Hier zult U al enkele foto's vinden van Zary/Sorau.
De stad vanaf de toren van het Kasteel dat gedeeltelijk werd gerenoveerd.
Een foto van ons gezelschap voor het Kasteel, U ziet rechts de markt: Het gedeelte dat volledig werd verwoest, door de bombardementen. Even later was het platte rust in het zonnetje.
2 Foto's van de toren; hier situeerde mijn vader de meeste wandelingen. Er waren verschillende torens, ze zijn nu erg verwoest en vervangen door hoge metalen torens voor de brandwacht. Sorauer Wald!
Absoluut de moeite eens te kijken via Google Maps (ten zuiden van Zary).
De lezer zal nogal wat Duitse woorden en uitdrukkingen tegenkomen. Teveel om allemaal te verklaren in een bijgaande lijst. Voor Nederlandstaligen zijn echter de meeste woorden verstaanbaar.
Men moet ook weten dat mijn vader, die enkele jaren de "école moyenne" volgde, nog les kreeg in het Frans, slechts de vakken Nederlands en geschiedenis werden in zijn moedertaal gegeven. Na zijn veertiende jaar moest hij gaan werken, als loopjongen, voor 25 Fr per week.
Zijn kennis van het Duits kwam dus uit dit onderricht in het Frans, maar vooral uit eigen studie en uit zijn persoonlijke ervaring, het einde van de eerste wereldoorlog heeft hij nog zeer bewust beleefd.
(Hierover schreef hij een opstel dat ik misschien later op de blog zal zetten).
Het is in dit verhaal de bedoeling van mijn vader te trachten, de sfeer maar ook de gedachtegang van het Duitse volk, naar voor te brengen. De wijze waarop hij het doet geeft het gewenste vreemde effect, soms is het ook erg humoristisch.
Sommige eerder lange beschrijvingen van plaatsen of omstandigheden dienen het zelfde doel.
Hieronder vindt men, in cursief enkele uittreksels van het boek, nader verklaard. De uittreksels zijn zowel van hem als van mij en worden elders verder uitgesponnen.
-Bovendien zag ik ook de omgeving en de natuur, leerde de Duitse keuken kennen en ook Albert Drewes, die inderdaad een zeer speciaal iemand was.-
Heb ik uit die tijd mijn voorliefde voor koken overgehouden? Vooral als het om speciale gerechten ging gaf mijn vader het goede voorbeeld en deed de keukenschort om!
Niet alleen Drewes heb ik persoonlijk gekend; ook de Jos en de Juul en Oscar en nog anderen.
Ik werkte trouwens korte tijd op die beroemde firma, waarvan ik de naam niet vermeld. Dat heb ik trouwens ook niet gedaan met de meeste eigennamen. Alleen als ik zeker wist dat ze geen bezwaar zouden hebben tegen het gebruik van hun naam. (Trouwens de meeste namen ben ik vergeten, men sprak in die tijd elkaar aan met de achternaam (op school was ik mijnheer De Rudder!), maar vermits ik mede in het kringetje zat, mocht ik de voornamen gebruiken die normaal enkel voor intieme vrienden waren).
Allen waren echter getekend door de oorlog, ieder op een andere wijze. Mijn vader scheen echter sereen en onberoerd, tot de zeer uitgebreide maagzweer ons het tegendeel deed beseffen.
-Later echter, toen mijn vader al gestorven was...-
Mijn vader overleed onverwacht. Kort daarvoor was hij nog aan een geschrift begonnen over zijn kindertijd in zijn eigen kenmerkende stijl, maar dit is nooit beëindigd. Wellicht verloor hij de interesse, zijn belangstelling ging vooral uit naar het vertellen van geschiedenissen van vroeger, waardoor hij dan hedendaagse gebeurtenissen (sociaal of politiek) trachtte te verduidelijken. Vooral het onbegrip van de massa en de incompetentie van veel gezagsdragers zette hij dan in de verf.
-Hij vertelde veel over deze tijd.-
Inderdaad, hij vertelde graag en veel. Mijn herinneringen over deze verhalen beginnen wanneer ik op de lagere school zat. Hij vertelde toen over de tijd in BREMEN en SORAU en liet foto's zien. Natuurlijk waren de verhalen aangepast aan mijn leeftijd. De moeilijker dingen hoorde ik later tijdens de middagpauze in de kantine van het bedrijf. Dit waren niet alléén sterke verhalen, maar soms erg dramatisch. De man die tegenover mij soep zat te eten, was door de japanners krijgsgevangen genomen en had aan de spoorweg in Birma gewerkt. (Die over de brug over de rivier KWAI). Hij at rode pepertjes bij zijn soep zoals een ander in een tomaat bijt. Jos vertelde bij voorkeur verhalen over bloed en ingewanden, totdat de zwakkere broertjes en naïevelingen aan tafel het veld geruimd hadden. Daarna grijnsde hij breed en zei: "Kom, laat ons over serieuze zaken spreken, Amedee!".
-Tot mijn grote spijt bleven er echter enorme hiaten in het relaas.-
Inderdaad, van veel dingen kon ik mij geen voorstelling maken. Mijn vader kon niet voorzien dat het ijzeren gordijn zou opengaan en liet daarom sommige beschrijvingen uit zijn geschriften weg. Wij zouden die streken waarschijnlijk toch nooit zien. Uit hoofde van mijn beroep waren reizen in die landen in die tijd trouwens niet aangewezen. In die gevallen moest ik op mijn herinnering voortgaan. Hij had er wel uitgebreid over verteld.
-Iedereen herinnerde zich daar de Duitse bezetting zeer wel.-
-Het is namelijk zo dat de Polen graag al wat van een bezetter afkomstig is willen vergeten.-
Deze streek, die zowel tot Polen als tot Duitsland of Pruisen heeft behoord, kent vele verplichte inwijkelingen van Russische afkomst. (Tweede of derde generatie.)
Allen hebben echter de Poolse mentaliteit aangenomen en beschouwen zich als Pool. Daar zij nogal ervaring hebben met bezetters en vooral met de slechte kanten van de opgelegde systemen, zal hun herinnering niet rap vervagen. Zie ook mijn opmerking over de musea. Ook reisgidsen enz. verschijnen nu waarin de Duitse benamingen opnieuw vermeld worden. De streek, en vooral het gedeelte rond Zary, was tot nu gekend voor zijn spinnerijen en weverijen. (Fijn katoen). Deze fabrieken staan nu allen leeg, opgekocht voor een appel en een ei door vooral Duitse firma's. Die laten de fabrieken liever leeg staan, verzekeren zich aldus van een productie in eigen land en van de daar uit voortvloeiende inkomsten voor hun eigen arbeiders. Voor dit soort kapitalisme hebben de Polen natuurlijk weinig goede woorden. Zij richten zich liever tot ons, in de mening dat wij het beter zullen doen.
Hun kijk op het kapitalisme is echter nogal naïef.
De werkloosheid is er erg hoog. Dat er in die grensstreek dan ook flink gesmokkeld wordt hoeft geen betoog. Heden is dat alles bijna verdwenen, Zary is nu een moderne stad.
Bij het naspeuren op diverse websites hebben wij gemerkt dat er (veel) Duitse websites zijn met documentatie, men dient echter op te letten met de Poolse, die kunnen virussen bevatten.
-Bij een bezoek in ZARY hebben we ook met grote waarschijnlijkheid de cinema teruggevonden... -
Dit is niet het enige verhaal dat weinig of niet gedocumenteerd is; ik herinner me het verhaal van het vliegtuig met de straalmotor, dat getest werd in een gedeelte van het kamp. Dit gebeurde vooral wanneer het al duister was. De kampbewoners konden er niet van slapen en het toestel werd gesaboteerd door enkele scheppen zand in de motor. De volgende morgen werd elke tiende man tegen de muur gezet en doodgeschoten.
Er is ook het verhaal van de kleine Fransman, die werkend aan de draaibank, schietstoelen maakte voor de nieuwe types. Met onvergelijkbare nauwkeurigheid sleep hij de geleidebanen voor de schietstoelen, enkele fracties van millimeters te nauw! Tijdens de grote bombardementen stegen de enkele testpiloten van Focke-Wulf op om het gevaar te weren. Zij zijn niet teruggekomen! De explosie van de uitwerplading veroorzaakte het vastlopen van de stoel wanneer de ongelukkige piloot met het hoofd en schouders boven de romp gekomen was.
Een van de hoofdpersonen van het boek werd, bij gebrek aan administratief werk, "vrijwilliger" voor arbeid in de fabriek. Zijn werk was het harden van bouten, die in een bepaalde metaalsoort, dienden om het vliegtuiggeraamte bijeen te houden. Hij saboteerde onmiddellijk de temperatuurinstelling van de oven waarmee hij werkte, testte de bouten na het hardingsproces, kwam tot de vaststelling dat zij niet beantwoorden aan de vereisten en zette heel de boel op stelten, door te verkondigen dat hij met dergelijk materiaal niet kon werken! De zaak werd onmiddellijk onderzocht door een aantal personen die, volkomen in het zwart gekleed en met zilveren insignes bekleed, er ook niets van kenden.
Onze vriend deed het hen zelfs voor, waarop een zeer "böses Fernschreiben" naar de ongelukkige verantwoordelijke vertrok.
Natuurlijk kwamen dergelijke verhalen niet voor in de brieven naar huis. Die werden gelezen door de censuur! Dit is waarschijnlijk de reden waarom ze vergeten zijn en niet in het verhaal voorkomen.
De hierna volgende zinnen illustreren duidelijk de moeilijkheden van de communicatie per brief:
- De trein is voor onze ogen niet opengebarsten, maar hij is zonder ons vertrokken en wat daarna gebeurde, komt wel in de gazet. -
Deze vol gestampte trein is inderdaad vernietigd door geallieerde vliegtuigen.
- Ik hoor precies reeds in de achtergrond instrumenten stemmen. Ja, dat is het! Plots zet, met schrille tonen, de ouverture in van "Der fliegende Engländer".-
Dit is nog zo een voorbeeld van een gecodeerde brief; de man van de censuur verstond waarschijnlijk niet veel Nederlands.
Wanneer hij sprak over de wandelingen vertelde hij ook graag over de Engelse vlieger die geheel alleen en onder de zeer primitieve radar door, zonder enige aankondiging een brug opblies. Ze zijn allemaal gaan kijken; de brug was nog heel, maar lag een 40 meter verder, niet langer bruikbaar. Ik heb de plaats van de brug niet met zekerheid kunnen bepalen, maar het moet een heel eindje van het kamp geweest zijn. Zowat iedereen is gaan kijken, voor zulk een huzarenstukje was geen moeite te veel.
Eenmaal was er helemaal geen alarm en moest iedereen voor zijn leven lopen, uit de fabriek, het kerkhof en de bomen voorbij, in de richting van het bos. Er was een enorm open veld dat moest overgestoken worden. De kameraden zagen één van hen lopen, verdwijnen onder een explosie, die tonnen aarde over hem stortte en bij de volgende explosie, die de aarde weer van hem afblies, verder lopen. Ze zijn hem gaan halen; hij wist helemaal niet wat er gebeurd was en was behoorlijk doof. Jos sprong bij die gelegenheid in de greppel van een mestkuil, samen met vijftien Fransen, die dit ook de geschikte plaats hadden gevonden.
– we zagen echter nog geen enkel Russisch vliegtuig.
Uit de verhalen van mijn vader bleek dat hij maar één Russisch vliegtuig heeft gezien, dat was dan ook meteen raak; het toestel beschoot op zijn dooie gemak en grondig de trein waarin mijn vader zat en die net ernaast, met zijn boordwapens en slechts door een uiterst toeval werd de wagen waar mijn vader zat niet geraakt. De piloot verkoos op dat ogenblik de trein ernaast omdat die citernes bevatte.
Het toestel werd vanwege het kenmerkende geluid dat het maakte, " de naaimachine" genoemd.
Wij kwamen aan de Elbe, er was een lange brede houten brug, pas gebouwd. Er stond een triomfboog voor met het opschrift "Friendshipsbridge". Vele (westelijke) geallieerde vlaggen hingen aan hoge masten. Aan de overkant waren de Russen. Van "Friendship" niks te merken. Een kleine rode vlag met hamer en sikkel was aan de borstwering genageld. Er stond een zeer vuile schildwacht voor, het machinepistool met trommel op de buik. Verder was er nog een wachthuisje met een majoor en een jong meisje met een hel gebloemd zomerkleedje; de "Dolmetscherin". Ons werk kon beginnen.
Schotse officieren in kilt gekleed, een half dozijn schildwachten droeg hetzelfde carnavals kostuum, wilden plotseling van mij weten hoeveel D.P.'s er vandaag over de brug gingen komen. Dat ze het aan mij vroegen was logisch. Ik droeg de brede rode armband van mijn functie! Ik wist er natuurlijk evenveel van als zij en vertelde hen dat ik hen zo spoedig mogelijk zou inlichten. Ik ging over de brug naar dat lieve kind, dat zo raadselachtig glimlachte en bovendien uiterst vriendelijk was. We hebben wat staan kletsen, dat meisje sprak zeven talen, maar in geen één taal zei ze hoeveel vluchtelingen er zouden komen. Zo ging ik maar naar de "Tovaritsj" majoor, die lachte nog geheimzinniger en bood mij een "papirosj" aan in zeer gebroken Duits-Russisch. Hij schreef enkele getallen op de borstwering van de brug en schrapte ze weer door, één bepaald groot getal liet hij staan. Hij lachte als zijn tanden bloot toen ik "Spassiba" zei en meende goed ingelicht te zijn. Met mijn informatie trok ik naar de officier met zijn rokje en zijn stokje en die bestelde: ... 40 camions en 100 soldaten te veel.
Die grijnslachende Rus heeft mij echter maar één keer beetgenomen. De volgende morgen ging ik dichter bij de bron informeren en liet hem links liggen, het kon hem geen snars schelen. Met de medewerking van het lieve kind ging ik zelf in het kamp informeren en daar waren het zulke zwanzers niet.
En nu halve dagen wachten, in de gloeiende zon, naast die Russische schildwacht met zijn spleetogen, die het vuilste uniform aanhad, dat ik ooit gezien had. Hij sprak ook geen enkele verstaanbare taal. Hij werd nooit afgelost. Met behulp van sigaren en "Papirosji", converseerde ik met hem in gebarentaal. Met zijn schietijzer op de buik hing hij aan de borstwering, voortdurend rokend.
Aan de overkant stonden de Highlanders netjes in de rij, onbeweeglijk, het geweer aan de voet. Mijn geduld werd beloond: een enorme karavaan van volgeladen wagens en fietsen met Belgische, Hollandse en Franse vlaggen boven op de hoog opgestapelde pakken en daartussen drommen mensen. Zo, in één trek wilden ze naar huis gaan. Schimpwoorden naar de Russische officier, wiens glimlach nooit van zijn gezicht week. Ik moest trachten de mede overlopende Duitsers uit te ziften en sprak zoveel mogelijk mensen aan. Ze hielden mij echter voor een Boljevistenknecht, vanwege de armband en waren heel brutaal. Ik heb ze dan ook met leedvermaak duidelijk gemaakt dat het verloren moeite was al die rommel mee te slepen. Alles werd aan de overzijde als oorlogsbuit afgenomen. Ze wilden mij niet geloven, de Amerikanen waren toch hun vrienden! Met de enige de daar waren, de Engelsen hielden ze geen rekening. Eigenaardig toch, de Russen deden en zegden niets, lieten maar begaan, maar dat waren de slechten. Ik heb veel horen vloeken én zien wenen, toen ze, eenmaal over, met veertig op een camion geperst werden en de Schotten, met de bajonet op het geweer, hen verplichten al hun bezittingen daar tussen de puinhopen te gooien.
Tijdens die lange uren wachten op de brug was er een incidentje dat de verhouding tussen de geallieerden typeerde. Een groepje hoger Amerikaanse officieren met hun dames, of de luxepoppetjes die er voor doorgingen, behangen met camera's en verrekijkers, stapten uit enkele grote Amerikaanse sleden en kwam te voet over de brug. Honderd meter te voet gaan is een vernedering voor een Amerikaan, maar de demarcatielijn was in het midden van de brug en daar konden de wagens niet keren. Ze negeerden die vuile schildwacht en mij natuurlijk ook. De schildwacht negeerde hen niet. Hij wipte voor die kleurrijke troep goudvinken, het machinepistool in aanslag. -"Stoj"- Het is beneden de waardigheid van een Amerikaan Russisch te verstaan, maar dit ene woord begrepen ze op slag. Ze bleven roerloos staan, het luidruchtige Texaans verstomde, ze waren besluiteloos. -"Documente"- Eigenaardig, dat verstonden ze ook, maar ze verroerden niet en schenen me nu voor het eerst op te merken. De eerste, een arrogante 3 sterren vent, wenkte mij: What does he want? Nogal onbeleefd vond ik, maar antwoordde: " he likes to see your papers, sir".
Ze haalden hun schouders op, gaven geen antwoord en schenen aanstalten te maken om door te gaan. Ik plaatste me tussen hen en die dreigende spleetogige schildwacht en riep in het Engels naar het meisje. Die kwam ook, hun gezicht klaarde op. Een Russin die Engels verstond, volgens hen het zevende wereldwonder. Maar luisteren naar wat hen in perfect schoolengels werd uitgelegd, deden ze niet. Geen kaas gegeten van politiek? -"We want to speak to the officer"- De grijnslachende duivel, die toch een heel eind verder stond, verstond blijkbaar wel Engels, hij maakte een halve draai en liet zijn achterste zien. De schilwacht zag het ook, richtte het machinepistool en brulde: "Dawai"! Iedereen droop af.
De koude oorlog was al begonnen, de Amerikaanse waardigheid had al een flinke deuk.
Een en ander was me reeds duidelijk geworden uit gesprekken met die tolk, ze had heel precieze instructies. Een Amerikaans generaal en een Russisch meisje van negentien...
De dagen verliepen tussen de menselijke ellende op of aan de brug, met wrede verhalen over wrede Russen en rustig kantoorwerk, het kantoor was ingericht in een lakfabriek. Wij aten in een restaurant aan voor ons gereserveerde tafels, het eten was enkel voor ons.
En naast dat restaurant was een nieuwe wasserij en aan de deur stond een meisje. Een Française, ze heette Madeleine en de beide Fransen, die, die waren al rap dikke vriend.
Ze was daar in de oorlog tewerkgesteld of uit zucht naar avontuur, daarheen gegaan. Haar patroons waren gevlucht en ze stond alleen in een winkel vol kleren, die niemand kwam afhalen. Hoe ze weg kon geraken wist ze niet, ze liet zich niet inschrijven voor repatriëring en had daar precies ook geen haast mee. We hebben haar dan maar een Meal Card van het Military Government bezorgd en toen kon ze in het restaurant gratis eten. We raadden haar de winkel op te geven en te zorgen dat ze in een doorgangskamp kwam; daarvoor was ze niet te vinden, was ze misschien aangebrand? Waarschijnlijk vermoedde ze dat collaborateurs in Frankrijk nu niet bepaald welkom waren. Wij hebben dan samen de beste kleren, die ons pasten, ingeladen en haar naar ons appartement meegenomen. Ze kreeg ook nog de beste kamer. De twee fransen sliepen in de eetkamer. Georges (van Cannes) was, ocharme, smoorverliefd op haar, maar zij had het meer voor Jean, de stoere Bretoen. Die moest echter van die doorwinterde Parisienne niets hebben. Enkele dagen later, de stroom D.P.'s nam voortdurend af, kwam de luitenant met het bericht dat er een trein naar Frankrijk was. Zo geraakte ik mijn twee Franse kameraden kwijt. Nu was ik in een tamelijk onaangename situatie, want het meisje bleef. Ze papte aan met een Engels soldaat, ze kon er geen woord mee spreken, behalve wanneer ik het vertaalde. Ze bleef op het appartement en werken deed ze ook niet. Als ik dan 's avonds "thuis" kwam, dacht ik telkens, ze zal wel weg zijn, maar daar zat ze, in een loshangende peignoir, met niets eronder en schonk koffie of thee. Ze wachtte tot ik later de badstoof aanmaakte om een bad te nemen en vergat dan telkens haar handdoek. Die moest ik dan door de halfgeopende deur aanreiken. Dat was met de duidelijke bedoeling:; ik zal die ezel wel distels leren eten.
Maar ze bleef vriendelijk, echt gemeende Parijse vriendelijkheid. Ze hielp mij mijn Frans te verbeteren, dat was niet zo best en ze hield het appartement proper. Een paar dagen later kwam de luitenant me verwittigen dat er een trein was naar Luik. Hij kwam me zelf halen om me naar het station te voeren. Dan maar afscheid genomen... zij bleef op de drempel zitten wenen...
De luitenant vergezelde mij tot aan de trein en overhandigde mij een gesloten omslag met naamlijst van de passagiers. Deze omslag moest ongeopend aan de repatriëringdienst in Heerlen overhandig worden.
Hij wees me een plaats in een wagon, die was reeds vol mensen; Hollanders, Vlamingen en Walen. De enige die ik kende was een Indonesische krijgsgevangene, die Hollands sprak en bij ons in dienst was geweest. Hij was met een Duitse vrouw getrouwd en had er een kind bij, dat nu op haar schoot lag te huilen. Heel de afdeling (4° klasse) hing vol met natte doeken.
De trein had geen haast, moest soms uren wachten eer het spoor vrij was, geraakte slechts na een tweede aanloop op een heuvel. Zo reden wij, dag en nacht. Bij iedere stilstand wipte onze Indonesiër er uit om melk voor zijn kind of emmers water te organiseren. Hij gelukte daar buitengewoon goed in, met behulp van een vervaarlijk uitziende Luger. Het was zelfs een eer voor hem, om 's morgens met een volle pot hete koffie voor iedereen terug te komen. Welke daver op het lijf, hij de mensen daar van het huis bij de spoorweg, op het lijf moet gejaagd hebben, konden wij wel denken. Die Duitsers van het platteland moeten hem wel voor de duivel in persoon aanzien hebben, met zijn geelbruin plat gezicht en het grote pistool in zijn hand.
Ik zag hem eens bezig en hoorde hem tegen een oud vrouwtje dat tegensputterde: -"Sei froh dass Du noch lebst!" - "Ja, Gott sei dank!" - "Gott sei Dank? Was heisst hier Gott sei Dank, verdammt noch mal!": brulde hij. Het mens viel haast in bezwijming.
Twee dagen later waren we over de Rijn en we kwamen in Heerlen aan. Het perron was vol militaire politie. Niemand mocht uit de trein. In de andere afdeling, waar de Belgen zaten, die waren tijdens de reis opvallend stil geweest, was er plots paniek en bleke gezichten.
Ik stapte toch uit en stond voor een burger met een armband, hij had zichtbaar de leiding van de ordedienst. Ik overhandigde hem de omslag en hij dankte.
Toen werden voor een aantal coupés wachtposten geplaatst. De personen, die daar zaten, moesten uitstappen. Naast ons, dat waren geen Hollanders, die moesten er ook uit.
Toen iedereen uitgestapt was, werden er namen afgeroepen en ze werden afgemarcheerd. Pakken en valiezen moesten ze laten staan. Dat was het dus. Daarna ontstond er een verwarring, nu moesten alle Hollanders afstappen. Zij mochten echter alles meenemen en werden vriendelijk ontvangen door het personeel van het rode kruis. Ik nam afscheid van onze Indonesiër, alle blijdschap bij het betreden van Holland, het land dat hij nog nooit gezien had, was hem vergaan. Zijn vrouw mocht, als Duitse, niet binnen in het land.
Het verbaasde mij, hoe ze dat allemaal wisten, van die zwarten en zo...
Na de bedeling van spierwit brood, iets wat wij in jaren niet meer gezien hadden en koffie, werd de reis verder gezet naar Luik. Hier werden we naar een kazerne gebracht.
Hier was een repatriëringscentrum ingericht, een echt Belgische klucht. We moesten er overnachten, wat aan die schoeljes daar de gelegenheid gaf al de bezittingen te doorsnuffelen en geld, juwelen en sigaretten te stelen. Alles onder het motto: uit Uw zak in de mijne.
Dat rode kruis daar scheen uitsluitend te bestaan uit studenten fils-a-papa en hoertjes, die vol patriottisme, na de bevrijding zich hadden laten inlijven. Bij deze georganiseerde diefstal, werden ze beschermd door de Luikse politie, die er ongetwijfeld ook profijt van had.
Met die politie had ik al direct hoogoplopende ruzie. Ik werd naar het kantoor gebracht. Daar zaten ongeveer dezelfde, maar meer plechtig kijkende voyous, Duitse sigaretten te roken. Ze keken naar dat stuk vuil dat werd binnengebracht. Ik begon met hen onmiddellijk de huid vol te schelden. Ze durfden zelfs niet lachen met mijn Frans en zochten vruchteloos mijn naam op een heleboel lijsten. De eerste die van zijn verbouwerering bekwam, probeerde mij toe te snauwen. Hoorde ik daar niet; sale flaminboche ? Ik duwde hem een papier onder de neus van het Military Government. Hij stond direct op, fluisterde iets tegen de anderen. Ik stond zo op straat, ze waren wat blij dat ze me kwijt waren! Buiten wachtte er een camion, de chauffeur nam mijn bagage aan en we reden naar het station Guillemins. Er was juist een trein naar Brussel. Ik had een bewijs meegekregen om tot Brussel te reizen. Naar dat boerendorp Antwerpen moet een Vlaming maar zelf zien te geraken, zo redeneerden ze in Luik... en niet alleen daar! Ik trok me er niets van aan en waste en schoor me in de trein naar Brussel. In Brussel- noord nam ik de trein naar Antwerpen. En had ik het niet gedacht? De controleur kwam. "Votre ticket s.v.p." Ik gaapte hem onnozel aan. "Uw biljet a.u.b." - Ik kom van Duitsland en heb geen geld! - Niks mee te maken, Uw biljet! - Ik heb er geen, voddenvent en moest ik er een hebben, ik zou het U toch niet geven, ge hebt zeker nooit van de oorlog gehoord, dikke vetzak! Die blaaskaak zag er inderdaad naar uit dat hij nooit iets tekort had gehad. Niemand van de medereizigers deed zijn mond open. Nauwelijks stond de trein stil in Antwerpen of de controleur liep al naar de stationschef. Hij kreeg daar een flinke uitbrander. De stationschef bracht me naar de post van het rode kruis, maar van dat volk had ik niets nodig. Ik stapte op tram 3. De ontvanger, een uitgemergelde figuur, zonde om U daar kwaad op te maken. - Aasschtemblief! - Ik heb geen geld, ik kom van Duitsland, van bij de Russen. - Dat was maar half gelogen. Een oudere heer betaalde in mijn plaats. Ik vond het zielig.
Ik had misschien meer geld dan hij, maar in spiksplinternieuwe briefjes van honderd. Een Antwerps tramontvanger neemt alleen pasmunt aan en dat had ik niet.
Hoeveel er van Antwerpen vernield was wist ik niet, ik zag onderweg veel kapot. Met kloppend hart ging ik naar huis, daar was alles nog gaaf en heel. Er was zelfs een kleine kermis op de hoek. Ik haal mijn sleutel uit mijn zak, stap binnen en vind mijn vrouw gelukkig en in goede gezondheid terug. Jos is er ook, op bezoek. Die was veel vroeger thuis als ik.
Een paar dagen later ga ik naar mijn werk.
- Wie is de zonverbrande kerel die daar binnenstapt? -
Velen herkenden mij niet of deden alsof. Dat was immers die kerel die de stoute brief geschreven heeft! De bazen herkenden mij wel en waren uiterst vriendelijk. Ik mocht direct beginnen, maar moest eerst zorgen voor een bewijs van burgertrouw. Ik moest een bewijs van burgertrouw hebben en Zij waren er zelf verantwoordelijk voor dat ze mij hadden weggevoerd. Ik zag er trouwens verscheidenen die zo een bewijs in geen geval zouden krijgen. Andere oud-gekenden ontbraken.
Toen kwam de heer P. op mij af, met een brede sourire commerciale (en géén Brüsseler Zeitung meer in zijn zak) schudde al te opvallend mijn beide handen en ik kon beginnen werken op de reclameafdeling.
Einde
(Einde van het verhaal maar er volgt nog wat).
1. Inderdaad ik heb het gat in de bunker gezien, het gat was dicht gemetst.
2. Gort
De redenen voor deze beslissing van mijn vader zijn heel complex. Hij had natuurlijk geld nodig, maar de aandachtige lezer zal zeker al een aantal kennen.
De brief van zijn vriend.
Captain James H Hood,
313797,
112 Det, Mil Gov. ,
B L A.
24th July 1945.
My dear Amy,
Many thanks for your extremely nice letter. I was very pleased indeed to hear from you, as so many friends have gone and you are the only one who has taken the trouble to sit down and write me.
First of all, permit me to say that I am delighted to learn that you have found every-thing and everybody at home just as you left them two years ago.
You are lucky indeed to find things so, for quite a number of people's lives have been just ruined during the nightmare of the past five and a half years, and to learn that a friend of mine is so fortunate, especially when you and I imagined all sorts of things, makes me very happy.
So you are once more at your old employement, that's grand. I was convinced, Amy, that you would find work very soon. Good workers are scarce in Belgium and I know you are a good worker, for I shall never forget how you worked when you were with me. No one could wish for a better employee - I only wish I had you with me now as I am "up to neck in work" as they say in England. I only hope your employment is permanent and that your wages are consistent with your abilities.
I reported the fact that you had been robbed of the articles earned by you, when you were in the transit centre, to the Belgian Liaison Officer, and he promised to look into the matter, but, I am afraid, that is just about as far as it will go - promise- . You know who I am referring to, and you can, I think, consider your articles gone forever.
Never mind Amy, you are home, and when you look back upon the small, miserable, petty actions of this people, you will be able to smile in your quiet way and despise them.
Yes, Amy, your wife writes the truth, when she describes you as strong, healthy and as a prince. She is lucky to have you come back so. Perhaps you can describe to her the other poor devils who will never be the same, and whose lives are ruined for ever by the treatment they received in this damned country.
Well, life goes on in much about the same way for me. Plenty of work, which keeps my mind occupied and prevents me thinking all the time about the separation from my wife and children.
We are now in a small village called Salzgitter. It is about 25 Kilometers from Brunswick.
We got out of Magdeburg when the Russians moved in, and I am pleased to say that we are comforably billeted and have nothing to complain about. Major Grant is now a civilian and Capt Golder en Capt Potts will also be discharged next month. I shall be "Farhe nach England" on the 23rd of August for 11 days leave. It is not long but we have to be thankful for small mercies when we are in the army.
Many thanks for your kind invitation to visit your home if ever I have the good fortune to be passing through Antwerp. You can bet your boots that I shall look you up if ever I get to your city. We shall have a glass of wine that night to celebrate.
Well, my good friend, I'll finish now and get a letter written to my wife. I hope this letter finds you and your family in the best of health, as it leaves me, I am glad to say - fighting fit.
I remain,
Your sincere friend,
James Hood
Het zal de lezer nu duidelijk zijn dat er nog veel meer achter deze verhalen schuilgaat; het was echter de wens van mijn vader het "onbeschaafde" zo veel mogelijk te mijden en een verslag te schrijven dat van "innerlijke beschaving" getuigde. Hij had een grondige hekel aan wapens en geweld, maar vond het toch sterk dat de staat hem zonder wapens in de oorlog gestuurd had. Op het laatst van de veldtocht bezat hij een pistool, dat hij “georganiseerd" had. Het enige dat hij er mee gedaan heeft was het in een grote boog weggooien. (Feit dat prompt door een jongetje gemeld werd aan een Duitse officier). Ik ben echter door mijn beroep wel met wapens en geweld in contact gekomen en meende dat een kleine blik achter de schermen de lezer geen kwaad zou doen. De beschrijving van gewelddaden is Niet de bedoeling van dit boek, slechts indirect is dit kwaad beschreven...
Dagbladen verschenen niet meer, frontberichten werden niet meer verspreid. In de nacht zagen we vele donkere schimmen sluipen; deserteurs! Toen op een morgen werden we wakker door een ongewone stilte; geen kanongebulder meer! Heel in de verte hoorden we echter kettingen van tanks ratelen. Daar moesten we het fijne van weten! In een wip waren we op weg naar Vegesack.
Op het eerste gebouw hing al een "Bekanntmachung"; de bevolking kreeg verbod buiten te komen. Dit gold natuurlijk NIET voor ons en we gingen regelrecht naar de duikbootbasis in Aumund. Aan de poort van de werf hing een affiche: "OUT OF BONDS TO ALL" en daar stond een Engelse schildwacht... uit Hasselt! Zo gemakkelijk is dat nu gegaan.
Tijdens onze slaap werden we ineens bevrijd.
De schildwacht was heel vrijgevig met sigaren en berichten uit Antwerpen. Hij was immers regelrecht uit Zwijndrecht daar aangekomen. Volgens hem was Antwerpen zwaar beschadigd door de vliegende bommen en raketten, maar zeker niet zo erg als we in de gazet hadden gelezen: "Totale coventrierung durch unsere Wunderwaffen V1 und V2" (spreek uit: Fau eins en Fau zwei).
Onze bekommernis was nu weg te geraken, naar huis. In de omgeving van het kamp was echter de hel losgebroken. Russen en Polen sloegen aan het plunderen, slachtten de koeien in de weide, haalden alles bij de boeren weg. Ze waren meestal stomdronken. Het valt niet mee om door een bende dronken Russen te worden tegengehouden met de kreet: Oeri! Oeri!
Wij waren wel voorbereid en hadden onze horloges goed verborgen. Met een grijnslach lieten ze ons gaan.
We gaan naar Vegesack; zei Jos; daar zal al wel Engels bestuur zijn. Een half uur later zaten we bij de Town-major in het stadhuis. Aan de plunderingen wilde hij niets doen, maar zou toch een afdeling soldaten sturen om erger te voorkomen. Naar huis gaan, dat was simpel, zei hij; in Bremen is alles al georganiseerd in de Hamburgstrasse en hij verontschuldigde zich dat hij geen vervoer kon ter beschikking stellen. Hij raadde ons af op eigen houtje te vertrekken, omdat er dan nergens voor vervoer kon of zou gezorgd worden. Wij dankten hem en accepteerden de zoveelste sigaar, toen hij ons naar buiten vergezelde. Hij moest het inleveren van de wapens door de burgerbevolking controleren. Inderdaad stond er op stoep een mand met geweren en verroeste bajonetten uit de eerste wereldoorlog. De Town-major maakte zich kwaad en Jos moest "dolmetschen" op dezelfde kwade toon. Echte wapens zullen wel nooit afgeleverd zijn.
Dan maar terug naar de barak. Hier waren de Vlamingen bezig een enorme stapel valiezen, pakken en zakken op een wagen te laden. Ze zouden de wagen met zijn allen voortzeulen en op een kleine boot over de rivier gaan. Zo zouden in westelijke richting naar Holland gaan. Ik vond het pure onzin. Toen begon de discussie; al dan niet naar Bremen! Jos besloot met de Vlamingen te vertrekken. Ik voelde er niets voor die lange weg te voet te doen. Van zoiets had ik slechte ervaringen. Toen kwam het afscheid en het vloeken van: "Gij weet het weer beter"!
Ik kreeg twee pakjes tabak van hem, een handdruk en ik zag werkelijk een traan in zijn ogen.
Ik bleef bij mijn beslissing en ging naar Bremen. Het was stralend mooi weer. Vliegtuigen strooiden pamfletten uit: Heden, acht mei, is de wapenstilstand getekend!
Een paar uur later was ik in de Hamburgstrasse, daar stond een rij veldkeukens in de schaduw van de kastanjebomen; Gulaschkanonen. Ze werden bediend door de oude kameraden van Focke-Wulf, werk Hastedt.
Een onderkomen vond ik in een huis in de Altenbergerstrasse. De bevolking had hier alles moeten ontruimen. Ze mochten enkel hun kledij meenemen. Ik vond er een kamertje, helemaal in het wit geschilderd, met gebloemde gordijntjes, zeker van een jong meisje.
Nu moest ik me nog laten inschrijven voor repatriëring. Het kantoor was in een prachtige ouderwetse villa ingericht. Het personeel bestond uit Hollanders, Fransen en Brusselaars. De chef was een Engelsman, luitenant HOOD. Ik liet me wel inschrijven, maar op de lijst van het personeel en begon nu zelf lijsten te maken voor repatriëring. De namen werden elke avond met luidsprekers in de straten omgeroepen. Ik behoorde tot de "Staff" van de "Displaced Persons".(3)
Na drie jaar Duits te hebben gesproken, moest ik mijn tong helemaal verwringen om verstaanbaar Engels te spreken. Daar kwam bij dat het personeel onder elkaar meestal Frans sprak.
Ik begon met alle talen door elkaar te spreken. Zo gingen de dagen voorbij, in verstandhouding en hulpvaardigheid. Ik hoorde voor het eerst de grote schlager: "In the mood"!
Het aantal D.P.'s begon te verminderen en ik zette mijn naam op de lijst voor de volgende dag. Maar 's avonds zag ik dat de Belgen en Hollanders alle huizen ontruimden. Op de straat stonden honderden Russen en Russinnen te wachten. Ze wachten op het bevel van een stijve Amerikaanse kolonel, die met veel plezier plots op een fluitje blies. In enkele seconden waren de Russen in de huizen, sleepten met kasten, tafels en tapijten van het ene balkon naar het andere, gooiden stoven en beddebakken door de ramen naar beneden. Met de matrassen smeten ze niet, want er waren Russinnen bij. Ze waren blij als kinderen, maar wat ze op die matrassen deden, dat doen kinderen nog niet. Ik verliet die reusachtige orgie en ging terug naar kantoor, daar stonden al volgeladen vrachtwagens en een autocar gereed.
Wij reden weg, niet naar huis, maar zoals ik achteraf vernam naar Magdeburg. Naar de stad van Otto Guericke, die met zijn halve bollen. De autocar had nauwelijks de oorlog overleefd en na een paar doorgebrande banden moesten alle mannen overstappen op de camions. De dames mochten met de autocar verder, op voorwaarde dat ze allen aan één kant gingen zitten. Ik zat met twee Fransen op een wagen die volgeladen was met grote vierkante blikken. Al gauw wisten we dat er beschuiten inzaten. In de loop van de dag gooiden we dan met handvollen beschuiten naar de Duitsers, die marcheerden in lange rijen langs de weg.
Het was tragisch en grotesk, het overschot van dat "Herrenvolk" op de grond te zien duiken en vechten voor een droge beschuit.
In de nacht kwamen we in Magdeburg aan. De chauffeur wist blijkbaar waar hij moest zijn, zette de wagen op een laan onder de bomen en verdween. Daar stonden wij nu, niemand te zien. Twee Fransen; Jean en Georges, die zeker niet van de slimsten waren en ik. Op de hoek was een gesloten winkel, een typische Duitse kelderwinkel; "Fleischerei" stond er. Er brandde nog licht. In deze wijk, een voorstad van Magdeburg, scheen niets beschadigd of kapot te zijn. Voor een paar blikken beschuit, zouden die mensen ons wel helpen! Het toeval kwam ook te hulp; het waren zeer vriendelijke mensen, lekker avondeten, logement in het salon en ontbijt de volgende morgen. Toen kwam de helpster, die ons vertelde dat ze om de hoek gewoond had, maar dat nu alle huizen door de Amerikanen en Engelsen in beslag waren genomen. De Amerikanen waren nu weg, nadat de Engelsen het vuile werk hadden opgeknapt. Haar appartement stond nu leeg en of wij, die ze als brave jongens aanzag, het wilden bewonen, anders werd het helemaal vernield. We wilden wel en gingen mee. Het was een schoon modern appartement met een prachtige badkamer en twee slaapkamers, maar vuil, ongelooflijk vuil, vol echt Amerikaans afval. In de mooie witte keuken lag de stinkende afval een voet hoog. Alle deuren waren volgeschreven met anilinepotlood: de hele pornografische vocabulaire. De kasten en schuiven hadden ze niet aangeroerd, die waren nog netjes geschikt. We hadden er maar de zuivere lakens uit te halen. Met vereende krachten, met de eigenares en haar zoon hielde we grote kuis. We waren geïnstalleerd; Grimmprivatweg nr 2! Het doel van de reis was bijna vergeten, of hadden ze ons vergeten? De volgende dag kwam de luitenant; het kantoor is al ingericht, zei hij; we kunnen direct aan de slag. Met zijn oude DKW; die hij in Bremen "gevonden" had, reden we dwars door de stad. Die zag er niet zo netjes uit. Er stonden nog wat uitgebrande huizen recht, maar er woei een hete wind met rood steenstof. De straten waren in het midden geruimd. Men was bezig houten telefoonpalen te plaatsen voor de tramdraden. Een van de volgende dagen zou hier terug een tram rijden.
Tussen de vroege zonnige lentedagen vielen er wel een paar regendagen en grijze betrokken luchten. Zo was het ook die zondag, toen ik me voornam om in Flughafen te gaan middagmalen. Het was anderhalf uur gaans; er reden geen trams meer. Ik zat ook zonder tabak, maar verwachtte onderweg wel wat te vinden. Op deze baan kwamen veel soldaten van de luchtmacht voorbij, die waren rijkelijk van sigaretten voorzien en wierpen nogal veel weg. Maar ik had geen geluk, het had geregend en de "Kippen" (of peuken) waren onbruikbaar.
Ik troostte me met de gedachte aan een dubbel middagmaal: ik had de middag-maaltijdbon meesterlijk vervalst. Zó goed dat ik zelf moest opletten om de valse te onderscheiden.
Ik ging door het portaal van de portiersloge, hier was in één raam glaspapier ingezet, het andere en de dubbele deuren waren met aluminium beslagen. Vanzelfsprekend ging mijn blik naar de verlichte kant en daar op de vensterbank staat een volle doos tabak met een boekje blaadjes erbij! Vooruit! Pak mee! Met de Ausweis in de hand stap ik vlug voorbij de portier, daal de trappen af naar de wasgelegenheid en kom langs de andere kant weer boven. Niemand heeft iets gezien. Ik overhandigde mijn valse bon zelfzeker aan de kassa. De vrouw aan de kassa bekeek hem grondig, wat mij deed veronderstellen dat vervalste bons geen zeldzaamheid waren en stak hem toen in de bus. Ik zette me in een druk bezette hoek en at smakelijk. Daarna slenterde ik naar de andere kant van de keuken, overhandigde de andere goede bon en begon opnieuw te eten.
Na de tweede maaltijd kon ik niet rap genoeg buiten zijn. Nauwelijks was ik op straat of er werd volalarm geblazen. Ik deed of ik het niet hoorde en ging verder. Eén van de Luftschutz riep dat ik in de bunker moest komen. Dat deed ik niet want daar was het roken niet toegelaten.
Nu was er niemand meer buiten en kon ik eindelijk van mijn tabak profiteren. Wat later, ik was al in Neustadt, hoorde ik de vliegtuigen, die door de grijze lucht niet te zien waren. Ik zocht een schuilplaats voor de scherven van de luchtafweer, die op de straatstenen rinkelden en sprong een openstaande deur binnen. Ik stond in de gang van een groot huis met verscheidene verdiepingen. Het was nog maar weinig beschadigd. Er kwam een hysterische vrouw binnengelopen, die trachtte ik te kalmeren door te zeggen dat we veilig waren voor de scherven. Zij wilde echter absoluut naar een bunker. Ik zei haar dat er een bunker was in de Kornstrasse, juist om de hoek. Ze liep weg en ik stond weer alleen. Na een tijdje werd ik zenuwachtig en bedacht dat wanneer dit huis zou getroffen worden, niemand onder de puinen naar mij zou zoeken. Ik opende de kelderdeur, daalde enkele treden af, maar in plaats van in de kelder te staan, stond ik op de achterkoer. Op dit moment hoorde ik boven mij in de grijze hemel het geluid van opgejaagde vliegtuigmotoren en zag voor mij ettelijke sigaren naar beneden komen. Ze maakten het geluid van razende sneltreinen. Met oorverdovende slagen ontploften ze enkele honderden meters voor mij. Opnieuw razende sneltreinen, nu veel dichterbij. Met één sprong stond ik terug in de gang, waarvan de muren schenen te deinen als een schip in zware zee, door de druk van de nieuwe ontploffingen. Nu ben ik eraan, dacht ik, op het moment dat de derde serie bommen naar beneden suisden. Ik zwoer nog rap een eed, dat ik in het vervolg altijd in een bunker zou gaan, doch na de derde reeks oorverdovende klappen, was ik mijn eed al vergeten. Met knikkende knieën daalde ik de trappen opnieuw af en zag de grote rookkolommen, allen in een rechte lijn naar mij toe. Een vierde serie zou raak geweest zijn. Maar zou zijn, is niet en ge hebt geluk of ge hebt het niet. Om een beetje te kalmeren, stak ik nog een sigaret op, wat de vergeetachtige eigenaar nu niet meer kon en ging verder over de brug naar Bremen.
Toen ik het "Polizeipresidium" naderde zag ik een drukke menigte en veel rook. Er waren dus nog meer bommen gevallen, want de bommen die ik had zien vallen waren niet in de stad terechtgekomen. Of er nu doden of gekwetsten waren weet ik niet. Ik zag enkel een man, schijnbaar niet gekwetst, maar volledig okerkleurig geverfd van het steenstof. Uit nieuwsgierigheid bleef ik nog wat staan kijken. Ik zag ook Jos, hij was juist voor het alarm de "Kaiserpalast" binnen gegaan om de film "KOLBERG" te gaan zien. Hij had een grote "boon" voor de actrice Kristina Söderbaum. Een bom had echter een stuk uit de achterzijde van de cinema weggehaald en Jos was zijn centen kwijt. Hij trok het zich niet erg aan en nam mij mee naar het café-restaurant "Deutsches Haus" wat verder, dat was al in volle bedrijf.
We hebben daar een paar uur zitten kletsen bij een paar pinten "Mittschus" (licht en donker fluitjesbier gemengd). Onze rij tafels werd bediend door een Hollandse Garçon. Die raadde ons een schotel "Stamm" (Eintopf) te eten, die was erg goed volgens hem. Ik weet niet hoe ik dat nog binnenkreeg, maar Jos at als een hongerige wolf (met tafelmanieren). Veel te laat bemerkten wij dat aan de ander kant van de zaal lekkere visjes werden opgediend. Jos kon niet geloven dat ik al zoveel had gegeten en drong aan om ons te verplaatsen, wat wij dan ook deden.
Wij bestelden dan ook "Weser Stinte" (mit 10 gramm Fettmarken). Het bleef echter maar duren. Eindelijk kwam men zeggen dat er geen "Weser Stinte" meer waren, maar dat we een "Scholle" zouden krijgen. Ook goed als het maar vis is! Dat duurde ook erg lang en Jos bestelde ondertussen nog een "Gemüseplatte". Ik was al blij dat het zo lang duurde en begon zowaar weer trek te krijgen. Tenslotte kregen we de schotels. Op elke schotel lag een bovenmaatse pladijs.
Nu was mijn maag zo vol dat ik de schrik vergeten was. Ondertussen was het duister en wandelden wij naar Hemelingen. Er was opnieuw een alarm, maar wij gingen gewoon verder.
Het zou toch moeten lukken dat ze terug op Bremen kwamen. De voornaamste reden dat we niet in een bunker gingen was dat Jos dringend moest "gaan". Hij deed dat dan ook langs de verlaten Sebaldsbrücker Heer-strasse, tegen een zogezegd verlaten huis. Hij spreidde een stuk gazet en legde er een zelfgemaakte "Gemüseplatte" op. Hij had zich echter vergist, want al dadelijk kwam er vent uit het venster kijken en die begon te schelden van "Dreckige Hund" om zo vlak onder zijn venster te komen sch... schrijven. Jos pakte gazet en inhoud en maakte dat hij weg kwam.
Luftschutzräume (bunkers).
De laatste maanden van de oorlog bracht de bevolking van Bremen het grootste deel van de dagen én nachten door in de bunkers. Dat zal wel hetzelfde geweest zijn als in alle steden. Niet in het oosten echter, daar waren geen bunkers. In het begin was er echter geen enkele bescherming tegen luchtaanvallen. Dat kwam door de slechte raad van Goering, die had gezegd dat hij Meier wilde heten als één vijandelijk vliegtuig boven Duitsland kwam. Toen men echter zag dat het Unmögliche toch gebeurde, dacht men in de eerste plaats aan de bescherming van de fabrieken. Ze vervaardigden in zeven haasten duizenden Sperballons, die boven de steden werden gehangen. De domme Engelse piloten zouden dan tegen die kabels vliegen, zo werd verondersteld. Die Engelsen vlogen echter hoger. Toen overschilderde men de gebouwen met groene en okerkleurige vlekken en spande camouflagenetten. Dat hielp geen zier. Als laatste redmiddel kwamen de nevelwerpers in alle straten, op alle pleinen. Die verspreidden bij alarm een dikke stinkende mist. Daardoor werden de geallieerden verplicht bijna lukraak grote hoeveelheden bommen te werpen. Ze wisten zo goed als zeker dat onder mist steden lagen en richtten nog grotere verwoestingen aan. Voor de bevolking was slecht gezorgd. In stevige kelders onder de gebouwen werden dan "Luftschutzräume" ingericht. Met ijzeren deuren en luchtdicht. De Slechteriken van de overkant zouden het zeker proberen met gasaanvallen. In de fabrieken verschenen de eerste hoogbunkers voor het personeel. Deze hoogbunkers waren ronde torens in dik beton en liepen naar boven toe spits uit. Het binnenste bestond uit een centrale kern van stinkende WC's met daar rond een betonnen trap die tot boven liep. De treden waren in het midden heel smal maar aan de buitenkant konden er ruwhouten banken opstaan. In de fabriek in Hastedt stonden een paar van die monsters in beton, twintig meter hoog. We hebben er vele uren in staan zweten. Ze werden vol mensen geperst, men kon er zich nauwelijks bewegen of ademhalen. Het gaf een "unheimliches" gevoel tussen die stilzwijgende massa te staan. Men mocht niet luidop praten. Wij gingen er niet graag in, maar we moesten. De chef stond aan de deur te brullen van: "Alles im Bunker, schnell, bewegung!"
Voor de burgerbevolking werden "Erdbunker" gegraven op al de pleinen. Dat waren niet meer dan diepe kelders, bedekt met een dak van beton en drietal meter aarde. Stilaan werd dit graafwerk in groot opgevat op de grote stadpleinen en er ontstonden "Luftschutzräume" zo groot als een voetbalveld met vele kamers en gangen. Achteraf bleek dit ook niet zo veilig door het gebruik van bommen en torpedo's van 500 kg. Die gingen er dwars doorheen.
Ook werden er Blokbunkers gebouwd. Het waren grote bakbeesten, soms 6 verdiepingen hoog en meer dan 20 meter breed, met meters dikke muren.
Of die nu zo veilig waren was erg twijfelachtig, ik heb er gezien die van onder tot boven opengespleten waren. De bunker aan de Föhrenstrasse vertoonde een gat in de zijwand, waar gemakkelijk een grote locomotief door kon. De bom die dat gat geslagen heeft moet de hele menselijke inhoud in spijs veranderd hebben.(1)
Zo was het overal in het westen van Duitsland. Iemand die de ganse oorlog in zulk een stad doorbracht en het er levend afbracht, moest wel een goede engelbewaarder hebben.
In het veld dichtbij Goldina in Hemelingen stond zulk een blok beton. Tijdens de laatste oorlogsweken hebben we er vele en meer dan halve nachten in doorgebracht.
Na verloop van tijd werden deze bunkers meer huiselijk ingericht, met kamers en bedden voor de kinderen en goede rustbanken. Tijdens één van die nachten ontplofte een zware luchttorpedo in de omgeving, de hele kolos begon te wiegen. Uit noodzaak en ook uit nieuwsgierigheid ben ik wel eens in een paar van de uitgestrekte ondergrondse schuilplaatsen geweest.
Onder andere onder het Domhof. Daar kon ge onder het plein, door de lange gangen een hele wandeling maken. Het gedaver van de dieselmotoren voor de luchtverversing en de alarmerende berichten door de luidsprekers, schiepen er echter een angstaanjagende atmosfeer.
Op een keer moesten we in de bunker onder het stationsplein. We waren, Jos en ik, naar het Bahnhof gegaan om te "stammen". Plotseling was het volalarm! Iedereen vluchtte weg, de Duitsers het rapste. Wij bleven natuurlijk om verder te eten. Jos organisierde met de rapte enige stukken vlees van de verlaten teljoren. Ik verzamelde de sigaretten en sigarettenpeuken, die op de tafels waren blijven liggen. Enkele sigaretten moest ik eerst nog uitdoven, zo gehaast waren ze! Toen de brullende Luftschutzman ons wegjoeg, had Jos zijn buik vol en ik had tabak voor veertien dagen. Eenmaal buiten konden we er niet tussenuit en moesten de bunker in. We stonden er zodanig opeengepakt dat ik me zelfs niet meer kon omdraaien.
Toen de luidsprekers het "Achtung, Türe schliessen!" omriepen, sloegen de stalen deuren achter ons dicht. Ik had het gevoel als een rat in de val te zitten. Nooit meer in die bunker met de huilende kinderen en die opeengepakte mensenmassa die van angst zweette en die elkaar met verwilderde blikken aanstaarden.
Om de zenuwen enigszins te sparen, hebben we die bunkers zoveel mogelijk vermeden. Tijdens het luchtalarm gingen we meestal hier of daar in een plantsoen.
Wegens de dichte chloormist hadden we daar geen last van de Luftschutzmannen. Liever die slechte lucht als de verstikkende atmosfeer in die gesloten mollepijpen.
Lente 1945.
De activiteit was dus nul. Ik was al blij dat we aangeduid werden voor het herinrichten van een fabriek. Het was echter een oude, lege fabriek, zonder één enkele vensterruit.
We begonnen dan maar de glassplinters uit de ramen te kappen. Men zou er daarna glaspapier inzetten. Erger was dat de fabriek in Neustadt stond, anderhalf uur gaans ver en de laatste tram stond vermorzeld in het depot.
Na enkele dagen mochten wij terug op kantoor "werken", men had het nutteloze van die herinrichting ingezien. Onze dagen verliepen nu "vredig" en het was reeds vroeg lente.
Hoe verliep nu zo een "vredige" dag? Opstaan om zes uur, wat water tegen ons gezicht gooien, in de kleren kruipen, niet uitgeslapen en moe naar kantoor. Dat was maar 10 minuten ver, een stuk brood eten, soms niet, beginnen met papieren te verleggen. Wachten op de soep van 9 uur, soep binnen lepelen, Fliegeralarm, alleman de straat op, een uur later terug binnen, papieren terug leggen zoals ze eerst lagen, Fliegeralarm, rond 12 uur terug binnen en naar de kantine. Aanschuiven voor het eten, Fliegeralarm, iedereen hals over kop naar buiten; behalve ik natuurlijk! Gauw een paar teljoren organisiert en snel eten tot de Luftschutz blauw aanliep van kolere en schrik. Dan om 1 uur terug binnen, enzovoort. De namiddag verliep zoals de voormiddag. Het avondeten mochten wij altijd ongestoord eten. Om halfacht precies begon het spel weer: naar de bunker, terug naar bed, naar de bunker, terug... enz. Drie tot viermaal in de nacht gebeurde dit, telkens voor een goed uur. Van slapen kwam niet veel terecht.
Van enkele Polen, die bij ons op de slaapzaal werden gelogeerd, kregen we dan ook nog platluizen.
Op een keer was het kwart voor acht en nóg geen alarm. Plots vlogen de vensters met raam en al op de bedden door één enkele ontploffing.
Hier deugde het niet meer.
De volgende zondag werd iedereen opgeroepen om een omwoeld kerkhof terug in orde te maken. Jos en ik gingen vanzelfsprekend niet naar dat kerkhof, we zochten een andere oplossing. Achteraf bleek dat men de enige overgebleven spoorwegbrug moest kasseien. Wij gingen echter zaterdagavond met de trein naar Bremen en vandaar naar Vegesack. De streek was ons bekend, want we werkten al enige dagen in Blumenthal, een half uurtje gaans verder. Die avond legden ons te ruste op de banken van het station van Vegesack. Ze zouden ons niet beetnemen, de poorten sluiten en ons stenen laten sjouwen op een zondagmorgen.
Wat er echter ook gesloten werd, was het station en we stonden buiten in de koude en stikdonkere nacht. Plots stond er een kerel voor onze neus, een buitenslaper, een deserteur?
"Komm mal mit!" zei hij. Hij had ons gemakkelijk kunnen overhoop steken in die duisternis. Wij gingen toch mee, door straten en door hovingen van villa's, naar beneden tot de oever van de Weser. We hadden geen flauw idee waar we ergens waren. In de oever was er een "Stolle", dat is een gang van een mergelgroeve. Vroeger was het ingericht als Luftschutzraum, nu echter, niet meer in gebruik. Bij het licht van een brandende gazet zagen we verscheidene banken staan. En of we vast geslapen hebben, na zoveel slapeloze nachten!
Toen we wakker werden was onze vriend verdwenen, maar we hadden onze horloges en geld nog. Zondagmorgen kuierden we door het stadje en ontmoetten er enkele Vlamingen.
Die werkten bij Weser-Flug en waren in een goed kamp gelogeerd aan de overkant van de Weser, in Lemwerder. Dat waren plantrekkers eerste klasse en het duurde niet lang of we hadden papieren met veel stempels en mochten daar ook logeren.
We haastten ons terug naar Goldina, om ons verblijf op te zeggen en de valiezen op te halen. Dat vervelende heen en weer gereis met de trein, met zijn blinde vensters uit aluminium, was nu gedaan. Vijf minuten te voet, de overzetboot nemen en dan nog twintig minuten en we waren op het werk in Blumenthal. De fabriek daar was een enorme wolwasserij, spinnerij en dekenfabriek. Net een kleine stad met lange brede straten, naar het schijnt de grootste van Europa. Slechts één gebouw aan de oever van de Weser, was vernield.
Hier kwamen zowaar treinen en schepen met vliegtuigonderdelen aan. Hele rompen en vleugels en nutteloze "Schrauben" en "Rohrleitungen"; alles gered uit Posen en Cottbus.
Dat gingen wij nu eens "ineenflansen". Hoe? Dat wist niemand, maar iedereen hield zich druk bezig. Ik was bij een groep lassers gegaan, ik groef putten, legde buizen en brak alles weer af. Drievierde van de dag verborg ik mij op de moderne propere WC's van de wolwasserij. Door de walgelijke stank van het wolwassen kwam daar niemand. Maar zo raakte mijn tabak snel op en dan duurt de dag lang. Op een avond, in de schemerdonker, doe ik alsof ik een greppel maak. Wat verder staat een Duitse schipper met zonnebril op. Hij staat te wenken. Zeker een spion die onopvallend wil doen. Het is echter de Juul, die is een jaar tevoren in Sorau gedeserteerd is en nu vaart om iets te doen hebben. Op zijn schip eten we echt lekker en met een hele hoop ongesneden tabak van hem kan ik weer een tijd voort.
Zorg om eten was er nu niet meer. In de kantine was het eten voortreffelijk en voldoende.
Het logement was in orde, eten en tabak was in orde, wat gaan we nu organiseren? Geld, natuurlijk! Al dadelijk kwamen we in contact met de kassier-betaalmeester. Door de tabak van Jos en ook omdat we hem van in Sorau kenden, legden we contact. Jos vertelde hem zonder blikken of blozen dat hij nog drie maand achterstallig loon van Sorau te trekken had. Het werd prompt uitbetaald! Zo hard liegen durfde ik niet, maar de geldkwestie was van de baan. Met de nodige tabak konden we op die man rekenen. Nog sterker, de volgende dag riep hij ons en gaf ons onbeperkt verlof met loon vooruitbetaald. Hij vroeg enkel dat we ons elke morgen zouden melden. Jos bleef elke morgen lekker lang slapen. Ik ging me melden en kreeg in ruil daarvoor altijd wat cadeau; een kilo bonen, een halve kilo suiker, meel, wijn enz... een echt luilekkerland.
We hebben dan misbruik gemaakt van een nette juffrouw (van haar lichtgelovigheid!), van het "Wirtschafts-ambt" van Berne, drie uur door de polder ver. Door de onwetendheid van dat kind, de charme en overredingskracht van Jos, met datieven, accusatieven en Luxemburgs accent, kregen we Duitse burgerrantsoenkaarten. Nu waren we zelfs in Lemwerder niet meer nodig. Het overzetten werd gevaarlijk en moeilijk. Duizenden aftrekkende soldaten en wagens, de mansgaten bezet met de Hitlerjugend gewapend met "Panzerfäusten" en soms één enkel Engels vliegtuig, traag boven het dorp cirkelend, omgeven door guirlandes van lichtspoorkogels, deden ons maken dat we daar wegkwamen. Trouwens we hadden een ander en nieuw verblijf ontdekt in Beckedorf, op tien minuten gaans. Het was een nieuw gebouwd concentratiekamp, nooit gebruikt, hier werden de maaltijden bereid die we anders in de fabriek kregen. De kok, die kenden we uit Cottbus, hij had ook tabak te kort. Zo kregen we goed te eten. We kookten dan ook nog zelf, buiten, op open vuurtjes. Al de bedden en vensterblinden hebben we daarin opgestookt. We maakten macaroni, rijst, rabarber enz...
"Jos, jongen, ge kunt nog veel hout opstoken, maar dat daar in die pot zal nooit rabarberspijs worden!" Met een grote vloek en een ferme trap tegen de bakstenen van het vuurtje lag alles verspreid en Jos ging kwaad op zijn bed liggen. Tegen dat hij wakker werd had ik een grote kom rabarber met veel suiker en frambozen gemaakt en een nog grotere met griespudding. Zonder één woord werkte hij alles naar binnen en toen kwam zijn spraak terug. "Kom" zei hij, "we gaan eten!". Ongelooflijk wat die kerel eten kon!
Bijvoorbeeld: de laatste maaltijd van het kamp, toen de keuken sloot bij gebrek aan voorraad en personeel. We kregen nog éénmaal eten, de "Henkersmahlzeit". We zijn dan ook bonnetjes gaan halen voor zowat de dubbele bezetting van het kamp. Ik ben maar tweemaal gegaan en kreeg als surplus telkens een pak bonen, een pak gries, een pak graupen(2), te veel om te dragen! Het middagmaal bestond uit erwtensoep, aardappelpuree met frankfurters, spinazie uit blik en pudding met confituur. Jos ging in zijn trui en op zijn pantoffels, rap met pardessus en hoed, daarna met klak en geleende bril. Slechts de vierde maal had de kok iets bemerkt en kreeg Jos bijna klappen van de stok van die gebrekkige man.
Uit! Na deze maaltijd geen eten meer! Nu begon het vuurtje stoken pas goed, want in het enige restaurant waren alleen maar af toe mosselen te krijgen. En Jos kon niet koken, maar organisieren zoveel te beter. Ondertussen had de oorlog niet stilgestaan en de Engelsen waren al in Sebaldsbrück en Hemelingen, vlakbij dus! Nu kwam er een verordening dat de nog bestaande voorraden eten aan de bevolking moesten worden uitgedeeld. De bevolking; daar waren wij natuurlijk bij! Wij hadden immers Duitse rantsoenkaarten. Op bonnetje 26 was een kilo vlees te krijgen, op bonnetje 56 een kilo boter, op 54 een kilo suiker, op 31 een kilo haring, enzovoort. Jos wist dat telkens een dag op voorhand en deed niets dan aanschuiven, iets waarvoor hij een eindeloos geduld had. Bonnetje 34 interesseerde ons het meest: 10 kilo graan. Wij gingen nu alle dagen met een zelfgemaakte zak op stap. De 10 kilo graan wisselde we uit bij een bakker in Aumund tegen broodzegels voor 10 kilo brood.
Zo werd er van alles georganiseerd: honing, tabak, sigaretten, koffie, conserven en wijn. Veel was niet genoeg. De bevolking moest daar onbepaalde tijd mee voort kunnen, wij rekenden echter op twee weken. Er werd nu niet gegeten maar geschranst. De donder van het geschut hield nu dag en nacht aan, men bracht de veerponten tot zinken, bouwde tankversperringen in de straten. Maar de bevolking werd stil, want de Führer was dood.
In de nacht van dinsdag op woensdag waren we in Cottbus, nog enkele kameraden hadden die stad langs een andere weg bereikt. We liepen maar wat rond in de gangen van het station, er was vol alarm gegeven. Hoe zouden we hier weg geraken? Om de vijf minuten bekeken we de aankondigingen. Om vier uur was er dan een trein naar Berlijn. Velen durfden echter niet, want ze hadden horen zeggen...
Wij namen deze trein en hadden geluk. Toen we goed en wel onderweg waren, veranderden de Amerikanen de stad achter ons in een puinhoop. Om de Russen dat plezier niet te gunnen, die waren er nog dertig kilometer van verwijderd.
Wij zaten dus in die boemeltrein en hij deed het goed! Twee uur later waren we in Berlin-Schöneweide. Daar was alles nog heel gewoon en we konden onmiddellijk in de S-Bahn naar Schlesier-Bahnhof. Dat was natuurlijk op goed geluk af, we wisten dat de meeste treinen naar Bremen en Hamburg daar vertrokken. We daalden de trappen af naar de gewone treinsporen. "Nach Bremen, bitte?" "Bahnsteig vier, aber schnell, der Zug fährt gleich ab!" Inderdaad, we waren er pas in en hij was weg. Volgens het uurrooster precies op tijd: 7.10 uur!
Nu leek het dat we definitief uit het gevaar waren, want ook Berlijn was bedreigd, alhoewel daar nog geen zenuwachtigheid te zien was. Ja, wat was er eigenlijk te zien? De treinen reden alle normaal en voor de rest was de stad één onvoltooide puinhoop, wachtend op Ivan, die voor de voltooiing zou zorgen!
Op de dag van de... "Endsieg"?
De rest van de reis verliep zeer goed, uitgenomen die paar maal dat we op de vlucht moesten slaan. "Tiefflieger" kwamen een paar flinke gaten in de wagons boren. In de namiddag om drie uur, waren we in de afbraak van eens zo mooie stad Bremen. We gingen op zoek naar onderdak. Op goed geluk gingen we naar het Lager "Goldina", een gewezen chocoladefabriek in Sebaldsbrück, dichtbij het "Werk Hemelingen", waar we ons moesten melden. We waren er welkom, er lag zelfs een lijst met onze namen en de plaats en de dag van de afreis. Een staaltje van de echte Duitse "Punktlichkeit". De volgende dagen gingen we naar het werk, ruimden onze toekomstige kantoren leeg, in de kelders en kleedkamers, organiseerden tafels en stoelen en wachten op onze papieren en machines. Die zijn nooit gekomen. Bij het buiten rijden van de fabriek in Sommerfeld werden ze door de Russen overhoop geschoten! Daar waren we niet kwaad om, we verdeden de dag met doen alsof. Soms tienmaal per dag moesten we naar de schuilkelders, soms urenlang.
Enkele dagen later, in de vroege morgen, ga ik me wassen in de lavoir. Naast mij staat een mollige Russin, die zeer vrij hetzelfde deed. Wie is die kerel, die zo vrij naar de blote borsten van dat vrouwmens kijkt? Toen herkende ik Jos! Die was na veel moeilijkheden, te voet, per fiets, per trein, hij werd ook aangehouden, toch terechtgekomen. Tot zijn eer moet gezegd worden dat hij opeens geen oog meer had voor het vrouwelijk schoon. We waren weer samen!
1. Voor een goed begrip: het Sorauer Wald ligt ten zuiden van Zary, iets ten zuiden en ten westen van Seifersdorf. Het gedeelte ten noorden van de spoorweg, onder de Saganerstrasse, waar het nieuwe kerkhof gelegen was, werd soms ook tot het Sorauer Wald gerekend. Indien mijn vader lopen ging tot voorbij het kerkhof, bevond hij zich dus op dat gebied. Er zijn teveel plaatsen die aan zijn beschrijving beantwoorden om de juiste schuilplaats te kennen. Zeker is dat men vanuit dit gebied de stad geheel kan zien liggen.
2. LUBSKO
3. Aankoopmachtiging of distributiekaart.
4. Jacht- en Bombardementsvliegtuig met groot bereik.
5. Zielona Góra
6. Odra
7. Legnica
8. Sagan
Krzystkowice
Deserteurs.
Reis in 1998.
In 1998 gingen we nog eens terug naar Polen. Het was meer vacantie, het ging er nu om de laatste documentatie te verzamelen. Nooit had ik beseft dat het documenteren van een boek zo moeilijk zou zijn. Na een eerste aanblik van Sommerfeld op de vorige reis hebben we dit maar laten liggen. In Zary echter, vonden we een winkel, waar nog oude foto's verkocht werden. Dit was een extra stimulans. Enkele van die foto's zult ge al tussen de tekst vinden. Andere volgen nu, ook de nieuwe foto's die we gemaakt hebben. Grappig vond ik het, dat ik bij de eerste reis opmerkte, dat het restaurant de gouden Appel wel een laagje verf nodig had, nu de schilders bezig waren. Er is ook een mooie foto bij van de gouden leeuw, het laatste goed bewaarde huis van de omgeving, daarachter verdween de stad in het niets.
Oude foto's van de "Weinberg" geven ons een idee hoe het er vroeger uitzag. Nu is er alleen nog maar een enorme put in de grond.
Op het vliegveld werden we geïnterpelleerd door een Pool die ons verbood foto's te nemen, zeggende dat deze grond toebehoorde aan de stad en dus niet openbaar was. Ondanks het protest van mijn vriend werden wij dringend verzocht de wijk te nemen. Mijn vriend schold de man uit voor communist. Mijn eerste reactie was; te beginnen brullen en die man wijs te maken dat wij de toestemming hadden van de politie enz, maar een eigenaardig gevoel van déja-vu weerhield mij. Nog nooit had ik beter begrepen hoe deze systemen eigenlijk werkten. De foto's die wij al hadden genomen volstonden. De rest was de moeite niet waard.
Er hing de laatste weken wat in de lucht, wij merkten het aan allerhande dingen. Het was een voorgevoel; er was iets om handen. Ik herinner mij, dat Jos en ik aan het station naar het stadsplan keken. Wij wezen elkaar de verschillende vestigingen van Focke-Wulf aan: het Werk SAGANERSTRAßE, daarnaast het Werk THIELE, hier het VERSAND, verderop FLUGHAVEN en aan de andere kant van de spoorweg, in SEIFFERSDORF: het HAUPTLAGER. Jos maakte de opmerking dat een foto van zulk stadsplan een raak bombardement zou toelaten. Bombardement, dat was ons voorgevoelen. Eigenaardig genoeg; de volgende dag was het stadsplan weggenomen! Kort nadien bezochten enkele hoge militairen en partijmensen de fabriek en al dadelijk werden vele camions bakstenen afgeladen. Met de bakstenen werden tussen de draai- en freesbanken muren gebouwd, twee meter hoog, de bakstenen los op elkaar. Het is voor binnenkort, zei Jos. We maakten ons een voorstelling van de totale vernietiging. Wat konden die bakstenen muurtjes daar nu aan verhelpen, wat onnozelaars!
De laatste tijd was er al dikwijls "Fliegeralarm" geweest, ongewoon voor deze verre streek. Alles bleef echter bij een paar flinke wandelingen naar het bos en terug, behalve één keer; met wat nutteloos schieten naar een lange afstandsverkenner, die enorm hoog vloog, buiten het bereik van de luchtafweer. Een teken aan de wand!
Het was dinsdag na Pasen, twaalf uur, mooi helder weer. Daar gaan plots alle sirenes, schrikaanjagend. Was dat gehuil nu anders dan de vorige malen? Toen maakten we op ons gemak een wandeling naar het bos. Nu werkten voor de eerste maal de zware claxons van het bedrijf! In ieder geval, we voelden dat het springtij was en kregen voor de eerste maal werkelijk angst. De Duitsers waren al in paniek. Ik riep, met veel lawaai, dat ik weg was naar de Jos; die eerst zijn wandelschoenen begon aan te trekken, het ander paar op zijn rugzak te binden, enz... Rap was hij niet... Ik liet hem waar hij was en liep met Jef en de Strop de fabriek uit.
"Die Maschinen retten": brulden de Duitsers, die zelf in paniek door elkaar liepen. Mij niet gezien, mijn vel gaat voor! Jos hadden ze te pakken; die moest eerst nog een schrijfmachine in veiligheid brengen?
Met de rugzak op de rug, met het noodzakelijkste, waren wij al op tien minuten in het Sorauer Wald.(1) Of hadden wij gelopen? De Duitsers waren er al! We legden ons op het gras, tegen een heuveltje, in de warme zon. We zagen of hoorden niets, tot we opeens heel wat zagen. Als een zwerm sprinkhanen, kwamen ze uit het westen aangevlogen, lange witte slierten achter hen. Zoveel? Dat kan niet! Maar het kon wel en er kwamen er nog!
En nog! Eén, onzichtbaar, maakte een grote witte kring boven de stad en in het midden hing plots een gele lantaarn. We kropen weg in het struikgewas. Jef en ik wierpen ons in een ondiepe greppel, het gezicht in het zand. Een geratel als van honderd machinegeweren, reusachtige hel wit verlichte kerstbomen daalden uit de hemel, de lucht was vol muziek: zilverpapier daalde neer! Alle velden bezaait met witte lichtjes. Wie loopt daar? Frans! : riepen wij, pas op, boven U, rakelings scheerde een grote ijzeren plaat, die uit de lucht kwam gedwarreld, langs hem. Toen begon een enorm lawaai: honderden zware donderslagen, vóór ons, op de stad, overal. Héél de omgeving was één vuur... Toen werd het nacht, donkere nacht! Het was tien voor één 's middags. Het donderen van de bominslagen duurde maar voort! Nu konden we niet meer horen of er nog vliegtuigen kwamen, het kraken en knetteren van de brandende stad overheerste. Boven een band van vuur, was de hemel inktzwart.
Waar was Jos gebleven?
Achteraf vernamen wij dat hij toch al buiten de fabriek was, voorbij de kerkhofmuur sprintte, tussen de brandende en gloeiendhete staafbrandbommen door en zich in een mestkuil wierp, waar enkele Fransen boven op hem sprongen.
De fabrieksdirecteur had iedereen van de kerkhofmuur weggejaagd. Velen gingen echter niet weg en zijn samen met die muur in het niets verdwenen. Of lagen achteraf langzaam op te branden, volledig ontkleed. Het is vreselijk om zien; die uitpuilende en brandende ingewanden! Er waren ook schone doden, die op de rug lagen, met open, verwonderde ogen. Uiterlijk mankeerden ze niets, maar hun longen waren gebarsten door de luchtdruk van de explosies.
Wij maakten een omweg rond de brandende en rokende stad en kwamen in ons Lager aan. Hier was helemaal niets gebeurd! Het eten was gereed in de kantine, waar later op de avond een bericht uithing dat iedereen zich de volgende dag aan de fabriek moest melden! Der Krieg geht weiter!
Er was ook nog elektrische stroom en de waterleiding werkte ook, hieruit concludeerde wij gemakkelijk dat de centrales niet getroffen waren. De wasserij was wel getroffen, volgens horen zeggen, ik had heel wat was in de wasserij. Dat vond ik persoonlijk veel erger dan de fabriek of dat de halve stad in puin lag.
De volgende dag gingen wij door de stad, langs de rokende puinhopen naar de fabriek. Het viel nog mee, zoveel was er niet kapot, de cinema's stonden er nog! In het Schloss was een enorm gat, dat de geheime gangen in de metersdikke muren blootlegde. Tiens, het is nog steeds tien voor één; op de klok van het stadhuis, waar een hele hoek afgeslagen was. Op de fabriek zag het er minder rooskleurig uit. Het "Hochhaus" was nu voor twee derden een laaghuis, maar de vleugel waar ons kantoor was, stond nog recht. De draaierij had geen dak meer, de machines stonden in de open lucht. Al wat van hout was, was afgebrand, uitgenomen één vleugel van de kantine. Het kamp van de Duitsers; van de fabriek tot aan het kerkhof, was een asvlakte met scheefgezakte stoven! Toen kwam het onvermijdelijke: een redevoering! Van op ledige vaten werd iedere volksgroep in de eigen taal toegesproken. In het Nederlands natuurlijk niet! Wij waren toch, Vlamingen en Nederlanders, Germanen! Het ging over een ramp die ons getroffen had, geen moed verliezen en terug aan het werk gaan!
"Unsere Mauer brachen, aber unsere Herzen nie!" Wij hadden daar weinig mee te maken en luisterden alleen als hij het over een "Sonderzuteilung" fles schnapps had.
Toen gingen we over bergen nog rokend puin naar de trap, die nu áán in plaats van in het gebouw hing.
Binnen in het kantoor lag alles vol glas, alle papieren waren uit de kasten en van de lessenaars geblazen en lagen nu tussen de kalk en het glas. De tafels stonden overal verspreid en het beschot van de gang was omver geblazen en scheefgezakt. Onder al die vuiligheid vond ik mijn tafel terug, keek in mijn schuif naar het pakje tabak dat ik mijn haast had laten liggen, maar het was door de moedige "Feuerwehr" gered. Ik ga eens in de draaierij kijken en wat zie ik? De muurtjes hadden meestal standgehouden, soms uitgevreten door de bomscherven en opzij gedrukt, maar de machines stonden meestal nog op hun plaats, behalve één; dat op zijn kop stond. Alles lag natuurlijk vol met glassplinters en verbrande rommel van het dak, maar ze waren al volop bezig met het opruimen. Ook werden er zeilen over gespannen. Toen wij hoorden dat ons kantoor, het enige dat nog bestond, zou overgebracht worden naar het overeind gebleven stuk van de kantine, begonnen wij aan de opruiming en de verhuis. Geholpen door een groep sterke Russen werden we maar éénmaal onderbroken. Een formidabele slag: een tijdbom! Ik dacht dat heel het wankele gebouw instortte. Eventjes heel grote kak en groot geluk gehad.
Ons kantoor was weldra geïnstalleerd in die nieuwe barak. Maar de vensters waren uitgeblazen. Als het nu maar niet koud wordt. Maar het bleef gelukkig warm weer en de ruiten werden terug ingezet. Waar de andere kantoren werden ondergebracht wisten wij niet, waarschijnlijk in Flughaven. Wij begonnen ons echter af te vragen waarom de Engelsen hadden vergeten Flughafen plat te gooien.
Ze zouden toch wel weten dat daar de montage en het beproeven van de afgewerkte toestellen gebeurde? Dat er maar een derde van de stad vernield was, stond ons ook niet aan! Ze zullen wel komen kijken en hun werk afmaken. De dagen verliepen echter rustig. De Russen begonnen de draai- en freesbanken te demonteren en op wagons te laden. Ons werk was nu praktisch nul. Af en toe kregen we bomalarm en nu waren we wat haastiger. De Duitsers hadden hun fietsen buiten aan de open ramen staan, sprongen door het raam, op de fiets en waren weg. En zo werd het stilaan Sinksen. Geen verlof zoals verleden jaar, alleen vrijaf op zondagnamiddag.
's Anderendaags, tweede sinksendag, was het buitengewoon prachtig weer. De kastanjes langs de barak stonden in volle bloei. We zaten te... wachten met alle vensters wijdopen en... wachten niet tevergeefs. We hadden juist gegeten aan de lessenaars. "Vorwarnung R.15". Dus nog geen sirenes, maar het betekende dat er "Feindflieger" waren op 150 Km of 20 min, van ons luchtafweergebied. Niemand wachtte echter het volalarm af en allen gingen op de loop. Dit maal vertrok ik samen met de Jos en we legden ons lekker op het gras aan een frisse vijver, dicht bij het bos.
Dat ze weer naar ons toekwamen, daaraan twijfelde niemand. Ons gesprek liep daarom over onze persoonlijke zaken, die nog in de barak lagen en of we nog aan eten zouden geraken, want de enige kantine stond op Flughafen.
Wij speurden de blauwe lucht af en zagen in de verte een massa stippen. Ze bewogen zich in een richting links van ons. Veel waren het er niet, hoogstens een vijftigtal. Misschien vlogen ze toch naar ergens anders toe? Doch even later zwenkten ze plots links af, recht op Flughafen aan. Geen luchtafweer te horen, ook geen geknetter van openbarstende containers met staafbrandbommen, wel het overbekende zingen van zilverpapier in de lucht. Plots zette een enorm concert in van luchtdoelgeschut en we sprongen onder een schuin hangende boom voor de scherven, die als hagelstenen neervielen. Toen begon een oorverdovend lawaai en in een hel van vuur en staal verdween Flughafen, de spoorweg en een deel van de middenstad. Toen de duisternis een paar uur later enigszins verminderde, gingen wij, langs een nog grotere omweg, dan de vorige keer, naar het kamp of wat er van overbleef kijken. Langs de spoorweg lagen overal nog hoopjes van een vettige substantie te branden. Ze hadden ditmaal "Fosforkanister" gegooid. Hiertegen helpt geen enkel blusmiddel. Op de spoorweg waren al een paar honderd Russinnen bezig met de rails weg te slepen en keien aan te voeren met kruiwagens. De hele spoorlijn was één kluwen van verwrongen rails met enorm diepe bomputten. Op Flughafen stond ons waarschijnlijk het een en ander te wachten.
Al de hangars en ateliers waren ineengezakt, vliegtuigen waren erbovenop geworpen. Tussen de barakken van het Duitse kamp, gisteren pas betrokken en nu in lichtelaaie, gingen wij naar de kantine. Die was wonder boven wonder, praktisch niet beschadigd. De Franse kok beweerde zelfs dat er avondeten zou zijn. Onze barak stond er ook nog. In onze kamer was enkel een ruit gebarsten. In een andere kamer was een grote brok leem door het dak gevallen. Verderop naar het vliegplein en de hangars toe, was het terrein in een maanlandschap veranderd. Hier moet een enorm aantal bommen gevallen zijn. Het prachtige nieuwe casino, zaterdag voor Sinksen geopend, was niet meer te vinden. Het was in hout gebouwd en letterlijk totaal verdwenen. Aan wat rood steengruis kon men zien waar de brede monumentale, bakstenen trappen geweest waren. Hier was grondig werk geleverd.
De twee grote stenen gebouwen van het "Fliegerhorst" hadden de storm doorstaan. Maar alle ruiten waren eruit geslagen. De wasserij was ook vernield, maar niet uitgebrand. Ik had niets in de was. Jos wel en ook zijn beste schoenen had hij in reparatie gegeven, in het schoenmakerstraatje, dat ook niet meer bestond. Hij was de volgende dagen slecht gezind, maar dat beterde toen hij vernam dat alle was juist voor het bombardement was weggehaald. Het beterde nog meer toen we tot het besef kwamen dat we geen bombardementen meer te vrezen hadden. Alles was toch kapot...
Nu begon een periode van verhuizen, van de ene barak naar de andere, met ontsmetting, bad, ontluizing enz... inbegrepen. Er moest plaats gemaakt worden voor de Badoglio's, waarvan alle barakken vernield waren. Na enkele weken werd ook ons kantoor verhuisd naar Sommerfeld (2) en werd het alle dagen met de trein rijden. Het was zeer vroeg opstaan en zeer laat thuiskomen. Inmiddels had de landing in Normandië reeds plaats gehad en een gedeelte van Frankrijk was al bevrijd. Nog enkele weken geduld... het werden maanden, zonder nieuws van huis en zonder pakjes... tabak.
In het gevang.
Op een mooie, zonnige zomerdag zaten wij aan onze lessenaars te soezen. Alle vensters stonden open in de, niet afgebrande helft, van de kantinebarak. Het was opvallend stil. Zelfs het geluid van voetstappen drong niet tot ons door. Opeens staat er een Gestapo man voor mij. "Te Roetter?" - "Jawohl" - "Komm mal mit!" Ik trek mijn vest aan en ga met die vent mee. Het hele kantoorpersoneel, muisstil, gaapte mij met open mond aan. Ik wist van toeten noch blazen. Onderweg laadt die kerel zijn pistool door, om mij schrik aan te jagen, maar dat had ik al. In de "Abwehrstelle" begon het verhoor: "Ge hebt Uw eten weggegooid, dat is Kriegssabotage". Dat was het dus en herinnerde mij vaag iets van enige dagen geleden. Er waren toen weer geen patatten en we kregen alleen dunne soep en een stuk hard brood. Wij aten aan de lessenaars, want er was geen kantine meer. Ik had het brood op tafel geslagen om te horen hoe hard het klonk, maar het viel eraf. "Antwoord!" "Ja,... ich" en toen kreeg ik een klap dat al mijn tanden losstonden. "Wat hebt ge te zeggen!" "Ja,... ich" en toen kreeg ik een tweede oplawaai dat ik "sterrekens" zag. Hij zegt ja, dus hij bekent, weg ermee! Ze brachten mij naar de politie, waar ik alles moest afgeven, schoennestels en bretellen. Daarna ging het naar de stadsgevangenis. Zoals gezegd was het mooi weer, heel warm en in die muffe cel nog warmer. Langs één kant straalde de muur hitte uit. Aan de andere kant van de muur brandde een grote muurstoof. Daar zat ik nu en ik kreeg natuurlijk grote pis. Een emmer was niet te zien. Er zal toch wel een bewaker zijn, dacht ik en klopte op de deur. Achteraf hoorde ik dat die er alleen 's morgens en 's avonds kwam. Een fidele gevangenis. Vooruit, dan maar achter het bed geplast. Het liep er onderuit, geen erg, opkuisen met het hoofdkussen en wachten... en zweten. ‘s Avonds komt de bewaker en brengt mij naar boven op een soort zolderkamer, waar nog een dozijn van dezelfde kwibussen als ik zaten. Er stonden echter maar vier britsen en het was verschrikkelijk warm en stinkend. Ik bleef de hele tijd aan het venster; een getralied gat, staan om te kunnen ademen. Tenslotte viel ik in slaap op de vuile grond onder het venster, terwijl een Fransman de Marseillaise zong, maar zo vals; dat het klonk als "La Madelon".
De volgende morgen gooide de bewaker een brood binnen en zette een kan eikelen water op de grond. We mochten ons een voor een gaan wassen aan een kraantje op de trap. En zo werd het zondagmiddag. Wat zouden de kameraden zeggen?
Klokslag twaalf uur gaat de deur open: "Te Roeter?" en we waren weg. Ik stond ineens op straat, tegenover een politieman en een burger. Die burger sprak Soldaten Duits, precies een "Flame"! "Ja": zegt hij: "Ik ben van Borgerhout." Hij zag af van die politiebegeleiding en al pratend kwamen wij in de "Sicherheitsdienst". Daar zat een andere burger, zichtbaar een Duitser, de onderzoeksrechter. Die twee knokkenbouten konkelfoesden wat ondereen. Ik kon verstaan dat het schoon weer was en niet druk maken en weg was onze collaborateur.
Na de gewone politietrucjes zoals: sigaret aanbieden, pistool van de ene schuif in de andere leggen, begon de ondervraging: waarom deed ge dat? Of wie heeft U verklikt? Dat kon ik hem natuurlijk niet zeggen. Met "past in het vervolg beter op" stond ik weer op straat en kon alleen bij de politie mijn bezittingen gaan terug halen. Ik kon weer gewoon gaan, zonder dat mijn schoenen klepperden of mijn broek afzakte.
De accommodatie van de Fabriek in SOMMERFELD.
De fabriek in Sommerfeld was een gewezen dekenfabriek, vlak bij het station.
In Sorau was het bedrijf in een leeggeruimde textielfabriek ingericht. Focke-Wulf had blijkbaar een voorkeur voor textielfabrieken en weverijen, die toch stillagen wegens de oorlog. In Sommerfeld stonden, in een van de fabriekshallen, volledig afgewerkte en bedrijfsklare Junkers transportvliegtuigen en Stuka's, waarvan blijkbaar iedereen het bestaan vergeten had. In een andere fabriekshal op het tweede verdiep, hadden wij ons kantoor ingericht, naast een heel grote appreteer- en opwolmachine, op de ruwe betonnen vloer. Waar er "angefertig" werd, wat wij voorbereidden, hebben wij nooit geweten.
Maar er was een kantine, onder de perrons van het station. Daar was een badinrichting, lavoir en WC's. Het mocht echter niet regenen. Als het droog was ging alles goed en konden wij, op onze tenen, over de muurtjes van de baden kijken... als we vrouwen hoorden giechelen. Maar als het fel geregend had stond er water in de WC's en in de gangen. Een voet hoog, met allerlei vieze rommel erin en... stinken! Dan moest ge over planken lopen om te gaan eten en oppassen dat ge er niet naast stapte. In dat geval hing ge vol stront. "Smakelijk eten!"
Maar het is niet alleen eten dat een mens moet doen en de rest was een heel probleem! Als de boel niet onder water stond hadden we wel een dozijn WC's ter beschikking. Die werkten echter met één centrale waterspoeling. Bij het eerste geluid van stromend water moest ge direct opspringen of ge waart doornat. Wanneer alles onder water stond, waren ze natuurlijk buiten gebruik. Die moeilijkheid werd door Jos eenvoudig opgelost, want hij was een groot hondenkenner!
Een gedeelte van de fabrieksterreinen was alleen maar door een haag van de spoorweg gescheiden, hier stonden propere toiletten. Maar voor de haag lag, aan een gespannen kabel, een reusachtige hond. Er stonden ook borden: "Warnung, bitsige Hund". In plaats van Jos te verscheuren, ging hij telkens mee naar het gat in de haag en terug en kwispelstaartte.
Rubens kreeg dit op een dag in het oog en dacht: mij zal die hond ook geen kwaad doen. Trots de waarschuwing van Jos; had hij algauw een grote lap uit zijn broek en ook uit zijn achterste! Toen eindelijk de "Werkschutz" er achter kwam, tuigde die de hond zo af, dat deze zelfs Jos niet meer kon verdragen. Ik had natuurlijk van dat gemak (in de twee betekenissen) geen gebruik kunnen maken. Ik trok mijn plan in de latrine voor de Russen, inclusief de Russinnen, gebouwd was. Deze had twee deuren, maar binnenin doorlopend, dat wil zeggen: één grote plank met twee openingen.
Het viel voor dat ge er alleen zat, maar het eten was van dien aard, dat de behoefte groot was. Ik zat daar dus in ons gemak, op mijn gemak, komt er een dikke Oekraïense binnen. Die stroopte met veel omhaal haar gewatteerde rokken op en af. Ik zag een enorme blote kont en de donder kon beginnen. Ik heb wel raar gekeken en niet alleen vanwege de stank. Allé; de volgende keer meer geluk!
In de kantine was het wel prettig, als het niet geregend had natuurlijk! Een nieuwe verordening: geen aparte tafels voor de buitenlanders. De Badoglio's die ons kenden en een "Camiso" nodig hadden, om te ruilen tegen sigaretten, zetten zich bij ons aan tafel. De Duitsers verhuisden prompt naar een andere en lieten ons ruime plaats.
In het eten was niet veel variatie. Kürbissen voor de soep, als groenten, voor dessert. Ik heb er daar zeker honderden gegeten. Wij noemden ze Duitse ananas. Er zijn dan nog hele wagonladingen blijven liggen voor de Russen. Hiermee bedoel ik de echte, die met geweren en kanonnen kwamen... maar dat is voor later!
En ondertussen... kakken!
Een dag Sommerfeld: zomer 1944.
Millijarde! Het is al vijf na vier, een duistere morgen en we zullen ons moeten haasten om de trein te halen. De volgende is pas twee uur later en te laat betekent geen bij-rantsoen voor de hele week.
Half slapend kruip ik in mijn kleren, smijt mijn nest toe, trek een nestel over, laat de wekker van de kast en de zeep uit mijn pollen vallen, maak mijn gezicht en mijn haar wat nat, zeg goeie avond in plaats van goede morgen, snij bijna in mijn vinger en word daardoor klaarwakker, steek wat brood achter de tanden en ben weg. De trein op en een dag van arbeid tegemoet! Om halfnegen vanavond zal ik terug zijn of over zestien uur... Moet er geen zand zijn, of de triomf van het uithoudingsvermogen.
Door de verlaten straten van Sorau bereiken we het station en het antieke, astmatische treintje, dat koppig op zijn uur vertrekt uit pure opschepperij omdat het eerste van de dag is. We worden in slaap "gesjokkeld" en bereiken als eersten van de voorhoede onze bestemming. Velen komen simpel later of te laat.
Ondanks alles zal het toch halfzeven worden. We slikken dan ons avondeten door en we halen de trein, die nu van vermoeienis niet meer op tijd kan vertrekken. Toch geraken we terug aan de barak. Geen cinema meer, geen kousenstop, rap in bed, morgen is het hetzelfde, overmorgen ook. Met een zucht eindigt deze dag, hol en eeuwenlang. Het helpt niets, want morgen is die dag er weer, dezelfde en toch een andere. Er is geen onderscheid meer tussen gisteren, vandaag of morgen. Het is één lijmerige boel van kleren aan en uittrekken, licht en duisternis, gaan en keren, eten en werken. Twaalf uur op een stoel zitten, een nutteloze "Papierkrieg" voeren.
Die idioten willen een hoop vijzen een stuk laten inkorten. Ze hebben die dingen dringend nodig, eerst die met een stuk af, dan die zonder stuk eraf, als het er al af is!
In zeven haasten maken ze kilozware dossiers gereed om stukken te laten maken die, naar achteraf blijkt, met wagonladingen voorhanden zijn en die ze trouwens toch al lang niet meer gebruiken. Naar de hoogstnodige dingen, gooit men met de klak, omdat de boel toch niet helemaal in het honderd zou lopen.
Dit alles is zo zielverheffend, zo leerzaam, zo interessant! Om het laatste restje gezond verstand uit Uw hersenpan te laten: "fräsen, bohren, zenken und knabbern".
Moest men hier later een revue van maken, zou men hard kunnen lachen, met types zoals: "Janneke Maan (bijgenaamd: rücksichtlos)", "Die Hoogglanz", "Chose-là", de "Tête", "Mistinguette", "Miss Podding (bijgenaamd Mie één-tet)", om maar alleen van onze volière te spreken. En dan zou ik nog cel zeven vergeten (Zelle Sieben), de man van de partij, nog meer Nationaal-socialist dan Hitler Himself, altijd slecht gezind omdat hij niet in S.A. uniform mocht komen werken en altijd zonder tabak. En die "Ausländer" die de hele dag rookten!
Op een dag verraste hij me toch. Hij vernederde zich om met mij een gesprek te beginnen over de goede en slechte kwaliteiten van... de Belgische tabak. Dit duurde net zolang tot ik kleinhartig werd en van pure schaamte mijn doos tabak aanbood. Hij trachtte er zoveel mogelijk van in één sigaret te stoppen. Dit tot grote ergernis van Hoogglans, die zou nooit bedelen bij een buitenlander: zoals hijzelf beweerde.
Alhoewel iedereen mij met grote ogen aangaapte, gaf ik ook heel royaal de doos aan Hoogglans. De volgende dagen kon ik niets meer misdoen, ik deed ook niets meer, ze deden het in alle gauwte voor mij!
Zoveel tabakswalm kon natuurlijk niet ontsnappen aan de aandacht van Janneke Maan, de chef, die mij dadelijk op zijn kantoor riep met de een of de andere map en al dadelijk... "rücksichtlos" op zijn doel afging. In "Flandern" werd goede tabak gekweekt! Tenslotte, bood ik hem het bewijs aan. Hij begon al dadelijk zijn grootste pijp te stoppen! Hij rookte gewoonlijk "Deutscher Wald"; een soort varens, dat stonk afschuwelijk. Mijn dag was weeral goed. Janneke Maan had niets tegen mij, maar wel tegen Jos, die altijd tabak bij had, maar zelf niet rookte. Hij deed het alleen om de Duitsers te pesten! Hij deed dan ook nooit iets goeds; hij deed ook bijna niets anders dan slapen, met zijn ogen open: een specialiteit van hem.
Op een keer zit hij weer te soezen en bladert automatisch in een groot register. Wat hadden zijn slaapogen daar gezien? Hij bladerde een eind terug en ja, daar was iets! Om zich een air te geven, zei hij luidop: "Verdamt noch mal, hier steht kein Strich runter!" Dat er geen lijn onder getrokken was, was inderdaad iets ongehoord. Op een wip stond het hele kantoor op stelten. Men sprak van sabotage! Alleman was in de weer om hier zo "weinig" mogelijk ruchtbaarheid aan te geven en ze brulden tegen elkaar op van: "Beanstandungsmeldungen und Anderungsmitteilungen" maken. Jos is het nu definitief afgeleerd om in zijn slaap luidop te praten... zelfs in het Vlaams!
Daar had ge nog de Tête, die heette eigenlijk Przbilsky (spreek uit: Psjibilski).
In '40 hadden zijn rechter achterpoot kapot geschoten en hij was nu gereformeerd. Hij kon helemaal niet zingen maar toch zong hij de ganse dag van: "Es geht alles vorüber, es geht alles vorbei... Und am nächsten Dezember gibt es wieder ein Ei"; zong dan Drewes verder. Die was muzikant en kon zo onnoemelijk vals fluiten dat de zenuwen van Iden op het springen stonden en hij met de stok van Przb... enz naar Albert sloeg. Die twee konden elkaar echter goed lijden, beiden waren gewezen sociaal-democraten, nu S.A. mannen, de ene om zijn boterham en de andere ook om zijn boterham. Ze waren al van '40 af gereformeerd, niet voor kwetsuren, maar als "Etappeschweine" in een "Kriegsbetrieb". Albert D. was een stille brave jongen, maar Iden was een luidruchtige, opgewekte kwibus. Hij was heel zeker dat de Duitsers de oorlog gingen winnen, daar mishandelde hij heel de dag de telefoon voor, maar van Hitler moest hij weinig hebben. Kwam er iemand van het grote B.B. die het nodig oordeelde met de hakken tegen elkaar te slaan en met opgeheven arm te groeten; hij kreeg van Iden onveranderlijk het antwoord, in zijn plat Bremens schippersdialect: "Zeg dat mal dreuven!".
Dan had ge nog Chose-là, gewezen scheepsmachinist, sprak wat zeemans Engels, was van verre Engelse afkomst, een kalme zachte en bedaarde man, maar ongelooflijk naïef. Aan deze ziekte leden de meeste Duitsers. Ze geloofden alles, behalve slecht nieuws. Wat wel waar was, dat toen hij in Bremen in verlof was, de brandende gelei van de Fosforbommen, van de deuren en de muren van zijn eigen huis moest krabben, tot er nog maar drie van de vier muren overschoten. Hij bleef echter zachtaardig en betaalde tot het eind, regelmatig zijn Volkswagen af, waarvan er tijdens de oorlog nooit één gemaakt werd. Hij woonde in Forst, waar mijn pakjes van huis aankwamen, rookte van mijn tabak tot er geen pakjes meer kwamen en zijn huis daar hetzelfde lot onderging als dat in Bremen.
Waar ik recht tegenover zat; was de "Alte Edu", de oom van Hitlers knecht, verstokt nationaal-socialist, maar organisator van tabak als de beste buitenlander. Hij stond op dieet en kreeg veel wit brood, dat de buitenlanders graag omruilden. Ik zag hem echter nooit iets anders dan halve sigaretten roken.
Dan heb ik nog niets gezegd van Mistinguette of van Miss Podding, die waren nog oneindig onnozeler en naïever dan de anderen, maar het waren dames en van de dames niets dan goed, dus het vernoemen niet waard...
Janneke Maan in actie. Of...
"Der chef hat ein Blitzgespräch: der Löwe brullt...
Hallo? - Ja? - Wass? - Wer?
Focke-Wulf Sommerfeld - Hagenow - Wer spricht da? - Böhme???
Hier Focke-Wulf-Sommerfeld-Ha-gé-now!!
Ha Ulde!! Westphalia??
Ja, Hermann, bisst Du es, ja?
Ich kann Dich schlecht verstehen! - Wass?-
Ich - kann - Dich - schlecht - ver - stehen-!!
Ha, Hermann, jetzt gehts besser. Hier Karl. Wo hängst du gansch die Zeit herum, hast Du wass erreicht? - Wass - ??
Sind die Teile fertig? - noch nicht? - wieso? -welche??
Windschutzträger, mein lieber, acht strich hundert neunzig, zwölf, acht und zwanzig, strich, achtzehn, Teil eins... - noch nicht fertig?? -
Wieviel? - Zwei hundert Stück?? - Cracke, hörst Du mal, Ich brauche die Teile sehr dringend, der gansche Betrieb...
Fräulein, Ich spreche mit Ulde, unterbrechen Sie nicht!
Hermann, hörst Du? - Ich brauche die Teile, der gansche Betrieb liegt still - Ich muss...
Hermann, rede doch nicht soviel!! - Ich brauche das alles nicht zu höhren, Ich will meine Teile!!
Fräulein, unterbrechen Sie nicht!! - Ich bin noch nicht Fertig!
Hallo! - Hallo! - Hermann! - Ja - Hast Du es gehört? Ich brauche die Teile übermorgen - Wass? - Unmöglich!!
Du lässt Heute noch, die Zwei hundert fertige Teile per Panzerblitz hierher schicken, verstanden!!!
Nein, sonst brauche Ich nichts zu höhren!!
Gehe aus der Leitung, Fräulein, verdammt noch mal!!
Wass? - Hallo - Hallo- Ulde? - Hallo, Hermann??
Hörst Du? Ich will meine Teile haben! Ich-will-mei-ne-Tei-le-ha-ben!!
Wass? Sonst wirst du aufgehängt!! - Wass? - nicht verstanden?
Wass hast Du nicht verstanden?
Du wird eingesperrt, erschossen, aufgehängt; der ganzen Betrieb liegt still und wartet auf diese Teile - Ich muss sie haben - der Jägerstab- wass?
Rede doch nicht zoviel, Ich will nichts höhren, Ich will meine Teile, Donnerwetter!!
Heil und Sieg und dicke Beute!!
En zo spanden wij en het pluimvee hier, ons in! In "Totalen Einsatz" om te verhinderen dat de nieuwgeboren F-W 190 uit de luiers geraakte. De bedoeling was schoon; het kind had al een naam: Ja-Bo-Rei. (4)
Goering kon zijn gezegde van eertijds: " Ik wil Meier heten, als één enkel Engels vliegtuig boven Duitsland kan komen", veranderen in: één enkel Duits vliegtuig!
FEBRUARI 1945.
Aus dem Führerhauptquartier...
Das O.K.W. meldet... In Schlesien ist der Feind im Gegenangriff zurückgeworfen... Die tapfere Besatzungen der Städte Litzmannstadt und Posen... An der Oderfront sind alle übersetzversuche der Feind blutig abgewiesen... Unter hohen Verluste gelang es dem Feind... 1291 Feindpanzer sind vernichtet, 337 Flugzeuge abgeschossen... ohne eigene Verluste... Enz... (alles met datieven, accusatieven en genitieven).
Bis zum letzten tropfen...
Dat is zowat het communiqué van alle dagen. De werkelijkheid zal wel anders zijn. Naar onze mening, we leven de laatste dagen in spanning, gaat er wat gebeuren.
Ivan komt! Hij is al dichtbij. Dat voelen wij aan de spanning in de lucht en in ons, wij zien het aan de ongewone beweging. Het heeft lang geduurd, veel te lang, maar dit is het einde. (*)
Het superoffensief van het rode leger duurt nu al drie weken! Ze naderen snel, we zijn blij en... bang. Iedere dag gaat het crescendo, blijdschap en angst bij ons en dwaze kuren bij de Duitsers.
De "Volkssturm" is in actie gekomen en marcheert door de straten. Ze laten zich toebrullen door een oud manneke en houden schietoefeningen met oude geweren en "Panzerfäuste". Zij gaan het nu eens opknappen! Geen enkele vijand komt hier binnen... Ondertussen trekt het grote machtige Duitse leger maar achteruit en komt Ivan steeds nader.