ALLERHEILIGEN
Op 1 november viert de katholieke Kerk Allerheiligen of, letterlijk het hoogfeest van alle heiligen, bekend en onbekend. Aan de verre oorsprong van dit feest ligt de toewijdingkerstening van het Pantheon in Rome, de tempel in Rome waar alle godheden uit de Grieks-Romeinse oudheid werden vereerd. Paus Bonifatius IV wijdde het Pantheon in het begin van de 7de eeuw toe aan Maria en alle martelaren. De kerkwijding van het tot dan toe heidense Pantheon werd sindsdien elk jaar op 13 mei herdacht. De Byzantijnse Kerk kende trouwens al in de 4de eeuw een gedenkdag voor alle heilige martelaren, die elk jaar op 13 mei werd gevierd.
Sinds 731, tijdens het pausschap van Gregorius II, werd het feest van alle heiligen elk jaar in Rome gevierd. Goed een eeuw later, onder impuls van de geestelijke raadgevers van Karel de Grote en van Lodewijk de Vrome in de 9de eeuw, verspreidde het gebruik zich in onze contreien. Vooral de benedictijnenabdijen hebben de jaarlijkse heiligenherdenking over heel Europa gestimuleerd. Het was paus Gregorius IV die in 837 de datum vastlegde op 1 november, volgens de regel van Benedictus de begindag van de winterperiode. Hij riep de dag uit tot algemene en officiële katholieke gedenkdag voor alle heiligen.
Op Allerheiligen worden alle mensen geëerd die voor eeuwig bij God leven, of zij nu officieel heilig verklaard zijn of niet. Het belangrijkste is dat zij door hun manier van leven een voorbeeld zijn geworden voor alle gelovigen. Samen vormen zij de ontelbare menigte die Johannes beschrijft in de Apokalyps: Daarna zag ik een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle rassen en stammen en volken en talen. Deze voor eeuwig bij God levenden zijn de bemiddelaars voor de biddende Kerk op aarde en de voorsprekers voor hun nog strijdende en lijdende broeders, dat wil zeggen, voor iedereen die wil leven zoals Jezus het voorgeleefd heeft.
|