De weg naar de Hel is lang en eenzaam.
Zuchtend en kreunend sleepte ze haar lelijk vet lichaam traag en log over de
slecht geplaveide in rood gehulde weg, nu en dan pijnlijk een voet omslaand.
Haar versleten kleren absorbeerden zo goed als niets meer. Her haren
waren vet van vervuiling en in plaats van de heerlijke geuren van door haar
minnaar geschonken dure parfums verspreidde ze nu zweetachtige stank.
Bang en trillend vervolgde ze zo goed mogelijk de bijna oneindige weg,
angstig uitkijkend naar duivels die zich achter hagen en bomen verschuilden
om dan ineens luid tierend tevoorschijn te komen om met hun zwarte zweep
als razend hun vers vee af te ranselen. Tja, deze weg afleggen was niet zo’n
pretje als met een luxueuze wagen erop uit gaan en op zonnige terrasjes
cava te gaan drinken, samen met enige bordjes lekkere versnaperingen natuurlijk.
Of om te proberen hun echtgenoot te vermoorden om te kunnen
erven en maandelijks een niet te versmaden weduwenpensioen op te strijken.
Moeizaam bewoog ze zich voort, aangepord door het gehuil van andere
reizigers die, alhoewel reeds zowat kapot geslagen, nòg meer zweepslagen
te verwerken kregen. Huilend en wenend sleepte ze zich verder, gevolgd door
een tweetal grijnzende duivels, hun bebloed materiaal klaar voor gebruik.
Nog slechts bijna dode maar nog rillende karkassen lagen langs de kant
van de weg, stil en eerbiedig smekend om alstublief te mogen sterven.
Maar duivels kennen geen genade. En terecht.
Wie naar de Hel gaat moet maar weten dat hij er per slot om gevraagd heeft.
Die moeten maar aanvaarden wat hen te wachten staat.
Sed lex dura lex. Zo zij het.
|