"Aan Fillis" door Jacobus Bellamy
'k Mocht weer in dezen avondstond op uwe zachte rozemond, o wellust van mijn leven! Met teedre kusjes kleven.
Nauw was de zilverblanke maan aan 's hemels transen opgegaan, toen mij de reinste weelde bij u, mijn Fillis, streelde.
Wij smaakten 't allerzoetste zoet. De liefde deed ons 't jeugdig bloed met groter snelheid vloeien, en in onze aders gloeien.
't Verhitte bloed gaf uw gelaat een blos als van de dageraad en schonk uw kwijnenende ogen een goddelijk vermogen.
Gij sloeg uw armen om me heen, en ik omvatte uw schone leên, dus, in elkaar gestrengeld, wordt ons de ziel verengeld.
Geef, gulle liefde, geef mij vaak, dat ik het zoet dier vreugde smaak! Het zoet, dat gij kunt geven, is 't voedsel van het leven!
|