Informatie voor ouders en professionele opvoeders over oorzaken, diagnostiek en behandeling van deze aandachtsstoornis.
Dit 'handboek' ADHD is volgens de auteur (gewezen agent, vader van een kind met ADHD en zelfbenoemde deskundige op het gebied ADHD en PDD-NOS) gericht op professionals en daarnaast met name op ouders van kinderen met ADHD. Hij wil inzicht geven in de oorzaken en gevolgen van het probleem 'aandachtsstoornis' en uitzicht geven op een vermindering van negatieve gevolgen ervan. Naast een vrij gedegen beschrijving van de oorzaken, diagnostiek en behandeling van ADHD heeft dit boek toch ook een aantal merkwaardigheden, bijvoorbeeld: het opmerkelijke aanprijzen van St. Janskruid als probate medicatie; het zich serieus bezighouden met het fenomeen 'nieuwetijdskinderen'; en zijn totaal onbewezen bewering over PDD-NOS niet als reststoornis van autisme, maar als verzamelstoornis van onder meer ADHD, dyslexie, anorexia nervosa en een diversiteit van overige ontwikkelstoornissen. De uitgave zal onder betrokkenen nogal voor- en tegenstand oproepen. Bevat (medische) begrippenlijst en voetnoten met verwijzingen naar literatuur. Kleine druk. De auteur publiceerde eerder 'Storm in je hoofd : handboek PDD-NOS' (2006)*. Flevodruk ISBN: 9789070886752
25-05-2008, 22:02 geschreven door Webmaster Reacties (0)
16-05-2008
Kinderen met dyscalculie
A. Desoete, T. Braams
Kinderen met dyscalculie
Niet iedereen leert even makkelijk rekenen. Ook volwassenen met een goede opleiding kunnen van eenvoudige sommetjes in de war raken. Dit boek over dyscalculie (rekenstoornis) is een hulpmiddel bij het leren rekenen en de begeleiding van leerlingen.
In dit boek bespreken de auteurs de soorten reken-stoornissen die kinderen kunnen hebben en hoe deze rekenproblemen kunnen worden onderzocht. Kinderen met dyscalculie hebben vaak een flinke weerzin tegen rekenen. Het is belangrijk dat het rekenen voor hen weer leuk wordt. Er worden veel tips en adviezen gegeven, en rekenmaterialen genoemd die goed inzetbaar zijn. Zowel voor ouders als voor docenten is dit een bruikbaar en praktisch boek
Over de auteur(s): Annemie Desoete, orthopedagoog, is docent aan de universiteit Gent. Zij publiceert veel over rekenen en dyscalculie. Tom Braams is zelfstandig gevestigd psycholoog. Hij is gespecialiseerd in dyslexie en dyscalculie en schreef meerdere boeken over dyslexie
16-05-2008, 19:14 geschreven door Webmaster Reacties (0)
10-05-2008
Gedragstherapie en specifieke cognitieve gedragstherapie
Cursus Cognitieve gedragstherapie bij jongeren
Met nadruk op externaliserende problematiek
Gedragstherapie en specifiek cognitieve gedragstherapie, neemt een steeds belangrijkere plaats in binnen de hulpverlening. Er zijn meerdere programma's ontwikkeld voor vooral volwassenen en kinderen. Het toepassen van cognitieve gedragstherapeutische interventies bij adolescenten loopt daar wat bij achter. Deze cursus wil specifiek ingaan op de behandeling van adolescenten (van 12 tot 20 jaar) en/of ouders (ambulant en residentieel), waarbij de nadruk ligt op externaliserende adolescenten. De invalshoek is gebaseerd op RET maar ook interventies vanuit Beck, Kendall en Young zullen worden behandeld.
docent
De heer drs. E.J. Jongman, psycholoog/psychotherapeut, werkzaam bij de Argonaut, Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie bij de UvA, voorheen bij het RET Institute in New York, Behandeltehuis Harreveld en Centrum voor Orthopsychiatrie de Fjord.
gastdocent
Een acteur gedurende drie dagdelen.
doelgroep
Psychologen, (ortho)pedagogen en andere hulpverleners in de jeugdhulpverlening, de ambulante en klinische jeugdzorg, de jeugdbescherming en de expertisecentra in het onderwijs, die werken met jongeren met ernstige gedragsproblemen, bijvoorbeeld jongeren met ADHD, met persoonlijkheidsstoornissen-in-ontwikkeling en/of ernstige schoolproblemen.
voorkennis
Basiskennis over de cognitieve gedragstherapie wordt aanwezig geacht.
doelstelling
De deelnemers krijgen een begeleidings- en behandelingsmodel aangereikt waarbij cognitief gedragstherapeutische technieken aangevuld worden met inzichten uit de psychodynamische- en systeemtheorie. Na afloop van de cursus zijn de deelnemers in staat om deze technieken en inzichten effectief toe te passen in de begeleiding en behandeling van jongeren, zijn zij in staat crisissituaties te managen en een werkbare situatie te creëren, en het systeem rond de jongere actief te betrekken.
inhoud
cognitieve gedragstherapie;
kenmerken van jongeren met ernstige gedragsproblemen, waaronder As-II problematiek;
behandelmogelijkheden met behulp van cognitief gedragstherapeutische technieken;
motiveringstechnieken met gebruikmaking van psychodynamische inzichten (belangen, emotionele motieven);
het creëren van een werkbare situatie bij crises;
het betrekken van het systeem bij de behandeling.
werkwijze
Korte theoretische inleidingen, demonstraties van technieken, praktisch oefenen in de vorm van rollenspel, literatuurstudie. De deelnemers kunnen eigen casuïstiek inbrengen.
aan te schaffen literatuur
Uit de knoop : rationeel-emotieve therapie en andere cognitieve gedragstherapiëen bij kinderen en adolescenten Auteur: Jacobs,G. Muller,N. Brink,E.ten, Uitgever: Bohn Stafleu Van Loghum b.v. ISBN: 9789031336975
accreditatie
GZ-psycholoog: tijdens de overgangsregeling geaccrediteerd
De moeder van Tom kan niet meer voor hem zorgen; daarom gaat hij naar een kindertehuis. Prentenboek met eenvoudige, gekleurde illustraties voor kinderen vanaf ca. 7 jaar en een informatief gedeelte voor de jeugd vanaf ca. 9 jaar.
Met illustraties Aantal delen: 3 delen Uitgeverij De Banier Bv
05-05-2008, 00:30 geschreven door Webmaster Reacties (0)
29-04-2008
Mijn kind heeft gedragsproblemen, daardoor gaat het opschool en thuis steeds minder goed
Mijn kind is lastig en druk, hij is hyperactief en impulsief, mogelijk heeft hij ADHD
Mijn kind is opstandig en vertoont ontremd gedrag, mogelijk heeft hij ODD-CD.
Mijn kind heeft concentratieproblemen, mogelijk ADD of ADHD
Mijn kind heeft problemen in de sociaal emotionele ontwikkeling. Hij heeft last van faalangst, scheidingsangst, hechtingsproblemen en een slechte sociale weerbaarheid.
Mijn kind heeft last van depressies.
Mijn kind loopt steeds verder achter op school en hij is toch niet dom.
gedragsproblemen Hoe kan ik mijn kind helpen?
Het zou zo fantastisch zijn als:
Mijn kind rustiger is en eens nadenkt vóórdat hij iets zegt of doet.
Mijn kind minder opstandig is en zich ook kan aanpassen aan zijn omgeving.
Mijn kind zich beter kan concentreren.
Mijn kind minder angstig is en zich beter staande kan houden in sociale contacten.
Mijn kind over de hele linie lekker in zijn vel zit.
29-04-2008, 13:49 geschreven door Webmaster Reacties (0)
27-04-2008
Leer- en gedragsproblemen
Tijdens de schoolloopbaan kunnen zich velerlei problemen voordoen. Dit kunnen leerproblemen zijn zoals dyslexie, dyscalculie of de manier van leren is bijvoorbeeld niet effectief. Ook kunen er gedragsproblemen zijn waardoor een leerling niet functioneert. De psychologen en pedagogen van Geldergroep kunnen met behulp van tests en gesprekken achterhalen waar de oorzaak van de problemen ligt en daaraan adviezen koppelen om de problemen aan te pakken.
Hierin zijn de volgende diensten te onderscheiden;
27-04-2008, 13:15 geschreven door Webmaster Reacties (0)
23-04-2008
Hechtingsstoornissen informatie voor Leerkrachten
Hechtingsstoornissen informatie voor Leerkrachten
Ben van Berkel
In zijn werk als behandelingscoördinator bij een jeugdhulpverleningsinstelling heeft Ben van Berkel veel te maken met ouders die opvoedingsproblemen hebben. In de loop der jaren zijn behandelaars steeds meer gaan onderkennen dat veel van die opvoedingsproblemen voortkomen uit een niet - of onvoldoende tot stand gekomen - hechtingsrelatie tussen ouders en kind. Hechtingsproblemen hebben te maken met een breuk in de relatie tussen moeder/ouder(s) en kind, meestal ontstaan in de eerste jaren van het leven. Ben van Berkel geeft in dit uitgebreide artikel achtergrondinformatie over deze stoornis, maar ook tips met betrekking tot contact en leren.
De theorie In de gehechtheidstheorie van Bowlby (1988) en Ainsworth (1978) wordt onderscheid gemaakt tussen veilige en onveilige gehechtheid.Veilig gehechte kinderen laten een goede balans zien tussen exploratiegedrag (het onderzoeken van de omgeving of speelgoed) en gehechtheidsgedrag (het naar de ouder toegaan voor troost of hulp). Bij onveilig vermijdend gehechte kinderen is de balans doorgeslagen naar exploratiegedrag: zij zoeken te weinig steun bij de ouders, ook in situaties waarin dat wel zou moeten. Bij onveilig ambivalent gehechte kinderen is de balans juist doorgeslagen naar gehechtheidsgedrag: zij klampen zich vast aan hun ouders en durven (te) weinig te ondernemen. Een veilige gehechtheid in de eerste kinderjaren is belangrijk voor een goede sociaal-emotionele ontwikkeling, ook ná de eerste kinderjaren (Van IJzendoorn 1994).
Onderzoek van IJzendoorn c.s. wijst uit dat 25-30% van de Nederlandse kinderen in feite meer of minder onveilig gehecht is. Mijn visie is dan ook dat heel veel gedragsproblemen van kinderen in feite voortkomen uit het feit dat deze kinderen een hechtingsrelatie met hun ouders hebben ontwikkeld die onvoldoende tot niet veilig is (was). In plaats van van het geven van opvoedingsadviezen richten we ons in onze behandeling op het werken aan herstel van de relatie tussen ouders en kind(eren) waardoor, als de relatie weer hersteld is, opvoeden weer vanzelf gaat.
Het belang van hechting De "Moedertaal" van de baby begint bij de geboorte. Als het kind huilt dan communiceert het, stelt het een vraag, namelijk "Ben ik belangrijk?" Daar begint het.
De meeste baby's vormen een gehechtheidband in eerste instantie met, laten we zeggen, de moederfiguur. Deze band heeft in de eerste plaats de biologische functie om bescherming te bieden tegen de gevaren die het nieuwe leven bedreigen maar ook de emotionele functie om vanuit vertrouwen de wereld te kunnen verkennen.
Van de moeder uit is het gedrag complementair aan dat wat de baby vraagt, dus verzorgend en beschermend. De aard van de interactie bepaalt of de gehechtheid het kind geborgenheid geeft. Geborgenheid kan slechts tot ontwikkeling komen als het kind de moederfiguur ervaart als werkelijk beschikbaar. Dat houdt in dat de moeder bereikbaar is en dat zij bereid en in staat is om op een adequate manier op de fundamentele behoeften van het kind in te gaan.
De mate van beschikbaarheid van de moeder bepaalt of het kind zichzelf gaat zien als iemand die de moeite waard is of niet. Een veilig gehecht kind heeft geleerd dat die opvoeder te vertrouwen is, dat zij er is als je haar nodig hebt en dat zij je spanningen kan verlichten. Het voornaamste kenmerk van deze opvoeder is haar responsiviteit. Zij reageert snel en adequaat op de signalen die het kind uitzendt.
Werkmodel en hechting In het zoeken naar verbanden tussen de problematiek van kinderen en de jeugdervaringen van hun ouders zien we ook het verband tussen de levenservaringen van ouders en de gehechtheidontwikkeling van hun kinderen. De representatie van jeugdervaringen van ouders (dus de manier waarop ze nu nog denken en voelen over die jeugdervaringen) is van invloed op de manier waarop ze hun kinderen benaderen en dus van invloed op de gehechtheid van hun kinderen. Een veilige hechting vormt de basis van een evenwichtige uitgroei naar volwassenheid. Voor een veilige hechting is nodig dat belangrijke hechtingsfiguren (meestal de ouders) gevoelig zijn voor de fundamentele behoeften (geborgenheid, veiligheid) die het kind heeft en de signalen die deze behoeften vertegenwoordigen adequaat weten te beantwoorden. Op deze manier verwerft het kind op zijn beurt, als toekomstige ouder, een referentiekader (WERKMODEL) dat hem of haar in staat stelt een al dan niet veilige hechtingsfiguur te zijn voor zijn of haar kinderen.
Uit de anamnestische gegevens van bij ons aangemelde kinderen blijkt dat in de zwangerschap en/of de baby- of peutertijd van het kind heel vaak gebeurtenissen voorkwamen die een responsieve benadering door de ouders bemoeilijkten of belemmerden. Ook kan het zijn dat het hechtingsgedrag van het kind zo onduidelijk is dat ouders hier geen raad mee weten. Bijvoorbeeld, een kind dat veel huilt en, als de ouders hem proberen te troosten, zich overstrekt, lijkt te vragen: "laat me los" terwijl dit allerminst de eigenlijke vraag is. Ook de mate van veilige of onveilige hechting van ouders met hun ouders (de grootouders dus) heeft grote invloed op het WERKMODEL van waaruit ouders een relatie met elkaar en met hun kind aangaan. Immers, een mens leert in principe relaties te leggen op de manier waarop hij als kind geleerd heeft relaties te leggen en te onderhouden. Een chronisch tekort aan responsiviteit mondt uit in een ernstig hechtingsprobleem.
In ons behandelingsprogramma wordt gewerkt aan herstel van de hechtingsrelatie als die relatie verstoord is. Daarbij wordt altijd aandacht besteed aan twee wezenlijke, onlosmakelijk aan elkaar verbonden, factoren, namelijk:
a. herstel van de lichamelijke en emotionele aansluiting tussen moeder (ouders) en kind, d.m.v. Ouder-kindtherapie. Dit is een vorm van regressieve therapie waarin, om de relatie tussen ouders en kind te herstellen, feitelijk teruggegaan wordt naar de fase van lichamelijke aansluiting.
b. beïnvloeding van het werkmodel van de ouders d.m.v. gezinsbehandeling. Hierin komen, voor zover nodig, de volgende onderwerpen aan de orde: - geven van informatie en advies over gehechtheid en de implicaties voor de aanpak van een onveilig kind, - verwerking van "oude pijn" die de ouders als kind hebben opgedaan in hun relatie met hun ouders, - bevorderen van ouderlijke samenwerking/communicatie en - indien mogelijk, herstel van de relatie tussen ouders en grootouders.
Naast deze intensieve behandeling van het gezin bieden we meestal ook ondersteuning of coaching aan de leerkracht op school. Immers het problematische gedrag in de thuissituatie komt meestal ook voor op school.
I. Hoe manifesteert onveilige gehechtheid zich in een kind? Het kind: * voelt zich van binnen onrustig en onveilig * heeft geen vertrouwen in zichzelf en in de mensen om zich heen * heeft het gevoel nergens bij te horen * heeft het gevoel waardeloos te zijn * heeft gedragspatronen ontwikkeld om zichzelf te handhaven (zie kenmerkend gedrag). * heeft nooit ervaren dat je je naar bepaalde regels kunt gedragen omdat degene die om jou geeft dat fijn vindt. Daardoor heeft het zich waarden en normen niet eigen gemaakt. Daar kun je als leerkracht dus ook niet op terugvallen.
Doordat het kind niet of onvoldoende is gehecht is het volgende niet of te weinig ontwikkeld: * een gevoel van waardevol te zijn als mens, * een gevoel van trots zijn op wat je kunt, * een gevoel van vertrouwen in jezelf, in je eigen mogelijkheden, * een gevoel van vertrouwen in de mensen om je heen, dat ze het beste met je voor hebben en om je geven, * patronen van 'normaal' gedrag, bijvoorbeeld hoe je omgaat met je eigen lijf, hoe je omgaat met anderen, hoe je om gaat met je eigen gevoelens van boosheid en angst. Daardoor lijkt ook besef van waarden en normen, van wat goed en niet goed is, te ontbreken. Vaak blijkt dat besef er wel te zijn, maar is het niet geïnternaliseerd en handelt het kind er niet naar. Voor hem is relevant om het hoofd boven water te houden, niet om zich aan regels te houden.
Handhavingspatronen Een kind met te weinig gevoel van basisveiligheid of zonder gevoel van basisveiligheid heeft zich gedrag eigen gemaakt om zich te kunnen handhaven met de angst, het wantrouwen en de afweer die in hem zit. Het kind rent bijvoorbeeld weg voor contact om niet nog eens gekwetst te worden. Het kind houdt geen rekening met de leerkracht en andere leerlingen, omdat het zich geen positieve waarden en normen heeft eigen gemaakt. Het kind weet niet hoe het op volwassenen kan vertrouwen en nog minder hoe het vertrouwen in zichzelf, in eigen vaardigheden en capaciteiten kan krijgen.
Leerontwikkeling De emotionele spanning die dit alles met zich meebrengt belemmert ook de cognitieve ontwikkeling van het kind. Vaak is het door de spanning ongeconcentreerd, heeft moeite met opletten, moeite met bijvoorbeeld rekenen en andere taken waarbij in een bepaalde volgorde een aantal deeltaken moet worden volbracht. Alle energie wordt 'verbruikt' voor de zelfhandhaving; het kind is bijvoorbeeld steeds alert op wat er om hem heen gebeurt of een kind is steeds bezig zich te bewijzen in de groep door clownesk gedrag.
Verschillende gradaties Vaak zie je bij kinderen een combinatie van verschillende type gedragingen (zie 'kenmerkend gedrag') en het gedrag kan voorkomen in verschillende gradaties. Er is sprake van kinderen die niet voldoende gehecht zijn tot kinderen met een ernstig hechtingsprobleem. Met een weloverwogen pedagogische aanpak en veel inzet van de leerkracht kan het kind wellicht voldoende veiligheid geboden worden om op school tot bevredigende sociale contacten en tot leren te komen.
Behandeling Behandeling van hechtingsproblematiek moet in het gezin plaatsvinden. Daar moet gewerkt worden aan het herstel van de band tussen ouders en kind. Als de behandeling succesvol is dan zal dat zeker in de klas te merken zijn. Anderzijds zal het bieden van veiligheid en structuur in de klas de behandeling thuis natuurlijk sterk ondersteunen. Voor leerkrachten die te maken krijgen met - meer of minder - onveilig gehechte kinderen op school (en die zal je elk jaar wel tegenkomen) wil ik hier kort een aantal kenmerken en tips geven om ze in de benadering van deze kinderen te ondersteunen.
II. Benadering van kinderen die niet veilig gehecht zijn Algemene opmerkingen Als er sprake is van een hechtingsprobleem dan is er bij het kind veel wantrouwen naar volwassenen en er is angst om gekwetst te worden. Het kind schrikt terug voor het praten over gevoelens, voor het maken van contact. Ook kan het zijn dat het gedrag van het kind bij jou negatieve emoties oproept omdat het kind je kwetst of omdat je je, door wat hij zegt of doet, afgewezen voelt. Probeer te voorkomen dat je het gedrag ervaart als tegen jou, als persoon, gericht maar zie het gedrag als voortkomend uit handhavingspatronen.
Kenmerkend gedrag Een kind dat onveilig gehecht is en dus een gevoel van basisveiligheid mist: * Vertoont zelfbepalend gedrag * Probeert alles in de gaten te houden * Maakt slecht contact * Doet vaak stoer * Is snel boos en verongelijkt * Vindt aanval de beste verdediging * Kan moeilijk stil zitten, is beweeglijk * Is druk en onrustig * Maakt een gespannen, soms zenuwachtige indruk * Heeft angstige fantasieën * Faalt vaak bij taakjes
Achter dit zelfbepalende, stoere gedrag zit een onzeker, angstig en zich onveilig voelend kind, dat met dit gedrag zijn gevoelens probeert te overbluffen. Het rent weg voor contact om niet nog meer gekwetst te worden. Het faalt voortdurend, terwijl het wel zijn best doet om dingen goed te doen. Het weet niet hoe je op volwassenen moet vertrouwen en nog minder hoe je vertrouwen in jezelf moet krijgen. De spanning die dit met zich meebrengt belemmert zijn ontwikkeling.
Tips Plaats in de klas Probeer bedreigende situaties te voorkomen of te verminderen, zodat het kind zich beter kan ontspannen en daardoor meer gewenst gedrag kan laten zien. * Houd hem dicht bij je, bijvoorbeeld naast je * Zet hem in de buurt van rustige kinderen * Geef hem een eigen tafel en stoel (bijvoorbeeld met een sticker erop) * Plaats zo mogelijk geen kinderen achter hem (bijvoorbeeld met zijn rug richting muur)
Contact Het is heel belangrijk dat het onveilig gehechte kind zich begrepen voelt en dat het ervaart 'gehoord' te worden. Positieve interactie met hem is dan ook essentieel. Schenk hem vertrouwen, opdat hij ook vertrouwen in zichzelf kan krijgen. Wijs het kind niet af als persoon, maar benoem zijn ongewenste gedrag en bied daarvoor een alternatief aan. Bouw een relatie met hem op en versterk die. Geef hem het gevoel: 'jij bent belangrijk voor mij. Ik wil dat het goed gaat met ons en dat jij je prettig voelt in de klas'. Verwoord dit bijvoorbeeld door: * 'Ik wil je helpen, daar ben ik voor' * 'Grote mensen zijn er om kinderen te helpen met grootgroeien, dus roep maar als je me nodig hebt' * 'Je hoeft niet alles te kunnen of alleen te doen'
Het is belangrijk om actief naar het kind te luisteren en zijn gevoelens te verwoorden. Als het hoort dat het best bang, boos of verdrietig mag zijn, voelt het zich begrepen en zal de spanning van hem af vallen. * 'Je vindt het moeilijk hè' * 'Je wilt het zo graag goed doen en dan lukt het toch niet, ook niet als je zo je best doet' * 'Je hoeft nog niet alles te kunnen, grote mensen kunnen ook niet alles'
Vertel ook de andere kinderen waarom het kind soms moeilijk doet, bijvoorbeeld: 'Hij vindt het erg spannend en wordt daardoor druk en giechelig'.
Leren Probeer het leren voor het kind weer leuk te maken door: * Lage eisen te stellen (onder zijn niveau) * Veel complimenten te geven * Waar mogelijk visuele ondersteuning te bieden * Zitten en bewegen af te wisselen (zoals bij heel jonge kleuters) * Bij overgangssituaties te helpen, zodat hij niet overspoeld wordt * Eventueel een beloningsysteem in te voeren (uiteraard met opdrachtjes die haalbaar voor hem zijn) * Extra 'leuke' taakjes te geven (bijvoorbeeld planten water geven e.d.) * Zijn gevoelens te verwoorden * Actief naar hem te luisteren
Probeer de dag altijd positief af te sluiten met het kind, zo mogelijk met hem alleen. 'Het ging goed met ons hè. Fijn dat je morgen weer komt'.
Het kan nodig zijn hulp te vragen van iemand die jouw aanpak observeert en je zonodig coacht in deze benadering. Schakel daar een VIB-er (video-interactie-begeleider) voor in met ervaring op het gebied van hechting of informeer bij mij over de mogelijkheden!
Als we leerkrachten, die te maken hebben met problematische onveilig gehechte kinderen, begeleiden of coachen horen we van hen vaak terug dat deze manier van werken ook voor de andere kinderen goed werkt. Vaak ontstaat er veel meer rust en een beter werkklimaat in de klas en dit is logisch. Immers: een onveilig gehecht kind heeft behoefte aan een klimaat van veiligheid en geborgenheid en hebben niet alle kinderen behoefte aan een dergelijk klimaat? Ben van Berkel Behandelingscoördinator : IAK de Molenhorst te Utrecht (Intensieve Ambulante Kind- en Gezinsbehandeling). Contactpersoon voor: Bebeth, praktijk voor kinderen met gedrags- en/of hechtingsproblemen
In dit artikel heb ik, met toestemming van de auteurs, gebruik gemaakt van informatie uit de brochures: Omgaan met kinderen met een hechtingsstoornis van drs. C. Penninga-de Lange, Grote mond - Klein hartje van Betty Smit, Ouder-kindtherapeut.
Drs. C. Penninga-de Lange is adviseur van 'De Knoop'. 'De Knoop' is een algemene landelijke vereniging voor ouders/verzorgers en (jong)volwassene met hechtingsstoornissen/Geen-Bodem-Syndroom. Tel.: 0527-614504 / Website: http://www.deknoop.org
23-04-2008, 21:02 geschreven door Webmaster Reacties (0)
20-04-2008
Hoe ga ik om met opvoedproblemen in de klas?
Hoe ga ik om met opvoedproblemen in de klas?
Behandeling van hechtingsproblematiek moet in het gezin plaatsvinden. Daar moet gewerkt worden aan het herstel van de band tussen ouders en kind. Als de behandeling succesvol is dan zal dat zeker in de klas te merken zijn. Anderzijds zal het bieden van veiligheid en structuur in de klas de behandeling thuis natuurlijk sterk ondersteunen.
Voor leerkrachten die te maken krijgen met - meer of minder - onveilig gehechte kinderen op school (en die zal je elk jaar wel tegenkomen) wil ik hier kort een aantal kenmerken en tips geven om ze in de benadering van deze kinderen te ondersteunen. Als er sprake is van een hechtingsprobleem dan is er bij het kind veel wantrouwen naar volwassenen en er is angst om gekwetst te worden. Het kind schrikt terug voor het praten over gevoelens, voor het maken van contact.
Ook kan het zijn dat het gedrag van het kind bij jou negatieve emoties oproept omdat het kind je kwetst of omdat je je, door wat hij zegt of doet, afgewezen voelt.
Probeer te voorkomen dat je het gedrag ervaart als tegen jou, als persoon, gericht maar zie het gedrag als voortkomend uit handhavingpatronen.
Plaats in de klas
Probeer bedreigende situaties te voorkomen of te verminderen, zodat het kind zich beter kan ontspannen en daardoor meer gewenst gedrag kan laten zien.
Houd hem dicht bij je, bijvoorbeeld naast je
Zet hem in de buurt van rustige kinderen
Geef hem een eigen tafel en stoel (bijvoorbeeld met een sticker erop)
Plaats zo mogelijk geen kinderen achter hem (bijvoorbeeld met zijn rug richting muur)
Contact
Het is heel belangrijk dat het onveilig gehechte kind zich begrepen voelt en dat het ervaart gehoord te worden. Positieve interactie met hem is dan ook essentieel. Schenk hem vertrouwen, opdat hij ook vertrouwen in zichzelf kan krijgen.
Wijs het kind niet af als persoon, maar benoem zijn ongewenste gedrag en bied daarvoor een alternatief aan. Bouw een relatie met hem op en versterk die. Geef hem het gevoel: jij bent belangrijk voor mij. Ik wil dat het goed gaat met ons en dat jij je prettig voelt in de klas.
Verwoord dit bijvoorbeeld door:
Ik wil je helpen, daar ben ik voor
Grote mensen zijn er om kinderen te helpen met groot groeien, dus roep maar als je me nodig hebt
Je hoeft niet alles te kunnen of alleen te doen
Het is belangrijk om actief naar het kind te luisteren en zijn gevoelens te verwoorden. Als het hoort dat het best bang, boos of verdrietig mag zijn, voelt het zich begrepen en zal de spanning van hem af vallen.
Je vindt het moeilijk hè
Je wilt het zo graag goed doen en dan lukt het toch niet, ook niet als je zo je best doet
Je hoeft nog niet alles te kunnen, grote mensen kunnen ook niet alles
Vertel ook de andere kinderen waarom het kind soms moeilijk doet, bijvoorbeeld: Hij vindt het erg spannend en wordt daardoor druk en giechelig.
Leren
Probeer het leren voor het kind weer leuk te maken door:
Lage eisen te stellen (onder zijn niveau)
Veel complimenten te geven
Waar mogelijk visuele ondersteuning te bieden
Zitten en bewegen af te wisselen (zoals bij heel jonge kleuters)
Bij overgangssituaties te helpen, zodat hij niet overspoeld wordt
Eventueel een beloningsysteem in te voeren (uiteraard met opdrachtjes die haalbaar voor hem zijn)
Extra leuke taakjes te geven (bijvoorbeeld planten water geven e.d.)
Zijn gevoelens te verwoorden
Actief naar hem te luisteren
Probeer de dag altijd positief af te sluiten met het kind, zo mogelijk met hem alleen. Het ging goed met ons hè. Fijn dat je morgen weer komt.
Het kan nodig zijn hulp te vragen van iemand die jouw aanpak observeert en je zonodig coacht in deze benadering. Schakel daar een VIB-er (video-interactie-begeleider) voor in met ervaring op het gebied van hechting of informeer bij mij over de mogelijkheden!
Als we leerkrachten, die te maken hebben met problematische onveilig gehechte kinderen, begeleiden of coachen horen we van hen vaak terug dat deze manier van werken ook voor de andere kinderen goed werkt. Vaak ontstaat er veel meer rust en een beter werkklimaat in de klas en dit is logisch. Immers; een onveilig gehecht kind heeft behoefte aan een klimaat van veiligheid en geborgenheid en hebben niet alle kinderen behoefte aan een dergelijk klimaat?
Door het toenemen van de diagnostische mogelijkheden worden bij kinderen steeds vaker aangeboren syndromen gevonden als oorzaak van leer-en gedragsstoornissen. Bij het opzetten van een handelingsplan voor deze kinderen kan kennis van de bij een bepaald syndroom behorende specifieke lichamelijke beperking en leer- en gedragskenmerken behulpzaam zijn.
Overleg hierover van intern begeleider, schoolarts, schoolmaatschappelijk werkende en orthopedagoog kan het vervaardigen van een handelingsplan vergemakkelijken. Als uitgangspunt van dit overleg zijn van een aantal syndromen resumés uit de medische vakliteratuur gemaakt: Neurofibromatose (ziekte von Recklinghausen), Foetaal Alcohol Syndroom (FAS) en Dystrophia Myotonica (ziekte van Steinert).
Achtergronden, diagnose en behandeling Ongeveer één op de honderd kinderen loopt jaarlijks al op jonge leeftijd vast op school. In de kleuterklas of het eerste jaar van de lagere school cq de eerste drie jaar van de basisschool lijken deze kinderen niet toe aan formeel onderwijsaanbod. Ze gedragen zich als een kind van drie terwijl ze al zes zijn, lijken niet aanspreekbaar en gaan zichtbaar met weinig animo naar school. Dit boek is vooral gericht op het verhelderen van de achtergrond van het gedrag van deze kinderen. We bespreken in een eerste deel hoe kinderen zich meestal ontwikkelen en gaan vervolgens in op vijf leerlingen die staan voor vijf typen problemen. Wijnand is liever passief dan volop in beweging; Josef durft niets en huilt snel; Kas praat veel maar begrijpt weinig; Victor praat niet maar lijkt veel te begrijpen; Elise heeft geen belangstelling voor boeken. Verder komt de diagnostische besluitvorming om de problematiek van deze kinderen te kunnen duiden aan bod. Het laatste onderdeel van het boek is gewijd aan recente inzichten in de aanpak van problemen bij de doelgroep en in het bijzonder bij de vijf kinderen die eerder werden geïntroduceerd. Het geheel richt zich tot ontwikkelingspsychologen, orthopedagogen, geïnteresseerde schoolbegeleiders en gespecialiseerde leerkrachten.
:'Wanneer is het gedrag van een jongere nu te beschouwen als een probleem?' Met deze vraag begint de auteur zijn boek.
Ouders, leerkrachten en andere opvoeders bepalen allen vanuit de voor hen geldende normen wanneer er sprake is van probleemgedrag. In die zin is probleemgedrag een subjectief en normatief begrip.
Waar de een zich ernstig zorgen maakt over het agressieve gedrag van de jeugdige, zal de ander spreken van een gezonde opstandigheid. Bescheidenheid kan door iemand anders als sterk teruggetrokken gedrag worden ervaren.
De auteur onderscheidt vier typen kinderen waarin gedragsproblemen besloten liggen: het sociaal angstige kind, het depressieve kind, het hyperactieve kind en het agressieve kind.
Behalve een definiëring van het begrip probleemgedrag, komen in dit verband ook omgeving en persoonlijkheidsaspecten aan de orde.
MENNO IS ACHT. HIJ WIL GRAAG EEN VRIENDJE HEBBEN, MAAR HET LUKT NIET. OP SCHOOL WORDT HIJ GEPEST. ALS IEMAND IN DE KLAS EEN GRAPJE MAAKT, BEGRIJPT HIJ NIET WAAROM ER GELACHEN WORDT. HIJ MAAKT GRAPJES WAAR NIEMAND OM LACHT EN HIJ LACHT OM DINGEN DIE NIEMAND GRAPPIG VINDT. MENNO ZIT ER STEEDS NAAST. HIJ BEGRIJPT NIET WAT ER IN ANDEREN OMGAAT EN HOE HIJ MET ANDEREN MOET OMGAAN.
Problemen in de sociale omgang komen vaak voor bij kinderen. Meestal zijn het verstoringen die spontaan of met enige hulp verbeteren. Soms zijn het aangeboren ontwikkelingsstoornissen. We hebben het dan over contactstoornissen. Er is een aantal stoornissen dat samen het autisme spectrum vormt. De belangrijkste zijn autisme, het syndroom van Asperger en de aan autisme verwante stoornis PDD NOS. Bij kinderen met een autistische stoornis verloopt, naast een aantal andere kenmerken, het sociale denken niet normaal. Maar ook kinderen met hechtingsproblematiek kunnen problemen in sociaal denken vertonen. De kwaliteit van de opvoedingsrelatie is belangrijk voor de kwaliteit van het sociale denken.
Autisme spectrum stoornissen
In een recente studie beschrijft Lorna Wing(1) de hoofdkenmerken van autistische stoornissen als volgt: ernstige tekorten in contact, in communicatie en een beperkte interesse in activiteiten. Ze beschrijft ook drie vormen van autisten: het teruggetrokken autistische kind, het passieve kind en het actieve maar vreemde kind.
Het teruggetrokken autistische kind is extreem in zichzelf gekeerd, leeft als het ware in een schelp. Er is geen sprake van wederkerigheid en de cognitieve mogelijkheden, de intelligentie, is laag. Passieve autistische kinderen zoeken niet actief contact, maar ondergaan contact wel. Ook zij hebben een gebrek aan wederkerigheid en zij kampen met duidelijke communicatieve problemen. De derde groep, actief maar vreemd, heeft de beste cognitieve mogelijkheden, de hoogste intelligentie van normaal tot soms hoger dan gemiddeld. De autistische kinderen uit deze groep kunnen heel claimend zijn in aandacht vragen. Ook bij deze groep kinderen bestaan problemen in de wederkerigheid.
Dé autist bestaat niet, er zijn grote verschillen in problematiek en in intelligentie. Daarnaast heeft ieder kind een eigen karakter en groeit ieder kind op in een unieke opvoedingssituatie. Nóg moeilijker om het beeld autisme scherp te herkennen, is dat er vaak sprake is van meerdere problemen dan alleen autisme, bijvoorbeeld een combinatie met ADHD, met hyperactiviteit, met concentratiestoornissen.
De aan autisme verwante contactstoornissen is een vage groep stoornissen waarbij de hoofdkenmerken van autisme wel aanwezig zijn, maar in mindere mate. Deze groep heeft vaak een redelijke intelligentie, maar in sociaal opzicht valt ze net als het autistische kind uit. Ze zijn vaak (sociaal) angstig, ze hebben moeite met het onderscheid tussen fantasie en realiteit, moeite met het begrijpen van humor en ze hebben net als het autistische kind en het kind met het syndroom van Asperger weinig invoelend vermogen.
Het verschil tussen autisme en het syndroom van Asperger is de aanvang van de stoornis: bij autisme vóór het derde levensjaar en bij het syndroom van Asperger is dat vaak veel later. Daarnaast zijn zowel de taal, als de intelligentie bij kinderen met het syndroom van Asperger goed ontwikkeld, in tegenstelling tot het beeld autisme. Kinderen met het syndroom van Asperger zijn vaak eenzijdig - zeer intelligent. Maar hun sociale intelligentie is zeer zwak met alle gevolgen van dien. Ze willen wel contact met anderen, maar het lukt niet. Ze spreken niet dezelfde taal, ze gedragen zich anders, ze begrijpen andere mensen vaak niet. Meestal hebben ze een eenzijdige en beperkte belangstellingssfeer en kunnen ze zich niet op empathische, invoelende wijze, in de ander verplaatsen.
Het sociale denken
Vanaf hun vroegste jeugd vormen mensen zich een idee van wat anderen denken en voelen. Ze maken zo een 'theorie' over hoe anderen zijn. Om deze theorie te kunnen vormen is het nodig zich te verplaatsen in een ander. Op grond daarvan ontstaat 'invoelen' en 'aanvoelen' van wat er in een ander gebeurt. Zo kan men voorspellen wat een ander zal doen of denken en kan men zijn eigen gedrag daarop afstemmen. Deze theorie over hoe anderen denken en voelen wordt de Theory-of-mind genoemd, kortweg de TOM (2).
De meeste kinderen kunnen normaliter rond hun derde levensjaar op basis van gedrag van anderen bepaalde gedachten, gevoelens en bedoelingen van anderen afleiden. Ze geven zo betekenis aan het gedrag van die ander. Hiermee hebben kinderen met autisme spectrum stoornissen echter grote moeite. Een voorbeeld: Er staan twee schreeuwende jongens tegenover elkaar en er omheen staat een groep kinderen die ook schreeuwen. Als ik betekenis geef aan wat ik zie en me probeer te verplaatsen in de situatie, maar ook in de gedachten, gevoelens en bedoelingen van deze kinderen zou ik kunnen zeggen dat die twee jongens ruzie hebben en dat de ene boos en de ander bijvoorbeeld bang is, met daar omheen een groepje over en weer roepende kinderen. Als ik alleen maar beschrijf wat ik zie, dan zeg ik dat ik twee jongens tegenover elkaar zie staan schreeuwen, en ik ook nog acht andere kinderen in een kring er omheen zie staan. In plaats van de ruzie en het kijken te benoemen, zou ik kunnen melden dat vier kinderen een blauwe broek aan hebben. Deze laatste beschrijving zou de beschrijving door een autistisch kind kunnen zijn, die geen betekenis verleent aan wat hij of zij ziet.
De kern van autisme spectrum stoornissen is in feite moeite met de goede betekenis te verlenen aan sociale situaties. De basis hiervoor is lichamelijk van aard. We weten nog niet veel over de oorzaken van autisme spectrum stoornissen. Wat we in ieder geval wel weten is dat het een aangeboren stoornis is, waarschijnlijk met een erfelijke basis, waarbij de hersenen niet normaal functioneren, onder andere op het gebied van informatieverwerking van sociale situaties. Het is een prikkelverwerkings stoornis waardoor de kinderen inkomende zintuiglijke prikkels (zien, horen, voelen) niet goed kunnen verwerken: ze zien anders, horen anders, voelen anders en dus reageren ze anders, ook in sociaal opzicht.
Sociaal denken en TOM
Een onderdeel van de sociaal-emotionele ontwikkeling is de sociaal-cognitieve ontwikkeling waarbij het denken over sociale gebeurtenissen centraal staat. Andere begrippen die verband houden met sociaal-emotionele ontwikkeling zijn empathie, invoelend vermogen, emotionele intelligentie of sociale intelligentie. De basis van dit alles wordt gevormd door de theorie die ieder mens maakt over hoe anderen denken en voelen, de Theory-of-mind, de TOM.
De TOM wordt van baby af aan opgebouwd door waarnemen en imitatie (gericht kijken, luisteren en gericht nadoen), emotieherkenning (bijvoorbeeld: wie is boos, bang, blij, verdrietig en waarom?) en het 'doen-alsof vermogen (bijvoorbeeld doen alsof je heel erg boos bent). Kinderen met een autistische stoornis hebben een gebrekkige TOM, hun idee van wat er in anderen omgaat is erg gebrekkig.
Met behulp van een test, de zgn. TOM-test (2), kan onderzocht worden of de TOM voldoende is ontwikkeld. Deze test maakt een sterkte-zwakte analyse op het gebied van zich verplaatsen in een ander. De uitkomst geeft aan waar het kind extra hulp nodig heeft om een goed beeld te vormen van sociale situaties, en waar het reeds voldoende is ontwikkeld. Vervolgens kan het kind op grond hiervan worden getraind (3).
Het uitgangspunt van hulp op basis van de TOM is, dat als je sociaal gedrag wilt veranderen, je eerst sociaal inzicht moet oefenen, stimuleren en ontwikkelen. Als je sociale inzichten versterkt, zullen sociale vaardigheden daar logisch uit voortvloeien en misschien niet eens getraind hoeven worden. Het probleem bij kinderen met contactstoornissen zit niet zozeer in hun sociale vaardigheden alswel in hun gebrek aan sociaal inzicht waardoor ze zich niet vaardig gedragen.
Uit onderzoek blijkt dat werken aan sociaal inzicht mogelijk is, tot op zekere hoogte ook bij autisme spectrum stoornissen. Dit laatste is wel afhankelijk van de ernst van de problematiek en de intelligentie.
Een gebrekkige TOM alleen bij autisme spectrum stoornissen?
Problemen met sociaal inzicht komen niet alleen bij autisme spectrum stoornissen voor. Laten we met een voorbeeld uit onderzoek(4) duidelijk maken hoe dit wordt onderzocht. In het onderzoek wordt het kind een smartierol getoond, waarbij de vraag wordt gesteld: 'wat denk je dat hier in zit?' Kinderen kennen dit snoepgoed en antwoorden zonder uitzondering: 'smarties' of 'snoepjes'. Vervolgens maakt het de rol open en er blijkt een pen in te zitten. Dan wordt het kind verteld dat er straks een ander kind komt die ook gevraagd wordt wat er in de gesloten rol zit. Het kind moet dus voorspellen wat het andere kind zal antwoorden. Om dat te kunnen moet het kind zich in het andere kind verplaatsen. Als het kind rekening houdt met wat het andere kind daadwerkelijk weet, zal het antwoord luiden: 'smarties'. Het kind onderkent dan dat de misleide persoon een ander idee heeft van de situatie dan hijzelf en dat dit leidt tot een andere reactie. Uit het onderzoek blijkt dat veel kinderen met sociaal onhandig gedrag, maar ook kinderen met sociaal-emotionele problemen, zoals pesten of gepest worden, moeite hebben met deze gevolgtrekking. Ook kinderen met contact- en communicatieproblemen die niet binnen het spectrum autisme vallen hebben vaak een gebrekkige TOM. Een gebrekkige TOM is kenmerkend voor sociaal- emotionele onrijpheid in het algemeen.
De TOM bij kinderen met hechtingsproblemen
Hechtingsproblemen hebben hun wortels in een onveilige gehechtheidsrelatie met de opvoeders. Gehechtheid is een duurzame emotionele band tussen kind en verzorger. De kwaliteit van de hechtingsrelatie is niet voor ieder kind gelijk en is afhankelijk van de kwaliteit van de interactie opvoeder opvoedeling. De gevolgen van hechtingsproblemen die we vaak in meerdere of mindere mate zien bij kinderen in pleeggezinnen variëren onder andere van rusteloosheid, afleidbaarheid, tot prikkelbaar en agressief gedrag, problemen in relatie met leeftijdgenoten en moeite om nauwe contacten aan te gaan.
Deze kinderen, die vaak in het verleden weinig invoelend op hun behoeften benaderd zijn, reageren vaak ook weinig invoelend op de behoeften van anderen, met alle sociale problemen dientengevolge. Door een falende hechting krijgen ze nauwelijks hulp in het goed ontwikkelen van een correcte TOM. Ze kunnen geen goed beeld vormen van het denken en voelen van andere mensen. Deze kinderen kunnen baat hebben bij een training die niet zozeer gericht is op sociale vaardigheden, maar op het sociale denken, op de TOM.
Aan de buitenkant gezien bestaat er overeenkomst tussen het sociale gedrag van kinderen met hechtingsproblemen en sommige kinderen met autisme spectrum stoornissen. Belangrijkste verschil is dat kinderen met hechtingsproblemen in principe over een normaal vermogen tot sociale wederkerigheid en invoelende reactie op anderen beschikken.
Hechting ontwikkelt zich binnen een constante interactie tussen kind en zijn of haar omgeving. Het denkkader dat het kind opbouwt op basis van hechtingservaring bepaalt weliswaar in hoge mate het gedrag van het kind, maar wordt ook door de verzorger op een bepaalde manier geïnterpreteerd. Deze betekenisverlening door de verzorger wordt op zijn beurt beïnvloed door eerdere ervaringen van de verzorger en op deze wijze is er dus sprake van een constante interactie tussen de TOM van het kind en de TOM van de opvoeder. Er wordt steeds aan hechting gebouwd en er wordt steeds aan ieders persoonlijke TOM gebouwd.
TOM en opvoeders
TOM heeft betrekking op sociaal begrip, sociaal inzicht en sociale gevoeligheid. Kinderen die over deze vaardigheden beschikken, hebben een kloppend invoelend vermogen. De meeste volwassenen hebben een goed ontwikkeld invoelend vermogen. Alle volwassenen zijn kind geweest. Maar hoe goed kunnen volwassenen zich inleven in de gedachten en gevoelens van een kind? Voor veel volwassenen en dus ook opvoeders is het vaak heel moeilijk zich te verplaatsen in de belevingswereld van kinderen. Als opvoeders zich verplaatsen in het perspectief van het kind, voelt het kind zich geaccepteerd. Bij kinderen met ontwikkelingsstoornissen, evenals bij kinderen met hechtingsproblemen, is het niet altijd gemakkelijk om invoelend te reageren. Ten eerste moet het gedrag van het kind begrepen worden. Als je niet weet dat een kind slecht hoort, hou je daar geen rekening mee en dit geldt ook voor kinderen met autisme spectrum stoornissen en hechtingsproblemen: als je niet weet dat het kind je niet aanvoelt en begrijpt, kijk je anders naar zijn of haar gedrag. Soms betekent het dat je het kind gedrag kwalijk neemt waar het niets aan kan doen.
Optimale afstemming tussen kind en opvoeder vindt plaats in een veilig, stimulerend en accepterend (opvoedings) klimaat. Een belangrijke voorwaarde is dat de opvoeder inzicht heeft in het eigen handelen, waarbij een goede inschatting gemaakt wordt van de gevoelens van de ander. Sensitiviteit(gevoeligheid) en responsiviteit(invoelend reageren) als bouwstenen van een goed ontwikkelde TOM, zijn hierbij sleutelbegrippen.
Onderkennen en vervolgens begrijpen van contact- en communicatieproblemen is belangrijk. Een goed ontwikkelde TOM is daarbij een instrument voor zowel het kind als de opvoeder om betekenis te verlenen aan (sociale) gebeurtenissen.
(1) Wing, L. Leven met uw autistische kind. Een gids voor ouders en begeleiders. Lisse, Swets & Zeitlinger, 2000.
(2) Steerneman, P., C. Meesters, & P. Muris. TOM test. Leuven/Apeldoorn, Garant, 2000.
(3) Steerneman, P. Leren denken over denken en leren begrijpen van emoties. Groepsbehandeling van kinderen. Leuven/ Apeldoorn, Garant, 1997.
(4) Steerneman, P. & P. Muris. Gebrekkig begrip van 'false belief': specifiek voor autisme en aan verwante contactstoornissen? In: Gedrag en gezondheid, 1997, 25, p. 258 263.
13-04-2008, 22:21 geschreven door Webmaster Reacties (0)
10-04-2008
Is aan jonge kinderen te zien wie crimineel wordt?
TROUW
HetNieuws | Nederland | 10-04-2008
Vroege behandeling kan problemen voorkomen
Harriët Salm
Vanaf het zevende jaar loopt de ontwikkeling naar crimineel gedrag van jonge kinderen meestal via een min of meer vastomlijnde weg. Een juiste aanpak kan die ontwikkeling bij sommigen stoppen.
Interesse in kinderen onder de twaalf jaar die zich al crimineel gedragen, is iets van de laatste vijftien jaar. Voor die tijd besteedden politiek en media er weinig aandacht aan, stelt Rolf Loeber, hoogleraar psychiatrie en jeugddelinquentie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en de Amerikaanse Universiteit van Pittsburgh.
Dat veranderde in 1993 toen ophef ontstond over de gruwelijke moord op de 3-jarige Engelse peuter James Bulger, die door twee 10-jarige jongens werd omgebracht. Ook in Nederland kwam vervolgens de discussie over verharding van jonge kinderen op gang.
Inmiddels is uit verschillend onderzoek gebleken dat er verband bestaat tussen bepaalde risicofactoren erfelijk, sociaal-economisch die kunnen leiden tot een latere criminele carrière, zegt Loeber. Toch is de politiek nog niet genoeg doordrongen van het nut van vroege preventie en vroege behandeling die veel problemen later kunnen voorkomen, vindt hij.
Is aan een lastige peuter al te zien dat hij later het criminele pad zal kiezen? Hoe herken je onder kinderen jonger dan twaalf jaar de misdadigers van morgen? Deze vragen staan vandaag centraal op een congres dat het Amsterdams Centrum voor Kinderstudies organiseert aan de Vrije Universiteit.
Loeber, een van de sprekers, stelt dat de wetenschap al aardig zicht heeft op de wegen die kinderen afleggen op weg naar ernstige problemen later. De levens van deze kinderen volgen vanaf hun zevende vaak een herkenbaar patroon.
Daarin zijn drie hoofdsporen, legt hij uit. Allereerst heb je kinderen met openlijk probleemgedrag. Zij starten met lichte vormen van agressie, zoals pesten. In een volgende fase gaat dat over in vechten en weer later in wapengebruik, verkrachting, ernstige mishandeling.
Een tweede groep heeft als kind al voor het twaalfde jaar heimelijk probleemgedrag, dat begint met liegen en winkeldiefstal en later overgaat in brandstichting, vandalisme, inbraak en fraude.
De derde groep zijn de gezagsontwijkende probleemkinderen. Zij zijn eerst halsstarrig ongehoorzaam; dat gaat vaak over in spijbelen en van huis weglopen om autoriteit te ontlopen. Vaak hangen ze op straat rond en stromen vandaar in een criminele loopbaan. Bij sommige kinderen lopen de drie wegen door elkaar.
Er zijn niet genoeg betrouwbare gegevens over het aantal echt criminele 12-minners en de omvang en aard van hun misdrijven. Uit zelfrapportages en politiegegevens blijkt dat zon 130.000 10- en 11-jarigen tot een risicogroep behoren, stellen deskundigen vandaag op het congres. Maar onbekend is bijvoorbeeld in welke regios of steden meer of minder potentiële criminelen rondlopen.
We zouden kinderen waar al iets mee aan de hand is, beter moeten volgen, zegt Loeber. Zetten de problemen door, dan zijn er goede therapieën mogelijk om hen te helpen.
Loeber pleit voor een jaarlijks zelfrapportage-onderzoek onder jongeren, zodat er meer bekend wordt over bijvoorbeeld schommelingen in de cijfers. Ook zou er een deskundigenpanel opgericht moeten worden dat de regering adviseert over het strafrechtelijk en pedagogisch beleid met betrekking tot kinder- en jeugdcriminaliteit.
De waarde van zelfrapportage
Circa een derde van de 10- en 11-jarigen misdraagt zich minimaal een keer per jaar ernstig of pleegt een misdrijf, stellen onderzoekers vandaag op een congres in Amsterdam. Zij baseren zich onder meer op zogenoemde zelfrapportage-onderzoeken. Daarbij is een steekproef gehouden onder een representatieve groep die een afspiegeling is van alle Nederlandse jongeren.
De jonge ondervraagden beantwoorden vragen over hun gedrag naar eigen inzicht. Dat kinderen grenzen aftasten door eens een dropje te jatten, betekent niet dat ze meteen crimineel worden. Maar uit de antwoorden kun je vaak wel opmaken of een kind ernstiger problemen heeft, zegt hoogleraar Rolf Loeber. Volgens collega Peter van der Laan is op zelfrapportage-onderzoek wel wat af te dingen. Brandstichting bijvoorbeeld kan hoog scoren omdat jonge kinderen redeneren: ik heb een keer een fikkie gestookt en dat was dus brandstichting. Terwijl een fikkie stoken onschuldig kan zijn en brandstichting zwaar.
Toch is het onderzoek in zijn geheel waardevol, zegt hij. Als een 8-jarige invult dat hij wel eens wat uit de supermarkt steelt, dan is dat een reden om je zorgen te maken. Dat is gedrag dat niet bij zijn leeftijd past en kan een voorbode zijn voor latere zwaardere criminaliteit.
10-04-2008, 14:17 geschreven door Webmaster Reacties (0)
05-04-2008
Schoolkinderen meer gepest
zaterdag, 05 april 2008
Schoolkinderen meer gepest
(Novum)
Leerlingen van basis- en middelbare scholen worden steeds meer gepest. Het aantal melding...
(Novum) - Leerlingen van basis- en middelbare scholen worden steeds meer gepest. Het aantal meldingen bij hulplijn Pestweb is vorig jaar met elf procent gestegen ten opzichte van het jaar ervoor. Bijna 6500 kinderen schakelden de hulplijn vorig jaar in, tegen ruim 5800 meldingen in 2006. De cijfers zijn gepubliceerd in het maandblad van de Algemene Vereniging Schoolleiders.
De toename van het aantal meldingen ligt volgens Pestweb niet alleen aan de stijging van het aantal pesterijen. Ook zouden kinderen de hulplijn beter weten te vinden.
Kinderen worden volgens Pestweb steeds vaker digitaal gepest. De meeste meldingen zijn van kinderen uit het basisonderwijs en het vmbo.
Pestweb is een online en telefonische hulplijn voor kinderen, ouders en leerkrachten die in aanraking komen met pesten. De organisatie wordt gefinancierd door het ministerie van Onderwijs
05-04-2008, 11:07 geschreven door Webmaster Reacties (0)
03-04-2008
Verband met ADHD en andere gedragsproblemen
Stress tijdens zwangerschap is even slecht als roken
Benedict Vanclooster
Problemen bij kinderen als ADHD, angst- en depressieve gevoelens of agressieve neigingen, lijken steeds vaker voor te komen. Twee decennia geleden begon professor Bea Van den Bergh een onderzoek naar de gevolgen van angst en stress bij de moeder tijdens de zwangerschap: Toen kon ik niet vermoeden dat zwangerschapsangst en -stress bij de moeder tot dergelijke gedragsstoornissen bij het kind kunnen leiden.
Sinds 1986 volgt professor Van den Bergh (Departement Psychologie) 86 moeders die voor de eerste keer zwanger werden. Aan de hand van vragenlijsten liet ze hun angst en stress tijdens de zwangerschap meten. De kinderen van hoog-angstige moeders vertoonden als foetus al een andere ontwikkeling dan die van laagangstige moeders: In de moederbuik bewogen ze meer. En ook na de geboorte bleken ze actiever en verliep hun voeding- en slaappatroon minder regelmatig dan bij kinderen van laagangstige moeders. Op latere leeftijd bleven de kinderen van hoogangstige moeders zich onderscheiden: Ouders en leerkrachten constateerden bij een aantal van hen op acht- en veertien- en vijftienjarige leeftijd gedragsstoornissen. We legden alle kinderen ook neurocognitieve taken voor, waarbij ze bijvoorbeeld een aantal letter moesten terugvinden op een computerscherm.Kinderen van hoogangstige moeders reageerden impulsiever: ze werkten sneller, maar maakten ook meer fouten. De kinderen van de hoogangstige moeders blijken het moeilijk te hebben om zichzelf te reguleren. Kinderen met ADHD hebben nood aan een signaal van de leraar om hun aandacht opnieuw bij de les te krijgen, illustreert Van den Bergh. Hun problemen met zelfregulatie zijn vermoedelijk het gevolg van een subtiele wijziging in de foetale hersenontwikkeling. Hun aandachtsfunctie als dusdanig is niet verstoord. Kinderen met ADHD kunnen bij sociale activiteiten of tijdens een computerspel heel aandachtig zijn. Maar bij minder intense of voor hen minder interessante prikkels verslapt hun aandacht vlug.
Preventie Tussen 8 en 24 weken zwangerschap komen de meeste neuronen in de hersenen tot ontwikkeling en nemen ze een bepaalde plaats en functie aan. Alleen tijdens deze kritieke zwangerschapsweken heeft angst gevolgen voor het latere gedrag van het kind. We veronderstellen dat bij hoogangstige moeders hormonen vrijkomen. Bereiken die de foetus tijdens deze kritische ontwikkelingsfase, dan kunnen de hersenen negatief beïnvloed worden, zegt Van den Bergh. Deze vermoedens toetsen aan de realiteit blijkt bij de mens niet eenvoudig. Bij de adolescenten uit de proefgroep heeft drs. Maarten Mennes in het labo Kinderneurologie van professor Lagae de voorbije zomer event-related potentials gemeten met EEG, namelijk voor, tijdens en na de uitvoering van neurocognitieve taken. Uit een analyse van de hersenpotentialen die werden opgewekt in de verschillende hersenzones zullen eventuele verschillen moeten blijken tussen adolescenten van respectievelijk hoog- en laagangstige zwangere moeders. Professor Van den Bergh hoopt niet dat haar onderzoek toekomstige moeders nog extra stress bezorgt: Zwangerschapsangsten resulteren niet per definitie in kinderen met gedragsproblemen. Stress is op zich al een relatief begrip: de een verdraagt meer dan de ander. Ook de genetische aanleg en de opvoeding zullen mee bepalen welke, hoeveel en hoezeer gedragsstoornissen tot uiting zullen komen. Voorkomen blijft de beste remedie: Attente ouders die vroegtijdig opmerken dat hun kind zelfregulatieproblemen heeft, kunnen het extra ondersteunen om zo de zelfregulatie te bevorderen en de kans te verkleinen dat zich op latere leeftijd gedragsstoornissen voordoen. Maar de beste oplossing is zwangere vrouwen zoveel mogelijk van stress te ontlasten: Relaxatie- en cognitieve herstructureringstechnieken kunnen daarbij helpen. Stress is echter niet alleen een probleem van de zwangere vrouw en haar partner, maar van de hele maatschappij. Professor Van den Bergh pleit dan ook voor preventiecampagnes en maatregelen van de overheid: Uit bepaalde studies blijkt immers dat de impact van stress minstens even groot is als van roken tijdens de zwangerschap.
03-04-2008, 14:11 geschreven door Webmaster Reacties (0)
02-04-2008
Gids voor ouders
Mijn kind in groep 1 en 2 / 3
Gids voor ouders
Zo leren ze
Co-auteurs: Annemarie van den Brink en Ed van Eeden
Mijn kind naar school is een serie uitgaven voor ouders met kinderen op de basisschool.
Mijn kind in groep 1-2 geeft antwoord op alle vragen van ouders over hun kind dat net naar de basisschool gaat. Het boek is bestemd voor ouders die meer willen weten dan zij kunnen vragen tijdens het zogenaamde 10 minutengesprek op school en voor wie de meest prangende vraag is: hoe gaat het eigenlijk met mijn kind op school?
Ontwikkeling: De serie is geschreven door experts en ontwikkeld door een educatieve uitgeverij. Om een juiste toets met de praktijk te waarborgen hebben de auteurs uitgebreid gesproken met leerkrachten, schooldirecteuren, ouders en andere deskundigen. Educatieve uitgeverij ThiemeMeulenhoff is bij uitstek deskundig op het gebied van het basisonderwijs en weet precies welke stappen en stapjes leerlingen maken in hun ontwikkeling.
Opzet: De uitgaven geven ouders niet alleen inzicht in wat hun kinderen leren op school, maar ook hoe zij zich op school ontwikkelen op sociaal en emotioneel gebied. Op deze manier worden ouders geholpen om te begrijpen wat het kind op school meemaakt. Daardoor draagt de reeks eraan bij om het kind zowel optimaal te laten slagen op school als in zijn of haar ontwikkeling als mens.
In de eerste hoofdstukken wordt het kind stap-voor-stap door het schooljaar heen gevolgd. In een aparte rubriek krijgen ouders antwoord op de meest gestelde vragen van ouders aan leerkrachten, en in aanvullende hoofdstukken volgt actuele informatie over specifieke thema's. Daarnaast leren ouders hoe zij hun kind optimaal kunnen begeleiden. Schrijfpagina's bieden ouders de mogelijkheid een dagboek over de ontwikkeling van hun kind bij te houden.
02-04-2008, 21:53 geschreven door Webmaster Reacties (0)
Opvoeden door stoeien
Yos Lotens
Opvoeden door stoeien
Bewegingsopvoeding - basislessen voor sociaal gedrag - spel- en lessuggesties
Met een voorwoord door Anton Geesink (IOC)
Als jonge mensen - en dieren - zich willen uitleven, gaan ze stoeien. Maar stoeien is meer dan alleen een manier om je overtollige energie kwijt te raken. Het is een belangrijk aspect van de (bewegings)-opvoeding.
Kinderen ontwikkelen al stoeiend hun motoriek en doen tegelijkertijd ervaringen op in de omgang met anderen. Ze leren hun emoties te beteugelen, vertrouwen te schenken en anderen te vertrouwen. 'Alleen zonder pijn is het fijn' is een inzicht dat elk kind zich direct eigen maakt.
Stoeispelen zijn een verrijking van het bewegingsonderwijs binnen alle schoolmuren. Stoeien is een intensieve manier van bewegen die veel vraagt van de concentratie en de motorische coördinatie. Door het directe lichamelijke contact doet het bovendien een groot beroep op het verantwoordelijkheidsgevoel van en de samenwerking tussen de spelers.
Aan de andere kant vereist het weinig specifieke technische vaardigheden; iedereen is in staat om op zijn eigen niveau en op zijn eigen manier te stoeien. Stoeien is verbonden aan speljudo en kan worden gezien als voorbereidend judo.
Stoeispelen blijken niet alleen enthousiasmerend te werken, maar ook de motorische vaardigheid te verbeteren, verloren (geestelijk) evenwicht weer terug te vinden en het geloof in eigen kunnen te vergroten.
Opvoeden door stoeien behandelt uitgebreid de pedagogische mogelijkheden die het stoeispel biedt en de voorwaarden waaronder men het kan spelen. Tevens bevat het boek een groot aantal in de praktijk uitvoerig getoetste spel- en lessuggesties.
02-04-2008, 21:37 geschreven door Webmaster Reacties (0)
31-03-2008
Ontwikkeling langs de levenslijnen
P.F.A. de Nijs, F. Verheij e.a. (red.)
Pervasieve ontwikkelingsstoornissen, ook wel autismespectrumstoornissen genoemd, hebben invloed op het sociale contact, de taal, de motoriek en het cognitief functioneren.
Omdat bij PDD - Pervasive Developmental Disorders sprake is van een levenslange handicap, zijn de uitingsvormen en de implicaties van de aandoening in elke levensfase anders. Een kleuter, een basisschoolkind, een adolescent of een volwassene met autisme zijn in vele opzichten verschillend. Elke levensfase vergt speciale aanpassingen en vaardigheden van patiënten, ouders, docenten, begeleiders, artsen, psychologen en orthopedagogen.
Dit boek wil deze mensen inspireren om vanuit een breed perspectief naar mensen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis te kijken.
Op basis van een levensverhaal plaatst het eerste deel PDD in longitudinaal perspectief, dus doorheen de levensloop. Er gaat ook aandacht naar de ouders.
Het tweede deel belicht de diagnostiek van de pervasieve stoornissen. Achtereenvolgens komen de verschillende theorieën over het denken van mensen met PDD, de vroegdiagnostiek, het brede arsenaal aan diagnostische instrumenten, het onderzoeken van spraak en taal en de beleving van de diagnose door de ouders aan bod.
Uit de Inhoud: Levensverhaal - PDD in het jonge leven - Seksuele ontwikkeling op basisschoolleeftijd - Adolescent en zijn milieus - Een leven lang ouderen - Over diagnostiek - Geen verklarende psychologische theorie - Vroege detectie - Breed meetinstrumentarium - Interactie, communicatie en taal-/spraakstoornissen - Over behandeling - Blijde boodschap voor de ouders - Sociale vaardigheidstrainingen - Picture Exchange Communication System - Medicatie - Behandelingsstrategieën bij boosheid - PDD in het regulier onderwijs - Wie past zich aan? - Woondroom.
De auteur: Pieter de Nijs en Fop Verheij zijn kinder- en jeugdpsychiater in het Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis in Rotterdam. Izak Gelderblom is kinder- en jeugdpsychiater in RMPI in Barendrecht. Jackeline Vlutters is GZ-psycholoog van het SARR Expertise Centrum Autisme Zuid Holland Zuid in Rotterdam.
31-03-2008, 12:48 geschreven door Webmaster Reacties (0)
30-03-2008
Scholen: Gezamenlijke aanpak ziekteverzuim op scholen
Zwolle
Airplayradio, 27-03-2008 17:39
Bij veel leerlingen die regelmatig verzuimen wegens ziekte blijkt er iets anders achter te zitten, dan alleen maar ziek zijn: een vervelende thuissituatie, pesten, het leertempo niet aankunnen, ruzie met een leraar, ADHD die niet is onderkend. Veel ziekteverzuim kan bovendien leiden tot voortijdig schoolverlaten.
Daarom is de GGD Regio IJssel-Vecht in samenwerking met de scholen voor voortgezet onderwijs en de gemeenten in de regio Ijssel-Vecht onlangs gestart met het programma ZAS (Zekteverzuim Als Signaal).
30-03-2008, 15:18 geschreven door Webmaster Reacties (0)
Autisme: CNTN4-gen mogelijk betrokken bij autisme
26-03-2008 Het contactine 4 (CNTN4)-gen, een gen dat betrokken is bij het aanleggen van neurale verbindingen, speelt mogelijk een rol bij aandoeningen in het autistische spectrum. Dat ontdekten Amerikaanse wetenschappers.
Afwijkingen in CNTN4 kunnen de functie van het gen tegengaan en zo de hersenen beperken in het aanleggen van neurale netwerken. Deze afwijkingen zouden een rol kunnen spelen in maximaal 2,5% van de patiënten met een aandoening in het autistische spectrum.
De wetenschappers baseren hun conclusies op genetische screening bij 92 patiënten met een aandoening in het autistische spectrum uit 81 families en 560 controlepersonen. Zij vonden bij 3 autistische patiënten met slechts één kopie van CNTN4 of juist 3 kopieën.
Eerder onderzoek heeft al aangetoond dat andere mutaties in CNTN4 kunnen leiden tot mentale retardatie.
Bron: J Med Genet 2008; online publicatie 18 maart / Reuters Health