Ik ben een roerloos Eifelwoud vol helle okertinten In zachte herfst verlies ik sneeuwend traag mijn rimpelende tooi De laatste huid der bomen omhuld met mist en wolk kust nog zijn late zon Mijn bodem rolt zich om in het bruin rood avondkleed De heuvel schildert geel in lieflijk donkere kleuren De aarde dekt zich af Laat enkel God nog tekenen en vreedzaam laten wat er is Zo rusten ook mijn dooraderde wegen intens bewandeld niet minder vaak belopen door mensen uit het verleden Diep en moeilijk begaanbaar was de weg pijnlijk maar op tijd verrassend mooi Hoe verder in mijn land hoe stiller en verloren Maar welk genot in zwijgzame eenzaamheid in verre nevelblik waar nog alleen de ogen richten kalm alles liggen blijft in zorgeloos verpozen Dan huil ik om de jongste zomer die in mijn koude meer verdronken ligt