er. Na een laatste stop aan het Lac waar ik van heel hoog en ver Bart’s traject heb kunnen gadeslaan, daal ik verder de col af. In Jausiers waar het meer dan 30 graden is, brengt een verfrissend ijsje hoognodig wat afkoeling, zodat ik mij verder op weg zet naar Barcelonnette. Hier kan Bart mij, na een vergissing bij het kruispunt, op het juiste traject zetten naar Pra Loup. Er wacht me nog een laatste klim. Voor de tweede maal deze week fiets ik de overroepen berg op om probleemloos mijn totaal geklommen kilometers vandaag op 36 te brengen.
Gegevens van de dag: 94 km – tijd 5h 30min – gemid. 17,1/h – 2100 hm.
Op het terras worden we door onze vriendelijke hotelbaas op een gratis rondje getrakteerd bij het napraten over de geslaagde dag.
Op het avonddiner genieten we bij een koel biertje van een pizza boterham als voorgerecht, vis met groenten en gekookte aardappelen met mosterdsaus als hoofdschotel, de gebruikelijke kaasschotel en meringue als dessert.
De avond valt over Pra Loup en zo ook over ons driedaags verblijf hier. Morgen wachten ons nieuwe wegen!
Rit 2: Pra Loup – Col d’Allos (2247m) – Col des Champs (2045m) – Col de laCayolle (2326m) – Pra Loup (129km) / 3500 hm
De Col d'Allos is een klassieker die maar liefst 34 keer beklommen werd in de Tour de France. De weg zelf loopt langs de prachtige Gorges du Bachelard. Het eerste stuk van 7 km heeft maximale percentages rond 8%. Nadien kan men even wat op adem komen in het dorpje Agneliers. Daarna is het krachten doseren in de haarspeldbochten die naar de top slingeren want het is nog 10 km aan 7%. De smalle weg van de Col des Champs loopt door prachtige alpenweiden langs een diep ravijn. Sommige passages van de Col de la Cayolle zijn uitgehouwen in de rotsen en zijn een paradijs voor fietsers. De weg passeert via Bachelard, langs de smalle 'gorge' naar Bayasse, van daaruit blijft er nog 9 kilometer aan zigzags en haarspeldbochten te beklimmen, met een gemiddelde van 7%.
Wakker geworden na een verkwikkende nachtrust wacht ons vandaag een zware bergrit, terecht de koninginnenrit met liefst 3500 aan hoogtemeters. De klassieke rondrit met de drie bekende cols blijft voor elke wielertoerist een gedroomde uitdaging. Voor mij is het de tweede maal en ik kies nu voor de tegenovergestelde richting.
De twijfels die ik had voor een schamel ontbijt blijken gegrond te zijn. Het Franse ‘continentaal ontbijt met brood, brioche en sinaasappelsap’ is voor een fietser op zijn minst belachelijk te noemen. We redden ons dan maar met koffie, melk, suiker en confituur. Voor de lunch vragen we aan de vriendelijke hotelbaas ieder twee ( ?) belegde broodjes voor onderweg. Verwonderd kijken we op en beseffen dat we met één exemplaar verzekerd gaan zijn tegen opkomend hongergevoel!
Het is licht bewolkt bij 18° als ik me om half negen aan het hotel in het zadel hijs en de afdaling aanvat. Beneden aan de afslag rechts op de D908 vermeldt de plaat : ‘Col d’Allos 16,4 km - Alt. 2250m - Dénivelé : 1029m sur 16,4 km - Pente moyenne : 6,4 %’ .
De D908 begint langs de helling aan hoogte te winnen. Vooreerst is de weg nog steeds relatief breed, auto's duiken zelden op. Ik haal redelijk vlug een paar vroege fietsers in die mijn ‘bonjour’ beantwoorden. Weldra kruis ik het viaduct Pont du Fau en het asfaltlint tussen de pijnbomen, struiken en rotsen verengt zich geleidelijk tot een paar meter. Links ver beneden de weg laat zich de diepe snede van de Gorges du Bachelard raden, de kloof waardoor de D902 naar Cayolle leidt. Ten slotte buigt de route onverwachts naar rechts af en opent het uitzicht op het zijdal van Malune, dat wordt gedomineerd door heldere rotsen van de 2900m hoge Séolane. Langs de helling wordt deze vallei nu omcirkeld in een wijde boog. Enige liften laten vermoeden dat hier in de winter meer drukte heerst, maar in de zomer hebben chauffeurs de pasweg bijna voor zich alleen. Na de omsluiting van het uitgestrekte zijdal biedt zich een fantastisch uitzicht aan over de tegenoverliggende Bachelard vallei met de weg naar de Col de la Cayolle. Die naar Allos klimt nog een beetje verder langs de helling, het dunner wordende boombestand bevestigt dat het niet ver meer kan zijn! Als ik me afvraag waar de weg over het zadel leidt, buigt hij eenvoudigweg naar rechts af om de betrekkelijk weinig spectaculaire pas te bereiken. Hier bevinden zich een paar eet- of souvenirkraampjes. Het verroeste passchild (2247m) is volledig overplakt en nog minder aantrekkelijk dan 26 jaar geleden. Toch een landschappelijk mooie klim met een aantal lonende uitzichten en dat op verkeersarme wegen met een matige stijging zonder abrupte hoogteverschillen.
Boven op de berg staan we even stil bij de fatale vliegtuigcrash van 24 maart welke hier op minder dan 10 km afstand moet plaats gevonden hebben.
Vervolgens stort ik me in de afdaling naar het skioord La Foux d’Allos (1792m) waar de haarspelden achter de rug liggen. Voorbij Allos (1491m) gaat het 8 km steevast rechtdoor bergafwaarts langs de Verdon waar het groot mes wordt bovengehaald. In Colmars (1260m) aan het Fort de Savoie wacht Bart me op voor de onopvallende afslag welke naar de Col de Champs leidt.
De Col de Champs (2087m) is een klim van 12 km met 872m hoogteverschil tegen 7 %. Op de smalle straat met slechte asfalt en watergeulen, begin ik vooreerst over een reeks strakke haarspeldbochten aan hoogte te winnen. De temperatuur is fel gestegen en ik begin last te krijgen van de vliegen rond mij. Voor het eerst wordt ik hiermee in de bergen geplaagd. Met tientallen komen ze op me af en dansen met me mee. Vertwijfeld rond me heen slaan, op de trappers gaan staan, of versnellen, niets helpt! Ik zie voor mij een fietser die net als ik met een zwerm vliegen moet afrekenen. Hopelijk is dat hogerop bij lagere temperaturen niet meer het geval. Hoewel in het bos af en toe lonende uitzichten worden aangeboden door de bomen, zoals een blik beneden in de Verdon vallei, blijft de weg in het bos en bereik ik ongeveer halverwege de route een café met parkeerplaats. Ook hierna blijft de boomgroei nog steeds behouden, maar geleidelijk wordt ze lichter, de openingen worden steeds vaker en groter. Ten slotte bevrijdt de weg zich volledig van het groene frontpaneel en presenteert het uitzicht op het tegenoverliggende bergmassief. Dra begin ik zelfs de pashoogte te raden, maar het moet gezegd dat de weg een iets hoger doel heeft gesteld. Er volgen nog een paar bochten met zicht terug naar de Verdon vallei richting Allos, dan is ook het hoogste punt van de pasweg bereikt.Volgens de kaart is de pas 2045m hoog, het passchild wijst echter 2087m aan, omdat de weg ietwat boven de eigenlijke pas voert, die wordt doorkruist door deelse erosie-insnijdingen. Rechts in het zuiden bieden de 2700 meter hoog uitstekende rotsen van de Frema groep een geweldig uitzicht. Het verkeer op de route is gering, de stijging zelden zwak, maar nergens echt heel zwaar. De meer schilderachtige uitzichten biedende kant ligt echter in de afdaling, die ook een prachtige route en betere weg biedt. De 16,5 km lange bochtenrijke afdaling naar St. Martin d’Entraunes (1009m) op een gedroomd wegdek maakt genieten op de fiets onvergetelijk. Ook Bart beweert met de wagen te hebben genoten. Bijna samen beneden geraakt is het tijd geworden voor de broodjes en we vinden een kleine parkeerplaats in het dorp waar de zon nu definitief door het wolkendek gebroken is wat de temperatuur doet oplopen tot 28 graden. We zijn over halfweg en staan aan de voet van de laatste Col de la Cayolle.
Over een afstand van 20,5 km dienen 1291 hoogtemeters overwonnen te worden naar een hoogte van 2326m. De gemiddelde stijging bedraagt 6,3 % met pieken tot 10 %. Vanuit St. Martin d'Entraunes (1050 m) gaat het de eerste 6 km langs de beek door het steeds nauwer wordende dal van de Var omhoog tot na Entraunes. Kort na het dorp volgen de eerste haarspeldbochten, in aansluiting slingert de weg zich langs de helling boven het nu vrij diep ingesneden dal verder omhoog. Twee korte tunnels, een brug en wat meer haarspeldbochten verhogen de klim, totdat ik uiteindelijk Estenc bereik. Vanaf het met bloemen versierde terras van het café aan de rechterkant heb ik overigens een prachtig uitzicht terug op de bergketens die in de bestaande route zijn ingelijst. Ineens begint er wat regen te vallen, maar dat zal van geen belang zijn; een paar km verder is het over en is het wegdek droog gebleven. Na het dorp gaat het eerst een beetje vlakker door een dromerig idyllisch bergdal met bloeiende weiden, ingelijst door naaldbos, en omringd door rotsen. Gelukkig ontmoet ik hier zo goed als geen auto’s, daar het moeite vergt om mijn blik op de smalle rijbaan te blijven houden. Aan het einde van de hoge vallei, wanneer de bloeiende weiden terug komen, komt weer onvermijdelijk de vraag op, hoe de weg uit deze omringende rotsen gaat geraken. Het antwoord volgt door een bocht naar links en de doorgang door een kleine tunnel met een uitzicht op de laatste twee of drie honderd serpentinevolle hoogtemeters naar de pas. Deze worden begeleid met een fantastisch uitzicht over de vallei, terwijl mijn benen inspanningen doen en mijn zintuigen van genot profiteren. Zo bereik ik eindelijk de nogal onopvallende pas op 2326m hoogte waar de temperatuur 14 graden is. Na een foto aan de grote steen met hoogteindicatie kan ik me ten volle uitleven in de kronkelende afdaling naar Bayasse waarbij de teller soms in de buurt van de 60/h komt. De smalle kronkelende weg door het klovendal van de Bachelard langs rotswanden, afgezet met boordstenen en bezaaid met korte onoverzichtelijke bochten staat bekend als één van de beroemde ‘balkonwegen’ in het land. Wanneer Bart me halfweg als enige inhaalt kan ik me zonder veel moeite op veilige afstand in het zog planten. Omdat de weg maar weinig ruimte laat voor fouten slaagt hij er niet in om me uit het zicht te rijden. Samen komen we beneden aan de weg naar Pra Loup waar ik in de wagen stap. Met 118 km op de teller, een tijd van 6h 40min en gemid. 17,6/h zijn we beiden enthousiast over de waardige afsluiting van deze gedroomde fietsdag. Hiermee kon ik het prestigeuze “Brevet Circuit des 3 Cols” zij het dan niet geregistreerd op mijn naam brengen. Na een paar koele pinten op het terras zetten we ons aan tafel voor het diner. De kok vraagt nog 10 minuten geduld voor de “fromage”. We laten het voortreffelijk raclette diner goed smaken bij een gekoeld biertje en sluiten af met chocomouse. Met een op en top volle maag wordt het na een kleine wandeling vlug kamerrust.
Met als hoogtepunt de Col de la Bonette / Restefond, de “hoogst verharde weg over de Alpen” en de beroemde Tourcols Allos, Cayolle, Vars en Pra Loup begint onze bergfietstoer dit jaar in het zuidelijke Alpengebied rond Barcelonnette. Via de minder bekende supercol Col d’ Agnel en de heroische Col d’ Izoard gaat het noordwaarts om via de imposante Col de l’ Iseran de met sneeuw bedekte alpentoppen over te steken en te eindigen bij de zware en beruchte Col de la Madeleine.
Heenreis : Lier – Les Thuiles (1050km)
Na een vlekkeloze nachtrit over Luxemburg, Nancy, Lyon en Grenoble, stuurt de GPS ons even de boer op in de buurt van Gap. We bereiken tegen de middag met één enkele tankbeurt onze vertrekplaats Les Thuiles in de vallei van de Ubaye, gelegen in het hart van de zuidelijke Alpen, de Alpes-de-Haute-Provence, met Barcelonnette als hoofdplaats.
Rit 1: Les Thuiles – Super Sauze (1705m) – Barcelonnette – Pra Loup (1630m) (36km) / 1075 hm
Super Sauze is de ideale opwarmer om aan onze tour te beginnen. De klim begint met een lang recht stuk dat steeds steiler wordt, met een piek van 10% net voor het dorpje Sauze. Na een lichter lopend middengedeelte klimt de weg via een wijde bocht verder naar het skigebied Super-Sauze. Pra Loup is op het eerste zicht een eenvoudige beklimming, maar toch... het was op deze helling dat Eddy Merckx zijn zwanenzang kende in de Tour de France van 1975. Een paar stroken van 10% vormen het zwaarste deel van de klim en dat laat zich voelen. Het wegdek is van uitstekende kwaliteit en ook het panorama op Barcelonnette mag er zijn. Na 35 jaar eindigde dit jaar de 17e rit van de Tour weerom in Pra Loup.
Les Thuiles (1100m) is een klein dorp in de vallei van de Ubaye met op de achtergrond de rotsachtige pieken van de Grande Séolane (2900m). Na de hoog nodige tankbeurt kan ik me omkleden in een snackbar in het dorpje. Een bestelde omelet met cappuccino en een banaan zorgen voor de nodige energie. Het is kwart na de middag als ik aan mijn eerste tocht begin bij volle zon en 25 graden. Evenwijdig aan de hoofdweg volg ik de N109 naar Barcelonnette maar vergis me aanvankelijk in Les Guérins waar ik na één steile km (tot 16% ?) bergop terugkeer. Ook Bart komt me tegemoet om de juiste weg te kiezen. Langs de Ubaye gaat het nu 7 km door een groene omgeving tot in Barcelonnette (1135m) waar na 2,5 km aan de brug de weg naar Le Sauze begint.
Vanaf Barcelonnette is de klim 10,4 km lang. Over deze afstand dien ik 575 hoogtemeters te overbruggen. Het gemiddelde stijgingspercentage is 5,5 %. Op een mooi wegdek en een recht stuk is het voor het eerst op de trappers staan in een paar haarspeldbochten voor het dorp Le Sauze (1380m) dat na 5 km wordt bereikt. Ik hou even halt en poseer voor een foto bij het immense hotel waar ik ooit logeerde. Vijf km verder, waarvan nog twee steile aan 9% naar het skidorp Super Sauze (1705m), eindigt hier de klim die me de juiste opwarming heeft bezorgd.
Het authentieke skiresort, beschut gelegen aan de voet van de Chapeau de Gendarme (2685m), dat dateert van in de jaren 30 en een wat verouderde indruk laat, straalt een vredige rust uit. Frankrijks beste skiester Carole Merle groeide er op en bracht het meerdere malen tot wereldkampioene (zes keer wereldcup reuzenslalom en Super G).
De mooie afdaling op het lichtlopende asfalt is genietbaar en verfrissend met uitzicht op Barcelonnette waar het linksaf slaan is langs de Ubaye. Na 2,5km op de D902 is de afslag naar de col d’Allos om even verder rechtsaf de weg naar Pra Loup op te draaien. Dit moet ook het tourpeloton gedaan hebben nu een week geleden. In de weide tegenover de afslag ligt nog een reuze houten fiets en het asfalt staat volgekalkt met de kleurrijke aanmoedigingen voor Purito (Rodriguez), Nibali, Poels en Colombia. De klim naar Pra Loup is 1630m hoog over 8,9 km aan een gemiddelde van 5,3 % en een hoogteverschil van 507m. Langs de weg staan paaltjes met afstand, hoogte en stijging. Na 3km op 1146m begint de echte klim en gaat het over 5 haarspeldbochten en één km aan 10% naar de top.
Pra Loup maakte op 13 juli 1975 een keerpunt in de wielergeschiedenis mee toen Eddy Merckx op 2 km van de aankomst zijn gele trui en zesde touroverwinning verloor aan Bernard Thevenet. ‘Le Tombeur du Cannibale’, een heugelijke plek voor de chauvinistische Fransen, een plek van ontgoocheling voor Belgische wielerfans. Deze plek zal voor de hele wielerwereld voor altijd onuitwisbaar zijn maar waarom op zulke overdreven en belachelijke wijze?
Na een foto en wat bezinning rij ik het skiresort binnen op zoek naar de vermoedelijke maar verdwenen aankomstlijn.
Pra Loup 1975, 1980, 2015, een overschatte en gewone wielerberg die een myte werd. Terecht slaagde Jos De Schoenmaker erin om in 1980 op respectabele wijze de eer van zijn kopman te herstellen en Simon Geschke was dit jaar een oververdiende winnaar. De ware helpers hebben iets rechtgezet op de ‘wolvenweide’. Dat heb ik dan ook maar voor mezelf gedaan!
Pra Loup ligt op een soort balkon dat bedekt is met lariksen en dat een fabelachtig uitzicht biedt op het dal van de Ubaye. In Pra Loup 1500, het woongedeelte, staan traditionele huizen. Pra Loup 1600, één van de grootste skigebieden van de Alpen, bestaat uitsluitend uit hotels en winkels en is tegen verwachting in redelijk druk bezet door toeristen en sportievelingen.
We vinden ons hotel aan de rand van het dorp. ‘Auberge de Pra Loup’ bestaat 50 jaar en heeft ouderwetse kamers en weinig luxe. Toch zijn we gediend met de vriendelijke hotelbaas en het degelijke diner. We zetten ons met een verdiende pint op het zonovergoten terras tot aan het avondmaal om 7 uur.
Met een gemengde salade als voorgerecht, rundsvlees met aardappelen en groenten, een kaasschotel, en fruitsalade als nagerecht bij een fles rosé kunnen we onze eerste dag afsluiten. Na een kleine wandeling leggen we ons vroeg te bed om de verloren slaap in te halen.
Een coureur is pas een coureur als hij een koersklakske draagt. Een waarheid als een koe voor elke actieve wielrenner, doorwinterde wielertoerist of fervente wielerfan.
Dit belangrijk onderdeel van de koerskledij maakt een rennersoutfit niet alleen kompleet, maar vergemakkelijkt de sportman in het uitoefenen van zijn sport, verhoging van comfort dus. Vroeger, voor de invoering van de helm, bood het bescherming van je haardos tegen vuil tijdens regen en slecht weer en tevens tegen al te felle zonnestralen. Hoe dikwijls zag je niet tijdens wedstrijden in grote hitte, dat een bidon werd leeggegoten over het petje heen; reken erop dat het een verkoelende werking had.
Praktisch was het ook om het petje over de valhelm te dragen. Daardoor ontstond er een luchtlaag tussen hoofdhuid en petje, waardoor deze luchtlaag ook verkoelend kon werken. Het vormde als het ware een isolerende laag, en omgekeerd, met koude, bleef het hoofd bovenop een beetje warmer.
Het was ook gebruikelijk het petje achterstevoren te dragen. Na verloop van tijd ging de klep soms voorover klappen op een moment dat men het niet verwachte en kon ze voor de ogen vallen. De klep van achteren geeft een extra bescherming voor de nek want een zonnesteek ontstaat immers aan de achterkant van de nek. Petje achterstevoren en over de valhelm heen, dat was jaren lang de meest gevolgde toepassing van het koerspetje.
Het koerspetje is uitgegroeid tot een bekend stijlicoon binnen de wielersport. Toen de helm nog niet verplicht was droeg iedere coureur een wielerpetje met de naam van de sponsor erop. Een extra mogelijkheid van de rijdende reclamezuilen die door de sponsors optimaal werd benut.
Koerspetjes zijn al zo oud als het fietsen zelf maar sinds de helm definitief zijn plaats heeft verworven in de standaard uitrusting van een wielrenner zie je ze minder. Maar ook onder je helm kan je ze prima dragen, helemaal als het weer slechter wordt. En dat kan ook met stijl!
De koerspet is er niet altijd geweest. In den beginne gingen coureurs de boer op met baretten en wollen mutsen. Zeg nog eens dat Roger De Vlaeminck uit zijn nek kletst, als hij fulmineert dat het er vroeger zwaarder aan toe ging.
Later kwam de koerspet. Bij de Fransen beter bekend als de ‘casquette’. Het koerspetje kende haar hoogtepunt tussen de jaren ’60 en ’80. Een beetje wielrenner verliet het huis niet zonder het karakteristieke hoofddeksel.
De doodsmak van Andrej Kivilev in de tweede etappe van Parijs-Nice – de Kazachstaanse renner droeg geen helm op die fatale 11 maart 2003 – betekende een flinke opdoffer voor het koerspetje. Prompt dwong de UCI de helmplicht in alle wielerwedstrijden af.
Veiligheid is een goede zaak. Ongewild verzeilde het koerspetje daardoor wat in de vergetelheid. Daar had ook de ongeziene hegemonie van Lance Armstrong een aandeel. De Texaan bracht niet alleen zijn halve apotheek mee naar het Tourpodium, maar ook de oer-Amerikaanse baseball cap.
Anno 2014 heeft dit lompe Amerikaans geval in het profwielrennen duidelijk het pleit gewonnen van zijn verfijnde, stijlvolle Europese voorganger. Een droevige evolutie.
Wij blijven halsstarrig bij ons koerspetje zweren. Het hebbeding heeft dan ook talrijke voordelen, ongeacht het seizoen. Bij drasjhonden zoals Rigoberto Urán houdt het de weerbarstige manen uit de ogen.
Bij renners uit de school van Bradley-ééntjen is geentje – Wiggins houdt het het alcoholzweet van de avond tevoren uit de ogen. En wie over een biljartbal zoals de aimabele Ludo Dierckxsens en wijlen Marco Pantani beschikt, kan er zijn kletskop mee warm houden. Al zweerde die laatste bij zijn bandana.
En wat te denken van de ‘inverted flip’? Philippe Gilbert kennen we als de man die in 2011 zowat alles won wat er te winnen viel. Nadien werd hij ontvoerd door buitenaardse wezens die hem vervingen door een inferieure dubbelganger. De ‘inverted flip’ is zeer handig in de regen. Zowat elke wedstrijd dus, in de ondergelopen postzegel die aardrijkskundigen België noemen.
Ik hou van nostalgie, ik hou van vroeger want dat doet mij herinneren aan mijn eerste kennismaking met de wielersport. Als kleine gast verzamelde ik Rizzla prentjes van renners en ik had een volledig Soloalbum met foto’s van Rik Van Looy. Uit de krant noteerde ik alle wieleruitslagen in een aparte schrift. Wanneer moeder me naar de kruidenier stuurde waar men TV had, bleef ik er kijken naar het beeldverslag van de Tour. De gazetjes van Het Volk met uitslagen waren ’s avonds op straat te koop bij luid roepende gastjes met hun gele klakskes.
Die dag met de klas op schoolreis stonden wij in Wimmertingen, in de buurt van Tongeren opgesteld langs het parcours van de Ronde van Frankrijk 1962. Het was die fameuze 2de rit van Spa naar Herentals waar mijn idool Rik Van Looy zich in zijn eigen stad onbegrijpelijk liet verrassen door André Darrigade. De lange doortocht van de tourkaravaan was een speciale belevenis en ik kon met mijn centjes een geel klakske bemachtigen van het Franse wielermagazine Miroir Sprint, samen met een paar magazines. Dat gele plastic klakske heb ik jaren gekoesterd als een relikwie. De Franse wielermagazines heb ik verslonden en maakte dat ik elke maand op mijn fiets naar de stad van mijn idool reed voor de nieuwste uitgave die daar te koop was.
Met wat kan je kinderen blijer maken dan met een koersklakske van hun favoriete renner, merkenploeg of sponsor? Ook gele en groene klakskes van de Tour, roze van de Giro en regenboogklakskes kunnen de ogen van jonge fietsertjes doen blinken van trots. Het geluk dat je als kind mocht ervaren blijkt bij vele wielerfans aanstekelijk te zijn. De verzamelaars van klakskes zijn waarschijnlijk niet te tellen. Je moet het als fietstoerist meegemaakt hebben op onze grote TC Nete tochten naar Avoriaz, of Alpe d’Huez wanneer ’s morgens aan het ontbijt iemand als wijlen Danny Landuyt ons elke dag kwam verblijden met nieuwe klakskes. De moraal in de groep werd ermee op zenit gezet en dat voor de ganse dag.
Om de ode aan het koersklakske netjes (?) af te sluiten komen we uit bij Kevin Seeldraeyers met een ongewone toepassing. Op 20 mei 2009 was Kevin in de Giro met een puike prestatie 20ste geëindigd op 1'34" van Di Luca. Hij pakte zelfs vijf seconden op zijn concurrent voor de witte trui, Thomas Lövkvist. “Maar er zat eigenlijk meer in”, mokte Seele achteraf. “Ik had last van diarree vandaag, en moest twee keer het bos in spurten. Toen ik een derde keer moest, ging het veel te snel in het peloton. Dus zat er maar één ding op: me laten afzakken naar de volgwagen, truitje uit en broek naar beneden. En dan kakken in een koersklakske, dat ze onder mij hielden”. (grinnikt) Comfortabel is anders!
Geen sport die zo onderhevig is aan modegrillen als de wielersport. Het volstond dat Johan Museeuw in Parijs-Roubaix een stofvod rond zijn haarimplantaten bond om de rage van de bandana te lanceren. Er dook in de Tour een renner op met zweetbandjes rond de pols en een week later zag je alle wielertoeristen rondrijden met zo’n belachelijke indianenlapjes.
Deze trend, overgewaaid uit de tenniswereld, was eind jaren 90 populair in het wielrennen en werd gedragen door onder andere Marco Pantani en Johan Museeuw. Toen men echter het dragen van een fietshelm verplichtte, verdween dit hoofddeksel van het toneel.
Een bandana is oorspronkelijk een grote zakdoek die om het hoofd of hals wordt gedragen. De zakdoek is vierkant van vorm. Het woord is afkomstig van het Hindi woord bandhana, dat “binden” betekend. Om de bandana als hoofddeksel te kunnen dragen, moet de zakdoek éénmaal diagonaal dubbelgevouwen worden. Uiteindelijk knoop je de punten aan de achterzijde van het hoofd. De bandana kan je hoofd warm houden, je haren uit je gezicht houden, je haren verborgen houden of zelfs haaruitval onzichtbaar doen lijken.
De oorsprong van de bandana is onmogelijk te achterhalen. Volgens het Hindi woord bandhana - ook bandannoe gespeld - is het de benaming voor een vrolijk en traditioneel gedessineerde Indiase halsdoek van katoen. Het was ook de geliefde halsbedekking van werkmannen in de 18e eeuw. Bandana’s zijn ook deel geworden van de folklore en mode van de Amerikaanse cowboys. En wat dan met de Hollandse boerenzakdoek of foulard? Van tijd tot tijd komt de bandana weer in de mode, meestal als bedekking van het hoofd.
De in de jaren 70 in de VS ontstane rivaliserende straatbendes, de Crips en de Bloods waren herkenbaar aan hun blauwe en rode bandana’s. Hulk Hogan, een van ‘s werelds grootste worstelaars, werd bekend met een gele bandana in zijn outfit. Wie kent hem niet Björn Borg, de tennisser die altijd een zweetband droeg? Voor hem was de zweetband bedoeld om zijn haren uit zijn gezicht te houden maar zeker ook om het zweet op te vangen. Tegenwoordig is Rafael Nadal degene die een bandana om zijn hoofd bindt om te presteren op een center court.
De Bandana is echt doorgebroken in het wielerpeloton dankzij wijlen "de piraat" Marco Pantani.Wielrenners en mountainbikers dragen een helm en deze is niet geheel gesloten aan de bovenzijde. Dit kan vervelend zijn omdat er wind, kou en neerslag doorheen komt of omdat je enorm zweet. Steeds vaker zie je dat deze sporters een bandana onder de helm dragen.
Roubaix 10 april 2000. “Eerst verkocht Johan Museeuw heel Roubaix een zoen met zijn twee vingers tegen de bestofte lippen. Dan volgde een dankgebaar met de ogen naar de hemel gewend. Maar vooral de beweging die de Leeuw van Vlaanderen nadien maakte, blijft de wereld bij als hét beeld van Parijs-Roubaix 2000. Wiegend op zijn fiets, rechtervuist gebald in de lucht, showde hij het publiek zijn linkerbeen”.
Alzo beschreef Hugo Coorevits in het “Nieuwsblad” de legendarische overwinning van de man die twee jaar door tegenslag tot op de bodem van uithouding en karakter moest gaan om een prestatie neer te zetten die de wereld met verstomming sloeg. De echte leeuw die zijn klauwen had laten zien op het blauwe vodje textiel, zat tussen stof en zweet strak vastgesnoerd op zijn hoofd.
Die beelden zitten nog op het netvlies van elke wielerliefhebber. De Leeuw, bandana op het hoofd en de ogen verstopt achter een te grote zonnebril, rijdt de vélodrome op en wijst net voor de finish ostentatief naar zijn gehavende linkerknie. “Dat deed ik om de mensen te bedanken die me tijdens die moeilijke momenten zijn blijven steunen” , aldus Johan. Het onwaarschijnlijke litteken op de linkerknie is een blijvende verwijzing naar die gitzwarte periode.
De kracht en de ambitie waarover de Leeuw die dag beschikte kon wel niet aan de bandana gelinkt worden, maar het was een ideale lancering voor het stukje stof dat prompt de wielerwereld had veroverd. Marco Pantani had in 1998 met overmacht zowel de Ronde vanFrankrijk als de Ronde van Italië gewonnen met in beide rondes twee etappezeges. Voor de Tour was het de eerste Italiaanse overwinning in meer dan dertig jaar. Hij droeg altijd een bandana en had een afbeelding van een piraat op zijn zadel. En wachtte Marco Pantani niet tot op de laatste klim om zijn bandana af te gooien en zijn verschroeiende rush naar de top in te zetten?
Op zaterdag 6 mei, een maand na Parijs-Roubaix, kon ik via een actie van “Het Nieuwsblad” een exclusieve Johan Museeuw bandana bestellen aan 500 frank. De opbrengst ging integraal naar het kinderkankerfonds. Meteen verkocht voor de bandana, vertoonde ik mij bescheiden en trots onder de wielertoeristen met mijn aanwinst. Ik kwam onder de indruk van de kwaliteiten van de originele Buff. De functionele colsjaal was gemaakt van elastische, naadloze, onderhoudsvriendelijke microvezels en kon heel gevarieerd als bijv. sjaal, hoofdband, muts en haarband worden gedragen. Dankzij het Thermal Insulation Level 1, geïntegreerde UV-filter, antibacteriële zilvervezels en ademende alsmede vochtregulerende eigenschappen, overtuigde de bijna gewichtsloze multifunctionele doek door een uitstekend draagcomfort en een merkbaar verfrissend effect bij elke activiteit.Vanaf de eerste dag maakte de bandana deel uit van mijn outfit en dat zou niet meer veranderen.
Eigenlijk heb ik het vroeger nooit gehad met koerspetjes. Buiten het feit dat ze nuttig en populair zijn voelde ik me er niet vertrouwd mee en had het gevoel dat ze niet pasten bij mijn look. Liefst van al fietste ik zonder hoofddeksel want ze belemmerden mijn spontaan en vrij fietsgevoel. Nog steeds kan ik slechts ten volle van een leuke fietstocht genieten wanneer ik onbevangen met mijn haardos in de wind aan het rijden ben. Voor het zweten en klimmen nam ik mijn toevlucht liever tot een zweetband, die mij nuttiger en leuker om dragen leek.
Het verklaart dan ook mijn spontane aanpassing aan de bandana.
De bandana werd vlug onmisbaar bij iedere kleine of grote fietsuitstap. Op onze Compostelatocht in de zomer van 2000 fietsten wij met een verkoelend effect door de onherbergzame vlakte van de Tierra de Campos, gezwind op kop van het peloton, de bandana op ons hoofd, Pantani en Museeuw achterna.
Wanneer drie jaar later de helmplicht werd ingevoerd ook bij de fietstoeristen, bleef ik nog lang zweren bij mijn bandana. Een helm was nu helemaal niet comfortabel en hinderlijk op het hoofd. Met tegenzin, indien echt nodig en bij slecht weer, probeerde ik mij te vergenoegen met dit lompe hoofddeksel. Wanneer met de tijd dan toch bijna iedereen met een helm uitgedost was en ik als een der laatsten in de pelotons met vrije haardos bleef fietsen, maar wel goed de risico’s beseffend, heb ik er mij sinds een aantal jaren toch aan gewend gemaakt. Een helm biedt toch meer veiligheid. Gedragen onder de helm biedt de bandana bovendien bescherming tegen wind, koude, neerslag en zweet.
Vorige zomer met de Vriendenkringrit Berlaar-Postel hielden we middagpauze op de markt in Retie. Met vier besloten we onze boterhammen in het café te nuttigen, terwijl de overige leden op het zonnige terras hadden plaats genomen. Bij een volgende stop in Meerhout taste ik vergeefs naar mijn bandana die onder mijn helm moest zitten. Bij afname in Retie had ik mijn helm met bandana onder mijn stoel gelegd. De bandana moet er blijven liggen zijn. Met mijn reservefiets gestart, drie maal lek gereden en mijn “leeuw” kwijt, werd het een complete pechdag! Thuis gekomen ben ik onmiddellijk in de wagen gestapt om in Retie in het café mijn vertrouwde hoofdsjaal te gaan ophalen. Het zou een groot gemis geweest zijn met het oog op mijn geplande vakantiebergtrip.
Op de LM-Classic in Ertvelde, een rit met wat hellingen uit de Vlaamse Ardennen, stond ik startklaar toen het plots begon met regenen. Ik verkoos nog vlug om de bandana te wisselen voor een koerspetje onder mijn helm en spoedde mij naar de wagen. Een regenwerende klep is zeker geen luxe voor een brildrager. Het was zo een van die zeldzame dagen waar je voortdurend van de ene vlaag in de andere rijdt. Klein bier echter vergeleken bij het laatste exemplaar. Als je, eindelijk bijna droog geraakt, op 10km van het einde een wolkbreuk te verwerken krijgt, geen weg van een fietspad kunt onderscheiden en geen schuilplaats vindt, kun je niet anders dan je lot aanvaarden waardoor je er als het ware zelfs nog plezier aan beleeft. Thuis was dat plezier vlug over toen ik mijn bandana miste. Deze moet ik bijna zeker buiten de wagen laten vallen hebben. Na veertien jaren fietsplezier was ik mijn Vlaamse leeuw kwijtgeraakt, dit keer voor goed.
Een mens beseft soms hoe gewend hij is geraakt aan bepaalde kleine dingen als die er niet meer zijn en de waarde die hij eraan hecht. Waarom zou ik naar Retie gereden zijn om een vergeten stukje textiel? Er moest een kans bestaan om aan een andere leeuw te geraken, maar hoe? Veertien jaar na een actie in de krant was de kans onbestaande en Museeuw zelf zou ze wel aan zijn vrienden uitgedeeld hebben. Op het internet gesurfd en met succes want er kwam een aanbieding op een tweedehands site voor een gloednieuw exemplaar.
Voor 20 euro plus verzendkosten bood Nadine uit St. Martens Latem mij een nieuwe bandana aan. Ik schreef het bedrag over en kreeg mijn Buff thuisgestuurd. De originele verpakking met de Indiaan kende ik nog van toen. Het was voor mij een mooi verjaardagsgeschenk dat ik niet gauw zal vergeten. Het toeval wil dat we een controlestop hadden op het parcours in haar dorp aan de Leie de dag dat ik er mijn bandana verloor.
Toen ik haar het verhaal vertelde kreeg ik volgende E-mail: “Dag Rolf, eerst en vooral: gelukkige verjaardag! Wat een speciaal verhaal, gelukkig kent het uiteindelijk toch nog een goede afloop. Ik wens je veel prachtige fietstochten toe met de bandana! Vriendelijke groeten, Nadine”.
Ik neem me voor om haar deze zomer op een fietstocht met de bandana eens een bezoekje te brengen om haar te bedanken. Ik zal haar dan kunnen vertellen dat ik een week nadien mijn verloren Vlaamse Leeuw heb… teruggevonden tussen mijn bagage!