Mijn grootouders aan vaderskant hadden 9 kinderen en 22 kleinkinderen. Mijn pa was het oudste kind en ik ben het oudste kleinkind.
“Ik had nog zoveel te vertellen vragen”
Moe, wij hebben weinig herinneringen gemeenschappelijk. En door de woonafstand hebben we ook haast niks samen beleefd. Eigenlijk heb ik het meeste dat ik over u weet van horen vertellen, via de verhalen van mijn pa en van uw andere kinderen.
En ook via mijn ma. Als mijn memorie goed zit dan had zij bewondering voor u. Of ze genegenheid voor u voelde, dat weet ik niet, maar bewondering voor uw kunnen had ze zeer zeker wel. Maar dat wist ge wel hé Moe, over uw kunnen waart ge zelf ook tevreden, als ik me goed herinner.
Een naaipatroon onmiddellijk kunnen interpreteren van vlakke tekening naar model, van 2D naar 3D (zo heet dat nu Moe), dat is iets wat een ander in uw omgeving niet zomaar kon. Daar is ruimtelijk inzicht voor nodig. Het is architectenwerk. Uw dochters kunnen het, maar dat wist ik pas veel later.
Kinderkledij naaien, sleetbestendig en gemaakt op de groei. Aanvaardbare reparaties uitvoeren, haast onzichtbaar. Daar gaan denksystemen aan vooraf, aan die vaardigheden.
Ik had van u zoveel kunnen leren, Moe. Want de tijd van reparaties komt terug. En over andere dingen zou ik u veel willen vragen. Maar vandaag nog niet.
Mijn grootouders aan vaderskant hadden 9 kinderen en 22 kleinkinderen. Mijn pa was het oudste kind en ik ben het oudste kleinkind.
“Ik had u nog zoveel te vertellen” Dat zinnetje wordt al eens voorgelezen op uitvaarten.
In ons geval gaat dat niet op, hé Moe. We hadden mekaar niks te vertellen. In interessesfeer lagen onze werelden te ver uit elkaar. Ook in fysieke afstand. Ook qua spreektaal, gij gul Waaslands en ik een schraal gepoetst Brabants. En toen gij al traag werd, praatte ik nog te snel.
We zagen mekaar zelden. Gesprekken verliepen moeizaam. Men kon het nauwelijks gesprekken noemen.
Op sommige plaatsen duurde de 19de eeuw tot na 1968, ver in de 20ste. Daar wist ik toen geen blijf mee, met die kloof.
"En hoe is 't op school?" was soms nog eens een poging. Als ik die keer vertelde dat de school al vijf jaar achter mij lag en dat ik stage deed, moest ik uitleggen wat een stage was.
"Ah, ge zijt in de leer!" Dan begon ik omstandig uit te leggen dat 'in de leer' nog iets anders is. Waarom ik dat wou uitleggen weet ik eigenlijk niet. Omdat duidelijkheid toen voorrang had? 'k Had het blauwblauw kunnen laten. 'k Had gewoon kunnen knikken. Maar gewoon wat beamende stemgeluiden produceren, zoetjes meevooisen, dat kon ik toen nog niet, dat had ik toen nog niet geleerd. ’t Gaat al beter. 'k Heb in blokskes leren denken en praten.
De kloof had ik toén niet kunnen dichten en ik heb ze ook nooit kunnen dichten, maar 'k had op zijn minst kunnen proberen een touwbruggetje te spannen.
Gelukkig moet ik u deze brief niet zenden. Waarschijnlijk zou hij u droevig stemmen ook al heb ik het over mijn eigen onvermogen.
De dag dat de dochter van mijn zus Tina geboren is werden onze grootmoeders allebei overgrootmoeder. Ons Ma werd grootmoeder, Laura en ik werden tante én Tina werd Moeder. Dat alles op één dag. Een grondige verschuiving van rang en stand, zo voelde het aan. Hoe het bij de heren in de familie gesteld was, dat weet ik niet. Niet meer.
Terwijl elk van ons haar nieuwe status bijstelde, de ene al wat gretiger dan de ander, lag Tina te glunderen en lag Toppiéke in haar arm te slapen, onkundig van de kleine paleisrevolutie die haar komst veroorzaakt had.
De overgrootmoeders namen elk hun positie in. De overgrootmoeder uit het Waasland (vaders kant) deed dat door wijselijk op de achtergrond te blijven. Zij had zoveel kleinkinderen van alle leeftijden dat een achterkleinkind er nog wel bij kon. De overgrootmoeder uit Antwerpen (moeders kant) deed dat door aan het haken te gaan. Zij had veel minder kleinkinderen en de komst van een achterkleinkind was een wereldgebeurtenis.
Vier jaar later had Toppiéke een collectie gehaakte kleedjes die waarschijnlijk Ann Salens geïnspireerd heeft. Op een keer had OmaLisa een wit mouwloos vestje bij, gehaakt in een omgekeerde waaiertjessteek en aan de onderkant afgewerkt met franjes.
We hielden onze adem in. De franjes waren er wel maar het vestje was effen wit, waaiersteek, niks peruviaans of boliviaans-achtig en dat was toen toch wel echt een must. Het ding was gewoon vééls te weinig etnisch voor die periode in ons leven. Vooral omdat OmaLisa het een Indianenvestje noemde, vanwege de franjes. Eh, een wit indianen vestje in een waaiertjessteek ? Wij waren jong en ondankbaar. En blasé.
Toppiéke zag het vestje en heeft het onmiddellijk omarmd, in haar hart gesloten en geadopteerd. Toen ze het zag werden haar ogen rond, en haar mondje zuchtte een ô. Ze vouwde haar handjes samen bij het zien van zoveel moois. - Willen we het eens aandoen? Ze kon alleen maar knikken. Het kind was sprakeloos. - Het is een Indianenvestje, zei iemand. - Néé, fluisterde ze vol ontzag, het is een Trrouwerrtje, om in te Trrouwen. We hoorden de r’s extra rollen en we hoorden de hoofdletters.
De oudste van de familie en de jongste hadden geen last van generatiekloof. Het vestje liet ons dat heel goed voelen. Het Trouwertje is een paar jaren haar favoriete kledingstuk geweest. Het mouwloos vestje rekte mee met de leeftijd. Een succesnummer op alle gebied.
Toen Ann Salens dan doorbrak was het Trouwertje van Toppié een blikvanger op straat, op school en op alle plaatsen. Maar het was wel een creatie van haar overgrootmoeder. Die was eerst hoor Ann!
Vanaf een bepaalde leeftijd hebben we een flink aantal anekdotes en verhalen. We hebben misschien minder activiteiten, maar we hebben wel meer kroniek achter ons. Dat nemen ze u en mij voorlopig niet af, het hoofd vol feiten & verhalen, fabels & fantasietjes.
Er zijn de kleurrijke verhalen die men verzint of verzonnen heeft, eventueel voor de (klein)kinderen. Er is alles wat men ooit gelezen heeft, meer dan men zelf ooit verzinnen kan. Er is alles wat men ooit beleefd heeft, de hoge pieken, de scherpe afgronden en alle heuvels en dalen tussenin. Al die verhalen hebben een gans eigen kleur en alleen al daarom hebben ze recht op een plaats.
Elke seniora, elke senior heeft een hoofd vol verhalen die best verteld worden. Liefst wel. Niet noodzakelijk in hoofdstukken of in paragrafen, een paar alinea's of een paar lijnen zijn ook al een verhaal. Daarop zijn die lijnen voor iemand herkenbaar en dat is een vorm van gedachtewisseling. De gedachtewisseling, daar gaat tekstschrijven over. Daarover gaat dit soort bloggerij.
Toen ik 20 was vroeg ik me af 'wat vertellen die zestigers en ouder toch zo druk?' Omdat ze een voorsprong van 40 jaar hadden tiens! Verhalen uitwisselen! Die 40 jaar belevenissen zijn 40 jaar materiaal voor meer verhalen dan ik toen al kon hebben.
Nu ben ik eindelijk ook in hoofdstuk 6, bladzijde 6 al. Nu heb ik ook verhalen en nu moet ik me haasten, want een jaar is rap voorbij.
Ze kon niet naar de dansles want haar dochter had gebeld of ze de kinderen kon opvangen. En wat doet een gehoorzame oma dan? Zij vangt de kinderen op. Eerst nog efkes binnenwippen in Het Centrum om te zeggen dat ze vandaag niet kwam en dan snel naar het huis van de dochter.
De deur van Het Centrum stond nog niet open. Logisch, het was nog vroeg. Maar er brandde wel licht achterin, zag ze door het glas. Ze was gehaast. Ze ging de drie trapjes op. Ze voelde aan de deur. Er zat beweging in. Wat een zware deur. Ze ging er met haar gewicht tegen liggen. De deur ging een eindje open. Wat een zwáre déur! Opnieuw ging ze er met haar gewicht tegenliggen. Met haar linkerhand zette ze zich af tegen de metalen deurstijl en met haar rechterarm duwde ze tegen het deurpaneel. De deur was sterker, kwam terug gezwaaid en hapte in de vingers van haar linkerhand. Dat deed pijn. Dat deed echt pijn. En dat blééf pijn doen.
Zo kan ik niet fietsen, dacht ze, en dan kom ik te laat voor de kinderen. Stomme dansles. En toen stond daar Jaak. Het was allemaal zijn fout. Want ze wou verwittigen dat ze niet kwam en toen was die deur te zwaar en nu kon ze niet fietsen en kwam ze te laat bij de kinderen, allemaal door Jaak van de dansles.
- Mia! Ge zijt bleek, wat is er? - Mijn vingers. En ik moet naar huis. En zo kan ik niet fietsen. - Ik rij wel, zei Jaak, uw fiets breng ik achteraf.
Hij deed haar instappen. Hij kende de straat waar ze woonde, hij kende het huisnummer en hij wou dat hij meer van haar kende. Dat hij alles van haar kende. Maar ja, ze danste met Frans. Al weken. En dat zou zo wel blijven.
Toen hij voor haar deur stopte vroeg ze zich vaag af hoe hij wist waar ze woonde, haar vingers bonsden nog. De pijn maakte haar kortaf. - Ik moet naar het huis van mijn dochter, twee straten links, twee straten rechts, 't is daar enkele richting.
Hij bewonderde haar tegenwoordigheid van geest en hij zou kennismaken met het huis van de dochter, met de dochter en met iedereen die in dat paleis verblijf hield. Het huisje was leeg en Mia dreef hem voor zich uit naar de keuken. Daar ging ze met een zucht zitten.
- Kan ik iets doen? vroeg hij. - Ja, geef wat ijs.
Ijs, ijs … onhandig stond hij te draaien in een keuken waar niks vertrouwd was.
- Daar, onder, in de vriezer.
Hij nam een pak soepgroenten en legde die zachtjes op de gekneusde vingers.
- Danku, zei Mia. En ze meende het.
Hij nam een handdoek en schoof die voorzichtig onder haar hand. En hij ging zitten wachten of het ijs zijn werk deed.
- Doe uw jas uit, zei Mia. Hij deed zijn jas uit. En hij hielp haar met de hare. Toen zaten ze weer. Ze gleden van de ene comfortabele stilte in de andere. Eigenlijk zouden we honderduit moeten vertellen, dacht Mia, maar het is beter zo. Stil. Ze glimlachte. En ze prutste wat aan een hoekje van de zak soepgroenten.
- Ik kwam naar Het Centrum om te zeggen dat ik niet kon komen, zei ze. - Ah ja, voor Frans, zei Jaak. - Ja, voor Frans ook. Frans is een brave mens … Maar dat is ook alles, zei haar glimlach. En Jaak begreep. Het was goed, zo stil. Het hoeft niet altijd dansen te zijn.
De deur vloog open en daar waren de kinderen met het geweld van aankomende jeugd, het meisje in de leeftijd van romantiek en de jongen ook, maar dan anders. Wie was die meneer aan hun keukentafel? De kleinzoon keek donker, er zat een vreemde man bij zijn oma. - Dit is Jaak, zei Mia. - oÔo, Jaak van de dansles? zong de kleindochter opgetogen.
Mia vertelde over de deur en de vingers en de pijn. - En hebt ge al een kusje gehad? vroeg de kleinzoon onhandig brommerig. - Da's een kusje tegen de pijn, deed de kleindochter uitbundig tegen Jaak.
Plots zag Jaak het licht. De woorden van de kinderen brachten hem in actie. Zorgvuldig legde hij het pak soepgroenten opzij. Met twee handen hief hij Mia's gekwetste vingers en zachtjes legde hij er een kusje op. Vier kusjes. Zachtjes. Vier jaar later zijn ze getrouwd, met haar kleinkinderen als getuigen. Want dank zij hen was het gestart.
m – naar een idee van CvT, HiH-03/2017, bijgewerkt -
Vannacht werd ik met één oog wakker en ik had een formidabel idee voor een schrijfsel. Het idee was zo simpel, dat ik me afvroeg waarom het nu pas voor de pinnen kwam. Waarom had ik de 65+ dinges nooit eerder op deze manier bekeken. De invalshoek zat juist, de ideeën volgden elkaar vanzelf, alles glashelder, het schrijfsel schreef zichzelf, ik moest enkel de tekst nog intikken.
Tevreden over het gedane denkwerk en gekoesterd door de warme idee dat de wereld nog zo stom niet ineen zit, liet ik de belletjes bewustzijn verdampen. Bij de laatste belletjes vroeg ik me af of ik niet iets moest noteren. Neuh, niet nodig. Zo'n magnifiek idee vergeet men toch niet ! Daarbij, ik ken dat. Als ik mijn arm uitsteek naar het lampje ben ik wakker en als ik naar mijn bic begin te grabbelen ben ik voor de rest van de nacht klaarwakker. Dan kan ik evengoed nu opstaan en heel het boeltje direct intikken. Niks van. Elke morzel slaap is belangrijk, doezelde ik.
En zo liet ik de laatste belletjes bewustzijn verdwijnen. Dat grandioos ideeën-ding zou 's anderendaags vanzelf weer tevoorschijn komen en mij een subliem schrijfsel opleveren. 'k Had beter moeten weten. Sinds vanmorgen ben ik aan het wachten of het wonderidee wil terug komen. Het wil niet.
Radio en TV staan af. LM gebruikt zijn koptelefoon. Buiten is het stil, zacht lentestil, geen geluid van wind of regen. Het is hier stil genoeg om een bange mus te doen landen. Waarom dan geen schichtig idee?
En zo komt het dat er van titelbalk tot slotlijn niks staat van dat wonderwerkje. Jammer, ik had u het u graag laten lezen.
te gast bij Wim Helsen,Wouter Van Besien met een fragment uit 'Winterlogboek' van Paul Auster
Je kunt jezelf niet zien. Je weet hoe je eruitziet vanwege spiegels en foto's, maar in de grote wereld, als je je te midden van je medemensen beweegt, of het nu vrienden, vreemden of de innigste geliefden zijn, is je eigen gezicht voor jou onzichtbaar.
Je kunt andere delen van jezelf zien, armen en benen, handen en voeten, schouders en romp, maar alleen alles van voren, niets van achteren behoudens de achterkant van je benen als je ze in de juiste stand draait, maar niet je gezicht, nooit je gezicht, en uiteindelijk is - althans wat anderen aangaat – je gezicht wie je bent, de essentie van je identiteit. [...] We zijn allemaal vreemden voor onszelf, en als we al enig besef hebben van wie we zijn, dan is dat alleen omdat we leven in de ogen van anderen.
Over het boek : De fragmenten worden opgediend in een lucide en bedaarde stijl zodat elke zin een machtige klap is. Hij wisselt de reflectieve passages af met anekdotes uit het verleden: over de schaamte over een auto-ongeluk terwijl hij achter het stuur zat met zijn vrouw en kind in het voertuig, zijn echtscheiding met de schrijfster Lydia Davis, de geboorte van zijn kinderen, het plotselinge overlijden van zijn ouders, de worsteling met het schrijverschap en het geldgebrek. Het zijn gebeurtenissen die hem hebben gevormd en de gêne, spijt en het gemis die hij hiermee associeert hebben nog steeds invloed op hem. Het zijn gedeeltes uit het verleden die voortleven in het heden. https://www.tzum.info/2012/08/recensie-paul-auster-winterlogboek/