Pasen is het belangrijkste christelijke
feest in het liturgische jaar, volgend op de Goede Week. Christenen
vieren deze dag vanuit hun geloof dat Jezus opgestaan is uit de dood, op
de derde dag na zijn kruisiging. Volgens huidige berekeningen heeft
deze kruisiging plaatsgevonden tussen de jaren 26 en 36.
In de
loop der jaren zijn veel non-religieuze culturele elementen toegevoegd
aan het feest waardoor het een belangrijk seculier feest is geworden.
Pasen duurt twee dagen en wordt gevierd op een zondag en maandag. Beide
dagen worden wel afzonderlijk Eerste en Tweede Paasdag of Paaszondag en
Paasmaandag genoemd.
Pasen heeft zijn oorsprong in het joodse
Pesach. Tijdens het Eerste Concilie van Nicea (325) zijn de data van
beide feesten officieel ontkoppeld.
Het christelijke Pasen
verwijst ook naar de vijftig dagen durende periode van het kerkelijke
jaar vanaf het paasfeest tot Pinksteren, gedurende welke de christenen
hun jaarlijkse paasplicht mogen vervullen. De periode van het paasfeest
tot Hemelvaartsdag duurt veertig dagen.
De paastijd en de
christelijke liturgie daaromheen heeft door de eeuwen heen vele
componisten geïnspireerd tot muzikale composities. In de Barokperiode
viel vooral het werk van Johann Sebastian Bach op met de
Johannes-Passion, Matthäus-Passion en zijn cantates. Voor de Eerste
Paasdag bedacht Bach de cantate nr. 4 Christ lag in Todesbanden. Voor de
Tweede Paasdag schreef hij vervolgens de cantate nr. 6 Bleib bei uns,
denn es will Abend werden.
de paashaas van het grote bos die lag te denken op het mos hij dacht: ik vind het echt niet fijn een haasje met een ei te zijn want lekker rennen lukt me niet dat ei dat brengt me veel verdriet en weet je wat mijn wens zou zijn geen paashaas, maar een paaskonijn te zijn.
Ik heb een tak geplukt die ga ik zo versieren met eitjes in allerlei kleuren met hanen en met kippen en slingers die ik ga knippen en zo wens ik iedereen een vrolijk Pasen
In België en Nederland vinden nog nauwelijks commerciële
activiteiten plaats op Pasen. Ook op Paasmaandag is dit het geval, het
is één van de wettelijke feestdagen. Voor scholieren en studenten is er
rond Pasen de paasvakantie, die twee weken duurt.
Een verhaal van Hans Andreus over paashazen en paaskonijnen
Eeuwen lang hadden de konijnen, wanneer het tegen de tijd van Pasen was, met lange gezichten rondgelopen.
"Waarom moet er met Pasen toch altijd een paashaas zijn?" mopperden ze, "en nooit eens een paaskonijn? Zijn wij soms minder dan de hazen? Kunnen wij niet net zo goed springen en hard lopen? Hazen rijmt toevallig op Pasen, dat is waar, maar je wordt toch geen paashaas, omdat je familie toevallig op Pasen rijmt?"
En ze mopperden en pruttelden, jaar in, jaar uit, honderden jaren lang. Tot de konijnen op een dag, niet zo erg lang geleden, besloten dat het maar eens uit moest zijn met die malle instelling van elk jaar een paashaas. Dit jaar zou er een paaskonijn moeten komen. En alle konijnen hielden een grote vergadering en schreven een brief aan de hazen, waarin stond: "Waarde hazen, eerlijk is eerlijk: wij vinden dat er maar eens een paaskonijn moet komen. Hoogachtend, De Verzamelde Konijnen." Die brief lieten ze bezorgen door drie konijnen die alle drie een bord op hun schouders droegen, waarop stond: DIT JAAR MOET EEN KONIJN PAASKONIJN ZIJN. Als de hazen het nu nog niet begrijpen, zeiden de konijnen, dan willen ze het gewoon niet begrijpen en dan nemen we andere maatregelen.
Maar dat was gelukkig helemaal niet nodig. Want de hazen begrepen het best en vonden dat de konijnen gelijk hadden. Ze schreven een brief terug: "Waarde Konijnen, Het is heel rechtvaardig dat er ook eens een konijn voor opdraait en het komt ons goed uit, want onze paashaas heeft last van reumatiek. Gaan jullie je gang dus maar. Hoogachtend, De Paashaas En De Andere Hazen."
De konijnen waren erg in hun schik. Maar nu moesten ze eens bedenken wie er paaskonijn zou worden. Dat wilde ieder konijn wel en ze kregen er flink ruzie om, maar tenslotte vonden ze dat Bastiaan Konijn de beste keuze was. Want Bastiaan was een flink en onvermoeibaar konijn van goed ras.
"Een hele eer," zei Bastiaan, "en ik zal proberen om mij die eer waardig te betonen. Maar kan iemand mij zeggen wat eigenlijk het werk van een paashaas, pardon, paaskonijn is?"
Er viel eerst een diepe stilte en daarna praatten alle konijnen door elkaar. Ze wisten allemaal wel dat paashaas-zijn iets met eieren en zo te maken had, maar hoe dat precies in elkaar zat, daar hadden ze geen idee van.
"Goed," zei Bastiaan, "dan ga ik wel even naar de oude paashaas toe."
Dat deed hij en hij vroeg wat nu het werk van een paashaas of paaskonijn was.
"Het is een verschrikkelijk werk," zei de paashaas. "Ik ben blij dat ik niet meer hoef. Au! Tja, dat is de reumatiek die ik verleden jaar heb opgelopen, toen ik in het holst van de nacht eieren zat te schilderen."
"Aha," zei Bastiaan, "dus een paaskonijn moet eieren schilderen."
"Altijd maar eieren schilderen," antwoordde de paashaas. "Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat en van 's avonds laat tot 's morgens vroeg."
"Kun je je daar dan niet bij laten helpen?" vroeg het paaskonijn.
"O nee, dat mag niet," zei de paashaas. "Je mag je wel laten helpen met het eieren halen en het kopen van verf, maar het verven en verstoppen van de eieren, dat moet je zelf doen. Dat hoort nu eenmaal zo, anders ben je geen echte paashaas."
"Dan zal het wel moeten, want ik wel een echt paaskonijn worden," zei Bastiaan. "Dus: eieren halen, verf kopen, eieren schilderen en verstoppen voor de kinderen?"
"Dat is het," zei de paashaas, "en je mag wel opschieten, want veel tijd is er niet meer. En o ja, je moet de eieren natuurlijk eerst hard koken. Maar daar mag je je weer bij laten helpen."
Bastiaan bedankte de paashaas. Teruggekomen bij de konijnen, stuurde hij onmiddellijk vijfentwintig andere helpers naar de stad om potten verf te kopen en samen met vijfentwintig andere helpers ging hij alle kippen van alle boerderijen langs om de eieren-voor-Pasen op te halen. Daarna werden de eieren gekookt en moest hij beginnen met verven, helemaal in zijn eentje. Hij verfde wel duizenden eieren in de komende dagen en nachten. Hij verfde ze rood en geel en blauw en met spikkeltjes en sterretjes en tierelantijntjes; ze zagen er werkelijk prachtig uit. De dag voor Pasen was hij ermee klaar. Maar toen moest hij ze nog overal gaan verstoppen: in tuinen en in het gras van de weilanden en op de gekste plaatsen, door het hele land. Gelukkig had hij een heel grote bakfiets bij zich die heel hoog opgeladen was met de kleurige eieren, want anders had hij steeds naar zijn voorraad teruggemoeten. Hij werkte tot vijf uur 's morgens door en toen begon het tot overmaat van ramp nog te regenen ook. Maar hij was bijna klaar, verstopte zijn laatste eieren en reed toen op zijn lege bakfiets door de regen naar zijn lekkere warme hol, waar hij meteen in slaap viel van moeheid.
Diezelfde morgen - paasmorgen dus - begonnen de kinderen naar eieren te zoeken, zodra ze waren opgestaan. Maar wanneer ze de eieren vonden, zetten ze verbaasde en verdrietige gezichten.
"Die eieren zijn helemaal niet gekleurd!" riepen ze uit. "Het zijn doodgewone witte en bruine eieren. Zijn dat nou paaseieren?!"
"Ja, dat is gek," zeiden hun vader en moeder. "Zo iets is nog nooit gebeurd? Zou de paashaas soms ziek geweest zijn?"
De hazen hoorden dat er niet een van al die paaseieren gekleurd was en ze begonnen hard te lachen en renden meteen naar de konijnen om het te vertellen. En de konijnen maakten Bastiaan wakker en riepen:
"Wat ben jij nu voor een paaskonijn? Je hebt de paaseieren helemaal niet geverfd!"
"Niet geverfd!" riep Bastiaan boos uit. "Watzegjemenu? Dagen en nachten heb ik geverfd, zonder ook maar een uurtje slaap. Kijk, daar staan de lege bussen nog."
Hij liep naar de ingang van zijn hol en raapte een van de lege bussen op. De bus was behoorlijk natgeregend, maar het etiket hing er toch nog zo'n beetje aan. WATERVERF stond er op het etiket. Bastiaan keek ernaar en riep toen:
"Waterverf! Ja, natuurlijk dat er geen kleur meer op die eieren zit! Allemaal weggeregend! Mijn mooie kostelijke kleurtjes weggeregend!" Hij keerde zich tot een stuk of wat helpers die de potten verf hadden gekocht en ging verder: "Uilskuikens! Uilskonijnen! Wie koopt er nu waterverf! Wie koopt er nu verf die niet tegen water kan!"
"Je hebt het toch zelf ook niet gezien?" merkte een van hen op.
"Nee, omdat ik het te druk had!" riep Bastiaan. "Maar ik doe het niet meer. Ik wil geen paaskonijn meer zijn. Allemaal werk voor niks. Au! Ziejewel, reumatiek krijg ik ook al." En hij ging weer op zijn leger liggen en was binnen een minuut in slaap.
Het volgend jaar was er niet één konijn dat paaskonijn wilde zijn. En de paashaas was te oud, dus kozen de hazen een nieuwe paashaas die jong en sterk was en zei: "Een paashaas moet een haas zijn."
in deze tijd van het jaar nu de dagen beginnen te lengen wens ik jullie al het goede wat Pasen je kan brengen moge de schoonheid van dit seizoen de winter vlug verdringen en dat de vreugde van Pasen jullie het hele jaar omringen
Vergeet me niet. Als je door het bos de bomen niet ziet. Ik ben er voor jou. Nooit laat ik je in de kou. Je zal steeds mijn engeltje zijn. Of dat nu in vreugde is of met pijn. Onze vrienschap is speciaal. Hij zal altijd blijven bestaan. Weet gewoon dat ik er steeds voor je ben. En dat ik daarvoor geen grenzen ken.
Het bekende Engelse sprookje "The three little pigs"
Lang
geleden was er eens een oude zeug en die had drie biggetjes. En omdat
ze niet genoeg had om hun te eten te geven, stuurde ze hen de wereld in
om hun geluk te zoeken.
De eerste die wegging, ontmoette een man
met een bos stro en zei tegen hem: "Alsjeblieft man, geef mij dat stro
om er een huisje van te bouwen." Dat deed de man en het varkentje
bouwde er een huisje van.
Niet lang daarna kwam er een wolf
aanlopen die aan de deur klopte en zei: "Varkentje, varkentje, laat mij
erin." Waarop het varkentje antwoordde: "Nee, daarin heb ik geen zin,
je komt er niet in!" De wolf antwoordde daarop: "Dan blaas ik maar en
dan proest ik maar, en zo blaas ik je huisje uit elkaar." En toen blies
en proestte hij, blies het huisje uit elkaar en at het kleine varkentje
op.
De drie kleine biggetjesHet tweede varkentje kwam een man
met een bos takken tegen en zei: "Alsjeblieft man, geef me die takken
om er een huisje van te bouwen." Dat deed de man en het varkentje
bouwde zijn huisje. Toen kwam de wolf eraan, die zei: "Varkentje,
varkentje, laat mij erin."
"Nee, daarin heb ik geen zin, je komt er niet in."
"Dan
blaas ik maar en dan proest ik maar, en zo blaas ik je huisje uit
elkaar," antwoordde de wolf ook deze keer. En toen blies en proestte de
wolf, en hij proestte en hij blies, en tenslotte blies hij het huisje
omver en at het varkentje op.
Het derde varkentje kwam een man
tegen met een vracht stenen en zei: "Alsjeblieft man, geef mij die
stenen om er een huisje van te bouwen." De man gaf hem de stenen en het
varkentje bouwde er zijn huisje mee. Toen kwam, net als bij de andere
varkentjes, de wolf, die zei: "Varkentje, varkentje, laat mij erin."
"Nee, daarin heb ik geen zin, je komt er niet in."
"Dan blaas ik maar en dan proest ik maar, en zo blaas ik je huisje uit elkaar."
En
de wolf blies en proestte, en blies en proestte, en hij proestte nog
eens, maar hij kon het huisje niet omver krijgen. Toen hij merkte dat
hij met al zijn blazen en proesten het huisje niet omver kon blazen,
zei hij: "Varkentje, ik weet een mooi veldje met knollen."
"Waar?" vroeg het varkentje.
"In
de tuin bij het huis van meneer Smit. En als je morgenochtend klaar
bent, kom ik je afhalen en gaan we er samen een paar halen."
"Heel goed," zei het varkentje. "Ik zal klaar staan. Hoe laat wil je gaan?"
"O, om zes uur."
Het
varkentje stond om vijf uur op en haalde de knollen vóór de wolf kwam.
Die kwam om ongeveer zes uur en zei: "Varkentje, ben je klaar?" Het
varkentje zei: "Klaar? Ik ben alweer terug en ik heb een mooie pot vol
gehaald voor het eten." De wolf werd hier erg boos over, maar hij dacht
dat hij het varkentje toch wel op de een of andere manier te pakken zou
krijgen. Daarom zei hij: "Varkentje, ik weet een mooie appelboom te
staan."
"Waar?" vroeg het varkentje.
"In het grote park," antwoordde de wolf, "en als je wilt, haal ik je morgen om vijf uur af om wat appels te gaan halen."
Het
kleine varkentje nu repte zich de volgende morgen om vier uur het huis
uit en hoopte terug te zijn voordat de wolf kwam. Maar hij moest nu
verder lopen en ook nog in de boom klimmen. Zo kwam het dat hij de wolf
aan zag komen toen hij net bezig was weer naar beneden te klimmen. En
je kunt je voorstellen dat hij erg bang werd. Toen de wolf eraan kwam,
zei hij: "Hé, varkentje, was je hier al vóór mij? En zijn het lekkere
appeltjes?"
"Ja, erg lekker," zei het varkentje. "Ik zal er
eentje omlaag gooien." En hij gooide hem zover weg dat, toen de wolf
weg was om hem op te halen, het varkentje naar beneden sprong en hard
naar huis liep.
De drie kleine biggetjesDe volgende dag kwam de
wolf weer en zei tegen het varkentje: "Vanmiddag is er jaarmarkt in de
stad. Ga je mee er naar toe?"
"O ja," zei het varkentje, "ik ga mee. Hoe laat sta jij klaar?"
"Om drie uur," zei de wolf.
Het
varkentje ging zoals gewoonlijk eerder weg en kwam op de markt aan. Hij
kocht een regenton, waarmee hij op weg naar huis was toen hij de wolf
zag aankomen. Toen wist hij niet meer wat hij moest doen. Hij kroop in
de regenton om zich te verbergen, maar toen begon de ton rond te
draaien en rolde de heuvel af met het varkentje erin. Hierdoor werd de
wolf zó bang, dat hij naar huis holde zonder naar de markt te gaan. Hij
ging naar het huis van het varkentje en vertelde hem, hoe bang hij was
geweest voor een groot rond ding dat langs hem heen de heuvel was
afgerold.
Toen zei het varkentje: "Ha, ha, ik heb je bang
gemaakt! Ik ben naar de jaarmarkt geweest en heb daar een regenton
gekocht, en toen ik jou zag, ben ik erin gekropen en ermee de heuvel
afgerold."
Toen werd de wolf toch zó vreselijk boos! Hij
kondigde aan dat hij het varkentje op zou eten en door de schoorsteen
zou komen om hem te pakken. Toen het varkentje begreep wat de wolf van
plan was, hing hij een pot vol water op en stak er een groot vuur onder
aan. En net toen de wolf door de schoorsteen kwam, nam hij het deksel
van de pot en de wolf viel erin. Toen deed het varkentje ogenblikkelijk
het deksel er weer op, kookte de wolf en at hem op als avondeten. En
hij leefde nog lang en gelukkig in zijn stenen huisje.
Jij mooi versierde kerstboom wat sta je er stralend bij Je lampjes geven een mooi licht de ballen sieren je mooie groene takken
Kinderen hebben je mogen versieren het was voor hen een ware droom ze hebben gezongen voor jou o, dennenboom, o dennenboom samen danste ze rond je en hadden enorme pret
Maar straks in het nieuwe jaar is het met je afgelopen en word je naar de brandstapel gebracht arme mooie kerstboom
Deense
families worden bezocht door de "Julemand" die ook een zak draagt en
getrokken wordt door rendieren. Zijn helpers zijn de "Julenisser", de
elfjes die op de zolderkamer wonen en die dol zijn op kinderen en
dieren. Op kerstavond wordt daarom een bakje zoete pap op de zolderkamer
gezet om de Julenisser gunstig te stemmen en ze hopen dat het leeg is
de volgende morgen.
De figuur van de Kerstman maakt in Nederland en België nog maar kort deel uit van de kersttradities, maar hij heeft inmiddels een prominente plaats verworven op kerstkaarten, in etalages, in kerstmuziek en elders. De meest gebruikte verbeelding is een figuur uit de Verenigde Staten, die teruggaat op Sinterklaas, die door Nederlandse kolonisten werd meegenomen naar Noord-Amerika.
In Nederland ondervindt de Kerstman tegenstand van Sinterklaas-aanhangers, omdat deze mensen vinden dat de Sinterklaastraditie in stand moet worden gehouden en dat een tweede kindervriend niet nodig is