De lijsterbes en de meelbes zijn twee van het geslacht Sorbus, een geslacht van 100 bladverliezende bomen en struiken. Als eerste wil ik de Sorbus aria of gewone meelbes noemen die o.a. in de Suiestraat tegenover nummer 4 staat. Op de foto is hij te zien aan de Brigantijnstraat naast no.27. De meelbes komt in verschillende landen voor o.a. in het zuiden van Duitsland, de Balkan, Spanje en zelfs aan de andere kant van de Middellandse zee in Algerije en Marokko. Het hout van de meelbes is taai en hard en werd vroeger gebruikt voor de productie van kamraderen. De bessen werden gebruikt in vleesgerechten maar nu eten de vogels er alleen nog van omdat de smaakmakers tegenwoordig uit pakjes en potjes komen. Het is een prachtige boom die in mei-juni zijn crèmekleurige bloemen laat zien tussen de grote bladeren die aan de onderkant wit viltig behaard zijn. In de herfst verschijnen tussen de goudkleurige bladeren de rode bessen. In de Italiaansestraat staat nog een kweekvorm namelijk de Sorbus aria Majestica die grotere bladeren en bessen heeft dan de Sorbus aria. De Sorbus aucuparia of gewone lijsterbes is o.a. te zien in de Doggerstraat tegenover nummer 17 en aan de Hogenbanweg en is de meest gekweekte boom van het geslacht Sorbus. Deze boom wordt 15 meter hoog en heeft een geveerd blad die aan de onderkant viltig is. Hij bloeit in mei-juni met witte bloemen die gevolgd worden door scharlaken rode bessen die een voorbode zijn van de herfst. De bessen werden vroeger gebruikt bij het vangen van vogels door ze in een strik te leggen. De naam aucuparia is overigens afgeleid van aucupium wat Latijn is voor vogelvangst. Tegenover nummer 35 en 7, in de Poolsestraat, staat nog de Sorbus aucuparia Fastigiata die hooguit 10 meter hoog wordt maar dezelfde bloemen en bessen voortbrengt als voorgaande boom. Fastigiata betekend overigens zuilvormig. In de Poolsestraat staat tegenover het wijkkantoor de Zweedse meelbes Sorbus intermedia Brouwers, het een kruising tussen een meelbes en een lijsterbes. (Intermedia = tussenvorm) Deze boom bloeit in het voorjaar met witte bloemen die uitmonden in vuurrode bessen die rijp zijn in september en erg gewild zijn bij de vogels. In Scandinavië wordt hij veel langs de wegen geplant waar hij 20 meter hoog wordt. Het hout wordt gebruikt voor o.a. trommelstokken, kegels en houten ballen. Ik ga nog even terug naar de Suiestraat waar tegenover nummer 27 een Japanse lijsterbes staat. De Sorbus commixta Serotina wordt 5 tot 8 meter hoog met glanzende geveerde donkergroene bladeren. Van oorsprong komt hij uit de subalpine wouden van Japan en Korea. De bessen zijn scharlaken rood en komen in de zomer aan de boom. Terwijl de meeste Sorbussen rode bessen voortbrengen is de Sorbus hupehensis een van de weinige Sorbussen met witte bessen.
Van deze boom staan er drie exemplaren aan de rechterkant naast het fietspad, even voorbij de Nieuwe keet, richting Marconiplein. Aan de Buislaan zijn eind 2003 33 stuks van deze prachtige bomen geplant. De meeste mensen denken bij de naam tulpenboom aan de Magnolia, hij komt wel uit dezelfde familie, maar wanneer men de bloemen vergelijkt zal men tot de conclusie komen dat de bloem van de L. tulipiferahet meest op een tulp gelijkt.
De Nederlandse naam voor de Magnolia is trouwens beverboom.
De bloei van de groengelige bloem, die 4 á 5 centimeter groot wordt, vindt plaats in de maand mei. Na de bloei ontwikkelen zich bruine kegelvormige vruchten waaruit honderden zaadjes vallen. De boom komt van nature voor in oostelijk Noord Amerika vanwaar hij in 1656 door de hoveniers van Karel I, vader en zoon Tradescant, vanuit Virginia naar Europa werd gebracht. Hij bereikt in het wild een hoogte van meer dan 30 meter bij een breedte van 15 meter. In het zuidelijke deel van de Appalachiangebergte zijn de grootste exemplaren te vinden met een hoogte van 50 meter en waar ze wel 500 jaar oud kunnen worden. In het najaar worden de bladeren, die blijven hangen tot in november,goudgeel tot donkergeel. Het hout gelijkt veel op het populierenhout zodat men het in de handel ook wel gele populier noemt. Het hout is van uitstekende kwaliteit en wordt dan ook gebruikt voor vele doeleinden, zoals meubelen.
In Vietnam en oost China groeit een 2e soort van de familie Liriodendron namelijk de L. chinense maar deze wordt hier veel minder geplant en dan nog hoofdzakelijk in arboretums. Van de Liriodendron tulipifera zijn nog een aantal kweekvormen bekend waarvan de Aureomarginatum die groene bladeren heeft met een gele rand wel de mooiste is.
Deze bladverliezende boom staat in onze wijk langs de Prof.Poelslaan voor de Prof. Poelsflat. Hij wordt ook wel Turkse hazelaar genoemd waar hij in het westen van dat land voorkomt. Verder is hij in het wild te vinden in Azië tot in China en naar het westen tot in de Balkan en in het zuiden van Hongarije.
De hazelaar kwam hier in west Europa doordat baron Ungnad von Zonneck in 1582 vanuit Konstantinopel, het huidige Istanbul,zaden naar de botanicus Clusius in Wenen stuurde. Clusius schijnt zelf in de Hortus van Leiden een hazelaar te hebben geplant. In zijn natuurlijke omgeving wordt hij tussen de 20 en 25 meter hoog en wordt zijn prachtig generfde hout gebruikt voor het maken van meubelen. Bij ons wordt de boom meestal niet hoger dan 6 a 7 meter. De noten, in een omhulsel met lange slippen, zijn over het algemeen klein en de opbrengst is ook gering. Voor een goede oogst is het belangrijk dat de temperatuur in de winter zo n 50 dagen onder de plus 7 graden is en de zomer moet koel en vochtig zijn. Hij wordt bij ons echter meer om zijn sierwaarde aangeplant. Voor de noten zijneen aantal variëteiten gekweekt zoals de Lambertsnoot (C.maxima) en de C.maxima Purpurea de laatste met paarse bladeren. Verder is er nog de gewone hazelaar C.avellana maar dit is meer een struik dan een boom maar geeft wel meer noten. De struik staat onder meer langs de singels van het Witte Dorphof en bij Huize Thomas. Deze struik valt vooral op in de winter en vroege voorjaar door de mannelijke katjes die al in de late herfst aan de takken verschijnen. De takken werden in het verre verleden gebruikt voor vlechtwerk. Er werden hutten mee gemaakt door dit vlechtwerk te bestrijken met een mengsel van hooi en leem. Een van de variëteiten die iedereen wel zal kennen is deContorta met zijn gedraaide takken en veel wordt gebruikt in de paastijd.
De wilg komt in onze wijk op een paar plaatsen voor. Op de Tjalklaan staat een rij schietwilgen (Salix alba ) die een hoogte kunnen bereiken van dertig meter. In ons polderland werd de wilg op twee meter hoogte afgehakt waardoor de bekende knotwilg ontstond. De reden dat ze op deze hoogte werden afgehakt had tot doel om te voorkomen dat het vee de jonge scheuten opat. De jonge twijgen werden o.a. gebruikt door de mandenmaker. Sinds de jaren zeventig komt er bij de oudere schietwilgen een ziekte voor die veroorzaakt wordt door de bacterie Erwinia salicis waardoor de takken binnen korte tijd afsterven. De knotwilgen die men tegenwoordig nog in onze polders ziet staan zijn over het algemeen van de kraakwilg (Salix fragilis ). De takken zijn nogal broos en breken gemakkelijk af vandaar de Latijnse naam fragilis wat broos betekent. Van de takken van de kraakwilg wordt houtskool gemaakt die zeer geliefd is bij tekenaar. Vroeger werd, in sommige streken, de twijgen gekookt om met de verkregen purperen kleurstof de paaseieren te verven. Verder werd salicyl gewonnen, zo heet de kleurstof, als middel tegen hoofdpijn. Tegenwoordig wordt deze stof synthetisch gemaakt. De Salix purpurea bevat zoveel van het vocht dat de bast bitter smaak en men hem daarom ook bitterwilg noemde. Door natuurbeschermers wordt tegenwoordig veel werk verricht om de knotwilg te behouden voor het Hollands landschap. Terug naar de Salix alba waarvan in Engeland een cultivar is gekweekt n.l. de Salix alba caerulea 'Calva" waarvan, van de stam, cricketbats worden gemaakt, hij wordt daarom ook wel cricket-bat willow genoemd. De beste bats komen, hoe gek het ook klinkt, van de vrouwelijke wilg. Men begint door jonge twijgen in de grond te steken en tijdens het groeien de zijtakken te verwijderen zodat men een rechte stam krijgt, zonder kwasten, van ongeveer acht meter lengte. Na 15 jaar wordt deze stam in stukken van 70 centimeter gezaagd en in de lengte gekloofd in driehoekige stukken waar de bats uit worden gesneden. In Nederland en in België zijn tien soorten wilgen te vinden maar nog vele meer bastaarden, te veel om op te noemen, maar een wil ik u niet onthouden zeker om dat hij ook bij ons in de wijk staat namelijk in de tuin van het Witte Dorphof en aan de Tjalklaan bij de Spaanseweg. (zie foto)Het gaat hier om de gele treurwilg Salix sepulcralis 'Chrysocoma' ook wel 'Tristis' genoemd een van de eerste wilgen die uit gaat lopen. Voor het eerst werd hij in 1815 in de Franse literatuur genoemd. Het is een hybride van de Salix alba en de Chinese treurwilg Salix Babylonica. In de bijbel wordt de wilg genoemd in Psalm137, vers 2: "Aan de wilgen aldaar (aan Babels stromen), hangen wij onze citers". Waarmee de Chinese treurwilg werd bedoeld maar het is, volgens de botanici, onwaarschijnlijk dat deze treurwilg al voor onze jaartelling al in Klein-Azie voorkwam. De Salix Babylonica groeide in die tijd in het midden en zuiden van China. Het is waarschijnlijk een vergissing en dat het een daar veel voorkomende populierensoort, de Populus Euphratica is geweest. De Chinese treurwilg komt in Europa overigens veel minder voor dan de gele treurwilg 'Chrysocoma'.
Van de Ginkgo biloba staan er drie stuks tussen de Brigantijnstraat en de Doggerstraat langs de Hoekersingel. Hij is heel goed te herkennen aan het waaiervormig blad, dat leerachtig aanvoelt, met in het midden een inkeping. In de herfst kleurt dit blad prachtig geel.
Het is de enig overgebleven soort van zijn familie waarvan in steenkoollagen fossielen werden gevonden van 250 miljoen jaar oud dus al voordat de dinosauriërs op aarde rondliepen. Honderd miljoen jaar geleden begonnen ze uit te sterven en wij hebben het te danken aan de Chinezen dat ze er nog zijn want doordat ze deze boom als heilig zagen werd deze boom beschermd en om de vele tempels gepland. In het wild komt deze, 25 meter hoge boom, alleen nog voor in Oost China namelijk in een dal ten zuiden van de Yang-tse rivier waar hij in 1916 werd ontdekt door de Amerikaanse ontdekkingsreiziger Meijer. De Ginkgo biloba werd begin 18e eeuw ingevoerd vanuit China en Japan. Een exemplaar werd in 1730 in de botanisch tuin van Utrecht geplant. De bomen worden zeer oud getuige een boom die in 1762 in Kew Garden te Londen werd geplant en deze staat nog fier overeind.
De Ginkgo die we hier dus kennen zijn allen afstammelingen van de tempelbomen.
Het niet sterke hout is van geen enkele commerciële waarde. Tegenwoordig wordt uit de bladeren een extract gewonnen die je geestelijke vermogens zou verbeteren.
De bomen die langs straten of op pleinen staan zijn mannelijk omdat de vrouwelijke bomen vruchten voortbrengen, waarvan de eetbare zaden zeer voedzaam zijn, maar het vruchtvlees een zeer onaangename geur voortbrengt. Van de G.biloba zijn ongeveer 23 cultivars bekend o.a. de treurvorm G.biloba Pendula. Op het Arboretum Trompenburg staan nog de slanke G.biloba Variegata die een groen/geel gestreept blad heeft en om en nabij 10 meter hoog wordt en de G.biloba Tubifolia met een trechtervormig blad.
Het geslacht Fraxinus bestaat uit zestig soorten waarvan ik er vier in onze wijk heb zien staan. De meest voorkomende is de gewone es (Fraxinus excelsior) waarvan er een rij staat langs de Tjalklaan staat ter hoogte van het Witte Dorp en een groep aan de Schiedamseweg Beneden. Ze bereiken een hoogte van ongeveer 40 meter. Bij het Witte Dorphof staan twee treurvormen van de es, namelijk de F. excelsior'Pendula' die in 1838 inEngeland werd ontdekt. Aan de noordzijde van de Franselaan staan een aantal enkelbladige essen F. excelsior 'Diversifolia', ook wel 'Monophylla' genoemd op de foto te zien. (Mono =enkel). Aan het eind van de achttiende eeuw werd hij al vermeld maar de herkomst van deze variëteit is nooit achterhaald. De naam zegt het al, de boom is in het bezit van een enkelvoudig blad terwijl de andere essen een geveerd blad hebben, wat inhoud dat een blad bestaat uit meerdere kleine blaadjes. De mannelijke en vrouwelijke bloemen van de es, die in maart hun purperen kleur laten zien, bloeien aan verschillende takken of aan aparte bomen wat goed te zien is bij enkele bomen voor het Witte Dorphof. De kleine bloempjes verschijnen voor de bladeren waarna in mei de enkel vleugelige zaden verschijnen die in trossen aan de boom hangen. Een van de mooiste essen is ongetwijfeld de Pluimes (F.ornus) ook wel Manna-es genoemd, waarvan ik er een heb zien staan aan de Hogenbanweg en er staan een zevental aan de Laanslootseweg achter de sportvelden. Uit deze boom wordt het Mannasap (een zeer zoete suiker) gewonnen waarvoor men vijf bomen nodig heeft om een kilo sap te kunnen aftappen. In de maanden mei en juni verschijnen de prachtige roomwitte pluimen. In de winter is de es goed te herkennen aan de zwarte knoppen, die zo kenmerkend is voor deze soort. Het hout van de es is wit tot crème van kleur en is erg gezocht voor allerlei doeleinden omdat het taai en sterk is. Er worden o.a. roeiriemen, stelen voor handgereedschap en ladders van gemaakt.
Tot slot wil ik niet onvermeld laten dat er op 7 April 2003 ter vervanging van de verwijderde populier, bij het voetbalveld aan de Barkastraat, een F. Exelcior 'Jaspidea' is geplant waarvan er ook al twee stuks staan langs de Prof.Poelslaan t.h.v. panden 56 en 58.
Deze es is vooral bekend door zijn mooie gele herfstbladeren.
De linden familie (Tiliaceae) bestaat uit een veertigtal geslachten en ongeveer 400 soorten. Bij ons zijn maar twee linden inheems namelijk de zomerlinde (Tilia platyphyllos) en winterlinde. (Tilia cordata) De winterlinde komt voor in geheel midden en zuid Europa inclusief Groot Brittannië. In de oudheid werden linden al als schaduwbomen gebruikt en het zou boeren beschermen tegen het kwaad, aldus het volksgeloof. Bij ons in de wijk is de linde de meest aangeplante boom. De winterlinde, die 35 meter hoog kan worden, staat in juni en juli in bloei. Hij wordt ook wel kleinbladige linde genoemd. Ik heb hem o.a. zien staan in de Zweedse- Boeier en Suiestraat. Het hout wordt gebruikt in de muziekindustrie waar o.a. klankborden en toetsen van worden gemaakt en verder voor snij en draaiwerk. De zomerlinde, ook wel grootbladige linde genoemd, komt in dezelfde landen voor en bloeit reeds begin juni en is daarmee de eerste linde die bloeit. Hij is op veel plaatsen in de wijk te vinden. Verder is het een linde die zeer oud kan worden en een hoogte kan bereiken van 30 meter. De gewone linde (Tilia X Europaea) is een hybride van de zomer en winterlinde en staat o.a. in de Italiaansestraat en langs de Franselaan en is te herkennen aan zijn neerhangende takken. Net als de andere twee soorten is hij heel goed bestand tegen zware snoei en luchtvervuiling vandaar dat hij ook veel worden aangeplant langs straten en wegen. De gewone linde bereikt een hoogte van ongeveer 40 meter. In de zomer, wanneer de linde in bloei staat, verspreidt het een heerlijke geur. Onderlinge verschillen zijn maar erg klein, bij de linde, waarbij men vooral op het blad en de zaadjes moet letten om te zien met welke soort men te maken heeft. Van deze linden staan er ook weer vele kweekvormen zoals de T. x europaea Euchlora, T. x europaea Koningslinde en de T.cordata Bohlje.
Een van de mooiste linden in onze wijk is de zilverlinde (Tilia tomentosa Brabant). Hij staat o.a. op het Serumpark zoals op de foto is te zien. Hij is goed te herkennen aan het blad dat aan de onderzijde lichter van kleur is dan de bovenkant. Op een bank onder deze boom zal men geen last hebben van bijen omdat ze deze linde mijden omdat het een nectar produceert die bedwelmend is voor dit nuttige diertje, bij grote hoeveelheden, is het zelfs giftig. De boom komt uit Oost Europa en uit Turkije. De Hongaarse zilverlinde (Tilia petiolaris) lijkt veel op de zilverlinde maar heeft langere bladstelen. Het is een van de weinige linden die geen last heeft van bladluizen.
Vroeger werd van de bloesem een aftreksel gemaakt dat gebruikt werd tegen verkoudheid, de bekende lindebloesemthee. Ook bekend is de lindehoning. Als uw auto weer eens onder een plakkerig spul zit dan kan U er van uit gaan dat hij onder een linde heeft gestaan of staat. Het is het deels verteerde bladsap (honingdauw) en mocht de lindebladluis (Pterocallis tiliae)ook nog op de linde voorkomen dan wordt het sap ook nog zwart.
De beuk (Fagus sylvatica) zal iedereen wel kennen, het is namelijk de beuk met zijn bekende driehoekige nootjes. Het is de enige soort van het geslacht Fagus enis een van de meest voorkomende bomen in Europa.
Hij kan tot 40 meter hoog worden. Van de beuk wil ik nog enkele kweekvormen noemen, namelijk de bruine beuk en de treurbeuk waarvan de eerste duidelijk opvalt op het talud tussen de Nieuwe Keet en de Keet van Oud. Het betreft hier de variëteit Fagus sylvatica 'Atropunicea' waarvan er drie stuks staan.
In onze wijk is verder de haagbeuk (Carpinus betulus) te zien waarvan er ongeveer 20 soorten op de wereld zijn en waar dit artikel over gaat.
Aan de Nederlandse naam zou men af kunnen leiden dat hij uit de familie van de beuk komt maar hij komt uit de berkenfamilie.
Zoals de naam al aangeeft worden ze gebruikt voor de aanleg van hagen.
In vroegere tijden werden de kasteeltuinen omzoomd door, soms wel 10 meter, hoge hagen. Doordat de haagbeuk heel goed bestand is tegen snoeien en zo goed hersteld is het mogelijk zulke hoge hagen te kweken. Wanneer men niet snoeit groeit een plant uit tot een boom van ongeveer 20 meter hoogte maar in een tuin blijft het bij 10 meter.
De boom komt van nature in heel Europa voor tot in Turkije.
In onze wijk staat de cultivar Carpinus betulus "Fastigiata" waarvan er drie stuks staan op de hoek van de Schiedamseweg beneden (zie foto) en de Pasteursingel, die helaas ondeskundig zijn gesnoeid, en twee op het speelveld aan de Barkastraat, die door de jeugd zijn verziekt en er staan twee voor de Prof.Poelsflat waarvan een nog zijn oorspronkelijke vorm heeft. Op de foto is de vorm goed te zien, vooral als de boom kaal is ziet men duidelijk de gebogen takken. Het hout wordt o.a. gebruikt voor hakblokken in de slagerijen, houten hamers en kegelspellen. Voordat het staal zijn intrede deed werden er ook spaken en tandraderen van gemaakt. In het kort nog iets over de schijnbeuk (Nothofagus antarctica) die te vinden is op het serumpark niet ver van de volière. Deze boom komt uit de koele wouden van Argentinië en Chili. Hij is familie van de beuk (Fagaceae) wat te zien is aan de kleine blaadjes die in de herfst prachtig geel worden. Het is een langzame groeier en wordt in een tuin ook niet groter dan hooguit zeven meter.
De populier kunnen we onderverdelen in vier groepen namelijk:
de abelen, de ratelpopulieren, de gewone populieren en de balsempopulier. Alleen de laatste komt niet in onze wijk voor.
De witte abeel (populus alba)
Hiervan staat er een in de Grieksestraat t.o. nummer 44, als eerste naast een rij Italiaanse populieren. De gemiddelde hoogte van deze boom is twintig meter.
Hij wordt veel aangeplant maar produceert ook veel kreupelhout dat soms ver van de boom is te vinden. De boom wordt nog wel eens aangetast door de wilgenhoutvlinder die onder de bast gangen vreet. Voor houtproductie wordt de boom in ons land niet groot genoeg.
De ratelpopulier of esp (Populus tremula)
Deze boom komt voor in heel Europa tot ver in Scandinavië en naar het oosten tot diep in Siberië waar hij een hoogte bereikt van 15 meter. In onze wijk staat hij o.a. bij de kinderboerderij langs de Tjalklaan die te herkennen zijn door het ritselen van de bladeren die ontstaat doordat een zacht briesje het gegolfde blad al in beweging kan brengen. Dat komt mede doordat het blad aan een platte steel is bevestigd. Het hout wordt bij ons weinig gebruikt doordat het maar een kleine boom is en de stammen dus kort. Zoals over veel bomen legendes bestaan is dit ook het geval van de ratelpopulier namelijk het volgende: Christus zou deze populier verdoemd hebben tot sidderen omdat hij als enige boom niet voor hem wilde buigen. Een andere legende verhaalt dat het kruis van espenhout is gemaakt en sinds de kruisiging is de esp blijven sidderen.
Italiaanse populier (Populusnigra 'Italica')
Als laatste en zeer zeker de bekendste is de Italiaanse populier (Populusnigra 'Italica'). Het is een zuilvormige variëteit van de P.nigra. Velen zullen hem wel herkennen aan zijn hoge slanke vorm die o.a. staan aan de Barkasstraat
(zie foto) en in de Grieksestraat. De laatste jaren zijn er nogal wat gerooid omdat ze te oud werden en een gevaar opleverde voor de omgeving. Oorspronkelijk komt deze boom uit Azië maar eind 17e begin 18e eeuw werden stekken overgebracht naar Lombardijë in Italië waarna hij ook in onze streken werd aangeplant. In de literatuur werd hij al beschreven in het jaar 1745.
Onder de Italiaanse populieren zal men nooit de witte pluizige katjes aantreffen omdat ze allemaal mannelijk zijn. De boom heeft tijdens de groei, hij wordt tot dertig meter hoog, veel water nodig waardoor hij veel schade kan toebrengen aan gebouwen en er zelfs rioleringen raken verstopt doordat hun wortels via kleine scheurtjes naar binnen dringen op zoek naar water. Het hout is van geen enkel economisch belang omdat de boom diepe groeven heeft en door de vele takken is er weinig bruikbaar hout te vinden aan deze soort populier.
De iep, ook wel olm genoemd, bestaat uit circa 20 soorten.
De iep is goed te herkennen aan de papierachtige zaden en aan de bladeren die een scheve bladvoet hebben m.a.w. de twee zijden van het blad zijn verschillend van lengte.
De meest voorkomende soorten in Nederland zijn;
Ulmus x hollandica of Hollandse iep, Ulmus minor of gladde iep, Ulmus glabra of ruwe iep en op enkele plaatsen de Ulmus procera of Engelse veldiep.
De Ulmus x hollandica of Hollandse iep, die bij ons in de wijk het talrijkst zijn op de Schiedamsedijk (zie foto), is een natuurlijke bastaard van de Ulmus glabra of Ruwe iep en van de Ulmus minor of Gladde iep. Verder staan er op de hoek van de Tjalklaan en de Spaanseweg 3 stuks Ulmus glabra 'Exoniensis'.
Van de Hollandse iep bestaan ook weer vele bastaarden zoals de 'Vegeta'die het meest voorkomt langs onze straten en in parken. Het zijn snelle groeiers want in 30 jaar bereiken ze al 90 procent van hun uiteindelijke hoogte die 30 tot 35 meter bedraagt.
Van de Ruwe iep bestaat ook nog een treur- of prieelvorm n.l. de 'Camperdawii'.
Tussen 1920 en 1940 verdwenen 13 000 van de 16 000 iepen in Rotterdam tengevolge van de iepziekte. In 1995 stonden er nog circa 6000 iepen waarvan 547 stuks in de deelgemeente Delfshaven. Door de iepziekte verdwijnen in Rotterdam tussen 200 en 300 iepen per jaar*. In Engeland zijn er inmiddels zeker 12 miljoen iepen geveld door deze gevreesde schimmelziekte. Boven aan de Schiedamseweggetuigen de open stukken dat ook hier de de iepenspintkever heeft toegeslagen.
De eigelijke veroorzaker is de Ceratocystis Ulmi schimmel die de iep ziek maakt totdeze afsterft waarnade iepenspintkever Scolytus scolytus zich een weg vreet onder de schors van de dode iepen de schimmel weer over brengt op de gezonde bomen. Het is dan ook van het grootste belang dat zieke iepen zo snel mogelijk worden ontschorst en opgeruimd. Komt U ergens een zieke iep tegen, neem dan contact op met de werf van Uw deelgemeente. Voor Delfshaven is het telefoonnummer 010-4250311.
* Informatie uit het Register voor stadsbomen maart 1995 van de Gemeente Werken van Rotterdam.
Uit Bloemen en planten van februari 2002 las ik nog het volgende bericht:
Misschien komt er op termijn een remedie tegen de gevreesde iepziekte. Onderzoekers van de Britse Universiteit van Aberty Dundee zijn er in geslaagd genetisch gemodificeerde iepen te kweken.
Deze iepen zouden resistent zijn tegen de iepziekte, zo blijkt uit laboratorium testen. De op deze wijze ontwikkelde iepen zijn echter nog niet in de praktijk getest. Het onderzoek duurt nu al zo'n tien jaar en wordt uitgevoerd in opdrachtvan de Engelse Forestry Commission. Deze organisatie wil de iep terug brengen in het landschap.
Van alle bomen ter wereld bestaat de esdoorn wel uit de meeste soorten, over de hele wereld ruim honderd, en wat betreft variatie in kweekvormen en op het gebied van vorm en kleur van het blad ongeëvenaard.
Bij ons in de wijk beperkt zich dat tot enkele soorten en kweekvormen. Als eerste wil ik de Acer pseudoplatanus of gewone esdoorn noemen. Bij ons staat hij als kweekvorm aan de kop van de Hoekersingel bij de Pinkstraat. (zie foto) n.l. de A. pseudoplatanus "Leopoldii" met zijn bonte roomwitte bladeren. Van nature komt de A. pseudoplatanus uit het midden en zuiden van Europa waar hij een leeftijd van 200 jaar kan bereiken. Zijn maximale hoogte is 35 meter en is daarmee de hoogste esdoorn van Europa. De geteelde bomen bereiken maximaal een hoogte van 20 meter. De boom is te herkennen aan de hangende bloemtrossen, die mannelijk, vrouwelijk of tweeslachtig kunnen zijn, en aan de bladeren die veel weg hebben van de plataan, vandaar ook de naam A.pseudoplatanus. Het hout is van grote waarde, vooral bij de vioolbouwers is het een geliefde houtsoort. Verder wordt het gebruikt voor meubelen, fineer en houtsnijwerk. Voor woningbouw is het ongeschikt. In de christelijke middeleeuwen werd de boom zozeer vereerd dat er eerst werd gebeden en beloften werden uitgesproken voordat men de boom met ontbloot hoofd omhakte.
De boom wordt nogal eens geplaagd door de inktvlekkenziekte veroorzaakt door de schimmel Rhytisma acerinum en door de rode galmijt, Phyloptus aceris, die soms bij honderden op het blad zitten. Beiden kunnen geen kwaad voor de boom.
Een andere esdoorn staat o.a. op het serumpark namelijk de Acer platanoides Emerald Queenof Noorse esdoorn. Deze soort komt voor in grote delen van Europa en Amerika. In Amerika wordt hij zelfs als bosonkruid beschouwd omdat hij zo verwildert dat hij al de ondergroei overschaduwt. De bloei van deze esdoorn, die 27 meter hoog wordt, vindt plaats in april nog voordat het blad zich ontwikkeld. De bloemen zijn recht opstaand. Evenals bij de A. pseudoplatanus komen in de zomer de bekende gevleugelde zaden aan de boom. In het voorjaar produceert de esdoorn suiker welke vroeger werd afgetapt maar de hoeveelheden waren maar klein in tegenstelling tot de Acer Saccharum of suikerboom die in oostelijk Noord-Amerika voorkomt. Het blad van deze esdoorn siert vanaf 1965 de nationale vlag van Canada. De productie vindt plaats vanaf februari wanneer gaten worden geboord, in de stam, tot op het kernhout. Op zonnige dagen loopt het sap naar buiten waar het wordt opgevangen in bekers die s' avonds worden geleegd. Om te voorkomen dat het gaat gisten wordt het gelijk gekookt en ingedikt. Er zijn bomen bekend die jaarlijks meer dan 100 liter sap gaven en dat meer dan honderd jaar lang. Vooral in Canada worden er miljoenen kilo's sap (ahornstroop) afgetapt. Ons klimaat is helaas ongeschikt voor deze soort. Terug naar een esdoorn in onze wijk n.l. de Acer saccharinum of witte esdoorn waarvan enkele A. saccharinum Aspenifolium. Hij staat o.a. voor de ingang van "de Boog" en op het talud van de dijk t.o. Huize Thomas. De boom valt vooral op als de wind door de bomen waait en de witte onderkant van het blad zichtbaar wordt. Hij kan echter niet teveel wind hebben want de broze takken breken gauw af maar de wond herstelt snel. Als laatste zijn in 2004 langs de Horvathweg t.h.v. de Buislaan een aantal A.saccharinum Pyramidale gepland. Benieuwd naar nog meer esdoorns? Brengt U eens een bezoek aan het Arboretum Trompenburg, een oase van rust, waar buiten de esdoorns nog vele andere soorten bomen, struiken en planten te zien zijn.
De boom van deze maand kennen we allemaal van zijn prachtige bloei die we in de maand april zien. Maar dat er ruim 400 soorten van zijn zal menigeen verbazen. Het is dan ook moeilijk om al deze soorten te herkennen, daarom ook een korte samenvatting van de meest bekende.
Om te beginnen de zoete kers of kriek (P.avium). Hij komt in geheel Europa voor behalve in het uiterste noorden. Van deze soort komt de bekende "Meikers" die het meeste gegeten wordt. Hij is de oervorm van alle kersenbomen die we in onze boomgaarden aantreffen. Van het hout worden meubels, fineer, parket en pijpen gemaakt.
Van de zure kers of meikers (P.cerasus) worden de confituren gemaakt. Hij is in Europa ingevoerd vanuit Zuidwest-China.
De pruim (P. domestica) komt oorspronkelijk uit de Kaukasus en waarvan diverse varianten zijn gekweekt zoals de Reine Claude.
De perzik (P.persica) wordt al eeuwenlang in het zuiden van Europa gekweekt maar vindt zijn oorsprong in China. De nectarine is een cultivar van de perzik.
Aan de Pasteursingel staat één Prunus in het gras, het gaat hier om de Amandelboom (P.dulcis), die zijn oorsprong vindt in het westen van Azië maar in het Middellandse zeegebied is hij zoveel aangeplant, voor de amandelen, dat hij daar helemaal is verwilderd. Aan de boom aan de Pasteursingel groeien ook de amandelen maar ik wil iedereen afraden deze vruchten te eten in verband met de aanwezigheid van blauwzuur dat behoorlijk giftig is. Het komt niet alleen in deze, maar in alle prunussoorten voor.
Als laatste van de fruitbomen wil ik de kerspruim (P.ceracifera) noemen die waarschijnlijk uit de Balkan komt. Het boompje heeft een hoogte tot acht meter. De bekendste cultivar is de "Pissardii"die in de tuinen van de sjah Perzië bij toeval ontstond. Pissard, die hovenier was bij de sjah, kweekte deze soort verder en bracht hem in 1880 naar Frankrijk. Hij heeft een paarskleurig blad vandaar dat hij ook verkocht wordt onder de naam "Atropurpurea" en die o.a. te bewonderen is vanaf het Midscheeps tussen de Suiestraat en de Hekbootstraat. En de perenboom dan, zult U misschien denken, is dat dan geen prunus? Nee, dat is namelijk een Pyrus waarvan de Pyrus calleryana "Redspire" op de boomplantdag in 2002 volop in onze wijk is aangeplant b.v. in de Engelsestraat. Ook de appelboom is geen prunus maar een Malus waarvan er ook veel van in onze wijk staan o.a. langs de Hoekersingel. Zowel de peer als de appel geven geen eetbare vruchten en zijn alleen geplant om de sierwaarde.
Van de vogelkersen is de P.padus wel de mooiste en ook de meest aangeplante. Hij komt in geheel Europa voor. Ze staan bij ons o.a. in de Zweedsestraat in de buurt van het jeu de boules veld, langs het Midscheeps en aan de Franselaan waar ze in april in bloei staan. De bloem van deze prunus gelijkt in z'n geheel niet op de sierkers. De vogelkers heeft bloemaren van 10 tot 15 centimeter lengte die hangen of staan aan de takken en een heerlijke amandelgeur verspreiden. De bessen, kleiner dan een centimeter, zijn bitter maar worden door de vogels gegeten maar zijn voor de mens ongenietbaar. Hij bereikt een hoogte van 8 meter. Een verwante soort is de Amerikaanse vogelkers (P.serotina) die pas aan het eind van het voorjaar zijn bladeren ontwikkeld. De boom komt oorspronkelijk uit het oosten van Noord-Amerika. De bloemen gelijken op de P.padus maar de vruchten zijn donkerder en alleen te eten door de vogels. Op sommige plaatsen in ons land is hij zo algemeen geworden dat men hem bospest heeft genoemd.
Van de sierprunussen wil ik eerst de sleedoorn (P.spinosa) noemen die als eerste in bloei staat. Hij is vooral te zien langs onze autowegen en van de bessen wordt sleepruimenbrandewijn gemaakt. Door de sleedoorn te kruizen met de kerspruim ontstonden de Reine Claude en de Victoria pruimen.
De prunus die wij het beste kennen staan o.a. langs de Barkasstraat (zie foto) en zijn allemaal variëteiten van de Japanse kers P. serrulata die in het wild voorkomen in de bergen van Korea, Noorden centraal China en natuurlijk Japan. Het was de eerste sierkers in Europa en is buiten de bloeitijd te herkennen aan de glanzende paarsbruine stam.
Bij Huize Thomas staan een paar winterbloeiers namelijk de P.subhirtella "Autumnalis" die bloeit van november tot aan april. Een variëteit van deze prunus, de 'Rosea", bloeit in het voorjaar. De bloemen van beide bomen zijn een stuk kleiner dan de P. serrulata waarvan verscheidene variëteiten zijn gekweekt, ik zal U daarom maar niet vervelen door ze allemaal op te noemen. Ik zou het trouwens ook niet kunnen.
Als laatste wil ik nog twee laurierkersen noemen. Eigelijk horen ze in deze rubriek niet thuis, omdat het struiken zijn, maar om aan te tonen wat een verscheidenheid er aan prunussen zijn wil ik ze toch vermelden. Het zijn groenblijvende prunussen, in tegenstelling tot de voorgaande prunussen, die allemaal hun blad verliezen. Als eerste de Laurierkers (P.laurocerasus). In zijn natuurlijke omgeving groeit hij uit tot een boom van 15 meter maar hier wordt hij niet groter dan een flinke struik. Hij werd al in de 16e eeuw ingevoerd in West-Europa en wordt veel gebruikt voor heggen. De bloemaren verschijnen in april en gelijken op die van de vogelkers.
Net als alle prunussen bezit ook laurierkers blauwzuur die de vlinderverzamelaar benut. Zij doen de vlinders in een potje waarin gekneusde bladeren zijn gestopt waardoor de vlinders snel sterven en toch nog goed te prepareren zijn.
De tweede is de Portugese laurierkers (P.lusitanica) die inheems is in Zuid-Frankrijk en het Iberisch schiereiland. Hij was al voor 1648 al bekend in de Engelse tuinen maar is intussen bij ons erg geliefd vooral omdat hij veel bloemen geeft. Hij wordt een meter of zes hoog.
De boom van deze maand is de Platanus acerifolia of Plataan.
en is in onze wijk o.a. te vinden op het Witte Dorphof, twee stuks in de Deensestraat, op de hoek van de Finse- en de Russischestraat. Verder staan er vier stuks achter de Schoenerplaats en als U door de Midscheeps loopt zult U daar ook nog enkele tegen komen. Zoals U merkt is het een veel voorkomende boom. Dit komt vooral omdat de plataan goed bestand is tegen luchtvervuiling en verder heel goed te snoeien.
De plataan op foto staat op de hoek van de Prof.Poelslaan en de Grieksestraat. De boom is eenvoudig te herkennen aan de grote esdoornachtige bladeren en de afschilferende schors waardoor de stam er erg vlekkerig uit ziet.
Verder hangen twee centimeter grote zaadbolletjes tot ver in de winter nog in de bomen. Ze kunnen een hoogte bereiken van 35 meter.
Het geslacht Platanus bestaat uit een zestal bladverliezende bomen.
De plataan in ons land is een natuurlijke bastaard van
de Amerikaanse plataan (Platanus occidentalis)en
de Oosterse plataan (Platanus orientalis).
Het vermoeden bestaat dat de eerste plataan, zoals wij die nu kennen, kwam van John Tradescant de Jongere die hovenier was bij Karel I.
In 1670 werden de karakteristieke kenmerken voor het eerst op schrift gezet na studie van de gekweekte platanen in de hortus botanicus van Oxford in Engeland.
Pterocarya fraxinifolia of Kaukasische vleugelnoot.
Zoals zijn naam al doet vermoeden komt deze boom uit de Kaukasus.
In de 18e eeuw bereikte hij onze streken en is intussen een veel aangeplante boom geworden. De vleugelnoot op de foto staat in het Witte Dorp, verder staat hij langs de Hoekersingel en in de Zweedsestraat achter de Boog.
De Latijnse naam Pterocarya is afgeleid van pteron (=noot) en karyon (=vleugel).
De bloemen beginnen in april aan de boom te komen in de vorm van dikke mannelijke katjes, van vijf tot twaalf centimeter lengte, maar vallen na de bevruchting van de vrouwelijke katjes van de boom.
De vrouwelijke katjes worden soms heel lang. Ik heb aan de Hoekersingel enkele gemeten van zestig centimeter lengte.
Na de bevruchting vormen zich gevleugelde nootjes die vele maanden aan de boom hangen.
De nootjes zijn maar klein en zeker niet te eten. De boom heeft een koepelvormige kroon en bereikt een hoogte van 25 meter.
De van oorsprong Noord-Amerikaanse boom wordt veel aangeplant in straten en parken. Bij ons in de wijk staat hij o.a. in de Doggerstraat. De Robinia op de foto staat op de hoek van de Hoekersingel en de Doggerstraat. Verder zijn, ter vervanging van de Italiaanse populieren, in de Italiaansestraat jonge Robinia's geplant.
Langs de Prof. Poelslaan, voor no.72 staat een bolacacia "Umbraculifera" die geënt wordt op een stam omdat deze zelf geen stam vormt, hij is verder doornloos en krijgt zelden bloemen.
Het geslacht Robinia komt van Jean Robin die lijfarts was van koningin Maria de Medici die uit liefhebberij in 1590 een plantentuin had gesticht in Parijs en het Jardin des Plantes noemde.
Het zaad was hem in 1601 toegezonden uit Noord-Amerika waarmee hij ging kweken. Hijzelf gaf het de naam Acacia robini omdat hij dacht dat het een acacia was. Linnaeus, wiens werk Species plantarum uitgangspunt is van de moderne botanische naamgeving, gaf het de naam Robinia Pseudo-acacia omdat deze zag dat het geen echte acacia was maar een eigen soort. Het is een soort dat heel erg verwildert zodat de variëteit in Europa geheel anders is dan in Amerika. In Roemenië wordt hij veel in de bosbouw gebruikt. Hij zaait erg makkelijk uit terwijl hij veel wortelopslag heeft die, voordat de grasmaaier zijn werk doet, men de wortelscheuten soms wel tien meter van de boom omhoog ziet komen.
Laat in het voorjaar verschijnen de bladeren die aan de bladvoet voorzien zijn van twee stekels.
In de voorzomer komen prachtige geurende bloemen aan de bomen die haast niet opvallen doordat de bloemen zich boven in de kruin bevinden.
Nadat in het najaar de bladeren zijn afgevallen ziet men nog de peulen hangen, vijf tot tien centimeter lang, met daarin de zaden.
De Robinia bestaat uit een twintigtal soorten waaronder de doornloze "Frisia" die van het voor- tot najaar een gele bladkleur heeft en te vinden is voor de school aan de Spaanseweg..
Deze boom staat o.a. aan de professor Poelslaan en aan de Hoekersingel. Tot 1941 was dewatercipresalleen nog als fossiel bekend.
Algemeen werd aangenomen dat de soort al zo'n twee miljoen jaar geleden was uitgestorven maar in 1941 troffen botanici in het zuid-westen van China, in de provincie Hupeh, meerdere exemplaren aan.
Door het Arnold Arboretum uit de Verenigde Staten werd zaad verzameld en in Noord-Amerika en Europa uitgezaaid. Later ontdekte men dat de watercipres heel makkelijk is te stekken.
De watercipres behoort tot de coniferen en laat in de herfst zijn naalden vallen waarbij zelfs korte scheuten van de takken loslaten.
Aan de boom, die een hoogte kan bereiken van twintig meter, komen bolvormige kegeltjes van twee centimeter.
Doordat de boom nog maar kort bekend is weet men nog maar weinig over de eigenschappen van het hout.
Tot dezelfde familie behoort de Californische Sequoia, sequoia sempervirens, die groeit langs de Noord-Amerikaanse kust van de Grote Oceaan. Deze soort bomen zijn de hoogste ter wereld. Zo staat er een boom in de Tall Tree Grove in Californië die een hoogte heeft van 112 meter. Sommige bomen hebben een leeftijd van meer dan 2500 jaar maar de meeste bomen zijn nog geen duizend jaar oud. Die hoge leeftijd komt misschien ook wel omdat deze bomen de bosbranden hebben overleefd doordat de eerste takken nogal hoog aan de boom groeien en de zachte vezelige schors bestand is tegen vuur.
De boom van deze maand zal iedereen wel herkennen, in het voorjaar wanneer de bomen vol staan met prachtige witte kaarsen en in de herfst als de bruine kastanjes in hun stekelige bolster van de bomen vallen. De paardekastanje werd door een Oostenrijkse diplomaat in de 16e eeuw, vanuit de Balkan, naar West Europa gebracht. De naam paardekastanje komt waarschijnlijk uit Turkije waar boeren dampigheid (een ziekte bij paarden) genazen door ze kastanjes te voeren. De kastanjes zijn niet te eten door de mens in verband met het hoge looizuurgehalte. Schapen en herten vinden het juist een lekkernij.
De boom kan een hoogte bereiken van 35 meter waarvan het hout onbruikbaar is als timmerhout. Buiten de witte paardekastanje is er ook nog de rode variëteit, de Aesculus x carnea.Dit is een kruising van de witte paardekastanje en de rode Pavia uit Amerika ook wel de red buck-eye genoemd omdat de gladde bolster op de oogbal van een hertenbok lijkt.
De boom wordt minder hoog dan zijn witte soortgenoot en zijn bolsters zijn zonder stekels. Verder wil ik nog de tamme kastanje noemen de Castanea sativa.
Ook deze boom is in onze wijk te zien, o.a. aan de Prof. Poelslaan, maar de zomers zijn hier te koud om de vruchten te laten rijpen zodat ze eetbaar zijn. De kastanjes die hier te koop zijn komen meestal uit het zuiden van Frankrijk en Italië. In de armere streken van die landen wordt er een soort pap van gemaakt, pollenta genoemd. Het hout van de tamme kastanje lijkt veel op eikenhout en wordt o.a. gebruikt voor lambriseringen.