Oud Vlaams gedicht van Boerjan
Eerst nog wat de kleine sussen
En wat douwen op mijn schoot.
Maar dan grijp ik naar mijn kussen,
Voor mijn stukje dagelijks brood .
Dat is t lied der arme vrouwen
Van ons dierbaar Vlaanderland.
De bewerksters, de getrouwen
van de kunstige speldwerkkant.
Tuimelend, wentelend, losjes
Vliegen snel die houten klosjes
Als een wervelwind doorheen.
Rijgen stipt en zonder schade
Met hun fijne, ranke draden
Een mooi kunstgewrocht aaneen.
Al die slagen die gemaakt zijn,
Komen op een perkament
waar met spelden ze gestaakt zijn.
Telkens wordt een speld gestoken
Na het maken van een slag
Dit gaat voort, ononderbroken,
Onverpoosd de hele dag.
k Zie mijn moeder nu nog zitten
Kantklossen, een ganse de dag
Nooit heb ik haar horen vitten
Ook nooit uiten haar beklag
Het was nodig en dat deed ze
Al was t voor een klein gewin
Ook al was ze moe en leed ze
Ze deed het voor haar huisgezin.
Kantklossen, de dag van heden
Moet niet meer voor t dagelijks brood
Dat was slechts in het verleden
Toen het moest gedaan uit nood.
Nu vliegen d houten klosjes,
Snel en losjes als een wervelwind doorheen.
Vlechten stipt en zonder schade
Met hun fijne, ranke draden
Menig kunstgewrocht aaneen!
16-11-2005 om 00:00
geschreven door Gisela
|