mijn intresse voor vlinders wil ik met jullie delen.
04-09-2011
Papilio zalmpxis.
Papilio zalmoxis is een opvallende vlinder uit de tropische bossen van Afrika.In landen als Liberia,Ivoorkust,Ghana,Kameroen,Nigeria,Gabon,Congo en Zarië komt deze 'blauwe reuzenpage'voor. De bovenkant van de voor- en achtervleugels is helderblauw,de onderkant daarentegen lichtgrijs. De kleur van het lichaam is heldergeel.De vleugelspanwijdte bij vrouwtjes is maximaal 15 centimeter, bij de mannetjes maar liefst 17 centimeter. Hoewel met name de mannetjes veel gevangen worden,staat deze bijzondere page niet bekend als een bedreigde soort.
Het vuurvlindertje komt zowel in koude als in zeer warme gebieden voor in Noord-Afrika, Europa, Azië en Noord-Amerika. De vlinder is geen echte trekvlinder, maar koloniseert snel nieuwe terreinen, waar de waardplanten veldzuring en schapenzuring groeien. De vlinders vliegen van begin mei tot eind oktober in twee tot soms wel vier generaties. Het half volgroeide rupsje overwintert verscholen tussen de bladeren in de strooisellaag. In het voorjaar groeit de rups snel en verpopt in een losmazige cocon. Mannelijke vuurvlindertjes zijn territoriaal. In uiterlijk is er weinig verschil tussen de geslachten.
Deze vlindersoort komt voor in India, Pakistan, China, Birma, Maleisië, Indonesië en de Filippijnen. De rupsen, die giftige stekels hebben, leven in groepjes van vijf tot zes dieren bij elkaar op passiefloraplanten. De vlinders zelf zijn ook giftig. Ze waarschuwen daarvoor met de opvallend rode kleur bovenop hun vleugels. In rust hebben ze hun vleugels boven het lichaam tegen elkaar gevouwen. Dan is aan de onderkant het patroon te zien dat doet denken aan geschreven regels in een boek. Daar heeft de vlinder de naam ook aan te danken, want biblis betekent boek.
Dit is een tropisch blauwtje met een verspreidingsgebied dat zich uitstrekt van de Molukken en Papoea Nieuw-Guinea tot in het noordoostelijk deel van Australië. De rupsen van dit blauwtje eten de bladeren van de Alphitonia excelsa. Deze plant groeit in bossen met een open structuur. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes rusten graag bovenop bladeren, die op een hoogte van ongeveer twee meter boven de grond hangen. Kenmerkend voor de vlinders van dit geslacht is de opvallende witte band over de bovenkant van de vleugels. Ook aan de onderkant is die band bij de mannetjes en vrouwtjes aanwezig. Daar wordt het wit omgeven door een smalle band van prachtige lichtgroene weerschijnkleuren. De vleugelspanwijdte van deze Danis danis is zo'n 3,5 tot vier cm.
De bonte bessenvlinder of harlekijn, komt voort in Europa en in de gematigde gebieden van Azië. Het bontgekleurde vlindertje heeft een spanwijdte van 4 centimeter.Hij vliegt in juni en juli. Er is één generatie per jaar.Deze vlinder is lange tijd bestreden in verband met de schade die de rupsen aanbrachten aan struiken van de kruisbes en de aalbes.Ook de sleedoorn en hazelaar worden door de rupsen gegeten. De bonte bessenvlinder overwintert als rups op de waardplant. In het volgend voorjaar eet hij knoppen en jonge blaadjes. De rups verpopt in een spinsel in een opgerold blad. De vlinders vliegen vooral 's nachts,maar zijn ook overdag te zien.
Landkaartje » De voorjaarsvorm en zomervorm van deze vlinder zien er totaal verschillend uit. De vlinders die in het voorjaar vliegen zijn oranje, de zomervlinders hebben een donker uiterlijk. Dit heeft te maken met de hoeveelheid licht en warmte die de pop krijgt. Er bestaat ook een mixvorm: half oranje en half donker. Kijk eens op de meidoorn, bosdruif of marjolein om ze te zien.
Icarusblauwtje De bovenkant van de vleugels van dit kleine vlindertje is bij het mannetje blauw en bij het vrouwtje bruin. Sommige vrouwtjes hebben een sterke blauwe bestuiving, maar er komen ook bruine vrouwtjes voor. De vlinders voeden zich met nectar van vooral vlinderbloemigen en vliegen meestal laag boven de vegetatie. Ze brengen de nacht door in groepjes, waarbij ze met de kop naar beneden in de vegetatie hangen.
De waardplant voor de rupsen van de dagpauwoog is de grote brandnetel. De zwarte rupsen zitten in grote groepen samen en vreten ganse groepen netels kaal.
Dagpauwoog (Inachis io) vleugelwijdte van 45-65 mm. De ogen op de vleugels doen inderdaad denken aan de ogen van een pauwenveer. De 4 opvallende oogvlekken op de bovenkant van de vleugels, dienen echter om vijanden af te schrikken. Dagpauwogen zien we al vroeg in het voorjaar vanaf april en mei verschijnen en ook nog eens van juli tot en met september. In de winter trekt de dagpauwoog zich terug onder bladeren of tussen spleten en kieren van een tuinhuisje of zolder. Zodra de lente zich laat voelen, komt de dagpauwoog terug naar buiten.
Het klein geel weeskind is op het eerste zicht een onopvallende bruingrijze nachtvlinder. De soort dankt het geel in haar naam aan de fel gekleurde achtervleugels. Deze nachtvlinder behoort tot de familie van de weeskinderen, een familie van grijze of bruine motten met mooi gekleurde ondervleugels. Waar de naam weeskind haar oorsprong vindt, is minder duidelijk. Vermoedelijk verwijst dit naar de eenvormige, grijsbruine kleding die weeshuiskinderen vroeger droegen.
Lange reis
De soort hoort thuis in Zuid-Europa. Zijn leefgebied strekt zich uit van Bulgarije tot Zuid-Frankrijk. Het exemplaar dat in Merelbeke werd gevangen, had er dus een lange reis opzitten. Het indivdu vertoonde beschadigde vleugels, mogelijk sporen van de verre trektocht. Dat deze zuidelijke gast richting West-Europa zwerft, gebeurt zelden. In Groot-Brittannië werden de laatste dertig jaar drie exemplaren van het klein geel weeskind gemeld. Voor de rest werd de soort nog niet eerder in West-Europa waargenomen De laatste jaren vestigen zich steeds meer zuidelijke insectensoorten in onze regio. Door de hogere zomertemperaturen en zachtere winters kunnen sommige mediterrane soorten hier voor het eerst overleven. Of het klein geel weeskind zich in België zal kunnen handhaven, is maar zeer de vraag. De rupsen van deze nachtvlinder voeden zich vooral met bladeren van wintergroene eiken, zoals de steeneik, een boomsoort die in België van nature niet voorkomt.
Vergeten meerderheid
Nachtvlinders (of motten) behoren tot de vlinders. Maar nachtvlinders vormen de vergeten meerderheid: van de 2476 Belgische vlindersoorten zijn er slechts een honderdtal dagvlinders. De kennis over nachtvlinders is vooralsnog heel beperkt. Aan welke biotopen zijn bepaalde soorten gebonden? Met welke plantensoorten voeden de rupsen zich? En vooral: hoe gaat het nu eigenlijk met onze nachtvlinders? Komen er soorten bij of verdwijnen er juist soorten? Veel vragen waarop we nauwelijks een antwoord kunnen geven. Een atlas van de nachtvlinders van Vlaanderen of België en een Rode Lijst over hoe het met elke soort is gesteld, zijn dringend nodig. Enkel op basis van een degelijke wetenschappelijke kennis, kunnen immers juiste beschermingsmaatregelen worden genomen voor bedreigde soorten.
De maand juni kent de zogenaamde "vlinderdip" een periode van een aantal weken dat er vergeleken met de periode ervoor en erna weinig vlinders te zien zijn. Dat komt omdat van een aantal vlinders de eerste generatie is uitgevlogen (overleden) en de tweede generatie nog niet aan vliegen toe is (ei, rups en pop). In juni verschijnt wel de prachtige Distelvlinder in de natuurgebieden maar ook bij u thuis kan hij in de achtertuin neerstrijken. De Distelvlinder is een trekvlinder die ieder jaar vanuit zuidelijk Europa en noord Afrika in juni onze streken bereikt, hij komt trouwens nog een stuk verder want hij wordt tot in Noorwegen en IJsland gezien. Andere trekvlinders zijn de Atalanta en het Resedawitje
Vlinders in juni.
Argusvlinder Atalanta Boomblauwtje Bruin blauwtje Distelvlinder Duinparelmoervlinder Gehakkelde aurelia Groot koolwitje Hooibeestje Icarusblauwtje Kleine parelmoervlinder Kleine vuurvlinder Klein geaderd witje Klein koolwitje Oranjetipje.
Deze vlinder komt voor in de tropische delen van Zuid- en Midden-Amerika tot aan Mexico toe. Hij is niet alleen één van de grootste, maar ook één van de mooiste vertegenwoordigers van de familie van de Lycaedinae. De vleugelspanwijdte kan bij de mannetjes maar liefst zes cm. bedragen. Bij de beide geslachten zijn de achtervleugels voorzien van lange, dunne staarten. Vrouwtjes onderscheiden zich van de mannetjes door het aantal opvallend rode vlekken aan de basis van die staartjes. Ook de sterk ingesneden rand van de achtervleugels is een opvallend kenmerk van deze vlinder. Aan de onderkant heeft deze kleine page prachtige groen weerschijnkleuren met daar doorheen enkele donkere strepen. Omdat deze vlinder in rust zijn vleugels boven zijn lichaam tegen elkaar houdt, valt hij dankzij dat kleurenpatroon niet op tussen de bladeren.
Vlinderstruik, ook herfstsering genoemd, bloeit vanaf begin juli. De zoetgeurende, lila, rode, witte of gele bloemaren lokken vooral vlinders (koolwitje, citroenvlinder, kleine en grote vos, atalanta), maar ook andere insecten aan.
Het is een (meestal) bladverliezende heester die zich in iedere tuin thuis voelt. Hij kan 3 m hoog worden.
Herkomst en naamgeving
Inheems is de vlinderstruik, afhankelijk van de soort, in China, Zuid-Afrika, Himalaja, maar ook in Chili, Argentinië, Peru en delen van Noord-Amerika. Hij groeit daar op stenige stranden langs rivieren, in wegbermen en struikgewas, op hellingen en in houtwallen. Er zijn ook groenblijvende soorten.
Zijn naam buddleia is afgeleid van de Engelse botanicus Adam Buddle en davidii van de Franse missionaris en natuurvorser Armand David.
De vlinderstruik is een sterke plant die weinig eisen aan de bodem stelt. Maar een warme standplaats in de volle zon zal de bloei bevorderen. Van een vochtige bodem houdt hij niet.
Parides photinus vliegt van Mexico tot Costa Rica. Devlinder onderscheidt zich in uiterlijk door de dubbele rij rode vlekkjes op de achtervleugels. Ook hebben ze een prachtige blauwe weerschijn op die vleugels. Mannetjes vliegen in groepjes rond op plaatsen waar veel bloemen,met name latana te vinden zijn en proberen elkaar weg te jagen. Vrouwtjes bezoeken zulke plekken in de ochtend om er te baltsen en te paren. Na afloop van de paring geeft het mannetje een substantie af in de geslachtopening van het vrouwtje. Die stof verhardt en voorkomt enige tijd dat het vrouwtje met andere mannetjes paart. Een vrouwtje gaat na de paring zo goed als somitair door het leven. Constant is ze op zoek naar jonge blaadjes aan frisse aristolocia-planten. Daar legt ze slechts één eitje op en vliegt dan weer weg naar een volgende plant. Vrouwtjes komen daarom ook in een groter gebied voor dan de mannetjes van deze vlindersoort.