Dag Pluizeke, dag Koentje,
Jullie hadden een vraag over Matth 15 v 24: "Hij (Jezus) echter antwoordde en zeide (tot de Kananese vrouw, die om hulp smeekte voor haar bezeten dochter): 'Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israel'..."
En nu is de vraag: - waarom hield de Heer Jezus die vrouw een tikje 'af' - hoe moeten we deze tekst opvatten.
Allereerst dit: ik ben altijd zo in mijn nopjes met pure schriftvragen. En dit is er weer éen: leuk!
Het is goed om in dit verband ook aandacht te schenken aan Matth 10 v 5 en 6: "Deze twaalf zond Jezus uit met de volgende opdracht: 'Begeeft u niet in de richting der heidenen en gaat geen Samaritaanse stad binnen; maar gaat veeleer tot de verloren schapen van het huis Israel".
En kijk ook eens naar Matth 28 v 19: "En Jezus trad nader, zeggende: 'Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Gaat dan henen ...maak alle volken tot mijn discipelen'"
De Here Jezus achtte zich gebonden aan zijn opdracht, die Hij onder andere las in Jesaja 49 v 6; "Het is Mij (God) te gering, dat gij, (de toekomstige bevrijder) Mij tot een knecht zou zijn om de stammen van Jacob wederom op te richten en de bewaarden van Israel terug te brengen....Ik stel u ( in een later stadium) tot een licht der volken opdat mijn heil reike tot het einde der aarde..."
We zien heel duidelijk, dat Jezus' opdracht in eerste aanleg begrensd was. Het volk Israel moest eérst kennis maken met deze heerlijke dingen. Het was qua afkomst en geestelijke goederen op zo bijzondere wijze bevoorrecht en zó gelieerd aan de grote Bevrijder. Pas toen zij al deze schoonheden hadden verworpen, is het heil naar de heidenen doorgegaan.
En nog steeds staat Jezus op het nu beschreven moment aan het begin van de grote opdracht. Eerst moet het volk Israel alle kansen krijgen. Zeker; Hij heeft eens een inbreuk gemaakt op deze opdracht, toen Hij dat gesprek had met de Samaritaanse vrouw, (Johannes 4), maar dat was een bijzondere leiding van Gods Heilige Geest, immers: "...Hij MOEST door Samaria gaan", ( 4 v 4).
En nu staat Hij tegenover die Kananese vrouw en - trouw aan zijn opdracht- moet Hij zeggen: "Ik ben nog niet aan u toe...". De tijd, dat zijn arbeid de grenzen van de aanvankelijke opdracht geheel zou doorbreken, was nog niet gekomen.
En wanneer de vrouw blijft smeken, is Jezus' verdere antwoord zo op het oog kil, maar de door het geloof gespitste oren van de vrouw vangen iets heel liefs op. Zo voor het oor zegt Jezus: "Het is niet goed het brood der kinderen te nemen en het den honden voor te werpen". Maar de vrouw proeft de fijne nuance: "O....'de Zoon van David', (v 22) zegt niet 'honden', maar 'hondjes'. Wat klinkt dat aanspreekwoord voor de 'huishonden' veel liever......er is een opening."
En dan kan Jezus het gewoon niet meer áan. Er is wel zijn opdracht. Maar zo'n geloof als van deze heidense vrouw....dat móet beloond worden. En....de dochter wórdt genezen.
Wat kúnnen wij hier nu mee. Later kon Jezus opgelucht zeggen: "Het grote werk is voltooid. Ik heb datgene kunnen zeggen, waarnaar ik mijn hele leven heb toegeleefd: 'Volbracht'. En nu is ook elke belemmering weg...op pad...de hele wijde wereld in".
Maar nu kan het nóg zijn, dat iemand met een brandend hart voor de Heer Jezus staat en zegt: "O Heer....ik ben niet eens bekeerd...ik ben geen kind van U....ik heb geen relatie wat dan ook met U...ik weet niets van U...ik weet het: niemand kan ergens op pleiten...maar in ieder geval ík niet. Maar ik geloof, dat U mij helpen wilt".
En ook in zulke gevallen wil de Heer helpen. En al is zo iemand heel niet 'bekeerd'...al weet zo iemand totaal niets van de heerlijkheden,die nog wachten...Jezus redt.
Zelf heb ik het meegemaakt, dat ik midden in een Zuid-Amerikaans oerwoud een toverdokter ontmoette, die toch die ijskoude , oude hand in mijn nog zo jonge, sterke hand legde en smeekte om een aanraking van 'Hem'. En ik mocht Jezus' liefde aan hem doorgeven.
Daag Ger
|