DE VERHOUDING TUSSEN MENS EN DIER
Al heel lang worden dolfijnen door de mens bewonderd. Ze zijn diepgaand bestudeerd en men heeft ze in dolfinaria tot boeiende attracties afgericht. Bij sommige vissers zijn ze echter gehaat en deze achtervolgen hen dan ook meedogenloos.
Dolfijnen hebben de mens altijd gefascineerd. De oudste muurschildering waarop ze zijn afgebeeld is te vinden in Knossus, op Kreta. Ze dateert van 1500 voor Christus.
Men ziet er gestreepte dolfijnen op, een algemene soort in het westelijk deel van de Middelandse Zee. Veel dichters en schrijvers beschouwden deze dieren als heilige wezens, reïncarnaties van de menselijke geest en begiftigd met de levenskracht van de oceanen.
De Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v.C.) was de eerste die de dolfijnen als zoogdieren beschreef in zijn Historia animalium ('Geschiedenis der dieren') : 'De dolfijn, de walvis en alle andere walvisachtigen - dit wil zeggen de dieren die een ademhalingsopening bezitten op de plaats van de neusgaten - zijn levendbarend.
Alle dieren die levendbarend zijn hebben borsten of uiers, zoals alle dieren die lichaamshaar hebben : de mens, het paard en de walvisachtigen...'. Aristoteles liet zijn beschrijvende teksten vergezeld gaan van 'waar gebeurde' geschiedenissen; de dolfijnen komen daarin naar voren als zachtmoedige schepsels met een bijna menselijke intelligentie.
De Romeinse geleerde Plinius (23-79 n.C.) beschrijft in zijn Naturalis historia ('natuurlijke geschiedenis') een van de beroemdste gebeurtenissen. Een jongetje bracht iedere dag brood aan een dolfijn die hij Simo noemde.
Deze liet hem op zijn rug klimmen en bracht hem naar school. Toen het kind ziek werd en stierf, trok de dolfijn zich dit zeer aan. Enige tijd later vond men het dier dood op het strand.
|