gemakkelijk gaat ook - dacht ik ooit
Ooit wou ik het mezelf eens gemakkelijk maken. Het was in het 3de middelbaar, ’67-’68, ik zal 15j of 16j geweest zijn.
In het middelbaar kregen we de opdrachten voor Nederlands Opstel een week op voorhand. Dat vond ik prachtig. Maar in het derde werden er plots verhandelingen verwacht van ons. Dissertaties, werd dat toen met een groot woord genoemd. Geen opstellen meer, maar uiteenzettingen. Ik vond dat we al genoeg uiteenzettingen te horen kregen op school, elk lesuur van de dag hoorden wij uiteenzettingen en nu moesten we er nog zelf gaan schrijven ook?
Geen vertelsels meer schrijven. Dat vond ik jammer en zelfs erg. Voor Nederlands Opstel schreef ik op een week soms drie opstellen en dan liet ik mijn Ma kiezen welk in zou indienen. De andere opstellen ruilde ik voor huistaken van wiskunde, dat leek me een eerlijke vergoeding, die taken kopieerde ik zonder gêne. Eigenlijk was ik toen spookschrijver zonder dat ik het woord kende. Dat ruilen voor wiskundetaken gebeurde natuurlijk in stilte, zonder medeweten van Ma.
Dissertaties. Verhandelingen dus. Uiteenzettingen. Dat was mijn meug niet. Dan ging ik liever fietsen met het aanbiddertje van dienst en tegen de limietdatum zou ik wel iets ineen flansen dat ik kon indienen bij die nieuwe van Nederlands. Het moest gaan over spreuken. Dat zou rap gefikst zijn. Thuis hadden we het boek : Citaten, Spreuken en Gezegden. Het rook nog naar nieuw.
Ik plukte er een flink aantal spreuken & gezegden uit, dat duurde efkes, en slalomde daarna met mijn pen vlotjes via een aantal schaamteloze clichés en lachwekkende trivialiteiten van de ene spreuk naar de andere tot ik een A4-blad vol gewrochten had. Ziezo.
Zegt men niet ‘Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens’ maar ook ‘Ieder huisje heeft zijn kruisje’? Mogelijk twintig van dit soort scherpzinnigheden had ik aan mekaar gebreid tot de laatste lijn van de tekst. Als dit voorgelezen wordt in de klas kunnen we allemaal eens goed lachen, vond ik. Want het schrijfsel was een persiflage, een pastiche, eerder iets voor de schoolkrant dan om in te dienen als taak voor Nederlands.
Er werd niks voorgelezen. Zelfs niet als voorbeeld hoe het niét moet, dat plat cliché-werk. De lerares deelde de taken rond en bij mij tikte ze op mijn lessenaar : in ’t vervolg uw verhandeling zelf schrijven, hé juffrouwke. Mijn mond viel open (denk ik). Daar zat ik letterlijk met stomheid geslagen. Niet alleen nam ze dit gewrocht au sérieux, zij dacht zelfs dat ik die rommel van iemand anders had! Om een eigen flutschrijfsel werd ik beschuldigd van … plagiaat?
En ik kreeg 2/20 omdat ik mijn naam en de datum zonder fouten geschreven had. Ik had gerekend op 10/20. Waarvan 9/10 voor woordenschat en grammatica, en een 1/10 voor stijl, maar dat had ik er voor over, want elk amusement heeft zijn prijs. Die 10/20 zou ik dan wel ophalen in de loop van het trimester. En nu stond daar 2/20. Wegens ‘geen eigen werk’. Wegens plagiaat dus.
Op de schoolbus en thuis mocht iedereen het weten : die nieuwe van Nederlands was een achterlijke tuttebel. Mijn tweede verhandeling was weer zoiets vol evidenties en platitudes en dat schrijfsel vond ze dan wel goed. Hoe meer rommel ik schreef hoe beter mijn punten werden. Wat was het verschil met de eerste verhandeling?
Op het einde van het trimester was er oudervergadering en ik had mijn Ma mijn spreuken-verhandeling meegegeven en haar op het hart gedrukt dat ze vooral naar die 2/20 moest vragen, want ik had me daar danig verslikt in die quotering.
Ma vond het lastig dat ze ook bij de leerkracht Nederlands moest gaan aanschuiven, gewoonlijk was ze er van af na die van wiskunde.
Ma kwam thuis van de oudervergadering. Deze keer was ik nog wakker, ik zat op de trap te wachten.
De redenering van de lerares over die allereerste verhandeling : een kind van mijn leeftijd kon onmogelijk al zoveel spreuken kennen.
Maar die kwamen toch uit dat boek! Uit het boek met spreuken en gezegden! Dat is toch een naslagwerk! Dat boek heeft zij toch ook in huis! Gelijk een woordenboek! Leraressen, beroepsmensen, hebben thuis toch hun documentatie !
Niks van. Deze lerares had dat boek niet, ze kende het niet, ze had er nooit van gehoord. Ze had er zelfs niet over gelezen in de boekenrubriek van een krant die een boekenrubriek had. En daardoor werd toen mijn persiflage ofte pastiche beschouwd zijnde niet-eigen werk, als geschreven door een ouder en wijzer iemand. Alsof iemand die ouder en wijzer was zich aan zo’n prulwerk zou wagen. Voor mij was het slikken: een lerares, een beroepsmens, had bij eens herlezen na drie maanden, nog altijd niet gemerkt dat het schrijfsel een lacheding was … ? Nog altijd niet?
Gelukkig hadden we de twee jaren daarop leerkrachten van een ander gehalte.
m – HiH-01/2016, bijgewerkt persiflage :https://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01_01/bork001lett01_01_0017.php#p080 , pastiche: https://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01_01/bork001lett01_01_0017.php#p050
|