Uit de archieven van het Plantijn-Moretusmuseum in Antwerpen blijkt dat de familie Plantijn in de geschiedenis van de Vlaamse kant een grote rol heeft gespeeld. Moeder Plantijn,Jeanne Riviére, haar echtgenoot Christoffel Plantijn en haar dochters kwamen rond 1548-1549 uit Parijs in Antwerpen wonen.Hij vestigde er zich als drukker en boekenverkoper,zij verkocht er linnengoed. Algauw bloeide de onderneming en speelden de dochters Martine en Catherine een vooraanstaande rol in de productie en de handel in verfijnde linnenversiering.Zij legden zich toe op de export van linnen,gesneden werk en kant.Merkwaardig is de term"dentelle à l'aiguille" voor het eerst in 1574 in een rekeningboek van Martine Plantijn voorkwam. Verwijzingen naar kloskant vindt men in "brainat de dentelle"of"dantaille",stroken die per el verkocht worden.De Plantijns waren hofleveranciers in Parijs ,maar exporteerden ook kant naar Duitsland,Spanje en Engeland. Vanaf 1557 was er een bestendige uitvoer naar Frankrijk van kragen, zakdoeken en mutsen.
Deze samengestelde kantsoort is zeer duidelijk te herkennen aan de zeer regelmatige lichte grond die uit mechanischetule bestaat. De fijne en gracieuse motieven worden uitgevoerd in klos-(met afgeknoopte draad) of naaldkant. Meestal zijn de motieven fijne en elegante bloempjes en blaadjes,alhoewel personages of andere motieven kunnen worden gebruikt. Versieringen als openluchtjes,siersteken en reliêf kunnen zowel in naald-als in kloskant voorkomen. Wanneer men de kant omgekeerd bekijkt kan men zeer goed vaststellen dat de tule doorloopt en dat de kant er op is vastgehecht.
Er wordt aangenomen dat kant in de loop van de 16de eeuw in Vlaanderen en Italië tegelijkertijd is ontstaan.Zowel in onze streken als in Italië werd zowel kloskant als naaldkant gemaakt. Hun uiterlijk aspect is nagenoeg hetzelfde; op schilderijen en gravures kun je ze praktisch niet onderscheiden en in werkelijkheid is het soms ook moeilijk.Bovendien maken ze allebei dezelfde stijlevolutie mee en de ontwerpen zijn voor beide kantsoorten even goed te gebruiken. De stelling dat kant zou ontstaan zijn in de eerste helft van de 16de eeuw steunt grotendeels op het feit dat pas vanaf halfweg de eeuw in boedelbeschrijvingen en bestellingen sprake was van kant, vaak onder andere benamingen zoals "passementen" of "spellewerk". Vanaf die tijd was er ook kant te zien in portretten. Uit Kant.
Deze samengestelde kantsoort is zeer duidelijk te herkennen aan de zeer regelmatige lichte grond die uit mechanische tule bestaat. De fijne en gracieuse motieven worden uitgevoerd in klos-of naaldkant. Meestal zijn de motieven fijne en elegante bloempjes en blaadjes, alhoewel personages of andere motieven kunnen worden gebruikt. Versieringen als openluchtjes, siersteken en reliêf kunnen zowel in naald-als in kloskant voorkomen. Wanneer men de kant omgekeerd bekijkt kan men zeer goed vaststellen dat de tule doorloopt en dat de kant er op is vastgehecht.
De Oude-Vlaamse kant waarover we het hier hebben mag niet verward worden met de Oude-Vlaamse kloskant uit de XVIe en XVIIe eeuw. De benaming Oud-Vlaamse kloskant is een algemene benaming voor alle kloskanten die in die tijd in Vlaanderen werden gemaakt. De hedendaagse Oud-Vlaamse kant is een gemengde kantsoort. De opvul tussen de motieven wordt in naaldkant uitgewerkt. Het is een eerder grove zeshoekige maas die soms afgewisseld wordt door verbindingen met spijlen. De motieven worden meestal in linnen, soms met halflinnen ertussen geklost. De tekeningen stellen meestal bloemen of krullende linten voor. Allerhande siersteken, openluchtjes en reliëfs kunnen zowel in de naaldkant als in de kloskant voorkomen.
Zoals te zien op haar vele portretten,heeft Maria de Medici op modegebied alle kraag-en kantstadia doorlopen.In haar jeugd droeg ze een gepijpte kraag. Later werd ze veelvuldig afgebeeld met een "Medicikraag" een in de hals op een frame rechtopstaande waaierkraag die naar haar genoemd is. Op het schilderij van Van Dijk draagt ze een eerder platliggende Mediciskraag. In de rekeningen van koningin Anna van Oostenrijk is veelvuldig sprake van kant. Zo was Genuese kant,zeer actueel in de 17de eeuw; De Toscaanse ambassadeur Rucellai, beschrijft Anna in 1643:"gehuld in het zwart,met een prachtige kraag in Genuese kant". Hij spreekt eveneens van "ung mouchoir de point de Gênnes frisè.Deze term zou slaan op de metaaldraden die voor de kant gebruikt zijn. Genua was immers beroemd omwille van zijn goud-en zilver kant.Doch,de koningin hield ook van de fijne Vlaamse gelobde Van Dijckkant een platliggende kraag die gegroeid is uit de medicikraag. Hij is niet meer gesteven maar ligt los op de schouders. Lodewijk XIV,de Zonnekoning, zal later heel belangrijke impulsen geven aan de Franse kantgeschiedenis, maar dat is een ander verhaal. Uit Kant 07
Maria was zeer modebewust en had heel wat kledingstukken die bezet waren met goud-en zilverkant.Ook gouden en zilveren buratto maakte deel uit van haar kostuumarsenaal. Cesare Vecellio beschrijft in zijn "Degli Habiti Antichi et moderni di Diverse Parti del Mondo" uit 1590 de kleding van de vooraanstaande dames uit Toscane en beweert dat goudkant karakteristiek was voor Firenze. Ook zijden kant werd veel gebruikt. In de inventaris staan 4 maskers van zwart satijn, met kant"a piombini"( met klossen ) van zwarte zijde. Gepijpte kragen op een steun en manchetten in reticella of kant waren typisch voor de tijd en heel elegant. De kragen waren afgewerkt met de ijle getande kant die we in deze tijd in geheel West-Europa terugvinden. Deze stijl kon zowel in de klos-als in de naaldkanttechniek gerealiseerd worden.
kant ten tijde van de twee franse koninginnen :Catharina en Maria de Medici
Hendrik IV gaat de geschiedenis in als een bekwame koning.Hij wordt zelfs "Hendrik de Grote " en "le bon roi Henri" genoemd.Met het doel de welvaart te vergroten, hervormde hij het belastingsysteem en bestreed de corruptie. Door deze maatregelen en door een bewuste afhoudende buitenlandse politiek saneerde hij de Franse staatsfinanciën. Ook voor de kant stelde hij beperkingen. Zo verbood hij het dragen en het importeren van goud-en zilverkant, doch zonder succes. Er werd metaalkant vervaardigd in Frankrijk zelf, in Aurillac en Parijs, maar er werden ook aanzienlijke hoeveelheden uit Spanje geïmporteerd. uit kant 2006
Omdat de Medici leefden in de periode waarin de kant ontstaan en ontwikkeld is, is het voor de liefhebber van kanthistoriek heel interessant dit luxetextiel tot zijn recht te zien komen en te zien evolueren in de talrijke schilderijportretten waarop leden van deze familie afgebeeld zijn.Het is tevens boeiend vast te stellen dat de aandacht voor kant en aanverwant textiel in deze middens heel groot was Hendrik II, de echtgenoot van Catharina de Medici heeft naar verluidt de mode van de gepijpte kragen ingevoerd,om een litteken in de hals te verbergen.De grote gepijpte kragen werden immers heel hoog rond de hals en op een metalen onderstel gemonteerd.Vanaf het moment dat de nieuwe mode van de gepijpte kragen zowel in de dames-als in de herenmode opkwam, steeg de vraag naar kantstroken aanzienlijk uit kant 2006
De moderne kant heeft als voornaamste kenmerken dat men in het werkstuk altijd de klassieke technieken,soms van verschillende kantsoorten,kan herkennen, en dat de moderne uitvoering het resultaat is van eigen creativiteit en smaak Diverse grondstoffen als vlas, katoen, zijde, jute,goud-of zilverdraad worden gebruikt,zelfs van verschillende dikte en kleur Een combinatie tussen de verschillende materialen kan allerhande mogelijkheden scheppen tot het persoonlijk interpreteren van een kanttekening die zowel figuratief als abstrakt kan zijn. Deze nieuwe vorm van creatief kantwerken biedt de mogelijkheid een "Kantkunstwerk" als decoratief element in het interieur te gebruiken.
De Binche-kant is het neusje van de zalm en het pronkstuk van de Brugse kantkunst. Binche-kant, evenals Vlaanderse kant, vindt zijn oorsprong in de Oud-Vlaamse kant.Beide kantsoorten hebben zich naast elkaar ontwikkeld, waardoor ze eigen kenmerken vertonen. Van een specifieke tralie kunnen we hier niet spreken,er is een oneindigheid van verschillende gronden tussen de motieven,deze zijn in linnen en halflinnen uitgevoerd. De ingewikkelde en verfijnde tekeningen laten soms een verwarde indruk na en geven aan het geheel een antiek aspect. Het klossen van Binche-kant en vooral het "toveressewerk" of "point de fée", is een Brugse specialiteit. De ingewikkelde tekeningen worden tot een feeëriek en ragfijn kantwerk, met behulp van honderden klossen en zeer fijne draad uitgewerkt. Als versiering springt de vierkante kunstslag in het oog naast allerhande spinnetjes-en sneeuwvlokkengronden.
De Mechelse kant wordt een van de mooiste en rijkste van de kantsoorten beschouwd. Hij kende aan de koninklijke hoven van Frankrijk en Engeland bijzonder veel succes. Het grondwerk is een fijne zeshoekige tralie,waarvan twee zijden,die evenwijdig lopen met de zelfkant, uit vier gevlochten draden bestaan. De motieven zijn in linnen met een sierdraad errond uitgewerkt. Het zijn zeer fijne aan de natuur ontleende motieven die in de loop der jaren aan de mode van de tijd werden aangepast. De pracht en de verfijnde rijkdom van de Mechelse kant wordt nog geaksentueerd door vierkante kunstslagen en siertralies, die in het hartje van de bloemen kunnen voorkomen.
Deze kantsoort dankt haar naam aan de kleur van de zijden draad waarmee de kant wordt geklost. Het is een zeer mooie , maar uiterst delicate kant met een lichte tulegrond. De motieven zijn in linnen uitgevoerd.Ze hebben een zwaar satijnachtig uitzicht daar de inslagdraden met een dikke zijden draad worden geklost,terwijl de kettingdraden de fijne draden van het grondwerk zijn.Kleine gedeelten worden soms met de dunne draad in halflinnen uitgevoerd. De tekeningen zijn meestal bloemmotieven of gracieuse loverranken. Sierdraden omlijnen de tekening. Openluchtjes en siergronden komen ook geregeld voor.
In de streek van chantilly nabij Parijs ontstaan,kende deze kantsoort een groot sucses.Later werd hij veel te Caen en te Bayeux in Normandiê, en te Geraardsbergen in Belgiê vervaardigd, vandaar de naam van Geraardsbergse kant.Het meest typische van deze kantsoort is dat ze wordt geklost in zwarte zijde en zeer uitzonderlijk in het wit. De gekloste tulegrond heeft een zeshoekige vorm zoals in de Rijselse kant. De motieven zijn uitgewerkt in halflinnen en met een sierdraad omgeven. Het zijn over het algemeen zeer mooie en dikwijls in grote stukken uitgevoerde florale tekeningen.Soms wordt de kant in delen geklost en nadien met een onzichtbare verbinding aan elkaar gehecht. Enige lichte siergronden tussen het volwerk komen het geheel sierlijk opfleuren.
De oorsprong van deze kantsoort moet in de tweede helft van de XVIIIe eeuw in Valenciennes worden gezocht. Rond de XVIIIe eeuw hebben zich in het grondwerk voornamelijk twee karakteristieken afgetekend. De Brugse Valenciennes wordt door een meer ronde tralie getypeerd, terwijl de tralie van de Ieperse Valenciennes een meer vierkante vorm aanneemt.Beide tralies zijn stevig met vier draden geklost. Het volwerk wordt,met een ringske errond, in gesloten linnen uitgevoerd. De tekeningen zijn meestal motieven uit de natuur zoals bloemen,ranken of dieren. Er komen in deze kantsoort zelden versieringen voor. Typisch folkloristische namen werden in Vlaanderen aan bepaalde kantjes gegeven zoals: 't paternostertje, 't blommetje, de bolle enz.
De naam "Cluny" wordt aan kant gegeven waarvan de tekeningen ontworpen zijn naar enkele specimens van oude kloskant die in het "musée de Cluny" te Parijs worden bewaard. Deze kantsoort heeft bepaalde, typische karakteristieken: -Het grondwerk bestaat uit vlechten. -Het volwerk wordt in linnen, halflinnen en gewrongen linnen uitgevoerd. -De tekeningen zijn meestal geometrisch. -Als versiering van deze eerder eenvoudige kant wordt er veel van "inkelogen" en kunstslagen gebruik gemaakt.Zelfs de Venetiaanse vlecht wordt er soms in verwerkt.
De Vlaanderse kant is een verdere evolutie van de Oud Vlaamse kant met zijn zeer gesloten grond uit de XVIIe eeuw. Uit de Oud Vlaamse kant is een typische tralie ontstaan, enigszins vierkant van uitzicht, de zogenaamde vijf-gaatjes-grond of Vlaanderse tralie. De motieven worden in linnen uitgevoerd en zijn meestal met een sierdraad en ringske omrand. De tekeningen worden aan de natuur ontleend. Het zijn bloemen, ranken of dierenmotieven. Tussen het volwerk komen veelvuldig versieringen voor, zoals sneeuwvlokken en openluchtjes. Aan talrijke tekeningen van Vlaanderse kant werden in onze streek kleurijke, folkloristische namen gegeven zoals:'t been, 't blompotje,de aap, d'hoge brugge.
Rosaline-kant onderscheidt zich van de andere soorten bloemwerk door een eigen klein bloempje dat telkens wordt herhaald en het een tegen het ander wordt geklost. Blaadjes, rankjes en fantasiemotieven vullen het geheel aan. De verbinding tussen de motieven bestaat uit een onregelmatige grond, samengesteld uit vlechtjes, meestal met"inkelogen" versierd. Het typische Rosaline bloempje is in linnen uitgevoerd, heeft vijf kroonblaadjes met in het midden een openluchtje. De tekeningen zijn zeer mooi en verfijnd. Als versiering tussen het volwerk komen soms tralies of een soort spinnetje voor. Ervaren kantwerksters klossen de blaadjes en motiefjes aan één kant in reliëf. Wanneer in het hart van het bloempje een rondetje in naaldkant wordt aangebracht spreekt men van "geparelde Rosaline" of "Rosaline perlée".
De Brusselse Duchesse-kant is wat de techniek betreft identiek aan het fijn Brugs bloemwerk. Hier hebben we dezelfde mogelijkheden met de diverse gronden tussen de motieven. Dezelfde slagen worden voor het volwerk gebruikt. De tekeningen zijn over het algemeen fijner en meer gezocht dan bij het Brugs bloemwerk. Personages, dierenfiguren en wapenschilden komen als motieven ook voor. Kleine reliëfs in de blaadjes en bloempjes worden soms als verfijnde versiering uitgewerkt. Rond de motieven wordt meestal een sierdraad meegeklost. Zeer typisch voor Brusselse Duchesse-kant is het incrusteren van stukjes Brusselse gaaskant tussen de motieven
Het voornaamste kenmerk van het Brugs bloemwerk is de talrijke bloemmotieven die er in voorkomen. De delen van de kant worden afzonderlijk geklost en aan elkaar gehaakt. Het grondwerk tussen de verschillende motieven bestaat uit vlechten die soms met "inkelogen" worden versierd.Tralies of andere opvullingen kunnen in sommige delen voorkomen. Het volwerk wordt in linnen of halflinnen geklost. Een onderscheid wordt gemaakt tussen Brugs bloemwerk en fijn Brugs bloemwerk of Brugse Duchesse.Het eerste is enigszins grof van tekening en uitwerking, terwijl de Brugse Duchesse uit veel fijnere motieven wordt samengesteld. "Inkelogen" aan de rand van de kant of aan de vlechten worden veel als versiering aangewend. In de Brugse Duchesse komen soms siergronden en kunstslagen voor en wordt meestal een sierdraad rond de motieven meegewerkt.