Elisabeth Eybers is overleden, de dichteres die mijn jeugd heeft verblijd.
Ze schreef in "Die ander Dors"...*
Die Vyand
Jy het gedink jy kon 'n vesting bou om daar alleen te woon met jou geluk, maar nou't die vyand dit omvergeruk want poort nog walle kon hom buite hou.
Jou wou hij ook vernietig. Jy't gestry taai en verbete en met baie wonde; met elke asemskep nà elke ronde het jy vergeefs gemeen "nou's dit verby".
Eindelik het een die onderspit gedelf! Al is jy nog te uitgeput om bly te wees oor hierdie late overwinning, mag jy nou sy masker afruk om jou self te aanskou... die vyand. Laat hem lê: jy's vry en kan nou gaan na waar die lewe wag.
Maken kinderen als individuele persoon of als sociale groep dan deel uit van de actieve welvaartsmaatschappij ?
Mag van de overheid en van de beleidsverantwoordelijken verwacht worden dat zij de verplichtingen opgenomen in internationale verdragen loyaal en naar de geest, zouden respecteren en uitvoeren tegenover alle kinderen op het grondgebied van het Koninkrijk?Dat het beleid eerlijk en consequent zou rekening houden met belangen en rechten van kinderen, ook in de zgn. harde sectoren van hun bevoegdheid?
De verhouding samenleving en jongeren, de beeldvorming van jongeren en kinderen zou dan grondig veranderen.Om een beleid te bekomen dat de kinderen plaatst in de positie van "gelijken" moeten de "actieve" volwassenen die in een machtspositie tegenover hen staan, bereid zijn hun manier van werken te onderzoeken, te evalueren en corrigeren. Is dat niet de zin van kinderrechtenrapportage?
Er bestaat een flagrante contradictie tussen de "macht", die kinderen blijken te hebben in gezinsrelaties, en hun afwezigheid of onmacht waar het gaat om economisch-financiële voorzieningen.
Vanuit het respect voor het kind als persoon, dient bij de beoordeling van kinderarbeid uitgegaan van een positieve waardering van wat kinderen doen en kunnen, als individu en als groep in de samenleving.Dit positief uitgangspunt werpt een ander licht op de maatregelen te nemen om kinderen te beschermen tegen misbruik en uitbuiting door arbeid die voor hen schadelijk is.Hetzelfde geldt voor andere activiteiten van jongeren als schoollopen, sport, jeugdbeweging, kunst,
Investeren in kinderen betekent niet alleen, gemeenschapsmiddelen besteden aan de volwassenen van morgen, maar evenzeer aan de kinderen van NU.
In het bijzonder in het armoedebeleid dienen kinderen eveneens herkend als een valabele categorie.
Er is geen onoverbrugbare tegenstrijdigheid tussen rechten van het kind en de rol en verantwoordelijkheid van de ouders, van het gezin.Kinderen kunnen niet tot hun recht komen, tenzij via het gezin, de ouders of de personen die hen vervangen.
Evenwel, het persoonlijk recht (niet alleen een onrechtstreeks recht) op een gewaarborgd minimuminkomen dient erkend voor kinderen zoals voor volwassenen.Alleen dat uitgangspunt laat toe hen een juiste, gelijkwaardige positie te erkennen inzake sociale voorzieningen (kinderbijslag als recht van het kind, leefgeld, maatschappelijke bijstand, directe belastingen,...)
Zoals aan de Staten gevraagd door het VN-Comité voor de rechten van het Kind, dient door de beleidsverantwoordelijken een analyse gemaakt van de impact en de negatieve gevolgen van het economisch beleid op kinderen en dient een positief macro-economisch en fiscaal kinderrechtenbeleid tot stand gebracht.Meer aandacht dient te worden gegeven bij de rapportage van het fiscale engagement ten behoeve van kinderrechten.
Ten slotte, de rechtscolleges spelen een belangrijke rol bij het al dan niet valoriseren van de internationale normen betreffende kinderrechten. Onder de gekozen interpretatie schuilen vaak morele opties en beleidskeuzes, en vaak ook zijn verschillende logische redeneringen mogelijk.
Het Verdrag zegt dat de belangen van het Kind hierbij de eerste overweging moeten vormen.En dat bevestigt het ontwerp van Grondwet van de Europese Unie. Zullen we dat met zijn allen dan maar gaan doen?Wellicht is dat al bij al nog het meest voor de hand liggende antwoord op de "grijze golf"?
Herman PAS, Kinderen en de actieve welvaartsmaatschappij, 2005, Die Keure, Brugge
Kortstondige ontmoeting, met een echtpaar van rijpere leeftijd , beleefd en genoteerd, in de trein Paris-Lyon, anno 2007
"Terre des hommes - City of Men
"Darling!" Silence "Darling, I asked you a question!" "Yes, indeed." "Darling, may I expect an answer?" "Yes, indeed." More silence. "Darling, answer please!" "Darling, you see: I am reading a book.."
City of Beasts I. Allende The initial question? "Neo-classic and classic, is this the same?"
1. Uit de inleiding is gebleken hoe bestaansminimum en leefloon, en maatschappelijke integratie en maatschappelijke bijstand, in het recht uitgegroeid zijn tot zwaar juridisch-technische materies waarin de eerste betrokkenen, de hulpvragers, ongetwijfeld nog slechts met veel moeite de weg kunnen vinden.
Anderzijds zijn er weinig materies waarin de maatschappijvisie en de filosofie en moraliteit én de budgettaire gevoeligheden van hen die deze wetgeving voor anderen ontwierpen en wijzigden, en van hen die ze moeten beoordelen en toepassen, zo een cruciale rol spelen.
Nog meer geldt dit wanneer rechten van kinderen en de bijstandswetgeving elkaar ontmoeten.En wanneer dan nog "vreemdelingen" om de hoek komen kijken, wordt het nog complexer.
Dit leidde soms, zoals uit de inleidingen ook blijkt, tot onoverbrugbare controversen tussen de actoren op dit terrein: OCMW's, rechtbanken en hoven, beleid, wetgever. De rechtspraak over de dienstverlening aan vreemdelingen en aan minderjarige vreemdelingen in het bijzonder, is er een schoolvoorbeeld van.[1]
2. Het is begrijpelijk dat mijn belangstelling in de eerste plaats gaat naar die fundamentele vragen, eerder dan naar de technische regelingen. Zo heb ik me afgevraagd of de formulering van de omschrijving van het behandelde onderwerp, de wet Maatschappelijke Integratie en Leefloon, de vraagstelling niet a priori reeds reduceert.Vele antwoorden op vele andere pertinente vragen zijn o.i. denkbaar.
Leefloonwet: "vernieuwing of continuïteit?" Is deze vraag de enig mogelijke?Zou men bv. ook kunnen vragen: "verbouwen of afbreken" - "terugschroeven of uitbreiden?" - "verbeteren of volharden in de boosheid?".
Er wordt gesteld: "De sociale bijstand mocht zich verheugen in een vernieuwde belangstelling ""Is dit een grap of om te huilen"? Of is het gemeend?
Het "statement ", dat door de MIWet de BMWet werd aangepast aan "de veranderingen in de maatschappij", komt blijkbaar uit de motivering van recente wijzigingen in de regelgeving, maar wordt niet verder onderbouwd of kritisch bekeken Welke veranderingen worden dan wel bedoeld?Welke aspecten van de wetgeving?Welke doelstellingen?Het bestrijden van 'profitariaat'?De te lage bedragen? De politieke onmogelijkheid deze te verhogen?De tegenstellingen in de rechtspraak en de commentaren tekenen een kluwen van tegenstrijdige visies en interpretaties in deze sectoren.
De knelpunten in de BMWet worden door de auteurs wel selectief geformuleerd. Ook de redenen tot wijziging van de BMWet.
Is het bv. geen merkwaardige vaststelling dat teveel aanvragers het bestaansminimum vroegen, vooral jongeren en is dit op zich een reden om te wijzigen, resp. te beperken?
Vanuit welke optiek hebben de inleiders hun beoordeling gemaakt?
Op welke achtergrond en vanuit welke optiek zijn volgens de inleiders de evoluties te zien en te beoordelen?
3. Reeds eerder hebben we er aandacht voor gevraagd hoe kinderen en jongeren, als sociale groep, in beleid, voorzieningen, en wetgeving onzichtbaar blijven.En als ze in de focus van de publieke belangstelling komen is het meestal in negatieve zin.Voorbeelden hiervan waren de recente discussies over de jeugdbescherming en meer bepaald de sanctiemiddelen tegen het zgn. toenemend crimineel gedrag van nog jonge kinderen.
Terwijl je ondertussen leest dat de statistische gegevens over de jeugd-"criminaliteit" in werkelijkheid in dalende lijn gaan, dat volwassenen acht maal crimineler zijn dan jongeren. [2]
En de vraag naar de oorzaken werd in het hele debat omzeggens niet gesteld.
4. Dit blijkt in de sector maatschappelijke integratie, leefloon, bestaansminimum, niet anders.
Recent kon je mededelingen lezen als: "Steeds meer jongeren met leefloon in steden " en "Stijgende trend in kleine en middelgrote steden".Terwijl, als je dan de cijfers nagaat, je vaststelt dat de aantallen leefloonontvangers beneden 25 jaar, er in enkele representatieve steden en gemeenten zo uitzien:
Evolutie van december 2004 naar december 2006
Geraardsbergen 17 >32+ 15
Halle28 <31+ 3
Hasselt50 >66+16
Leuven 172 > 174+2
Antwerpen 911 > 736-175
Gent1028 > 911-97
De boodschap van de titel gegeven aan deze informatie is dus onmiskenbaar misleidend.
Ook het voorliggende overzicht van de evoluties in deze sector nodigt uit tot heel wat vragen om toelichting resp. tot betwisting bij schijnbaar evidente vaststellingen en stellingen.
5. Blijft de vraag in hoever de MIWet vernieuwend werkte, en of/hoe in de MIWet de principes van de BMWet werden overgenomen, verbeterd, of verengd en verstrengd?
6. Aangezien de uiteenzetting van de inleiders geen exhaustieve evaluatie beoogt van de nieuwe wetgeving MI zullen wij ons verder beperken tot enkele kritische vragen i.v.m. het toepassingsgebied ratione personae van de MIWet en de OCMW-Wet maatschappelijke bijstand, en meer bepaald de rechtspositie die kinderen, minderjarigen (<18 j.) daarin wordt toebedeeld.
7. Is de idee van integratie, bereidheid tot werk, tewerkstelling, niet in grote mate de voortzetting of het vernieuwen van ideeën van 1974, 1984 en 1991, wanneer de zekerheid of alleszins de overtuiging van de burger was: "wie wil werken kan dat ook, om uit de valkuil van de armoede te geraken."
Gaat dit niet terug naar de idee dat "profitariaat" moet voorkomen worden en dat wie niet "wil" werken dus moet uitgesloten worden van de uitkering? M.a.w. is dit niet het verder terugschroeven van de grote generositeit waarmee het BM werd ingevoerd? Tendens die periodiek opdook in het beleid en in de betrokken kringen.[3]
8. Ligt in dezelfde lijn bv. de evolutie in de rechtspraak die de uitkeringen van maatschappelijke bijstand, ook als het om een geldsom gaat, laat ingaan, niet meer op de datum van de aanvraag, of op de datum van het instellen van de vordering voor de rechtbank, maar op de datum van de uitspraak door de rechter.
De motivering hiervan is merkwaardig, en uiteraard enorm belangrijk voor het OCMW én voor de rechtzoekende hulpvrager.
Enerzijds: "De rechter kan evenwel op het ogenblik van zijn beslissing enkel dienstverlening toekennen voor de toekomst en niet voor de tot dan toe verlopen periode, tenzij de betrokkenen aantonen dat ze op het ogenblik van de rechterlijke beslissing nog de negatieve gevolgen ondergaan van een mensonwaardig bestaan dat men voorheen heeft geleid en die de betrokkenen beletten een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. (sic) [4]
Anderzijds : "Het recht op maatschappelijke dienstverlening is geen patrimoniaal recht doch een persoonlijk recht wat voor gevolg heeft dat de steun niet oploopt en "achterstallen" niet zonder meer kunnen toegekend worden. Het recht wordt beoordeeld op het ogenblik dat de rechter zich uitspreekt."[5]
"Le juge doit se placer au moment où il statue pour apprécier l'aide sociale à octroyer, ce moment devant toutefois s'entendre non comme un instantané mais comme un laps de temps raisonnablement bref."[6][7]
9. Deze eerste stelling blijkt terug te gaan op een arrest van het Arbitragehof van 17 september 2003.[8]
De vraag is of ze steunt op een juiste lezing van dit arrest, waarvan het dictum zegt: "Doordat het niet bepaalt dat maatschappelijke dienstverlening wordt toegekend voor de periode die begint te lopen op datum van de aanvraag, schendt artikel 1 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet."
Uit dit dictum, dat alléén gezag van gewijsde heeft, kan men de hogervermelde stelling niet afleiden; ook de overwegingen 8.5. en 8.6. laten niet toe het arrest aldus te parafraseren dat dient gelezen te worden dat de rechter op het ogenblik van de beslissing enkel dienstverlening kan toekennen voor de toekomst en niet bv. voor de tijdens de procedure voor de rechtbank verlopen periode.."Enkel" is hier een toevoeging.
Leefloon is een persoonlijk subjectief recht. In welke mate ?
10. Er is een fundamenteel verschil/onderscheid tussen de maatschappelijke dienstverlening en het leefloon/maatschappelijke integratie. Doel, voorwaarden en toepassingsgebied, aard en omvang van de steun verschillen.
De gevolgen die aan dit onderscheid verbonden worden zijn controversieel.
De maatschappelijke dienstverlening is een persoonlijk recht, een grondwettelijk recht (art. 23) toegekend aan elke persoon, een leven te kunnen leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid; het is geen vermogensrecht, wel een recht gehecht aan de hoedanigheid van de natuurlijke persoon.Het leefloon is een patrimoniaal of vermogensrecht.
11. Dit onderscheid heeft volgens de inleiders gevolgen voor de handelingsbekwaamheid van de aanvrager: zelfs een volledig onbekwaam persoon (bv. een minderjarige ) kan een aanvraag indienen, vordering instellen voor de rechtbank; zonder vertegenwoordiging. Voor het leefloon daarentegen zouden de gewone regels gelden : de vertegenwoordiging door ouders of voogd is vereist.
Betekent dit niet dat de meest kwetsbare jongeren het recht op een leefloon niet kunnen uitoefenen wanneer hun dat wordt geweigerd?
In welke mate is maatschappelijke integratie en leefloon nog een persoonlijk subjectief recht voor iedereen?
Kinderen en jongeren in de MI-wet en de OCMW-Wet
12.Wat me het meest interesseert is de plaats in deze wetgeving toegewezen aan kinderen? Na de totale afwezigheid van kinderen en kinderrechten in de BM-wet is de vraag of ze nu beter af zijn na de MIWet?
Hoewel het leefloon en het recht op maatschappelijke integratie een persoonlijk subjectief basisrecht worden genoemd,"- Ieder heeft recht op " (art. 2) - worden kinderen ervan uitgesloten door de artikelen 3 en 6 MIWet.
Dit recht is voorbehouden aan meerderjarigen.Waarom? Is dit te verzoenen met artikelen 10-11 en 23 GW? Met de antidiscriminatiewet (verbod van discriminatie op grond van de leeftijd), met het Verdrag Rechten van het kind.
13. Het zou wenselijk zijn dat er ook in de praktijk van dienstverlening en in de rechtspraak klaarheid zou komen over de vraag OF en zo ja, in welke mate het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het Kind directe (uit)werking heeft.
Ook op dit punt zijn alle varianten aanwezig van een kategoriek NEEN [9] tot een volmondig JA.
14. Hoe komt het dat haast niemand de vraag onder ogen wil zien of kinderen (< 18 jaar) geen eigen recht (horen te) hebben op een gewaarborgd minimum inkomen, en dat zij zelf kunnen vorderen in rechte, zoals volwassenen?
De tegenstrijdigheid tussen twee bepalingen van dezelfde MiWet, de toekenning van een algemeen subjectief recht ("ieder ") en het ontzeggen van dit recht aan minderjarigen,is geen probleem voor het Arbitragehof; ze toont op zich geen discriminatie aan, "hoogstens een gebrek aan samenhang van de wetgever", oordeelt het Hof. [10]
15. Kinderen worden ook in de leefloonwet bijna volledig genegeerd, ook als het gaat om de vaststelling van de rechten van hun ouders.De verhogingen van de bedragen werden zeer selectief doorgevoerd.Daarbij werd niet iedereen (laat staan kinderen) gelijk behandeld.
Kan men kritiekloos aanvaarden dat (overigens intentioneel) eenzelfde bedrag aan leefloon wordt toegekend aan een alleenstaande met kinderen ten laste als aan een samenwonend echtpaar of koppel met kinderen ten laste. Discriminerende tarieven worden toegepast; kinderlast wordt niet in aanmerking genomen.
16. De regering speelde "Verstoppertje" met het Arbitragehof en voerde een arrest van het hof over de discriminatie tussen ouders met kinderlast slechts pro forma uit.
Het KB van 1 maart 2004; rekent in huishoudens waar twee partners samenwonen, wegens zgn. SchaalvergrotingFQS, een fictief inkomen aan: een toverformule uit het niets? zonder reële of wettelijke basis, om tot dat resultaat te komen.
Wat is het oordeel van de inleiders over dit FQS?.
17. De geruisloze machine van de programmawet 9 juli 2004: Het bezwaar van discriminatie tussen rechthebbenden alleenstaanden met kinderen en rechthebbende samenwonenden met kinderen, en de door het A veroordeelde discriminatie door de zelfde bedragen te voorzien voor alleenstaanden met kinderen en samenwonenden met kinderen werden zorgvuldig omzeild en het positieve resultaat van heel deze operatie voor samenwonende ouders of samenwonende partners met kinderlast, of voor de kinderen in deze gezinnen is NIHIL.[11] De verschillende behandeling van het eenoudergezin en het twee-oudersgezin blijft bestaan.
18. Toch verklaarde de regering onverstoord dat deze regeling niettemin "een onontbeerlijke fase van de herziening van de leefloonregeling" was, "die een geleidelijke afschaffing van iedere vorm van discriminatie op het oog heeft "Zelfs het woord "cynisme" is hier niet meer adequaat.
19. En als minderjarigen uitzonderlijk toch recht wordt verleend op een BM resp. leefgeld, wordt de minderjarige onbekwaam geacht om zelf dat leefloon te vorderen en zelf zijn recht uit te oefenen. Vaak blijft deze dan ook in feite onbeschermd.
Het Arbitragehof zegde nochtans: "Volgens de rechtspraak van zowel de Raad van State als van de hoven en rechtbanken kan het persoonlijk recht op maatschappelijke dienstverlening worden uitgeoefend door zowel de minderjarige zelf als door diens wettelijke vertegenwoordiger." [12]Geldt dit niet ook voor het leefloon?
20. Zou het vermetel zijn het Arrest van 28 mei 2003 75/2003 van het Arbitragehof te parafraseren en toe te passen op kinderen?
Dit arrest heeft betrekking op de rechten van vreemdelingen op het bestaansminimum.
Maar vermits ook de leeftijd een verboden discriminatiegrond is, naast de nationaliteit, vervangen we de term "vreemdeling" door "meerderjarige" of "het kind".
En dan zou het antwoord van het Hof op de vraag
of de BMWet (lees de Miwet) de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in voorkomend geval samen gelezen met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (en het Internationaal Verdrag betreffende de Rechten van het Kind) ( ) door in artikel ( ) het recht op een bestaansminimum (resp. leefgeld) voor te behouden aan iedere Belg die zijn burgerlijke meerderjarigheid heeft bereikt -
kunnen gelezen worden als volgt?
"Het beschreven verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk de burgerrechtelijke (meerderjarigheid), wat verbonden is met het criterium (leeftijd) [13]
Gelet op het residuair en niet-contributief karakter van het stelsel van het bestaansminimum (leefloon) dat gefinancierd wordt door overheidsmiddelen en niet door eigen bijdragen, vermocht de wetgever in een eerste fase dat sociaal voordeel afhankelijk te stellen van de meerderjarigheid als vereiste voor het toepassingsgebied van de wet. Budgettaire overwegingen kunnen evenwel niet verantwoorden dat het ( ) beschreven verschil in behandeling op basis van minderjarigheid, of leeftijd blijvend wordt gehandhaafd aangezien de toestand van de minderjarigen in hoge mate gelijk is aan die van de andere Belgen."
Voor de vreemdelingen oordeelt het Arbitragehof dat de overheid binnen een kennelijk niet onredelijke tijd de gelijke behandeling heeft verwezenlijkt.
Wanneer wordt de verschillende behandeling op basis van leeftijd of minderjarigheid, redelijk verantwoord of opgeheven?Overigens, waar ligt de rationaliteit, wanneer een wettelijk statuut bedoeld om de minderjarige te beschermen, ertoe leidt hem een recht te ontzeggen?
[3] Zie bv.: PAS, H., "Spaarplan heeft ook minst bedeelden niet gespaard", Ons Recht, 1984, juni , p. 3.; PAS, H., 'Bestaansminimum. Een recht vecht voor zijn bestaan. in: Ontwikkelingen van de sociale zekerheid 1985-1991, Dries SIMOENS, (ed.), Die Keure 1991, p. 553-583, en de periodieke afbouw en dan weer herinvoering van de familiale solidariteit, de onderhoudsplicht en de terugvordering van de verleende bijstand.
PAS, H., Terugvordering van het uitgekeerde bestaansminimum tegen of ten laste van de genieter, De Gemeente 1984, 497-506,1985, 69-76.
[4] Arbh. Antwerpen, afd. Hasselt, 15 september 2005, A.R. 2004-0333, onuitg.; Arbh. Antwerpen 29 maart 2005, A.R. 2003-0644.
[5] Arbh. Brussel 14 mei 2005, A.R. 46444, onuitg. Moet men dit lezen als: het feit dat je op het ogenblik van de uitspraak nog in leven zijt bewijst dat je middelen van bestaan gehad hebt. Tenzij ?
[6] Arbh. Luik 27 april 2005, A.R. 32.448/04, onuitg.C.T. Luik
[7] Arbh. Antwerpen, 26 januari 2005, Soc. Kron. 2003, 129.
[8] B.S. 7 november 2003, 54354. Littera B5 en B6. Het Arbitragehof besliste: "Doordat het niet bepaalt dat maatschappelijke dienstverlening wordt toegekend voor de periode die begint te lopen op datum van de aanvraag, schendt artikel 1 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet."
[9] Arbh. Antwerpen 26 januari 2005, dat bovendien zegt : "Bij gebrek aan rechtstreekse werking van het Verdrag inzake de rechten van het kind, blijft artikel 57, § 2 van de O.C.M.W.-Wet onverkort van toepassing." (Soc. Kron. 2005, 3, 127.)
[11] Kinderen en de actieve welvaartsmaatschappij, Hoofdstuk 15.15
[12] Arbitragehof 1 maart 2006, arrest nr. 32/2006
[13]Minderjarigheid is een categorie, verbonden met, maar dus verschillend van hetcriterium leeftijd.Ook de meerderjarigheidsgrens op 18 jaar is een arbitraire en dus betwistbare beslissing van de "meerderjarigen". "La dignité humaine est aussi applicable aux mineurs d'âge et l'aide ne peut être refusée sur base d'un principe préétabli à savoir - refuser l'aide sociale aux mineurs d'âge." Arbh. Bergen 6 december 2000, J.D.J. 2001, 205, 38.
Een vereniging van openbaar nut hiertoe opgericht heeft het plan een monument op te richten voor de buitengewone acteur die Julien SCHOENAERTS was. Het beeld en een aantal sponsor premies worden gemaakt door Wilfried Pas. Meer informatie op www.beeldvooreenmonument.be E-mail adres : info@beeldvooreenmonument.be
Mogen we jullie meenemen naar een boeiende litteraire "familiale" beeldenwandeling in Antwerpen...
We vertrekken bij het beeld van Gerard Walschap, (Wilfried PAS) op het pleintje tegenover Sint Ludgardis aan het begin van de Maarschalk Gerardstraat. Walschap zit er onder de lindenboom aan zijn overvolle schrijftafel.
We wandelen door de Maarschalk Gerardstraat naar het Mechelse plein. Tegen de witte gevels van het OCMW staat het beeld van de burgerman Willem Elsschot (Wilfried PAS).
In het voorbijgaan nemen we ook nog in de binnentuin van het Elzenveld, het beeld van Rik Poot, van GILLIAMS. En in het midden van het grasveld de twee spoken.
Langs het Vleminckveld wandelen we naar de Oude Markt waar een prachtig Lieve Vrouwebeeld staat op een zuil, tegenover het oude huisje, De Gulden Roos, dat Wim Pas restaureerde. Het verhaal van dit huis op info@arto.be.
Momenteel is het eerste consultatiebureau voor kinderen (10-20 jaar)van vzw TEJO er gevestigd.
Door de straat erlangs komen we voorbij de nieuwe jeugdherberg Pulcinella en aan de andere zijde van de Nationalestraat de Sint Andrieskerk. Het beeldje van een volksvrouw met wasmand stelt een figuur voor uit "Moeder waarom Leven wij?", van Lode Zielens. Deze schrijver kwam daar om het leven bij een V1-inslag. Het beeld is van Pol van Esbroeck.
De kerk is ook absoluut een bezoek waard.
Aan het einde van de Kloosterstraat, tussen de sociale woningen, staat een magnifieke indianenfiguur : "De aarde" (Wilfried Pas) Zou een zelfportret kunnen zijn.at
Ter vergelijking : op het pleintje een beeld van de Tsaar Peter de grote als scheepsarbeider.
We wandelen door de voetgangerstunnel naar de linkeroever waar het beeld van koning Boudewijn staat. (Wilfried Pas)
In het voorbijgaan, als De Zwarte Panter in de Hoogstraat open is, loop er even binnen. Wellicht vind je er nog een exemplaar van de monografie over Wilfried.
Wie nog niet te moe is wandelt dan terug naar de Minderbroedersrui naar het kleine parkje waar het beeld van Paul van Ostayen staat (Wilfried Pas), getuige van de dood van Luna...
Om af te ronden kan je dan langs de mysterieuze binnentuin van de Academie passeren en als het open is, even binnen kijken in de Venus straat 32, in de galerij .Jacques Gorus, waar enkele jaren geleden een overzichtstentoonstelling vande etsen van Jozef Pas doorging.Hugo Pas schreef toen een kleine monografie.
Wim Pas gaf in 1993 uit : "Graficus Jacques Gorus en Antwerpen, 't Stad en Sint Anneke." (De Gulden Roos)
Als je nog even naar de beelden in de binnentuin van het Rubenshuis wil gaan kijken. De replieken van de originele beelden werden gemaakt door Pol Van Esbroeck.
Een beeld van de acteur Julien Schoenaerts staat nu voor de Sint Willibrorduskerk in de Kerkstraat. Op zijn voetstuk kan je even rusten voor je naar Schilde-'s Gravenwezel wandelt (?) om er Conscience te geen bekijken. En Mortelmans...
Als je nog kan wijzen we wel de weg naar een paar andere merkwaardige beelden.
Als ons geheugen ons niet bedriegt was "Onder de Hoge Bomen" de naam van de centrale kliniek in Geel. Maar onze buiten is enkele hoge bomen rijk en dus leek dit ons een goede naam ervoor. Ook als bron van inspiratie voor een beetje poëzie. En als naam voor een blog leek dit ons perfekt te passen. Belangrijke dingen geburen niet alleen in de prestigieuze kruinen van de hoge bomen. Die vangen overigens veel wind, zijn erg stormgevoelig en vallen soms om. Ook op het niveau van de lage struiken, de bodembedekkers, spelen zich interessante dingen af. Al komt onder de hoge kruinen de regen soms iets later, hij komt er wel en weerspiegelt in de plassen wat in de hoogte gebeurt. HGPAS
Gelezen: Finding the Balance : Ethical Challenges and best Practices for Lawyers representing Parents
"Finding the Balance : Ethical Challenges and Best Practices for Lawyers representing Parents when the Interests of Children are at Stake", William J. HOWE, P.C., Portland, Oregon, USA, presenteerde deze paper op de ICCFR Conferentie te Edinburg, 5-8 juni 2007. Voor meer informatie zie www.iccfr.org.
De "International Commission on Family and Couple Relations" - ICCFR heeft het verslag gepubliceerd van haar 53ste conferentie in Lyon 7-10 juni 2006, over het thema "Famille et Démocratie, Compatibilité, Incompatibilité, Chance ou Défi". Deze brochure bevat ook de tekst "La famille et la participation à la prise de décisions dans la société", elders in deze blog opgenomen. Voor meer informatie : www.iccfr.org
Barrières à l'accessibilité : en particulier le cas des enfants
Dr. Jur. Herman PAS
Antwerpen 31 mai 2007
But
1. Cette note n'a pas d'autre ambition que de présenter quelques réflexions, basées sur une certaine expérience comme témoin privilégié dans le mouvement familial et dans la consultation conjugale, et une lecture attentive des résumés des exposés et des ateliers, concernant le thème, la terminologie et les idées centrales de cette conférence.
Ma position est plutôt complexe.D'une part d'inspiration juridique.Je parle de "droit" à , droits en Dans ce contexte il faut poser la question: est-ce qu'il existe un DROIT à l'aide à l'égard de la société?qui est titulaire de ce droit?le droit à l'aide sociale repose-t-il sur un droit fondamental ? Ou au contraire: est-il d'origine contractuelle entre service et client?
D'autre part : les intérêts du client (familles, couples, enfants, jeunes, ) et les obligations des administrateurs des services, ne pourraient pas ne pas nous intéresser.Notre position ne pourrait être que "client-centered", centrée sur le client. La question à répondre : qu'est-ce qu'on pourrait faire pour que l'offre et la demande ou les besoins se rencontrent, d'une façon efficace, du point de vue des clients?
Qu'est-ce qu'il faut pour améliorer les méthodes, les structures et les politiques afin qu'ils rencontrent les besoins ?Quelles garanties légales et quelles méthodes faudrait-il introduire pour protéger les intérêts des clients, des enfants en particulier?Questions peut-être critiques à l'égard des autorités publiques concernées, certainement, mais aussi à l'égard de nous-mêmes, nos services, nos méthodes.
Accès et barrières
2. L'introduction au thème de la conférence [1] fait état d'une part, du grand nombre d'institutions, services, lois et interventions financières qui s'adressent aux familles et aux personnes en difficultés; d'autre part des barrières qui empêchent les personnes et les familles de recevoir effectivementle support et l'aide matérielle et morale dontelles ont besoin.
3. Les barrières se situent ou trouvent leur origine tant du côté des clients que du côté des institutions et du législateur ou des gouvernements.
Le programme cite comme exemples de barrières, le langage, culturel et technique, la mauvaise santé, tant mentale que physique, les inégalités économiques.
Le programme fait donc même l'éloge d'une certaine créativité et d'une forme de subversion dans le milieu des praticiens dans leurs efforts de tenir les voies ouvertes à ceux qui ont besoin d'assistance et de support.
4. En effet, l'accessibilité des services et des institutions, destinés à aider, servir et soutenir les familles et les personnes, est parfois rendue difficile, même inexistante par des facteurs dont nous nous sommes souvent peu conscients, qui n'ont rien à voir ni avec les services ni avec les clients.- Ou sommes-nous trop conscients des difficultés qui trouvent leur origine dans les lois et les règlements mêmes et dans la gestion des budgets.Ou par une perception erronée des problèmes.En effet, l'introduction cite aussi comme barrières, les systèmes politiques et légaux.Nous estimons, à juste titre.Les barrières se trouvent parfois du côté des clients ou des services mais il ne faut certainement pas les situer exclusivement là.
Voyons de plus près le carré : client <> service - privé <> public.Notre intérêt va, en premier lieu, vers les jeunes et les enfants.
Barrières à l'autocritique ?
5. En parcourant le programme on pourrait constater une certaine hésitation, sinon résistance, à l'autocritique.On constate que quelques exposés et ateliers seulement traitent de ces thèmes en particulier: l'atelier n° 4 parle vraiment du problème d'attirer ou contacter le groupe de parents qu'on vise; l'atelier 6 de la difficulté pour les enfants de se faire entendre, écouter, dans une procédure entre leurs parents, d'avoir accès au tribunal, considéré ici comme un "service".La plupart des exposés évite d'analyser les facteurs qui pourraient se trouver du côté de nos institutions.
Systèmes légaux et budgets
6. Essayons d'indiquer, dans ce contexte, à titre d'exemples,quelques modèles qui illustrent les dilemmes et les contradictions, qui ferment la porte aux familles et personnes, aux jeunes, en quête de support et d'aide de la part de la société active.
Ces constatations, positions ou interprétations pourraient/devraient bien sûr donner lieu à un examen et un débat plus approfondis.
Remarque
7.Il faut souligner dès le début que l'aide n'est pas vraiment "accessible" si la manière et les conditions dans lesquelles elle est offerte ne respectent pas loyalement les droits fondamentaux déposés dans la Convention des Droits de l'Homme, la Convention des droits de l'enfant et d'autres actes fondamentaux tel la Charte Sociale Européenne révisée: le droit d'opinion, de parole, de défense, de participation, le droit à un procès équitable, au respect de la vie familiale, sans discrimination (p. ex. basée sur l'âge), le droit à la protection juridique, économique et sociale.
Il apparaît que les mesures de protection de groupes, socialement et économiquement faibles, qui en ont besoin, par exemple les jeunes et les enfants, sans oublier pour autant les personnes âgées, présentent souvent dans leurs résultats et effets un déficit de droits et de protection.
Obstacles - barrières
8.Les termes "barrières" et "accès" peuvent avoir des significations divergentes et des origines fort différentes.Le mot "accès" est en effet employé dans les synthèses des exposés et des ateliers, avec un contenu varié :
- "access" - accès indique 1° les contacts que les parents ou grands-parents peuvent avoir avec leurs (petits-)enfants (relations personnelles), (Introduction A. Nicholson; mais 2° aussi la facilité des contacts avec services ou instances (relation client-service) (Atelier 1 : intégration de travailleurs migrants)(Atelier 6 traite des questions : comment faire entendre la voix des jeunes , des enfants devant les tribunaux, dans les procédures en divorce ?Le tribunal peut être considéré ici comme "service", aussi pour les enfants.) (V. aussi atelier 5: Quel est l'impacte de la Convention dans ce domaine ?)
- barrière, indique 1° les obstacles ou difficultés qui empêchent le contact désiré entre personnes (parents-enfants) ou bien 2° les obstacles qui empêchent les clients (potentiels) de faire un appel utile aux offres d'aide, les raisons qui expliquent pourquoi l'aide offerte n'est pas acceptée ou sollicitée, par la clientèle (potentielle) ou simplement n'atteint pas son but, ou n'est pas offerte du tout.
Nous limitons notre examen à la deuxième perspective. Où se situent les obstacles (barrières) pour la clientèle à faire appel efficace aux services qui devraient les aider? Quelles pourraient être les remèdes: comment éliminer ces barrières?
8.Les barrières à l'accès peuvent trouver leur origine du côté des lois, règlements, instances, institutions, services ou personnes qui offrent une forme d'aide, ou au contraire du côté de clients qui sollicitent ou reçoivent l'une ou l'autre forme d'aide sociale;
8.1. Il y a lieu de distinguer les services fondés par l'initiative
1.1. privée
1.2. publique
8.2.1. Obstacles du côté du service: formels ou essentiels
manque d'information du public
manque de professionnalisme
manque de coopération multidisciplinaire
coût des interventions
situation matérielle : distance,
langage
conditions
8.2.2. obstacles du côté client
manque de connaissance et d'information
langage, langue utilisée par le service ne sont pas compris
refus,
santé
âge
problèmes de mobilitéetd'autonomie
formation
intelligence
capacité
culture
religion
manque de moyens financiers
8.2.3. Du côté de la communauté ou des instances publiques
Ignorer le problème
Définir et limiter les problèmes "intéressants", médiatiques,
Budgets insuffisants
Priorités politiques divergentes
Idéologie et programmes politiques
9.Les barrières, les exclusions de la part des services, peuvent être conscientes, voulues, par les conditions imposées, par les personnes ou les problèmes, qu'on veut ou ne veut pas adresser. Ou qu'on n'est pas à même d'offrir.
Considérations particulières:
10.Une méthode efficace à se défaire de problèmes qui nécessiteraient une intervention, consiste à nier ou à ignorer l'existence de la catégorie ou du groupe concernés.Jusque très récemment les enfants formaient une catégorie sociale inexistante ou du moins invisible dans les programmes politiques autant que dans les rapports sociologiques ou statistiques.
11.Une autre méthode des autorités publiques qui peut rendre l'aide tout à fait inaccessible, consiste à faire une loi - parfois à la suite d'évènements qui ont eu beaucoup d'attention dans les médias (cas de maltraitance, d'enlèvement, d'assassinat de jeunes, ) et puis négliger de publier les arrêtés d'exécution et de réserver les budgets et les moyens nécessaires (le personnel indispensable) à l'exécution de la loi.Et de faire se créer des listes d'attente de clients virtuels, faute de moyens à les accueillir.[2]
Ainsi : la loi belge sur la protection de la jeunesse 1964: assistance pédagogique ou répression et augmentation de la capacité des institutions de détention? la discussion continue.
Abandonné
12.Parfois un service créé avec le support ou à la demande d'un gouvernement en réponse à un problème jugé important, au moment de installation d'un nouveau gouvernement, d'un autre ministre, voit ses moyens coupés à cause d'autres priorités, est obligé de fermer ses portes.
Exemple: loi sur l'avortement, mesures préventives, formation de conseillers spécialisés, création d'une nouvelle organisation, Un nouveau ministre ne reconnaît plus le problème comme urgent et coupe les subsides. Le problème est résolu? Que non !
Contrôlé
13.L'accès à la consultation conjugale ou relationnelle, peut être fermé par le fait que la confidentialité des dossiers n'est pas garantie.Un problème qui se manifeste régulièrement : le rôle de l'état, qui est d'une importance particulière, l'agréation, les subventions, le contrôle des subventions qui conduit souvent au contrôle de la consultation même, et l'intervention des gouvernants dans la méthode de travail, les buts, et ensuite même le contrôle des dossiers personnels.
Sans confiance et confidentialité pas de clientèle [3]
Parfois même, l'état s'estime légitimé à définir quelles problèmes valent la peine d'être rencontrés dans les services.
L'accès à l'aide peut être conditionnel : p.ex. l'aide médicale qui est conditionnée par la présence légale en Belgique, même pour les enfants..
Protégé
14.Il s'agit à l'origine parfois de mesures de protection bien intentionnées, - telles que la minorité légale, organisant l'incapacité juridique -, mais aussi d'attitudes: concernant le travail des jeunes, p. ex. qui sont à la base de la lutte contre le travail des enfants, bien sûr, mais qui d'autre part et en même temps omettent de reconnaître toute respectabilité au travail fait par les enfants.
Organiser
15.Il y a plus : il faut constater que parfois même les structures, la façon d'organiser les services d'aide, barrent l'accès à cette aide.
Cela se produit parfois par inconscience, mais également intentionnellement, comme élément d'une stratégie.
P. ex. Pour rencontrer les problèmes posés par l'âge de la personne aidée, il y a deux attitudes possibles: ou bien, l'âge forme une barrière à l'accès à l'aide (à la participation) ou bien on invente des méthodes de travail adaptées à l'âge du client et son niveau d'autonomie. Il est évident que cette deuxième voie est celle à choisir. P. ex. dans les procédures qui cadrent dans la protection de l'enfance.
Exemples d'intervention du gouvernement
16.Le secret professionnel des personnes qui travaillent dans les services , p.e. dans les centres de consultations conjugales ou relationnelles, doit protéger les clients.
L'accès à la consultation peut être fermé par le fait que la confidentialité des consultations n'est pas garantie.Ce problème revient périodiquement suivant les mécanismes de l'intervention des autorités dans le fonctionnement des services, par le biais des conditions d'agréation et le contrôle des subsides.
Ainsi la Fédération des Centres de Consultations Conjugales a du s'adresser au Conseil d'Etat afin d'obtenir l'annulation d'un arrêté qui obligeait les centres de tenir les dossiers personnels des clients à la disposition des contrôleurs. Par après cette disposition a été retirée par le gouvernement.
17.Une importance particulière doit être attachée aux interventions des autorités dans les méthodes des services dans leur travail avec les clients, sous le couvert ou prétexte de contrôle de la qualité du service.
Le mécanisme est connu: l'initiative privée reconnaît l'existence d'un problème dans les familles, fonde un service pour y remédier, vu l'importance des problèmes et le nombre de personnes à aider, on demande la reconnaissance et le financement par les autorités publiques, etc.
En fin de compte c'est le gouvernement qui détermine quel problèmes et quelles méthodes.
18.L'inconsistance dan l'attribution des budgets nécessaires rend non seulement la vie des services difficile et incertaine mais décide parfois de l'accès à l'aide sollicitée par les clients.
Opposer : vivre ou manger?
19.Peut être aussi fatal la création d'une opposition dans les idées ou d'un choix à faire entre p. ex. l'aide dans le domaine des relations personnelles (un luxe ) ou l'aide matérielle à fournir dans le combat contre la pauvreté. un choix d'ailleurs tout à fait faux.[4] mais une idée difficile à combattre.
La consultation relationnelle est d'ailleurs toujours perdante dans ce genre de dillemmes.
Loyauté
20.Parfois la société reprend d'une main ce qu'elle donne de l'autre.[5]Le débat juridique sur l'effet direct de la Convention des Droits de l'Enfantet l'attitude des gouvernements qui ont ratifié la convention mais refusent ou négligent de la mettre en pratique loyalement, avec l'argument qu'ils ne sont pas obligés tant qu'ils n'ont pas exécuté la convention qu'ils ont signée,que la Convention ne crée pas de droits subjectifs dans le chef de l'enfant maisse limite à imposer des obligations aux états signataires, en est un exemple ahurissant.
Ne devrait-on pas dire qu'un gouvernement agit d'une manière déloyale en se défendant contre des mineurs en problèmes, avec des arguments juridiques spécieux dérivés du fait que certains passages de la Convention ne seraient pas assez explicites pour en tirer un droit personnel subjectif ou d'autres arguments de forme, et en fermant les yeux en même temps pour le contenu évident de ces textes, auquel l'Etat s'est engagé.Et de refuser donc l'accès de ces enfants aux droits que leurreconnaît la Convention, l'accès p. ex à un minimum vital conforme à la dignité humaine.
21.Est-ce loisible d'attendre des autorités, des gouvernements et des responsables politiques, que les engagements, les obligations, qu'ils ont souscrits dans la Convention soient mis en exécution, loyalement et selon l'esprit?
Cela à l'égard de tous les enfants qui résident sur le territoire de l'État ?
Devant la Cour d'Arbitrage le gouvernement belge fonde son opposition, sa défense contre les demandes des enfants sur l'argument que la Convention n'a pas d'effet direct, que les enfants en résidence illégale en Belgique ne tombent pas sous la juridiction de l'État belge et n'ont de ce fait donc pas droit à l'aide sociale.
Et les services?
22.Parfois les services et leurs règlements imposent à leur clientèle, des conditions qu'elle ne saurait satisfaire, de coopération, de participation, d'activité et de disposition au travail, d'initiative, d'autonomie et d'intégration, [6]
Enfant et minorité
23.Quoique la Convention des Droits de l'Homme interdise une discrimination basée sur le critère : "âge", en réalité la jurisprudence d'autorité considère que la minorité d'âge est un critère valable et acceptable de traitements différents, voire discriminatoires. [7]
L'institution de la minorité juridique, ou de toute autre limite d'âge, décisions arbitraires d'une majorité des adultes, est instaurée pour protéger les enfants en premier lieu contre leur propre incapacité de gérer personnellementleurs droits et intérêts.Leurs intérêts sont confiés aux parents.
La conséquence de cette nécessité de protection et donc de représentation par les parents, et l'incapacité d'agir en justice,qui l'accompagne,appliquées suivant la lettre, conduisent en réalité parfois à l'impossibilité pour le mineur d'âge d'obtenir le même respect de ses droits auquel les adultes peuvent prétendre.Parce que le mineur a besoin d'une protection spéciale, il finit alors par ne pas jouir des mêmes droits que les adultes.
Een thema als kinderen of kinderrechten kan je niet louter afstandelijk, "objectief", bespreken.Men moet in zijn kaarten laten kijken, men engageert zich persoonlijk.Men gelooft in de boodschap of niet.Men moet alleszins ethische keuzes maken.[2] en soms wellicht wat vooringenomen zijn.
En vermits kinderen niet zelf hun belangen en hun rechten kunnen behartigen, moeten er ook mensen zijn - ook "eenzame fietsers" - die namens hen en namensde groep waartoe zij behoren, het woord nemen en hun belangen opnemen. Vandaar de titelvraag, steunend op professionele bezigheden, op jaren engagement in de gezinsbeweging en aanverwante initiatieven, in de hulpverlening en, niet het minst, het gezin,nu toegespitst op een bepaald domein, dat niet zo voor de hand ligt wanneer men over rechten van kinderen praat of denkt: het recht op een minimuminkomen.
Welke ruimte wordt gegeven aan kinderen?
De kern van de vraag is welke ruimte gegeven, toegestaan, ingeruimd wordt, aan kinderen, als persoon of als groep, door de "actieve welvaartsmaatschappij, waarin ieder moet bijdragen volgens zijn vermogen en ontvangen volgens zijn behoeften.
Maar die "actieve welvaartsmaatschappij", betekent dat niet meteen in werkelijkheid ook o.m. de actieve middenmoot, de volwassenen, die het voor het zeggen hebben en de spelregels bepalen en de middelen verdelen. Welke mogelijkheden en middelen worden gegeven aan kinderen, die per definitie, van volwassenen afhankelijke wezens zijn? (Die vraag kan ook gesteld worden ten aanzien van de niet meer "actieven",de "grijze golf", (die het land schijnt te bedreigen.)
De kernvraag van mijn verhaal is meer bepaald, welke eigenrol en welke rechtenaan kinderen hier toegekend worden.EIGEN RECHTEN, niet onrechtstreekse of afgeleide rechten, die eigenlijk rechten van de ouders, van volwassenen zijn naar aanleiding van kinderen.
Meer : het gaat me om de vraag naar de mate van erkenning van de eigen betekenis, de eigen rechten van kinderen, op het financiële, economische vlak, op het vlak van de sociale voorzieningen, de economische betekenis van kinderen en wat kinderen doen,van het eigen recht op een menswaardig bestaan, een levensminimum (bestaansminimum, leefloon, maatschappelijke dienstverlening), maar ook arbeid, en fiscale bepalingen.Consequent poogden we te evalueren welke hier de situatie van kinderenis, vanuit de visie dat kinderen mensen zijn, met dezelfde mensenwensen en dezelfdemensenrechten als volwassenen. Vanuit de idee dat kinderen ook een belangrijke sociale en economische bijdrage leveren in de samenleving.
Je wordt je dan wel gauwbewust dat kinderen, als ze dan al aan bod komen, steeds gedefinieerd worden in functie van volwassenen, van de ouders Het is altijd wel even schrikken enevenslikken, als ons hetomgekeerde overkomt en we gedefinieerd beginnen te worden in functie van onze kinderen.Kinderen zijn immers in de regel "ten laste", onder de verantwoordelijkheid van , voorwerp van rechten en eisen van volwassene voorwerp van recht op een kind, recht op adoptie, voorwerp van zorg en bezorgdheid.
Mijn vraag blijft : in welke mate worden ze persoonlijk en als groep op zichzelf gedefinieerd en dit in het licht van het IVRKen van de "mensenrechten" in het algemeen?Specifiek, welke ruimte wordt aan kinderen toegekend inzake arbeid,materiële minimumvoorzieningen, bestaansminimum, leefloon, menswaardig bestaan? Welke EIGEN RECHTEN wel te verstaan?
Het afdoende en omvattende antwoord zoeken op deze vraag is een overmoedige onderneming, omdat ze in feite heel onze sociale structuur bestrijkt.Ook zonder de pretentie te hebben van volledigheid - vanuit verschillende optieken: in het wetenschappelijk onderzoek, in de programma's en acties van het 'middenveld' (gezinsorganisaties, armoedeverslag, ), in de beleidsprogramma's (regeerakkoord, regeerprogramma en -verklaringen), in de voorzieningen (refereren die aan kinderen zelf of aan kinderen via de ouders?), en in de casuïstische toepassingin de rechtsbedeling (Welke juridische of ethische keuzes worden hier gemaakt ? )In welke mate worden ook in de dienst- en hulpverlening kinderen als volwaardig beschouwd?
In het sociaal-wetenschappelijk onderzoek zijn kinderen als persoon of als sociale categorie slechts in erg beperkte mate voorwerp van belangstelling. Wel moet gezegd dat deze belangstelling toeneemt.
Op het "middenveld" is het merkwaardig dat in de documenten en programma's als armoederapport, programma's van de gezinsorganisaties, documenten van destaten generaal van het gezin) kinderen (bijna) uitsluitend voorkomen in functie van het gezin, de ouders , als (financiële) last, onder de verantwoordelijkheid van
Bij de nieuwe start van de Staten Generaal van het Gezin, begin vorige maand, zoals deeerste keer, was dit niet anders.
Hetmeest recente standpunt van de gezinsbond over gezinsfiscaliteit, is een treffend voorbeeld, van verwarring van begrippen, inconsequentie en negatie van het recht van kinderen zelf. [3]Daarin krijgt het begrip "gezinsquotiënt" plots een betekenis die het voordien nooit gehad heeft.De Bond pleit voor het invoeren van een gezinsquotiënt voor samenwonenden, naar analogie van het huwelijksquotiënt voor gehuwde kostwinnersgezinnen en een algemene verhoging van de belastingvrije sommen wegens kinderlast. het optrekken van de maximale grens van het huwelijksquotiënt per kind ten laste. [4] Hier gaat het in het begrip "gezin", dat in de plaats komt van het kriterium "huwelijk", enkel om de partners, man/vrouw,man/man, vrouw/vrouw, de kinderen worden hier niet onder dat begrip "gezin"verrekend. Maar in dezelfde context wordt dan gevraagd om een "gezinsmodulatie" van het bedrag dat fictief wordt toegekend aan de thuiswerkende ouder, en dat in functie van het aantal kinderen. Terwijl in zijn correcte betekenis 'gezinsquotiënt" rekening houdt met alle gezinsleden die van een inkomen leven, volgens bepaalde coëfficienten van het aandeel in het inkomen dat fictief toebedeeld wordt, zowel aan de kinderen als aan de partners in het gezin.
Het gaat hier in deze stellingname dus in geen enkel opzicht om een erkenning van de rechten van het kind maar een "verrekening van de verantwoordelijkheid om een zorg- en verzorgingstaak op te nemen".
Geen wonder datook in het beleid, met name de regeerprogramma's, kinderen als persoon of als specifieke categorie, bijna onzichtbaar blijven
In de rechtsbedeling, bijzonder de arbeidsgerechten, maar ook Cassatie en het Arbitragehof is het thema kinderrechten niet alleen een juridisch maar ook een duidelijk ethisch probleem, vooral in de confrontatie van het overheidsbeleid (wetgeving) ende soms acute noodsituaties waarin (al dan niet vreemde) kinderen zich bevinden.
Dit gewetensprobleem leidt tot open tegenstellingen en zelfs open kritiek op de wetgever en op de hoogste rechtscolleges, in de rechtspraak van de arbeidsgerechten.Hier wordt ook de flagrante tegenstrijdigheid bloot gelegd tussen de door België in het IVRK opgenomen verplichtingen en de realiteit van wetgeving en beleid.
Op dit domein moet soms vastgesteld worden dat maatregelen, bedoeld om de minderjarige te beschermen tegen zijn eigen onbekwaamheid, leiden tot het tegendeel : de minderjarige blijft zonder bescherming wanneer zijn vordering inzake een menswaardig bestaan, door de rechtbank ontoelaatbaar verklaard wordt.
Men moet tot het besluitkomen dat kinderen hier slechts in erg beperkte mate erkend worden als persoon, autonoom, met eigen rechten, of als specifieke categorie in de samenleving.
Het geeft toch stof tot nadenken wanneer je ziet dat in de materies van sociale voorzieningen die we bekeken, kinderen vaak minder rechten hebben of kunnen uitoefenen dan volwassenen.Er is dus reden om een discussieuit te lokken over standpunten en visies die vaak als evident worden voorgesteld.Het consequent innemen van het standpunt van het kindleidt tot conclusies en standpunten die als provocerend kunnen voorkomen, maar ook een uitnodiging kunnen zijn tot een kritisch maar kindvriendelijk debat.
Alleszins kan men er niet naast kijken: er zitten nogal wat inconsequenties inde effectieve houding van de overheid naast de verdragen en verklaringen betreffende de kinderrechten.
- kinderen onder elkaar en ouders onder elkaar, zijn gelijk;maar zijn ouders en kinderen gelijk?
- bescherming leidt vaak tot rechteloosheid (arbeid, sociale bijstand), of verbod;
- kinderen zijn vaak slechts een element van het sociaal dossier van hun ouders;
- kinderen zijn duur in het budget van de ouders, maar ook in het budget van de overheid;
- rechten worden plichten;
- de overheid ontrekt zich aan de gevolgen van het IVRK door in te roepen dat het geen directe werking heeft;
We pleiten voor een andere logica : een logica die de autonomie, het persoon zijn, van het kind erkent en respecteert,die de gelijkheid van het kind erkent, niet alleen ten opzichte van andere kinderen maar ook ten opzichte van volwassenen, zoals dat tot uiting komt in het gewijzigde artikel371BW."Ouders en kinderen zijn elkaar op elke leeftijd respect verschuldigd."Dit kan de basis zijn niet alleen voor een eigentijdse pedagogische verhouding maar ook voor een andere beleidslogica die er niet toe leidt dat bescherming tot gevolg heeft dat kinderen feitelijk minder rechten bezitten of kunnen uitoefenen dan volwassenen.
Staten-Generaal van het gezin
Een belangrijk effect van de Staten-Generaal van het gezin (of van de gezinnen, volgens andere teksten) is wel dat dit initiatief de gezinnen en het gezinsbeleid opnieuw onder de aandacht heeft gebracht.Het directe nuttig effect is blijkbaar bescheiden gezien de beperkingen van het budget en de diepgaande meningsverschillen en de uiteenlopende visies en agenda's over wat gezinsbeleid effectief dient te doen.Ook communautaire tegenstellingen hebben daarbij een rol gespeeld (bv. m.b.t. de kinderbijslag als recht van het kind, en het huwelijksquotiënt in de fiscale wet.)
Redenen tot hoge verwachtingen zijn er niet. De recente regeringsverklaring bevestigt dat. Toch weet men nooit hoe een koe een haas vangt of hoe hagelstenen vallen uit een blauwe lucht. Daarom lijkt het aangewezen de standpunten en inzichten die hier aan bod kwamen, goed te analyseren en te evalueren.Het belang van de behandelde thema's voor de gezinnen en voor de leden van de gezinnen, met name voor kinderen, is te groot.
De overwegingen die we hierbij makenhebben betrekking op de fiscale wetgeving, de directe belasting, maar voor de discussie over het themakinderbijslag zouden gelijkaardige bedenkingen kunnen geopperd worden.
"Herverdelen ?"
Wat van de overheid, of juister, van de gemeenschap of de algemene solidariteit via de overheid, gevraagd wordt aan erkenning van en tussenkomst in de (financiële) last van kinderen, moet gekaderd worden in het geheel van wat de gemeenschap (de overheid) wil (kan) doenvoor alle medeburgers.
Men moet hier zorgvuldig omgaan met de terminologie die daarbij wordt gehanteerd, en het vooraf ingenomen standpunt dat daar vaak uit blijkt.
Zo wordt in het beleidsvoorbereidend wetenschappelijk onderzoek de overheid beschouwd of aangeduid als inkomenherverdeler.Voor wat men noemt "de gezinsfiscaliteit" (juister zou zijn : de wettelijke bepalingen waarin rekening gehouden wordt met het feit dat mensen (vaak) in gezinnen leven en hun bestaansmiddelen besteden) worden uitdrukkingen gehanteerd als "directe inkomensherverdelende maatregelen".
Ditis een technische terminologie, die niet aansluit bij de beleving van de burger, en niet komt uit een gezinsvisie, maar de manier van denken uitdrukt dat de belastingvermindering die de overheid toestaat o.g.v. gezinslasten een bewuste herverdeling is van de inkomens naar gezinnen met kinderen toe.M.a.w. iets is wat de overheid 'geeft' , toekent aan gezinnen met kinderen.
Van de overheid uit gezien en vertrekkend van de fiscale inkomsten van de overheid kan men dat technisch en budgettair zo voorstellen.Van de burger, van het gezin uit gezien, is dat niet zo, maar gaat het om een deel van het eigen inkomen, in eerste instantie iets dat de belastingheffende overheid 'niet afneemt."
Deze "herverdelings"-terminologie weerspiegelt niet de ervaring en het standpunt van de gezinnen en het lijkt bijgevolg ontactisch ze over te nemen in de standpunten van de woordvoerders van de gezinnen.
Ook in verband met de definitie van de term "huwelijksquotient" of "gezinsquotient" zijn hinderlijke onduidelijkheden ontstaan, die op zijn minst contraproductief zijn.
Kernbegripen norm van een rechtvaardige belasting is de draagkracht van de belastingseenheid (gezin of individu), of anders geformuleerd, het erkennen van en rekening houden met de verdeling en de besteding van de inkomens die binnen een gezin in feite en in rechte gebeurt, tussen de verschillende leden van het gezin of de personen die van het te belasten inkomen (moeten) leven, daarbij rekening houdend met alle leden van het gezin, ook de kinderen dus.
Uiteraard is een van de effecten van belastingheffing in het algemeen een herverdeling van de inkomens.Maar voor de overheid is belastingheffing het instrument om over de nodige financiële middelen te beschikken om te doen wat een overheid moet doen.Inkomensherverdeling is een middel en een effect, een gevolg, maar geen doel op zich, en ligt zeker niet binnen het programma en de opdracht van een organisatie die de gezinnen vertegenwoordigt.
Het lijkt tactisch inefficiënt niet consequent vast te houden aan het draagkrachtprincipe en in de argumentatie van de standpunten dit basisbeginsel te vermengen met andere overwegingen als : "ondersteuning voor het hebben van kinderen", "herverdeling rekening houdend met de gezinslast","fiscale ondersteuning van kinderen ten laste". [5]"compenseren van welvaartsverlies."Dezelfde bemerking geldt voor de verantwoording van het systeem van het gezinsquotiënt(nieuwe vorm) als "betere ondersteuning van de zorg- en opvoedingarbeid". Deze motiveringpast in een volledig andere context en rationaliteit, die niet te maken heeft met het draagkrachtprincipe.
Wanneer men consequent voort argumenteert op basis van het beginsel dat ieder (slechts) belast moet worden "volgens zijn draagkracht",moet men vooropstellen dat de overheidvoor een rechtvaardige heffing van (directe) belastingen rekening dient te houden met de reële draagkracht van de belastingplichtige en dus meer bepaald met de kinderen (of andere personen) waarvoor deze wettelijk en in feite te zorgen heeft.
Zorg voor kinderen
Het garanderen van de mensenrechten,de rechten van het kind, de sociale grondrechten, waaronder een menswaardig bestaan, voor ieder lid van de gemeenschap/voor ieder medemens - dus ook voor ieder kind in onze gemeenschap - is een opdracht van de hele gemeenschap.Elk onderdeel van de gemeenschapsstructuur speelt daarin zijn rol.De individuele burger persoonlijk - het gezin - de familie - de staat - de internationale gemeenschappen - in al hun structuren en met de complexiteitdie overheid en[6]georganiseerde gemeenschap eigen is.
In dit verband duikt een andere inconsequentie op in de motivering van de standpunten van de gezinsorganisatie : "investeren in kinderen is denken aan de toekomst; de samenleving van morgen zal gedragen door de kinderen van vandaag".Dit is een stelling die kinderen waardeert omwille van hun rol (als volwassenen) in de toekomst, niet omwille van hun bestaan als kind, NU.Nochtans is dat de eerste zorg en verantwoordelijkheid van ouders.En bijgevolgprioritair voor al wie de bepalingen van het Internationaal Verdrag over de rechten van het kind onderschrijft. én ernstig neemt.
Wanneer men de materiële zorg voor kinderen bekijkt op het niveau van de burger, nl. met betrekking tot de materiële welvaart, het persoonlijk recht op menswaardig bestaan en ontwikkeling, weet men dat de belangrijkste rol daarbij vervuld wordt door het gezin en de individuele verantwoordelijkheid en anderzijds door de georganiseerde gemeenschap (overheid).Tussen deze medespelers bestaat een blijvende, hoewel in vorm en intensiteit variërende spanningOok hier moet telkens weer een keuze gemaakt worden over de rol, het gewicht, die aan elk van deze (f)actoren toekomen.
Voor de organisaties die de belangen van de gezinnen vertegenwoordigen moet heteen evidentie zijn dat in het garanderen van een menswaardig bestaan aan alle leden van de gemeenschap, aan elk kind, de gezinnen een belangrijke rol moeten spelen en dat de gezinnen ook effectief die belangrijke rol vervullen."Gezinnen" genomen in de meest flexibele hedendaagse betekenis, en inclusief "kinderen" als jonge mensen "NU".De feitelijke verdeling van inkomsten, van welvaart, gebeurt primair in het gezin, de familie.Dit wordt overigens door de gemeenschap (de overheid) juridisch erkend, opgelegd, bekrachtigd, bv. in de wettelijke onderhoudsplicht t.o. kinderen en vice versa, b.v.de invordering van onderhoudsgelden, de terugvordering van uitkeringen of van bijstand door het O.C.M.W. op onderhoudsplichtigen.
De Staat, de nationale en internationale gemeenschap, de overheid, erkennen dit (moeten dit erkennen), bekrachtigen, corrigeren, de bestaande, functionerende solidariteit en verdeling van inkomens; organiseren ze of vullen ze aan waar nodig (d.w.z. waar het individu, hetgezin daartoe niet alleen in staat is), financieren ze met wat men vaak noemt "overheidsgelden", in werkelijkheid "gemeenschapsgelden", geheven als sociale bijdragen, (parafiscaliteit) of belastingen (fiscaliteit).
Dit zijn de wegen waarlangs de overheid zich de middelen verschaft om haar opdracht te kunnen vervullen, waaronder in een democratie o.m. het garanderenvan een menswaardig bestaan aan ieder medemens, kansen geven aan de mensen waarvoor zij instaat, die onder haar rechtsmacht vallen.
"Investeren in kinderen " en het kinderrechtenverdrag
Men kan verwijzen naar het Kinderrechtenverdrag (en bv. het Europees Sociaal Handvest (art. 16 ) m.b.t. het recht op een toereikende levensstandaard, ook voor kinderen, en de rol van de ouders, resp. het gezin daarin.Maar is er sedert de goedkeuring van het Verdrag iets substantieel veranderd in de positie van kinderenin België in het fiscaal recht? Worden kinderen nu anders gewaardeerd in onze fiscale wetgeving?Hoe wordt in de geldende belastingwet, meer bepaald in de personenbelasting, de zgn. "gezinsfiscaliteit", rekening gehouden met kinderen; of in de wijze van vaststellen van de belastbare inkomsten en de berekening van de belasting?Wat kan er mogelijk wel verbeterd worden?Maar dan wel voor de kinderen NU, niet de volwassenen van de toekomst.
Het Kinderrechtenverdrag spreekt hierover in artikel 27, en het VN-Comité voor de rechten van het kind[7]maakte aan België pertinente bemerkingen.Kinderen moesten ook in de begrotingen zichtbaar worden gemaakt., in het aandeel in de nationale en andere begrotingen dat besteed wordt aan de sociale sector, en daarin rechtstreeks of onrechtstreeks aan kinderen.[8]
"Het" gezin of"de gezinnen"
Op 24 september 2003 opende de Staatssecretaris voor het gezin de"Staten generaal van de gezinnen" (volgens haar eigen toespraak) of "van het gezin", datum). [9]Daarbij verklaarde zij van welke basisprincipes zij bij deze Staten-Generaal zou willen uitgaan.
Merkwaardig was in deze tekst o.m. : "...dat sommige belangrijke thema's, zoals de verhouding man-vrouw, de specifieke rechten van elk gezinslid, de handicap in het gezin, de kinderrechten, de multiculturele benadering, de culturele verschillen en de armoede -niet aan bod zullen komen in specifieke werkgroepen maar op een transversale manier moeten benaderd worden. ..."
Merkwaardig is ook dat in de geschreven tekst meegedeeld aan de pers, de topic "kinderrechten" in deze passage wegviel.Ook de erkenning van het kind als drager van eigen rechten, verviel op dezelfde wijze in de analyse van de veranderingen in het gezin.
De belangrijkste basisprincipes, door de staatssecretaris benadrukt, zijn: gelijkheid, solidariteit en verantwoordelijkheid van de ouders.Gelijkheid is in haar optiek enerzijds de gelijke behandeling van alle individuen waaruit de gezinskernbestaat, ongeacht hun levenskeuze, en de gelijkheid van man en vrouw, en tenslotte "gelijkheid tussen de kinderen: de wet moet alle kinderen dezelfde rechten waarborgen", in het burgerlijk recht en in het sociaal recht: "streven naar dezelfde rechten voor alle kinderen, ongeacht de situatie van de ouders. Dit kan het doel worden van een geleidelijke hervorming van de kinderbijslag die een recht van het kind moet worden."
Gelijke behandeling van kinderen en volwassenen?
Schijnbaar werd in deze standpuntbepaling niet gedacht aan de gelijke behandeling van kinderen en volwassenen onderling?
De tendens naar individualisering van de belastingen is vrij sterk aanwezig.Maar daarbij is de kernvraag voor gezinnen dan: worden in ons belastingstelsel ook kinderen behandeld als volwaardige personen en worden ze op een principieel gelijke wijze behandeld als volwassenen? Worden alle kinderen op een gelijke wijze behandeld, in de zin van artikel 10-11 GW.?Worden kinderen én/of ouders behandeld overeenkomstig artikel 27 van het Kinderrechtenverdrag?
Door de formule van verhoging van de belastingvrije minima naargelang van de personen ten laste krijgt iedereen, belastingplichtigen met een hoog of met een laag inkomen, een gelijk fiscaal voordeel.De hoogte van het inkomen speelt daarin geen rol. De verscheidenheid van gezinsvormen en gezinstypes als bepalende factor bij de bepaling van de draagkracht, werd door de hervormingen vanaf aanslagjaar 2005 bijna volledig uitgesloten.
Toch moet een bredere maatstaf dan enkel het individuele inkomen, gehanteerd worden.Om de fiscale draagkracht van een gezin of een persoon met kinderen ten laste te kunnen vergelijken met de draagkracht van een alleenstaande moeten de financiële situaties vergelijkbaar gemaakt worden en moet het element gezinsgrootte in dezelfde mate in rekening gebracht worden als het element inkomen.
"Gezinsquotiënt"
(Alleen) met een systeem van "gezinssplitting" of "gezinsquotiënt" in de originele betekenis van het woord,kunnen beide factoren - gezinsgrootte en inkomen van de belastingplichtige- op een evenwaardige manier in rekening gebracht, en worden kinderen op een gelijkwaardige manier behandeld als volwassenen.Buiten de fiscale billijke en realistische berekening van de draagkracht van een gezin met kinderen en de erkenning dat ook kinderen een belastingvrij minimuminkomen nodig hebben en daar zowel als volwassenen recht op hebben, zou dit ook gebruikt kunnen/moeten worden bij andere van het inkomen afhankelijke voorzieningen.Vooreerst is dit van fundamenteel belang in het debat over de hoogte resp. het "fiscaliseren" of belastbaar maken van de kinderbijslag.
Verder bij leningen en premies in de sociale huisvestingssector, studietoelagen. Voor de berekening der bestaansmiddelen voor gehandicapten. Ook voor het toekennen van het "leefloon" en voor de door O.C.M.W.'s te hanteren schalen voor financiële bijstandof terugvordering zou een realistische schaal van de kost van kinderen, ontegensprekelijk zijn nut kunnen hebben.Eveneens bij de evaluatie van onderhoudsgelden en de grenzen van de vatbaarheid voor overdracht of beslag van inkomsten (artikel 1409 e.v. Ger.W.)
Duidelijkheid noodzakelijk
Maar dan komt de Gezinsbond in zijn meest recente standpunten over gezinsfiscaliteit, [10] met een andere opvulling van het woord "gezinsquotiënt" dan decenniagebruikt en geijkt. Het zgn.huwelijksquotiënt heeft overigens een totaal andere ontstaansgeschiedenis en motivering.
De Gezinsbond wil huwelijksquotiënt vervangen door "een andere benaming" naar een gezinsquotiënt dat voortaan wordt voorbehouden aan gezinnen met kinderen of die een zorgtaak opnemen voor een hulpbehoevend familielid. In de visie van de Gezinsbond moet het gezinsquotiënt beter afgestemd worden op zorg- en opvoedingssituaties, "als een compensatie voor het inkomensdervende aspect van zorg- en opvoedingsarbeid.".
1. Een nieuwe benaming: gezinsquotiënt
Aangezien in zijn visie het gezinsquotiënt niet langer uitsluitend wordt toegekend op basis van het al dan niet gehuwd zijn, maar voortaan beter afgestemd wordt op het uitoefenen van een zorg- of opvoedingstaak moet de benaming 'huwelijksquotiënt' gewijzigd worden in 'gezinsquotiënt'.
2. De invoering van een gezinsmodulering
Om voortaan beter rekening te houden met het aantal kinderen in een gezin. pleit de Gezinsbond voor de invoering van een gezinsmodulering voor het maximaal over te hevelen bedrag. Het huidige grensbedrag moet dan ook in de eerste plaats verhoogd worden met 10 % per kind ten laste:
In de eerste definitie "gezinsquotiënt" is "gezin" dus enkel de partners (MV, MM, VV); niet de kinderen. Wanneer er dan over de gezinsmodulatie gesproken wordt gaat het nog alleen om de kinderen in het begrip gezin, en niet meer over de partner.
Het is duidelijk dat niet het recht van het kind hier de achterliggende motivering is; integendeel wel het belang van de partner.
.
Hier valt nog heel wat te ondernemen om de ideeën over het belastingstelsel en daarmee verbonden voorzieningen in overeenstemming te brengen met de erkenning van het recht ook van een kind, op een toereikende levensstandaard, (art. 27/1 IVRK) en om de noodzakelijke (fiscale) voorwaarden te scheppen voor de volledige ontplooiing van het gezin, in de realiteit van zijn bestaan vandaag, als fundamentele maatschappelijke eenheid, waarin kinderen kunnen opgroeien. (E.S.H., art. 16)
De consequente toepassing van het draagkrachtbeginsel, waarbij op een volwaardige manier met kinderen en de rechten van kinderen rekening gehouden wordt, impliceert dat het aantal personen dat deel uitmaakt van een gezin mede bepalend is voor het aanvaardbaar gewicht van de belastingdruk; het belastingrecht dient consequent en op een gefundeerde basis rekening te houden met de natuurlijke onderhouds- en bijstandsverplichtingen, die burgerrechtelijk (en verdragrechtelijk) gesanctioneerd zijn en kunnen worden afgedwongen.
Tussenkomst in de kosten van kinderen
Gemeenschappelijk, solidair opnemen van de financiële last
1. "Famille et démocratie - compatibilité, incompatibilité, chance ou défi", sera le thème de la 53e conférence internationale de la Commission Internationale des Relations du Couple et de la Famille (CIRCF) (ICCFR), en coopération avec UNAF et l'Institut des Sciences de la Famille, à Lyon, 7-10 juin 2006.
Dans l'invitation à cette conférence la démocratie est décrite comme "une culture" qui "existe en Occident depuis deux siècles dans la sphère publique suite aux pressions des hommes" (EID), qui "progresse à travers le monde" [3] et qui se distingue par le fait que "l'argument d'autorité est bousculé par l'autorité de l'argument", qui ne connaît plus de mots dont le sens est fixé, ou des institutions dont la forme est figée une fois pour toutes, et qui insiste sur l'importance de l'individu, et du citoyen.La démocratie a eu un impact sur la vie de famille, les relations du couple et l'intérêt de l'enfant. "Les relations entre hommes et femmes qui peuvent se réaliser comme ils l'entendent dans une société ouverte et démocratique, deviennent de plus en plus égalitaires et volontaires" (EID) La question est posée aux intéressés si la diversité des efforts pour intégrer les familles dans les sociétés démocratiques et de démocratiser la vie familiale signifie un progrès ou un recul; et si les sociétés démocratiques sont en train de se désintégrer ou de se régénérer. Si en fin de compte, démocratie et famille sont compatibles?
Cette formulation est assez provocante, en tous cas, invite à la discussion ou à la contradiction. Donc, je me suis mis à analyser les idées et les termes relatifs à la famille et la démocratie, utilisés dan les notes de synthèse des discours programmés : "Qu'est-ce qu'on entend par "démocratique" ? Par "famille"? A-t-on le choix d'être pour ou contre? Puisqu'en fait les deux se rencontrent dans la société et dans la famille.
2. La question est mise à l'examen, comment la démocratie, un concept d'origine politique, basé sur le respect de la personne, la liberté d'expression, l'autonomie, la représentation, et la participation à la prise de décisions,(VIGUERIE) a-t-elle "investi " la vie familiale? Comment s'est-elle "insérée" dans la vie familiale? (LABRUSSE) (BECK)Cette terminologie est-elle adéquate dans un discours sur les relations familiales?
Mais est-il possible de séparer, d'isoler le fonctionnement interne et externe d'une famille?Est-il loisible d'appliquer à l'ensemble des relations dans la famille les termes repris d'un système politique, qui au fond a trait à l'attribution d'autorité, de l'exercice de pouvoir dans le système social?
Cette manière de formuler le problème(aussi :"la démocratie, est en train d'infiltrer la sphère privée suite aux luttes des femmes." (EID) laisse sous-entendre que du point de vue de la famille la démocratie est comme une intruse venue de l'extérieur, du monde externe pour "investir", c.à.d. conquérir le domaine de la famille, un terrain longtemps "étranger", pour y installer, "insérer",un régime d'égalité imposée, ("égalité dans la méfiance") (EID), contraignante, sous quel régime on n'est pas sûr de pouvoir vivre en couple ou en famille.
Ou: l'autoritarisme de la démocratie
En effet, quand on dit démocratie, dans sa signification originale, on dit aussi: pouvoir du peuple, délégation et attribution, cq. retrait du pouvoir: est-ce aussi applicable aux familles? On constate que "démocratie " est une idée longtemps étrangère à la vie familiale, et que la famille a pu longtemps rester étrangère à l'idée de démocratie. (LABRUSSE)On se demande donccomment le mariage et la famille sont possibles sans ou avec l'égalité (imposée) et la liberté des hommes et des femmes? (BECK) (HILA) [4]
Réaction instinctive : "Mais la dignité, et par conséquent l'égalité des personnes, n'est-ce pas en réalité une idée fondamentale, un principe de base de notre société et en même temps des relations de couple ou des relations pédagogiques modernes?"[5]
3. Les droits fondamentaux (WALKER) (KUTSAR) sont estimés conçus pour la société politique, comme fondements nécessaires de la démocratie, et donc en premier lieu pour protéger la personne et la famille contre les ingérences de l'État, des tiers - tels le respect de la vie privée et de la vie familiale, la liberté du mariage, se sont transformés, et sont utilisés en sens contraire d'une façon parfois abusive. Avec des résultats opposés.
En effet, il faut avouer que plus l'accent est mis sur la liberté de la personne, l'autonomie dans le choix de la forme de vie familiale, plus les autorités politiques, les législateurs (européens), la Cour Européenne des Droits de l'Homme, les juridictions nationales se sont mises à s'intéresser aux structures et relations familiales internes et sont intervenues pour imposer des règles strictes basées p.ex. sur le principe de l'égalité. Les auteurs constatent que malgré le principe de subsidiarité, ces principes se sont transformés en règles de droit, contribuant à modeler les structures de la famille, dans un sens des plus larges, (LABRUSSE), (VIGUERIE) p.ex. l'égalité, la liberté, (KUTSAR), la solidarité familiale et son rapport à la solidarité nationale (LABRUSSE-KUTSAR).
Et nous voilà dans le paradoxe. On mentionne la nécessité d'une confiance réciproque (VIGUERIE) entre l'État et les familles; on attend des familles des choix libres et responsables. (VIGUERIE)Le résultat de tout cela, une liberté et une égalité parfois ressenties comme imposées, voire contraignantes, qui conduisent en fin de compte, à une limitation de la liberté. En tout cas pas à une extension de la liberté, de l'autonomie personnelle, pour certaines catégories de personnes.
4. Sont cités comme éléments ou aspects de la démocratie dans la famille:la "démocratie sociale", les droits de l'enfant; l'égalité des sexes; les valeurs démocratiques reproduites dans le système familial; la conscience de l'existence de moyens autres que la violence, à utiliser pour résoudre un problème en respectant et garantissant les droits des autres. (ANANDALAKSHMY)
Les auteurs nous mettent en garde contre les aspects négatifs d'une "juridisation" de la communauté, de la politique, de la vie civile, de la vie familiale . [6]
5. Il vaut certainement la peine d'examiner cette question de l'intervention croissante du droit dans les relations personnelles.
Mais est-il possible que dans ces textes d'autres termes soient restés un peu vagues et que certains aspects du rapprochement de "famille" et "démocratie" soient un peu laissés dans l'ombre?
Où se trouve la source du sentiment de malaise qui se manifestedevant le phénomène de la "démocratie" dans la famille ? Les enfants ? Les enfants aussi sont-ils à considérer comme membres à part entière? Et les grands-parents? Ou les femmes, devenues autonomes ou les égales des hommes?
Dans le contexte d'une problématique de la prise de décisions dans les familles, la situation et le rôle des enfants sont en effet mentionnés. (KUTSAR)
A ce sujet il vaut la peine de relire l'excellent exposé de Martin KOSCHORKE présenté à Tallinn (2004),[7] qui disait :"La famille n'est pas une démocratie, la famille est un système totalitaire"; "Democracy means: those who are subjected to power have the right and the means to check and control this power"; cela n'est pas le cas dans les familles.
Mais alors tout d'un coup on se rend compte: en 1971, M. MENDEL a écrit un livre "pour décoloniser l'enfant?"[8] Qui se souvient ?
Le nouveau rôle des femmes aussi apparaît comme problématique. Ce qui est pour le moins surprenant puisque ces thèmes faisaient déjà l'objet de conférences antérieures de la CIMRI/ICCFR.[9]
6. Démocratie peut-on prétendre que le terme "démocratie" renvoie à un système, une culture clairement déterminée, cohérente, logique et conséquente, stable. Si "tout homme est une guerre civile"[10], nos sociétés aussi, même les sociétés démocratiques.Sinon les familles.
Une définition de travail s'impose quand-même. Quelle signification est attribuée au terme "famille", "la famille", les familles? S'agit-il de famille dans un sens formel ou informel? Interne ou externe? Les relations personnelles ou la structure sociale ou économique? Sous quel angle, quels aspects?
7. Il paraît que les auteurs ont pensé en premier lieu à la famille "interne", aux relations à l'intérieur de la famille. S'agit-il aussi de la famille qualifiée "cellule" sociale, élément de base d'une société démocratique bien organisée? en même temps que ménage ou foyer, qui prend soin de ses membres? et des liens entre les deux approches? (BECK, LABRUSSE, WALKER, KUTSAR, DE VIGUERIE, KOSCHORKE.)
8. Le problème de la collision de la vie de famille et la démocratie n'est pas nouveau. [11]Il y a quelques décennies on a connu trois phénomènes de sociologie de la famille, qui doivent nous intéresser encore aujourd'hui.35 ans après une évaluation s'impose, il me semble, de ces réactions démocratiques contre la famille autoritaire, accusée de contribuer à reproduire et conserver la société industrialisée autoritaire.
Nous avons vu se développer (1°) dans la ligne de la "résistance non-violente", un mouvement pédagogique (ou anti-pédagogique) qui prônait un système d'éducation anti-autoritaire (1960-1970) et (2°) une vague de ménages vivant "en commune", et d'autre part (3°) un mouvement démocratique inspiré par les organisations familiales pluralistes (UNAF, UIOF,[12] BGJG, LIGUE e.a.), (1980-1990) en faveur de la revalorisation de la famille, d'une sorte de constitution de la famille: une déclaration ou charte universelle ou européenne des droits de la famille, au niveau du Conseil de l'Europe et en même temps parmi les mouvements catholiques, et au Vatican, (1983) et même au niveau de certains parlements et partis politiques nationaux.
9. En 1971 un mensuel flamand publia un dossier sur "la famille", et notamment un article portant le titre: [13] "Démocratie dans la famille, un modèle d'éducation en voie de développement", [14] et un autre: "Commune, une unité de vie active sur le plan social-politique". [15]
Les trois mouvements voulaient provoquer une modification fondamentale de la famille comme milieu d'éducation des enfants, et comme institution dans la société, toutes les deux stigmatisées comme autoritaires.Ces phénomènes avaient tous les trois certainement à voir avec la démocratie et la famille, en particulier dans le sens d'environnement éducatif et d'une participation active des familles en tant que telles au fonctionnement des institutions et organes de la société. Mais aujourd'hui semblent abandonnés ou oubliés. Les guerriers sont fatigués ou ont pris peur.
Pourtant, de nos jours, la question est toujours d'actualité - à côté des règles démocratiques qui protègent la famille - du fonctionnement démocratique interne des familles et du rôle actif des familles et des mouvements familiaux comme acteurs à part entière dans une société démocratique.
10. Qu'est-ce que l'éducation démocratique comme modèle d'éducation, l'éducation anti-autoritaire sont devenues? Nous n'osons pas poser la question où en est la "non-violent coercion". Ou sont passées les "communes"? Ces phénomènes démocratiques, ont-ils laissé des traces dans nos familles actuelles?
Martin KOSCHORKE[16] constate aujourd'hui, en termes presque identiques les mêmes relations autoritaires dans les familles qu'il y a tant d'années.
D'autre part on doit se demander si de nos jours, le mouvement familial et donc la représentation des familles, ont fait des progrès, ou, au contraire, ont connu un recul considérable, de façon que certains auteurs parlent même de "l'éclatement du mouvement familial" en Europe.[17]Ceci malgré les belles paroles déposées dans la Déclaration de Sanya.
11. Je ne suis plus convaincu que les grands mots des "déclarations" tels que : "la famille est la cellule " servent vraiment les familles. Les grands mots cachent souvent une grande incertitude, de profonds désaccords ou discordances, de sérieuses divergences de vues. L'élargissement des notions, des sens des mots, ne sert pas nécessairement le mouvement familial démocratique. La diversification des réalités sociales couvertes par le terme "famille" n'a pas rendu plus aisé pour le mouvementfamilial d'être représentatif.
12. Pour vivre il faut une âme. Un mouvement (familial) a besoin d'une âme, d'un moteur ou d'une idée commune, d'une vision partagée, qui définit l'objet, les buts; qui inspire; comme un repas qu'on prépare ensemble, qu'on partage et qu'on mange autour de la table.
Si on veut combattre, miner ou éliminer, neutraliser un mouvement, une institution, il est très efficace d'étendre, d'élargir ou de "nourrir" leur objet, jusqu'à l'absurde.En réalité, actuellement l'idée de la famille couvre tant de réalités différentes, parfois opposées, contradictoires, que l'idée commune, la base, s'effondre, risque de devenir une illusion partagée.
Quelle pourrait être la réponse: s'incliner et constater qu'au fond on aabrogé ou dégradé ou réduit à une relation affective ou de cohabitation, purement horizontale, le mariage en le rendant accessible ou applicable aux partenaires du même sexe, [18] fermer les yeux et faire comme si ? Ou bien, partir à la recherche de l'essentiel: qu'est-ce que tous les modèles "familiaux" ont en commun: homme/femme, enfants; parent seul; enfants seuls? [19] Ou retourner à l'idée originale: homme/femme, mariage, enfants?
En tout cas, il faut avoir le courage de dresser un bilan honnête des résultats - modestes -des efforts des individus, organisations et gouvernements dans ce domaine dans le passé.
13. Il y a plus.J'ai la crainte qu'à l'heure actuelle le problème de la participation démocratique ne soit presque plus posé comme exigence positive ou revendication pour toutes les familles, d'être présentes ou représentées dans la prise de décisions, mais plutôt dans le contexte de la pauvreté et de la lutte contre l'exclusion sociale. [20]
Dans le débat sur la démocratie à l'intérieur de la famille, interne, c'est plutôtles conséquences de l'idée d'égalité et l'idée de liberté, d'autonomie de la personne, qui sont mises en discussion.
14.Pour les besoins de notre débat une définition (de travail) sociologique, de démocratie paraît utile. [21]
Le sociologue Mark ELCHARDUS définit la démocratie par trois dimensions essentielles ou "composantes". Cette définition avec des nuances de détail apportées par le juriste Mathias E. STORME, sur la "subsidiarité" en fonction du pluralisme, peut nous servir dans nos réflexions.
15. La première composante de la démocratie: les droits, un ordre juridique qui attribue à chacun des droits politiques égaux.
De ce point de vue il ne s'agit pas exclusivement de droits subjectifs, mais pour le moins dans la même mesure il s'agit de la primauté de la politique sur les autres pouvoirs.Ceci s'articule avec l'idée de l'égalité formelle (Art. 10 Constitution belge: "les Belges sont égaux devant la loi "): le pouvoir politique doit agir au moyen de règles générales identiques pour tous, et non pas sur base de décisions au cas par cas voire arbitraires.
16. La deuxième composante: l'élément de la représentation. Dans une démocratie la représentation reçoit sa légitimité seulement du peuple, de la nation. La politique fonctionne à travers les institutions qui représentent la nation et qui ont leur légitimité exclusivement du peuple même. Toutes les décisions qui définissent les droits des citoyens trouvent leur origine - directement ou indirectement - dans "le peuple."
17. La troisième composante concerne le pouvoir dont dispose le peuple d'exercer son influence effective sur la politique exercée en son nom. On pourrait parler ici de la composante des droits de participation : à quel degré la population a-t-elle une influence sur les décisions qui déterminent partiellement leur vie ou est-ce qu'on décide au-dessus de leur tête?
Je préfère parler ici du droit deparole, le droit de participation: dans quelle mesure la population a-t-elle encore une influence sur les décisions qui contribuent à déterminer leur vie ? Ou est-ce les représentants du peuple qui décident au-dessus de la tête des représentés?
18. Suivant le professeur M. STORME [22] il faut ajouter la promotion de la "différence", la défense du pluralisme contre l'uniformité.
Trop souvent la différence, la pluriformité, la diversité ne sont considérées que du point de vue des droits de l'individu; il faut comme contrepartie une vision communautaire qui protège le pluralisme par une application radicale du principe de la subsidiarité.
Cette idée cadre parfaitement dans la philosophie de la Commission (CIRCF).
Suivant M. DE WINTER, professeur à l'Université de Utrecht, à part les aspects "état de droit", ce qui importe c'est l'éthique sociale. Il s'agit dans l'éthique démocratique aussi de : égalité, responsabilité sociale, défense de discrimination, droits des minorités, etc. Le bien commun selon DE WINTER se laisserait aisément définir par la conservation et le développement de la démocratie, de la citoyenneté démocratique. L'idée directrice en est qu'un état de droit démocratique constitue la seule forme de vie communautaire qui rend possible la coexistence pacifique de la pluriformité de croyances et opinions religieuses, culturelles et politiques, d'une façon organisée, juste et pacifique."The democratic way of life" exclut la violence dans les relations. Dans son essence la démocratie est donc décrite comme une forme de vie en communauté, qui tend à résoudre les problèmes entre individus et/ou groupes d'une façon humaine, organisée, pacifique.[23]
Qui voit une incompatibilité - mutatis mutandis - entre cette façon de voir et une forme moderne des relations familiales "démocratiques" ?
19.Il faut constater avec Mark ELCHARDUS que la deuxième et la troisième composante de la démocratie (représentation et participation) sont en crise, mais beaucoup moins, la première. Il estime qu'il existe une grande confiance en les droits fondamentaux et les libertés, droits de la personne, tandis que les dimensions "publiques" se sont un peu "érodées". On a le sentiment que la première (droits) fonctionne effectivement, - dans notre partie du monde bien entendu[24] -tandis qu'on a peu de confiance que les institutions représentent effectivement la population et que la population à travers les institutions, garde le contrôle des évolutions sociales. Le sentiment existe que la démocratie est mise en danger non pas par les atteintes aux droits fondamentaux, mais par l'affaiblissement ou l'absence de la représentation et de la participation effectives.
20. Les citoyens dans nos pays démocratiques de l'Ouest n'ont probablement pas tellement le sentiment d'être menacés dans leurs droits personnelsmais plutôt dans leur participation et leur représentation. Il faut donc examiner pourquoi la représentativité des institutions et la participation réelle des citoyens (et donc des familles) restent en défaut ou font poser des questions.
Le manque de confiance en la démocratie paraît découler plutôt du sentiment d'impuissance que de l'idée qu'on ne dispose pas d'assez de droits, et de l'idée que les décisions sont le résultat de processus opaques, peu transparentes (érosion de la représentativité) et imposent en ce qui concerne la loi matérielle une idéologie qui ne correspond pas à ce que veut la majorité de la population (érosion de la participation).
C'est frappant que le pessimisme du citoyen a souvent moins à voir avec l'avenir personnel, mais d'autant plus avec un avenir commun. On a peur, moins pour soi-même que pour les enfants qu'on a, ou qu'on n'a pas, à cause du manque de projet d'avenir en commun.
21. On peut étudier "la famille" comme institution dirigée/orientéevers l'extérieur, lasociété, qui demande ou qui a besoin de participation à la vie sociale (au sens large).
L'exclusion sociale des familles démunies par exemple, déborde la pauvreté matérielle, mais présente une autre dimension: le manque de participation active ou passive à la vie sociale, y compris la vie politique.
Cette participation est actuellement devenue de plus en plus un critère d'inclusion ou d'exclusion sociale de la famille, de la personne qui vit dans la pauvreté. Mais la participation est en même temps un moyen, un but à atteindre, un critère de l'efficacité de l'aide et du support dispensés aux familles, aux personnes.Le degré de participation à la vie culturelle, sociale est considéré comme un critère du degré d'in/exclusion des pauvres ou de l'efficacité del'aide fournie aux pauvres.