De eerste lenteregen ruikt naar de zee en spoelt het stof weg van een koude winter De zwaar beladen donkerte van lange dagen smelt met het ijs en de rijm Planten rekken zich Even trillen de snaren van mijn moeë ziel Met enig geduld wacht ik nog Dan roept de nieuwe morgen mij uit een duffe slaap Een zacht verlangen lonkt Er is al hoop
Nerveus en angstig stormt de dag naar binnen alles in een vreemd geluid gerommel in de pannen
Verder in de straat giert een alarm zonder reden Wind loeit door de bomen Nog bladerloos buigen ze zwaar geroerd en rusteloos
Niets waagt zich buiten De lichten vallen uit Ik wacht weer bang af want alles kan veranderen Sterker is de natuurkracht
Twee koppigen lopen er trotseren weer en wind Ze gaan er verbeten tegenin Een laatste boodschap aan de maker van dit alles
Wat brengt de morgen waar alles kraakt en plooit De luchten razen over het land Sirenes loeien ergens heen
Mijn hart giert mee over de grenzen van hier en nu met weerbarstige gedachten
Kon ik maar mee vliegen ver weg naar de warmte van ooit en een zachte zon naar lieve woorden op vergeten bankjes aan de oever van de stroom naar de zomer van vroeger vroeger vroeger vroeger...