Ik ben geboren in de Amsterdamse Schaapherderstraat, een naoorlogse tuinstadswijk ooit gebouwd voor jonge modelgezinnetjes., waar ik mijn arme ouders die12 jaar lang vruchteloos hadden geprobeerd om het meest ideale kind te verwekken dat een ouderpaar zichzelf wensen kan, vanaf het allereerste moment al deed schrikken:
“Anna!” riep mijn moeder ontsteld toen ze direct na mijn geboorte ontdekte dat ik sprekend leek op haar schoonmoeder. Diezelfde Anna, met wie ze al jaren in een soort beleefde onvrede leefde. Anna, zij zou het nog dikwijls herhalen iedere keer als ik weer eens dwars was en iets deed, of niet deed, dat haar niet zinde, zich niet beseffend dat zij mijn kinderzieltje hier al vroeg enigszins mee schond.
“Suusje!” riep mijn vader, maar daar ben ik Godzijdank aan ontsnapt. Want stel je voor dat ik, die later op Franstalig grondgebied zou gaan leven, mijn naam daar zou moeten zeggen, “Comment tu t’appelles?” en ik in mijn onschuld: ”Suus.” Grote hilariteit: “Suce. “Alsof ik een oneerbaar voorstel deed. Om door de grond te zakken.
Het werd dus Loes, kort en krachtig, maar toen nog gewoon Loesje, zoals ... in het liedje.
Lo(ès) zoals ze hier zeggen. “Non” zeg ik dan met een knipoog, “comme “la luce” ou “la luz”. Zoals het licht dat niet dimbaar is, hoe graag sommigen van mijn kennissen met dimdrang ook op zoek gaan naar de schakelaar.
|