Hei molentje, molentje, hoog in de wind, Wat sta je weer dapper te draaien. Je doet of je 't uiterst noodzakelijk vindt Het licht van de zomer te maaien.
Je kijkt naar de zon en je denkt: wat een schat, Wat een schat, laat ik daadlijk beginnen. De zon is van goud, maar het licht is te glad Je haalt er geen hallem van binnen.
De wieken bewegen en vliegen en vegen. Hun schaduwen tegen de grond. De stenen die dreunen en draaien en steunen En komen al kreunende rond.
Maal verder, maal verder, maal stevig en straf. Je werken blijft toch onbegonnen. Het licht van de zomer, dat maai je niet af Het licht van de zomerse zonne.
Ik heb een aardig vinkje, Zit buiten in een kooi. Fluit allerhande deuntjes, Oh jongens klinkt zo mooi. Ik wou dat ik ook zo fluiten kon, Ik wed dat ik er best de kost mee won.
'k Zal op mijn vinkje passen, zo goed als ik maar kan. zijn bakje wil ik vullen, Met zaad, daar houdt het van. Met helder water vul ik 't glas, 'k Wou, dat ik ook zo'n vinkje was.
Maar altijd zo gevangen, Te zitten in een val. Denk niet dat mij zo'n leven, Heel goed bevallen zal. Niets gaat er boven vrij en blij, Dat zeg ik en daar blijf ik bij.
En daarom, aardig vinkje, Gaat straks uw kooitje los. Uw liedje klinkt toch mooier, Daar ginder in het bos! Kom in de winter maar eens weer, Dan strooi ik kruimpjes voor u neer.
In het avond'lijk uur Bij het knappende vuur Zingt het koor der zigeuners u voor Een gezamenlijk lied Verdwijnt de zorg en 't verdriet Breekt de zon in de harte weer door
Komt zigeuner zingt Bij het lied gaan de zorgen teloor Als 'n zigeuner zingt En de mandolien klinkt Breekt de zon in de harten weer door Nergens blijven wij lang Want de zwerversdrang In ons bloed drijft ons dagelijks voort Waar wij ook zijn geweest Het is overal feest Onze zang heeft een ieder bekoort
Komt zigeuner zingt Bij het lied gaan de zorgen teloor Als 'n zigeuner zingt En de mandolien klinkt Breekt de zon in de harten weer door Een zigeuner is wijs leeft steeds in 't paradijs Voelt zich een met de mooie natuur Neem 't leven als hij steeds vrolijk en blij 't leven is 'n mooi avontuur
Komt zigeuner zingt Bij het lied gaan de zorgen teloor Als 'n zigeuner zingt En de mandolien klinkt Breekt de zon in de harten weer door
Wij zingen van de boeren en boerinnen, Wij zingen van de hele boerenstand, Die het altijd door van elke stand zal winnen, Die het sieraad en de trots is van ons land. Ja, de boeren, de boeren en boerinnen Zijn de glorie en de rijkdom van ons land.
Wij zingen van de boter en de kazen, Wij zingen van de melk en van de wei, Die de hele wereld altijd doen verbazen, Die de glorie zijn van elke boerderij. Ja, de boeren, de boeren en boerinnen Zijn de glorie en de rijkdom van ons land.
Wij zingen van de erwten en de bonen, Wij zingen van de bieten en het graan, Die de boeren, als de oogst het werk wil lonen, Met d'r centen naar de spaarbank toe doen gaan. Ja, de boeren, de boeren en boerinnen Zijn de glorie en de rijkdom van ons land.
Regendropje Regendropje hoor eens wat Was de takjes en het blad Was de takjes van de bomen Dat er spoedig kersjes komen Lekkere kersjes fris en rond Die me smelten in de mond
Regen dropje hoor eens wat Maak mijn kopje ook maar nat 'k Wed dat moeder straks zal zeggen Als ze mij in bed wil leggen En ik spring haar op de schoot O wat is dat kind al groot
Een smidje in zijn smisse Die zong den heelen dag Zijn stemme klonk zoo helder Bij ied'ren hamerslag Hij zong zoo blij: van tokke- tokke- tok Hij zong zoo vrij: van kloppe- kloppe- klop Het klonk zoo lustig dan Het liedje van den zwarten man
Een meisken op haar kamer Die had dat lied gehoord Haar hartje ging aan 't jagen Bij smidjes aardig woord Het ging zoo snel: van tokke- tokke- tok Het ging zoo fel: van kloppe- kloppe- klop Het sloeg zoo teeder dan Bij 't liedje van den zwarten man
"Och smidje van hierover Leer mij dat schoone lied" "Lief meisje, 'k zal 't u leeren Als gij mij geerne ziet Kom zing met mij: van tokke- tokke- tok Kom zing met mij: van kloppe- kloppe- klop Wij zingen samen dan Het liedje van den zwarten man"
Het meisje werd zijn vrouwtje En hij haar beste man En kleine kleuters kwamen Die zongen mede dan Ze zongen blij van tokke, tokke, tok Ze zongen vrij van Kloppe, kloppe, klop Het klonk zo lustig dan Het liedje van de zwarte man