Op zijn blote voeten. Met zijn wit wit hemdje aan, Komt het kindje 's morgens Op het kamertrapje staan; 't Kindje leerde minzaam groeten; Dag vader, dag moeder, Dag zuster, dag broeder, Dag allemaal!
Op zijn blote voeten, Met een kruisje voor de kop, Loopt het kindje 's avonds Weer 't kamertrapje op; Hoor het lieve kindje groeten: Nacht vader, nacht moeder, Nacht zuster, nacht broeder, Nacht allemaal!
"We houden het wel vol als we elke dag apart beleven, met de bijbehorende last, maar het gewicht wordt te zwaar voor ons als we de last van gisteren er ook vandaag weer bijnemen en er vervolgens de last van morgen aan toevoegen voordat wij die hoeven te dragen.
Zeven zonen had moeder: Allen heetten Peter, Behalve Wankja die Iwan heette. Allen konden werken: Eén was geitenhoeder, Eén vlocht sandalen, Eén zelfs bouwde kerken Maar Iwan die Wanja heette Wilde niet werken.
Op een steen in de zon gezeten Bespeelde hij zijn schalmei.
O, mijn lieve, Mijn lustige, Laat mij spelen. In de schaduw van mijn Korte rustige vallei. Laat andren werken, Sandalen maken of kerken. Wankja heeft genoeg aan zijn schalmei
"Er is een prachtige, geheimzinnige natuurwet die bepaalt dat de drie dingen waarop we het meest gesteld zijn in ons leven -geluk, vrijheid en vrede- altijd verkregen worden door ze anderen te schenken"
"Buig" zei de storm, verwoed en trots, Aan d' oude eik die pal stond als een rots; "Waag niet op eigen kracht te brallen; Buig neer, vrees voor mijn forse ruk te vallen."
"Mij buigen? Neen" sprak de eik bedaard, "Ik ben onwrikbaar diep geworteld onder d' aard; Uw toorn, hoe fel, zal nimmer mij verzetten; 'k Erken uw macht, gij kunt mij ja verpletten, En 'k zall u dan nog tarten in mijn val; Maar 'k vrees geen stormwind, die mij nederbuigen zal."
Er is nooit iets dwingend aan geluk. Niemand kan tot geluk verplicht worden, maar niemand heeft er ook, in de strikte zin van het woord, recht op. Men kan het niet afdwingen. Het is geen verhandelbare zaak. Niemand kan er de de hand op leggen of het zich toe-eigenen. Geen mens kan het manipuleren. Het is geen voorrecht voor rijke mensen. Men kan het alleen met stille verwondering in ontvangst nemen en dankbaar zijn
je schrift is Latijns, je cijfers zijn Arabisch, je democratie is Grieks, je wagen is Duits, je sterioketen is Japans, je pizza is Italiaans, je koffie is Braziliaans, je sinterklaas is Turks, Je vakanties zijn Spaans, je wijn is Frans, je kaas is Hollands, je sportzender is Engels, Je geliefde restaurant is Thais, je cola is Amerikaans, je tapijt is Perzisch, je Christus is Joods, je dromen zijn exotisch, Alleen je buur is vreemdeling.
Duimeloot is in 't water gevallen, Likkepoot heeft hem eruit gehaald, Lange raap heeft hem thuisgebracht, Korte Knaap heeft hem in 't bed geleid, en dat klein, Kleine <pinkje heeft alles gezeid.
Naar bed, naar bed zei Duimeloot, Eerst nog wat eten zei Likkepoot, Waar zal ik het halen, vroeg Langeloot, In grootmoeders kast zei Ringeling Ik zal het verklappen, zei 't Kleine ding.
Duimeling had een koe gekocht, Ringvinger had ze thuis gebrocht, Langhals had ze gestoken, Fielefak had worst gemaakt en kleine pinkje heeft ze opgesmakt.
Duimeloot Lekkerpoot Lange raap korte knaap en klein, klein, klein Pernukkeltje
Wie een dag gelukkig wil zijn, die moet drinken! Wie een week gelukkig wil zijn, die moet een varken slachten! wie een jaar gelukkig wil zijn; die moet trouwen! Wie altijd gelukkig wil zijn, doe moet bloemen kweken
Hoogste, almachtige, goede Heer U zij lof en roem en eer en alle zegen. Geen mens is waardig Uw naam te noemen.
Wees geloofd, mijn Heer, met al Uw schepselen, En vooral met broeder zon, de heer Die de dag brengt en ons door zichzelf verlicht. En schoon is hij en stralend in alle schittering.
Wees geloofd, mijn Heer, Om zuster maan en om de sterren, Die Gij aan de hemel hebt geschaard, Helder, kostelijk en schoon.
Wees geloofd mijn Heer, om broeder wind, Om lucht en wolken en het mooie weer, om ieder weer Waardoor Gij Uw schepselen onderhoudt.
Wees geloofd, mijn Heer, om zuster water, Die zozeer nuttig is en nederig, kostelijk en kuis.
Wees geloofd, mijn Heer, om broeder vuur, Door wie Gij de nacht verlicht; Mooi is hij en vrolijk en machtig en sterk.
Wees geloofd, mijn Heer, Om onze zuster, moeder aarde, Die ons voedt en ons behoedt En velerlei vruchten draagt, Bonte bloemen ook en groen.
Loof en zegen mijn Heer En dank en dien Hem in grote deemoed.
Mijn spelen is leren, mijn leren is spelen. En waarom zou mij dan het leren vervelen? Het lezen en schrijven verschaft mij vermaak. Mijn hoepel, mijn priktol verruil ik voor boeken; Ik wil in mijn prenten mijn tijdverdrijf zoeken; 't is wijsheid ,'t zijn deugden, naar welke ik haak.
Er was een keer één en ze waren getweeën. Ze vochten alle drie als vier levende duivels. Daar de vijfdekwam durfde de zesde aan de zevende niet roeren. Zo dacht de achtste, en ook de negende had zich over de tiende vergist. Want er kamen elfdienders die de twaalf kerels alle dertien hebben opgesloten. Zo is het met dieveertien afgelopen. Alleen de vijftiendebleef vrij, hij had dezestiende niets misdaan. Dat getuigde de zeventiende, hoewel de achtiendedit tegensprak. Maar de negentiendevroeg: is twintig dan niet genoeg?
A is een aapje,dat eet uit zijn poot, B is een bakker, die bakt voor ons brood, C is een cactus, die eet chocolaat, D is een dame, die danst op straat
E is een ezel, die eet op het land, F is een freule met fruit in de hand, G is een geitje en Gerda is er bij; H is een hondje met een haantje aan zijn zij.
I is een inktpot, waar Ivo een uit schreef, J is een jasje dat Jacob eens kreeg K is een koopman, die koffie verkoopt, L is een luiaard, die meer slaapt dan loopt.
M is een molen, die draait door de wind, N is een naaister, die naait voor haar kind, O is een otter, die zwemt in het meer P is een papegaai, die pikt in een peer,
R is een rover, die radijzen steelt, S is een schuitje, waar steven mee speelt, T is een trommel, die moeder mij schonk, U is een uiltje, dat huist in een tronk.
V is een visser, die vaart op een schuit, W is een wagen, daar rijd ik mee uit, IJ is een ijsbeer, die blank is van vel Z is een zeeman, die zegt u vaarwel
Een puideke zat te loeren in't diepste van de beek; 't en dierf geen lid verroeren; hoe bang het beestje keek! De reiger die blikte de dieperik in en had er in 't puideken zin: ei puidje, kom uit, ei puidje, kom uit! 'Ge zoudt me geren pakken, ei, kwakke zei de puid.
Waarom zoude ik u pakken? zo sprak de pakkeman; ik pak maar stoute slakken, die niemand geren kan; en 'k hoor zo geren uw stemmeke fijn ei laat er ons vriendekens zijn! En 't puidje kwam uit, en 't puideke kwam uit, en... pakke, zei de reiger en... kwakke, zei de puid.
lezen was mijn afleiding en genoegen, mijn troost mijn zelfgekozen verslaving lezen voor de lol, voor de schitterende stilte die je omringt als je de woorden van de schrijver hoort weerklinken in je hoofd. Paul Auster Brooklyn dwaasheid
Een boekenkast zonder boeken is als een lichaam zonder ziel.
Cicero 106-43 v. Chr.
de dingen waar van we houden, vertellen ons wie we zijn.
Thomas Moore
Gastenboek
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek