Papier is een materiaal waarop kan worden geschreven en getekend en dat kan worden bedrukt door middel van een druktechniek. Het is doorgaans wit gemaakt door een bleekproces van de grondstoffen. Het kan worden gemaakt van natuurlijke grondstoffen zoals riet, bamboe of hout, of door hergebruik van materialen zoals oude kleding of oud papier. Het woord papier komt van de Cyperus papyrus, een cypergrassoort die in Egypte langs de Nijl groeit. Voordat de mensheid het schrift ontwikkeld had, beschilderden mensen de wanden van grotten. Later schreven ze op andere materialen, waarvan alleen duurzaam (in de zin van zeer lang meegaand) materiaal overgebleven is: kleitabletten, gedroogde boombast, botten, schelpen en op het schild van een schildpad. Voor korte notities werden vaak potscherven gebruikt. De Romeinen schreven met een kraspen of stylus op wastafeltjes om notities te maken. Dit waren houten bordjes met bijenwas bedekt. Als ze de notitie niet meer nodig hadden werd de waslaag gladgestreken en was weer klaar voor hergebruik. In de Egyptische oudheid gebruikte men papyrus: men sloeg de stengels van riet dat langs de Nijl groeide plat, waardoor er rafels (vezels) ontstonden waar men vervolgens matjes van vlocht; na het drogen werd dit gladgeschuurd en kon men hier op schrijven. In het droge woestijnzand van Egypte zijn nog veel beschreven papyrusrollen (boekrollen van papyrus) bewaard gebleven, in tegenstelling tot in het vochtigere Europa waar vrijwel alle papyrusrollen vergaan zijn in de loop der tijden. Later, toen de aanvoer van het steeds duurdere papyrus uit Egypte niet meer voldoende was voor de behoefte aan schrijfmateriaal, schreven de mensen in Europa op het stevigere perkament. Dat werd gemaakt van dierenhuiden. Op dat perkament werd geschreven met een rietpen of bijgesneden ganzenveer. Heel veel perkament is nu nog te zien in musea omdat het, mits goed behandeld, erg lang meegaat. Boeken gemaakt van perkament zijn vaak eeuwen oud en daarom erg kostbaar. De wesp was de eerste papierfabrikant. De wesp bouwt haar nest van een soort karton. Vezels van planten mengt ze met haar speeksel tot een brij. De brij droogt en wordt hard. Aangenomen wordt dat Cai Lun, een Chinees, in 105 n. Chr. dit werk van wespen heeft afgekeken en zo het papier heeft uitgevonden. Hij klopte vezels van bamboeriet, de bast van de papiermoerbei en zijdeafval tot brij. Die brij verdunde hij met water en liet het drogen: hij had papier gemaakt. Inmiddels hebben grafvondsten aangetoond dat men in China vóór onze jaartelling al een soort van papier gebruikte. Uit recente archeologische vondsten in het noordwesten van China is gebleken dat het papier vrijwel zeker al bestond in de Han-dynastie (206 voor Chr.) Eeuwenlang bewaarden de Chinezen hun geheim. Toen namen de Arabieren Chinese papiermakers gevangen, tijdens een oorlog tussen het zich uitbreidende Arabische Rijk en het Chinese keizerrijk omstreeks het jaar 740 na Chr. Zo leerden de Arabieren het maken van papier. Dit materiaal verdrong al snel het minder stevige papyrus en het steviger, maar veel duurdere perkament. Later gebruikten ze fijnere materialen dan alleen ruwe plantenvezels, zoals katoenen en linnen lompen. In de middeleeuwen raakte dit prachtige papier ook in Europa bekend. Kooplieden namen het in hun schepen mee naar Spanje en Italië. Deze kooplui gingen aanvankelijk steeds terug naar Arabië om opnieuw voorraden papier te kopen. Later vonden ze het goedkoper om zelf papier te maken en deze kunst verspreidde zich snel over de rest van Europa. Vermoedelijk hebben ook kruisvaarders de kunst van het papiermaken afgekeken bij papiermolens rond Damascu De eerste vermelding van een papiermolen in de Zuidelijke Nederlanden was in 1405 in Hoei. In de noordelijke Nederlanden werd de eerste papiermolen in de buurt van Dordrecht gebouwd na de val van Antwerpen in 1585. Op de Veluwe waar veel snelstromende beken en sprengenvoor de watermolens waren voor de papierfabricage kwam deze industrie op in de 17e eeuw. Er ontstond een nieuw beroep, dat van de voddenman. Hij kocht in de dorpen en steden lompen op, om ze door te verkopen aan de papiermolens. Bij de toename van de productie en het belang van de drukpersen ontstond een zodanige schaarste aan lompen, dat die door verschillende staten als strategische grondstof werden beschouwd en daarom niet mochten worden uitgevoerd. In de papiermolen werden de lompen gesorteerd. Heel vroeger gebruikten men alleen witte stoffen. Dan maakte men de lompen nat en liet ze rotten. Daarna werden ze in smalle stroken gesneden en in een kuip met water gedaan. Urenlang stampten grote houthamers, aangedreven door waterkracht, de lompen tot kleine vezeltjes die zich vermengden met het water. Dan was de papierpap klaar. In 1680 vond men een machine uit die het maken van papierpap versnelde. Omdat het een Hollandse uitvinding was werd de machine een "Hollander" genoemd. In essentie was het een houten trommel bezet met messen op de trommel en messen op de wand waar de trommel doorheen draait. Door de ronddraaiende beweging worden de vezels verkort en/of gefibrilleerd ("een soort opruwen van de vezelwand") afhankelijk van de stand van de messen tot elkaar. Hoe fijner de brij hoe gladder het resulterende papier. Een vel papier werd geschept. De papiermaker (de schepper) dompelde zijn schepvorm, een houten raamwerk met een bodem van fijn gaas bestaande uit textiel of koperdraad, onder in de kuip met brij. Als hij hem eruit haalde, moest hij hem eerst heel goed schudden zodat de brij over de vorm verdeeld werd. Daarna gaf hij de schepvorm aan de man (de koetser) die het laagje papier "afkoetste" op een laag vilt. Door ieder vel op een laag vilt af te koetsen ontstond er een stapel die daarna zwaar geperst werd. De rest van het water stroomde weg. Tot slot werden de vellen aan droogstokken opgehangen om te drogen. Na het drogen was het papier nog niet geschikt om bedrukt of beschreven te worden. Het moest eerst belijmd worden. Daartoe werden de vellen in een lijmbad gedompeld en opnieuw gedroogd. Daarna werden de vellen opnieuw geperst en op maat gesneden. Hierna was het papier gereed voor gebruik. De lijm was beenderlijm die in koperen ketels werd gekookt, daarna door een doek gezeefd, vervolgens verdund met water en een oplossing van aluin. Soms werd er een beetje zwavelzuur aan toegevoegd. Vanaf ongeveer 1800 kwam de colofonium- of hars-aluinlijm in zwang. Deze werd direct aan het pulpmengsel toegevoegd. In het openluchtmuseum van Arnhem bevindt zich een papiermolen waar dit geschepte papier nog wordt vervaardigd. Ook gebeurt het nog op de Westzaanse papiermolen De Schoolmeester. In de eerste helft van de 19e eeuw ontstond er een schaarste aan lompen. Daarom zocht men naar nieuwe grondstoffen en er werd geëxperimenteerd met Espartogras en met stro. Omstreeks 1840 werd door Friedrich Keller ontdekt dat men houtcellulose als papiergrondstof kon aanwenden. Diverse procedés werden vervolgens ontwikkeld om de vezels van elkaar los te maken (chemische ontsluiting) en de lignine te verwijderen (houtvrij papier). Achtereenvolgens kende men het sulfietprocedé, het sodaprocedé, en het Kraft- of sulfaatprocedé. Sinds de 19e eeuw wordt veel papier van hout gemaakt, maar het grootste gedeelte van het papier (ongeveer 70%) wordt tegenwoordig van hergebruikt en ingezameld afvalpapier gemaakt. Hout dat in Europa wordt gebruikt voor de productie van papier en karton is zowel afkomstig van naaldhout als van loofhout. Het overgrote deel komt uit productiebossen en plantages in Scandinavië, ZuidwestEuropa en Noord-Amerika. Die bossen worden min of meer duurzaam beheerd. De papierindustrie gebruikt vooral dunningshout - kleine bomen en snoeihout als takken en kleine stammen - en zagerijresten. De dikkere delen van de stammen en de grotere bomen worden gebruikt voor de bouw-, meubel- en verpakkingsindustrie. De bomen kunnen op verschillende manieren worden fijngemalen tot een houtpap en daarna in een grote installatie gekookt. Dan ontstaat er, na toevoeging van enkele chemicaliën om de lignine tussen de celwanden op te lossen, een brij die voornamelijk uit cellulose bestaat. De brij kan worden gebleekt, totdat er witte pulp (celstof) overblijft. Deze celstof kan direct worden gebruikt indien de papiermachine geïntegreerd is met de celstoffabriek. Anders worden er balen van geperst die later in de papierfabriek weer worden opgelost om papierbrij te maken voor verdere verwerking. Er zijn maar weinig papieren die alleen uit vezels bestaan. Aan papier worden papierhulpstoffen toegevoegd, bijvoorbeeld tot 25% vulstoffen om onder andere de beschrijfbaarheid te verbeteren. De meest gebruikte vulstoffen zijn krijt (calciumcarbonaat) en chinaklei (kaolien). Om de vulstof aan de vezels te doen hechten dient een toegevoegd retentiemiddel. Om papieren minder doorzichtig te maken kan titaandioxide worden toegevoegd aan het papier. Dikwijls wordt nog een opwitter aan het papier toegevoegd zodat het witter wordt. Ten slotte krijgt het papier nog een oppervlaktebehandeling, doorgaans met een zetmeeloplossing of een coating voornamelijk bestaande uit pigmenten en bindmiddel. Om papier een kleur te geven worden pigmenten toegevoegd. De meest gebruikte pigmenten zitten in de vulstoffen zoals zinkwit en titaandioxide. Pigmenten worden ook gebruikt om de papiervezels een kleur te geven. De pigmenten worden tijdens het papierproductieproces aan de vezelmassa toegevoegd. Organische pigmenten binden eenvoudiger aan de vezels dan anorganische pigmenten. Een bekend voorbeeld zijn de azopigmenten die worden in het papierproductieproces gebruikt om het papier van een uniforme kleur te voorzien. Ze kunnen zich of aan de vezels of aan de oppervlakte van het papier binden. Bij kringlooppapier wordt gebruikt papier (oud papier) met water vermengd en van zijn vervuilingen en inkt ontdaan en tot nieuw papier of karton verwerkt. De productie van kringlooppapier heeft een lagere milieubelasting dan de productie van 'nieuw' papier. De milieubelasting van kringlooppapier wordt bepaald met behulp van het ABCD-systeem. A: Slechte en beschadigde goederen in de papierfabriek worden opnieuw gebruikt. Meestal als grondstof in de betreffende papierfabriek. B: Snij- en ander afval van drukkers en papierverwerkers wordt opnieuw gebruikt. C: Kantoorpapieren, zoals brochures, boeken en computerlistings, worden opnieuw gebruikt. D: Ongesorteerde consumentenpapieren, zoals kranten, telefoongidsen en tijdschriften, worden opnieuw gebruikt. Met een nummer wordt op een product het percentage aangegeven dat standaard bij de productie uit iedere categorie wordt gebruikt. Zo wordt een product met daarop '75B/25C' voor 75% van categorie Bpapier gemaakt, en voor een kwart van categorie C-papier. In Europa wordt meer dan de helft van al het papier opnieuw gebruikt. Het is daarmee het meest gerecyclede materiaal. Het percentage herbruikte papier ligt in Nederland zelfs nog boven het Europees gemiddelde. In Nederland werd in 2005 tegen de 2,5 miljoen ton papier en karton ingeleverd, dat is ongeveer 75% van het totale verbruik van papier en karton in Nederland. De papiermolens zijn vervangen door papiermachines die meer dan 100 meter lang kunnen zijn. Die maken het papier niet meer vel voor vel, maar in een continuproces wordt een eindeloze papierbaan tot grote rollen opgerold. De machines produceren variërend van enkele tot wel 2000 meter papier per minuut. Dit gebeurt door de, met veel water verdunde, vezels in een continuproces over een eindeloze band van een geweven kunststof zeefdoek te gieten. Aan het einde van de zeefpartij kan geen water meer worden verwijderd met de aldaar gebruikte methode van onderdruk en gaat de nog natte gevormde papierbaan naar de perspartij. In de perspartij wordt het papier uitgeperst tot ongeveer 50% water en 50% vezels. Om het laatste vocht er uit te halen wordt het papier daarna over grote met stoom verhitte cilinders geleid (dit is het langste deel van de papiermachine). Op het eind van de papiermachine kunnen walsenkoppels ervoor zorgen dat de gewenste gladheid wordt bereikt, waarna het eindresultaat op een grote (jumbo)rol opgerold wordt. Vaak wordt dan de rol, die tonnen kan wegen, in een nabewerking in kortere en smallere rollen gesneden en als zodanig afgeleverd aan de eindverbruiker, meestal een drukkerij of kartonnagefabriek, die dan het papier op gewenst formaat snijdt en verder verwerkt. Een andere nabewerking is het strijken van een coating op het papier, waardoor bijvoorbeeld een glanzende oppervlakte wordt verkregen, zoals bij magazine-papier Schrijven of drukken wordt gedaan met: houtvrij papier, gestreken papier, fotopapier, rijstpapier en schrijfpapier, met de toepassingen: boek, tijdschrift, krant, kunst, publicatie en envelop. Ook behangpapier valt hieronder. Papier voor verpakken betreft kraftpapier, karton en golfkarton. Toepassingen zijn onder andere: inpakpapier, kaftpapier, papieren tassen en dozen. Het gaat hierbij om de volgende papiersoorten en toepassingen: toiletpapier, zakdoekjes, papieren handdoek, tissue en vloeipapier. Veiligheidspapier met de toepassingen: bankbiljet, wissel, cheque (financieel), voucher en toegangskaarten. Sigarettenpapier is een heel bijzonder papier, want dit moet smaakloos zijn, goed brandbaar en heel licht. Daarnaast zijn er nog de volgende speciale papieren: vloeipapier, schuurpapier, filtreerpapier, rijstpapier en lakmoespapier. Papier kan worden verwerkt tot textiel. Binnen de tekenkunst gebruiken tekenaars al sinds eeuwen papier als ondergrond ('drager') voor hun tekeningen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om zwaar, houtvrij en zuurvrij tekenpapier of om een van de vele soorten aquarelpapier. Beeldende kunstenaars uit andere disciplines kunnen diverse papiersoorten gebruiken voor bijvoorbeeld papier-maché, pulp-art, origami en papierarchitectuur. Ook binnen de grafische kunst wordt veelal voor papier als drager van 'de afbeelding' gekozen. Een elektronisch boek (e-book) bestaat al geruime tijd: een klein apparaat waarin je een volledig boek kan downloaden via internet. Ook wordt er elektronisch papier ontwikkeld dat bestaat uit een (flexibele) displays met "elektronische inkt". Een vel papier van gangbaar formaat kan normaal gesproken niet vaker dan 7 keer worden dubbelgevouwen, omdat het dubbelgevouwen papier dan zo dik en tegelijk zo klein wordt, dat dubbelvouwen niet meer lukt. Toch zijn de MythBusters erin geslaagd om een vel papier 11 keer dubbel te vouwen. Dit vel was zo groot als een voetbalveld. Ze gebruikten hiervoor een hangar van de NASA. [1] Op een pak papier staat het gewicht vermeld. Standaard printerpapier is 80-grams, dat wil zeggen dat een vel van 1 m² 80 gram weegt. Een vel van A0-formaat is precies één m² en elk volgend nummer is de helft van zijn voorganger. Het gewicht van een A4 is dus dit getal gedeeld door 16. Een 80-grams A4'tje weegt dus 5 gram. Machinaal vervaardigd papier heeft een looprichting. Afhankelijk daarvan is het in de ene richting makkelijker te rollen en te vouwen dan in de andere en zal het bij bevochtiging en opdrogen met verschillende percentages rekken en krimpen.
vandaag jaren terug 23 aug 1929 karel van de woestijne
23 aug 1929 Carolus Petrus Eduardus Maria (Karel) van de Woestijne (Gent, 10 maart 1878 - Zwijnaarde, 23 augustus 1929) was een Vlaams schrijver en broer van de schilder Gustave. Karel van de Woestijne werd geboren in de Sint-Lievenspoortstraat te Gent. Aan zijn geboortehuis hangt een gedenkplaat. Zijn jeugdjaren bracht hij echter door in het nummer 106 in de Sleepstraat in Gent (waar ook een gedenkplaat hangt). Toen hij twaalf was, stierf zijn vader, een koperslager, aan een beroerte, waardoor hij het morele gezag overnam over zijn broers Edward, Maurice en Gustave. Hij genoot zijn middelbaar onderwijs aan het Koninklijk Atheneum aan de Ottogracht te Gent. Hij dweepte met de poëzie van Charles Baudelaire. In Gent studeerde hij ook Germaanse filologie en kwam hij in contact met het Frans symbolisme. Hij verbleef van april 1900 tot januari 1904 en van april 1905 tot november 1906 te Sint-Martens-Latem. In 1903 stierf zijn moeder, waardoor hij mee de verantwoordelijkheid kreeg over het ouderlijk bedrijf, dat zijn moeder had beheerd sinds zij weduwe was. Op 13 februari 1904 trouwde hij met Mariette van Hende, met wie hij een zoon Paul (1904) en een dochter Lily (1919) had. Van de Woestijnes vrouw overleefde hem veertig jaar. Hij was tijdelijk ambtenaar bij het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen. Hij werd vanaf 1906, op aanbeveling van de dichter Emmanuel De Bom, correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant te Brussel, met zijn rubriek "Kunst te Brussel" en met een weergave van de sociale en politieke gebeurtenissen in België. Hij woonde een tijdlang in Laken, onder meer in een beletagewoning aan de de Vrièrestraat 13. Hij verzorgde deze rubrieken drieëntwintig jaar lang. [1] Hij woonde met zijn gezin tussen april 1920 en voorjaar 1925 in Oostende van waaruit hij zijn rubriek "Kunst te Brussel" voortzette. Hij had in deze badstad regelmatig contact met de lokale kunstschilders James Ensor en Constant Permeke, zoals hij beschreef in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 3 september 1922. Tussen 1920 en 1929 doceerde hij Nederlandse literatuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Gent. Hij vestigde zich in 1925 in Zwijnaarde in "La Frondaie" op de Oude IJzerenweg 2 (nu Leebeekstraat) waar hij overleed op 24 augustus 1929. Hij was redacteur van achtereenvolgens de tijdschriften Van Nu en Straks (tweede reeks, 1896-1901) en Vlaanderen (1903-1907). Van dat laatste tijdschrift werd hij redactiesecretaris in 1906. De dichter stond bekend als een harde werker. Peter Theunynck, die 15 jaar lang werkte aan een nieuwe biografie over de dichter, omschrijft hem als heel eenzelvig en teruggetrokken, maar anderzijds zeer acti Janus met het dubbele voorhoofd (1908) Afwijkingen (1910) Goddelijke verbeeldingen (1918) De bestendige aanwezigheid (1918) Het vader-huis (1903) De boomgaard der vogelen en der vruchten (1905) De gulden schaduw (1910) De boer die sterft De modderen man (1920) God aan zee (1926) Het bergmeer (1928) De Vlaamsche primitieven: hoe ze waren te Brugge (1903) Kunst en geest in Vlaanderen (1911) De Nieuwe Esopet (1933) met tekeningen door Jozef Cantré Over schrijvers en boeken (1933-1936, postuum) Interludiën I en II (1912-1914) Zon in de rug (1924) De Leemen Torens. Vooroorlogse kroniek van twee steden (1928) Jan Albert GORIS, Karel Van de Woestijne, 1920. J. EECKHOUT, Herinneringen aan Karel van de Woestijne, 1930. P. MINDERAA, Karel Van de Woestijne, zijn leven en werken, 1942. Albert WESTERLINCK, De psychologische figuur van Karel Van de Woestijne als dichter . Een literair-psychologische studie, 1952. Herman TEIRLINCK, Karel Van de Woestijne, 1878-1929, 1956. M. RUTTEN, Karel Van de Woestijne, 1970. Fernand BONNEURE, Karel Van de Woestijne, in: Brugge Beschreven. Hoe een stad in teksten verschijnt, Brussel, Elsevier, 1984. R. BAEYENS, Selectieve bibliografie van en over Karel Van de Woestijne, 1992. Ria BECKERS & Anne-Marie MUSSCHOOT, Karel Van de Woestijne, in: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998. Peter THEUNYNCK, Karel Van de Woestijne. Biografie, Uitg. Meulenhof/Manteau, Antwerpen, 2010. Richard Baeyens stelde in 1992 in opdracht van Marnixring Drijpikkel, Grimbergen een bibliofiele uitgave samen van de bibliofiele edities van het werk van Karel van de Woestijne. De boekverzorging werd uitgevoerd door Louis Van den Eede die in het verleden vaak boekarchitectuur uitwerkte voor de uitgeverij Mercatorfonds, Antwerpen. Beeldhouwer Wilfried Pas realiseerde het borstbeeld dat in 1992 op de grens van Meise en Grimbergen op het initiatief van Marnixring Drijpikkel, Grimbergen werd opgericht. Dat project kreeg de steun van het Vlaamse Ministerie van Cultuur en van de Nationale Loterij. Wilfried Pas is eveneens de schepper van de standbeelden van Willem Elsschot (Mechelseplein), Paul van Ostaijen (1996, Minderbroedersrui) en van Gerard Walschap (2006, Maarschalk Gerardstraat) die in Antwerpen werden opgesteld. In zijn gedicht Non omnis moriar citeert Jan Eijkelboom een zin uit De modderen man II: "Ik ben met u alleen, o Venus, felle star".
23 aug 1913 De kleine zeemeermin (Deens: Den lille Havfrue) is een beroemd sprookje van de Deense schrijver Hans Christian Andersen, dat voor het eerst is uitgegeven in 1836. Het sprookje van de kleine zeemeermin begint met een beschrijving van de kleur, diepte en weidsheid van de zee. Daarin woont de meermin met haar vader de koning, haar oma en haar 4 oudere zussen. Op haar 15e mag zij, zoals alle meerminnen, naar de oppervlakte zwemmen en de wereld daarboven bekijken. De 5 zussen zijn geboren met 1 jaar tussen ieder, en in de kleinste zeemeermin groeit het verlangen om met haar zusters mee te kunnen naar de oppervlakte zodat ook zij de mensen en hun steden kan zien. Op haar 15e is het zo ver, zij zwemt naar de oppervlakte. Daar ziet ze een mooie prins op een schip en wordt op slag verliefd op hem. Een heftige storm steekt op en de prins komt bijna om, maar ze weet hem te redden en naar een strand vlak bij een tempel te brengen. Daar laat zij de bewusteloze prins achter. De kleine zeemeermin blijft naar de prins verlangen, ze verlangt naar het hebben van een ziel en een eeuwig leven na de dood zoals de mensen – in plaats van in schuim op de oppervlakte van de zee te veranderen zoals de meermannen doen. Ten einde raad gaat ze naar de zeeheks. In ruil voor een toverdrank die haar benen geeft, staat zij haar tong en daardoor haar mooie stem af aan de heks. Het drinken van de toverdrank voelt alsof er een zwaard door haar heen gaat en alsof ze over scherpe messen loopt. De enige manier voor haar om een ziel te krijgen, is zorgen dat de prins van haar houdt en met haar trouwt. Gebeurt dit niet, dan zal ze overlijden en tot schuim op de zee veranderen op de dag dat de prins haar hart breekt door met een andere vrouw te trouwen. Ze drinkt de toverdrank en ontmoet even later de prins. Hij voelt zich aangetrokken door haar schoonheid en haar mooie manier van bewegen. Ze kan niet met hem praten, omdat zij door het afstaan van haar tong stom is geworden. De prins houdt echter van haar zoals iemand van een klein kind houdt. Op een dag trekt de prins eropuit om een bruid te vinden. Hij gaat naar een van de buurrijken. Daar blijkt de dochter van de koning diegene te zijn die de prins op het strand vond waar de kleine zeemeermin hem achterliet na de storm. De prins wordt verliefd en na een korte tijd kondigt hij de bruiloft aan. Dat breekt het hart van de kleine zeemeermin, en ze wordt wanhopig terwijl de bruiloft nadert. Haar zusters weten raad, ze geven haar een mes dat ze in ruil voor hun mooie haar bij de zeeheks hebben gekocht. Als de kleine zeemeermin de prins vermoordt met dat mes, kan ze weer een meermin worden en terug naar haar familie gaan voor de rest van haar leven. Dit kan ze niet doen. Ze stort zichzelf in de zee en verandert in schuim. Zij sterft echter niet, ze wordt een dochter van de lucht die onzichtbaar is voor de mensen. Als ze 300 jaar lang goede daden heeft verricht, heeft ze haar ziel verdiend en komt ze het koninkrijk van de hemelen binnen. Gelukkig mag de dochter van de lucht voor ieder goed kind dat ze vindt een jaar van de 300 aftrekken, maar als ze moet huilen om een kwaad of ondeugend kind, voegt iedere traaneen dag toe aan de jaren. In de haven van Kopenhagen staat sinds 23 augustus 1913 een beeld van de kleine zeemeermin, gemaakt door de beeldhouwer Edward Eriksen, dat een van de bekende trekpleisters van de stad is. Het driedelige symfonisch gedicht Die Seejungfrau van Alexander von Zemlinsky is gebaseerd op het sprookje van H.C. Andersen. Een experimentele toonzetting werd gecomponeerd door Else Marie Pade in 1958. Sinds 1970 is in het Sprookjesbos in de Efteling een beeld van de kleine zeemeermin te zien. Disney maakte in 1989 een tekenfilm van het sprookje. Het verhaal is gebaseerd op het sprookje maar verschilt inhoudelijk enorm. Zie hiervoor: De kleine zeemeermin. Disneys De kleine zeemeermin heeft af en toe een stripverhaal in het weekblad Donald Duck. De Japanse producent Fuji maakte in 1991 een tekenfilm van het sprookje; in datzelfde jaar werd de serie ook bewerkt voor het Amerikaanse publiek door Saban. Zie hiervoor: Saban's Adventures of the Little Mermaid. In 2004 maakte DreamWorks Shrek 2, waarin de kleine zeemeermin ook even te zien is. In de extreem populaire Japanse serie Puella Magi Madoka Magica is de verhaallijn van het personage Sayaka Miki sterk gebaseerd op de kleine zeermeermin. Deze verkoopt namelijk haar ziel voor het helen van de hand van een jongen waar ze verliefd op was, waarna hij voor een ander kiest en zij in een heks verandert. Tijdens theaterseizoen 2011/2012 en 2012/2013 bracht Joop van den Ende entertainment een bewerkte versie van de musical The Little Mermaid naar Nederland. De hoofdrollen werden vertolkt door Tessa van Tol als Ariël, Tommie Christiaan als Prins Erik en Marjolijn Touw als Ursula. De musical ging eerst op tour door Nederland om vervolgens voor vast in het Beatrixtheater in Utrecht te staan.
piepschuim Geëxpandeerd polystyreen (Engelse afkorting: EPS, naar expanded polystyrene) of PShardschuim is een karakteristieke en vrijwel altijd witte kunststof, in de volksmond piepschuimgenoemd, of ook wel Isomo, merknaam van een West-Vlaams (Heule) bedrijf dat in 1956 begon met de productie van EPS (isomo staat voor 'isolation moderne'). Het is voorts ook bekend onder de merknamen Tempex, Styropor en Depron. EPS wordt meer dan 50 jaar voor vele doeleinden toegepast. Het is van oorsprong bedoeld als isolatiemateriaal en kent daarin nog steeds zijn grootste toepassing, naast verpakkingen en producten voor de grond-, weg- en waterbouw-sector. Polystyreen ontstaat door polymerisatie van het monomeer styreen. Styreen wordt op industriële schaal gemaakt uit ethylbenzeen door dehydrogenatie, dat op zijn beurt gemaakt wordt door alkylatie van benzeen met ethyleen. Aan het polystyreen wordt een blaasmiddel toegevoegd en vervolgens geëxpandeerd tot korrels. EPS-verwerkers verhitten de korrels met stoom; de korrels zetten dan uit en worden aan elkaar gesmolten. Na afkoeling resulteert dit in een blok, plaat of vlokken geëxpandeerd hardschuim. Een kubieke meter EPS bevat ongeveer 10 miljoen bolletjes, ook wel parels genoemd. Elke parel heeft ongeveer 3000 gesloten, met gas gevulde cellen. Naar volume bestaat EPS slechts voor 2% uit polystyreen en voor 98% uit gas. Het is dan ook zeer licht met een dichtheid van 15 tot 40 kg/m³. EPS is een goede warmte-isolator. De warmtedoorgangscoëfficiënt (λ) is, afhankelijk van de dichtheid en het toegepaste materiaal, ongeveer 0,035 W/(m.K). Vocht en waterdamp tasten EPS aan, het komt in de openingen van de cellen. Het is slecht tegen grondwater bestand; daarvoor wordt bij voorkeur XPS (geëxtrudeerd polystyreen) gebruikt. [bron?] Dankzij de specifieke celstructuur kan het grote mechanische drukbelastingen opnemen. EPS bestaat uit één materiaalsoort, waardoor het bij uitstek voor recycling in aanmerking komt. In de bouw wordt EPS veel toegepast voor thermische en geluidsisolatie en om trillingshinder te voorkomen. Zijn schokabsorberende eigenschappen maken EPS geschikt om in verpakkingen breuk te voorkomen. Het wordt toegepast als licht ophoog- of funderingsmateriaal in de wegenbouw, met name in de veengebieden in het westen van Nederland. Het is lichter dan veen en voorkomt verzakkingen van wegen grotendeels. EPS wordt veel gebruikt waar wegen op kunstwerken als bruggen of viaducten aansluiten. Veel viaducten over gedeeltes van de Betuweroute, zoals in de Alblasserwaard, zijn met EPS gebouwd. In de HSL-Zuid is EPS gebruikt voor de opritten naar de brug over het Hollandsch Diep. Kunstenaar Robert Jasper Grootveld gebruikte EPS om drijvende eilanden te bouwen. EPS wordt vaak gebruikt als bouwmateriaal voor praalwagens en maquettes. Het is gemakkelijk gedetailleerd vorm te geven met behulp van zaag, mes of gloeidraad. EPS is bij corsowagens een ideale ondergrond voor bloemen: met een spijkertje wordt de bloem vastgeprikt. EPS-producten worden vervaardigd in de vorm van blokken, platen of vormdelen. De blokken kunnen tot platen en vele willekeurige vormdelen worden gesneden. EPS-bouwproducten worden 'kaal' geleverd, zoals EPS-spouwplaten, 'broodjesvloeren' en in samengestelde hoogwaardige producten als sandwichpanelen of gecacheerde dakisolatie. De aanduiding van de EPS-kwaliteiten was in het verleden gebaseerd op de volumieke massa. Sinds 2000 geldt de Europese geharmoniseerde norm, NEN-EN 13163 en is de aanduiding gebaseerd op de druksterkte bij 10% vervorming (een materiaaleigenschap, géén toelaatbare spanning).
22 aug 1860 Paul Julius Gottlieb Nipkow (Lauenburg, 22 augustus 1860 – Berlijn, 24 augustus 1940) was een Duitse uitvinder. Hij wordt wel gezien als de grondlegger van de televisie.[ Nipkow werd geboren in Lauenburg in Pommeren (thans Lębork in Polen). In 1882 ging hij natuurkunde studeren aan de Universiteit van Berlijn. Tijdens zijn studie bedacht hij een mechanisme om beelden om te zetten in elektrische signalen. Via een snel ronddraaiende schijf met gaatjes die in een spiraalvorm zijn gerangschikt, kon een beeld worden afgetast, waarna het door een seleencel werd omgezet in elektrische signalen die konden worden verzonden. Aan de ontvangende kant kon uit deze signalen via een tweede (gelijksoortige) schijf een uit lijnen opgebouwd beeld worden samengesteld. Deze Nipkowschijf vormde de basis voor zijn elektrische telescoop. In 1885 werd hem hiervoor patent verleend. De praktische toepassing van zijn uitvinding leverde echter veel problemen op, vooral omdat het moeilijk bleek de Nipkowschijf van de zender en die van de ontvanger synchroon te laten lopen. Na zijn pensionering in 1919 werkte Nipkow aan dit probleem verder. In 1924 werd hem een patent verleend voor de synchronisatie van de Nipkow-zender en -ontvanger. In 1935 werd de Duitse televisiezender van Witzleben de Fernsehsender Paul Nipkow genoemd. Nipkow werd tot erepresident van de kersverse televisieafdeling bij de Rijksradiokamer benoemd. Ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag, op 22 augustus 1935, werd hem door de Johann-WolfgangGoethe Universiteit in Frankfurt een eredoctoraat in de natuurkunde toegekend. Officieel ontving Nipkow al deze ereblijken vanwege zijn belangrijke bijdragen aan de uitvinding van de televisie. In feite werd hij echter door de nationaal-socialisten voor propaganda-doeleinden gebruikt. Nipkow overleed twee dagen na zijn tachtigste verjaardag in Berlijn, waar Hitler voor een staatbegrafenis zorgde. Er waren prominenten uit de nazipartij aanwezig en op de kist lag een krans van de Führer. Nipkow werd in de Berlijnse wijk Pankow begraven. In 1998 werd op het huis in Pankow, waar hij het grootste deel van zijn leven had gewoond, een gedenksteen aangebracht.
22 aug 1862 Claude Achille Debussy (Saint-Germain-en-Laye, 22 augustus 1862 – Parijs, 25 maart 1918) was een Frans componist die vernieuwing bracht binnen de klassieke muziek. "Bach, die Onze Lieve Heer van de muziek, tot wie elke componist zou moeten bidden alvorens aan het werk te gaan, om zich voor middelmatigheid te behoeden." Hoewel Claude van eenvoudige komaf was en er binnen het gezin Debussy weinig aan muziek werd gedaan, werd zijn talent al vroeg ontdekt. Dankzij bemiddeling van madame Mauté, de schoonmoeder van de dichter Paul Verlaine, mocht hij in 1873 naar het Conservatoire de Paris, waar hij pianoles kreeg van Antoine François Marmontel en harmonieleer van Émile Durand. Ook volgde hij korte tijd lessen bij César Franck. In 1879 vroeg de weldoenster van Tsjaikovski, gravin Nadezjda Filaretovna von Meck, aan Marmontel of hij een geschikte jonge pianist wist voor haar huistrio. Hij maakte haar attent op Debussy. Zijn spel viel zodanig in de smaak dat hij in 1882 met de familie von Meck naar Rusland ging. Na terugkeer volgde hij compositielessen bij Ernest Guiraud, die hem adviseerde eenvoudiger te schrijven, wilde hij in aanmerking komen voor de Prix de Rome. In 1884 lukte hem dit met zijn cantate L'enfant prodigue, hoewel de componist Charles Gounod, die hem als genie beschouwde, voor hem in de bres moest springen. De toekenning van de prijs stelde Debussy in staat twee jaar in Rome te werken en te studeren. Dit overigens niet naar eigen genoegen, want het verblijf aldaar werd door hem als een kwelling ervaren. Hij zei niet tegen het klimaat te kunnen, zich niet te interesseren voor de antieke kunst en zich regelrecht te ergeren aan de feesten die hij moest bijwonen. Hier schreef hij het orkeststuk Printemps, dat door de jury in Parijs werd weggehoond. De secretaris van de Académie schreef in zijn rapport dat het zeer wenselijk zou zijn als Debussy zich niet verloor in dit soort impressionisme, dat hij als een van de gevaarlijkste vijanden van kunstwerken beschouwde. Debussy was inmiddels bezig aan een derde werk, getiteld La Demoiselle élue, op een vertaalde tekst van Dante Gabriel Rossetti, maar voor hij het voltooid had was hij al uit Rome vertrokken, nog voor de twee jaren voorbij waren. De jury weigerde Printemps uit te voeren, waarop Debussy zich verzette tegen een uitvoering van La Demoiselle élue. Hiermee was de breuk tussen hem en de leiders van de Académie volkomen. Gedurende een bezoek aan Bayreuth (1888-89) kwam Debussy in contact met de muziek van Richard Wagner, die een dwingende greep op zijn werk leek te krijgen. Tijdens de Wereldtentoonstelling van 1889 in Parijs raakte hij echter onder de bekoring van Spaanse en vooral ook Javaanse muziek, met name van de klanken van de gamelan. Hierdoor lukte het hem onder de invloed van Wagner uit te komen en een hoogst oorspronkelijke, eigen klanktaal te ontwikkelen. In 1899 huwde Debussy Rosalie Texier, een meisje van eenvoudige komaf, dat hem voorbeeldig terzijde stond in de moeilijke tijd voordat hij bekendheid begon te genieten. In 1904 wenste Debussy echter van haar te scheiden om te kunnen trouwen met hun gezamenlijke vriendin Emma BardacMoyse. Door dit tweede huwelijk kwam hij in aanraking met de "betere kringen", hoewel dit niet betekende dat er een einde kwam aan zijn financiële zorgen. In 1901 werd Debussy muziekrecensent voor de Revue Blanche. Later schreef hij ook voor andere bladen. Een bloemlezing hiervan werd na zijn dood gebundeld onder de titel Monsieur Croche Antidilettante. Vanaf 1909 wist Debussy dat hij aan kanker leed. Daarnaast was het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog een grote domper, waardoor hij het maandenlang niet kon opbrengen te componeren. Toch wist hij zich hiervan te herstellen. In deze tijd schreef hij nog werken als de Douze études en de Six sonates pour divers instruments, waarvan hij er overigens slechts drie kon voltooien. Debussy stierf tijdens het laatste Duitse offensief toen Parijs met langeafstandsgeschut en vanuit luchtschepen werd gebombardeerd. Omstandigheden noopten tot een informele begrafenis op het kerkhof van Passy. Debussy heeft de muziek in heel nieuwe banen geleid. Met zijn aparte klankcombinaties en harmonieën schreef hij tal van originele werken, waaronder: Prélude à l'après-midi d'un faune (1894) Pelléas et Mélisande (1902) La Mer (1903-1905) Ibéria (1908) Jeux (1913) De term "impressionisme" wordt vaak gebruikt om muziek van Debussy te omschrijven, hoewel dit door sommigen (ook de toondichter zelf) werd betwist. De term had de negatieve klank van vaagheid en gebrek aan structuur. In een brief uit 1908, schreef de componist: "Ik probeer 'iets anders' te doen – een soort realiteiten – wat door imbecielen 'impressionisme' wordt genoemd".[1] Elders merkte Debussy eens op: "Muziek is gemaakt van kleuren en afgepaste ritmes". Enkele kenmerken zijn: Veelvuldig gebruik van orgelpunt; Passages en figuraties die afleiden van het ontbreken van tonaliteit; Veelvuldig gebruik van parallelle akkoorden; Bitonaliteit; Gebruik van de hele-toonstoonladder of de chromatische in plaats van de diatonische toonladder (ook Debussy-toonladder genoemd); Schijnbaar abrupte modulaties, zonder enige aanwijsbare harmonische connectie. Timbre: grote klankverscheidenheid door het gebruik van de hele tessituur, door een grote verscheidenheid aan speelwijzen te vermengen en af te wisselen, door een genuanceerd en zeer intens pedaalgebruik. Invloeden van exotische culturen en schilderingen van legendes, zoals in Pagodes , Ondine en de Prélude à l'après-midi d'un faune Voor de complete lijst met Debussy's composities (volgens de nummering van François Lesure en tevens geordend op bezetting): . Beschrijvingen van zijn composities zijn te vinden in de categorie Compositie van Claude Debussy. Deux Arabesques (1888) Suite bergamasque (1890, met Clair de Lune) Rêverie (1890) Pour Le Piano (1899) Estampes (1903) L'Isle Joyeuse (1904) Images, 1 en 2 (1905, 1907) Le petit Nègre (1908) Children's Corner Suite (1909) Préludes (in totaal 24 composities), boek-1 en -2 (1910-1913: met La Fille aux Cheveux de Lin, La Cathédrale Engloutie en Canope). Alle 24 préludes zijn door de Nederlandse componist Willem Strietman, door de Engelse componist Colin Matthews en door de Belg Luc Brewaeys voor groot symfonieorkest gezet. En enkele dirigenten en arrangeurs hebben een of meer préludes voor orkest bewerkt. (Leopold Stokowski arrangeerde bijvoorbeeld La cathédrale engloutie voor symfonieorkest). Berceuse héroique (1914), later bewerkt voor orkest Douze études, verdeeld over boek-1 en -2 (1915) Petite suite voor twee piano's (1889), later door Henri Büsser voor orkest bewerkt Six épigraphes antiques voor piano à quatre mains (1914, uit de muziek voor Chansons de Bilitis) En blanc et noir voor twee piano's (1915) Lindaraja (1901) voor twee piano's en transcription pour piano seul Rodrigue et Chimène (1890-1892) onvoltooide opera in drie akten op tekst van Catulle Mendès Pelléas et Mélisande (opera) (1893-1902) La chute de la maison d'Usher (1908-1916), onvoltooid. Gebaseerd op een verhaal van Edgar Allan Poe. In 1973 naar aantekeningen voltooid door Juan Allende Blim. In arrangement, zonder bronvermelding, te vinden als Fall of the House of Usher op het album Tales of Mystery and Imagination van The Alan Parsons Project L'enfant prodigue voor sopraan, bariton, tenor en orkest (1884) La demoiselle élue voor twee solisten, dameskoor, en orkest (1887-1888, tekst van Dante Gabriel Rossetti) Ode à la France voor sopraan, gemengd koor en orkest (1916-1917, voltooid door Marius François Gaillard) Trois Chansons voor sopraan, contra alt, tenor en bas (tekst van Karel van Orléans, 1394-1465) Le printemps met vierstemmig koor (1884) Prélude à l'après-midi d'un faune, (voorspel voor een gedicht op muziek van Mallarmé), voor orkest (1894) Nocturnes voor orkest en koor (1899) Muziek voor Le roi Lear, twee stukken voor orkest (1904) La Mer, esquisses symphoniques (Symfonische schetsen) voor orkest (1903-1905) Ibéria (1908) Images pour orchestre (1905-1911) Le martyre de St. Sébastien, fragments symphoniques pour orchestre (toneelmuziek voor bij het gelijknamige stuk van Gabriele D'Annunzio, 1911) Khamma, ballet (1911-1912, georkestreerd door Charles Koechlin op verzoek van de componist) Jeux, ballet (1913) La boîte à joujoux, ballet (1913, georkestreerd door André Caplet op verzoek van de componist) Berceuse héroique voor orkest (1915) Fantaisie voor piano en orkest (1889-1890) Première Rhapsodie voor klarinet en orkest (of piano) (1909-1910) Petite pièce voor klarinet en orkest (of piano) (1910) Rhapsodie pour saxophone alto et orchestre (of piano) (1901-1911) Zie Elisa Hall voor de ontstaansgeschiedenis. Danses sacrée et profane voor harp en strijkorkest (1904) L 3 - 1879 Trio, in g-kleine terts voor piano, viool en cello L 27 - 1882 Intermezzo voor cello en piano (of orkest) L 26 - 1882 Nocturne en Scherzo voor cello en piano L 85 - 1893 Strijkkwartet in g-kleine terts L 120 - 1910 'Petite pièce' voor klarinet en piano (of orkest) L 129 - 1913 Syrinx voor fluitsolo L 135 - 1915 Sonate voor cello en piano (eerste sonate) L 137 - 1915 Sonate voor fluit, altviool en harp (tweede sonate) L 140 - 1916-1917 Sonate voor viool en piano (derde sonate) Zoals veel muziek van andere componisten is ook muziek van Debussy gebruikt in speelfilms, documentaires en commercials. Een paar voorbeelden: Clair de Lune is gebruikt in diverse films: de remake van Ocean's Eleven uit 2001; Twilight naar een boek van Stephenie Meyer, The Blue Lagoon (1980); Seven Years in Tibet (1997) (hierin vormt een speeldoos die Clair de Lune speelt een rode draad); Frankie and Johnny, The Notebook, Atonement en The Darjeeling Limited. Verder is het ook gebruikt in een parfumreclame voor Chanel no. 5 (een van de duurste reclamevideo's ooit gemaakt) met Nicole Kidman en Rodrigo Santoro. In de Hitchcock-film The Birds speelt Tippi Hedren de eerste Arabesque. Golliwog's cake-walk uit Children's Corner wordt gebruikt als titelsong in de Amerikaanse serie Glee. Toen Debussy daags nadat hij in Parijs was teruggekeerd, van het bijwonen van een voorstelling elders van zijn opera Pelléas et Mélisande met zijn 'wijkende' en diffuse inslag, werd gevraagd wat hij van die uitvoering vond zei hij: Verschrikkelijk, je kon alles horen Bij zijn geboorte werd de componist Achille-Claude genoemd. Binnen zijn familie werd hij dan ook steevast met Achille aangesproken, en in huiselijke kring zelfs met Chilo. Pas 28 jaar later zou Debussy zichzelf definitief Claude gaan noemen
22 aug 1902 Berta Helene Amalie (Leni) Riefenstahl (Berlijn, 22 augustus 1902 – Pöcking, 8 september 2003) was een Duits cineaste en fotografe. Zij begon haar carrière als danseres en actrice, maar werd vooral bekend als filmregisseur. Riefenstahls films staan vooral bekend om hun filmtechnische (cameratechnische) innovaties, zoals die over de Neurenbergse partijdagen (Der Sieg des Glaubens uit 1933 en Triumph des Willens en Tag der Freiheit - Unsere Wehrmacht uit 1935). Ze zijn gemaakt in opdracht van de minister van propaganda Joseph Goebbels en dragen de nazi-ideologie uit. Ook het verslag van Olympische Spelen in Berlijn (Olympia uit 1936) heeft technische innovaties zoals het voortbewegen van de camera op statief op een wagentje op rails langs de binnenkant van de renbaan. Deze film werd gemaakt in opdracht van het Internationaal Olympisch Comité. Een andere vernieuwende techniek: de Olympische duikers werden gefilmd zonder vaste objecten (zoals de duikplank) in beeld. De kijker, die indertijd nog niet gewend was aan dergelijk cameragebruik, zag een compleet andere, vrije kijk op de wereld. Olympia is verder opvallend door de technische perfectie: geavanceerd camerawerk, verrassende, suggestieve montage, gebruik van slow motion en actieve onderwaterfotografie. De bijzondere combinatie van beeld en muziek valt op en in het tweede deel wordt de esthetiek van de sportende mens benadrukt, onder andere in de sequens van het schoonspringen voor heren. De film Triumph des Willens uit 1935, over een NSDAP-partijdag in het voorgaande jaar, is geen pure documentaire omdat de cineaste achteraf gespeelde scènes monteert tussen echte beelden van de partijdag om deze gerichte boodschap over te brengen: dat heel Duitsland al in 1934 bereid was Hitler te volgen in zijn avontuur met daarbij de gescandeerde woorden: “Hier stehen wir, wir sind bereit, wir tragen Deutschland in die neue Zeit. Deutschland!” Met als afsluiting: “Ein Volk!, ein Reich!, ein Führer!” waarbij achtereenvolgens een adelaar, het hakenkruis en Hitler in beeld komen. Dit is geen academische vraag want onder een groot deel van de bevolking bestond aanvankelijk veel twijfel over de nieuwe machthebbers. De populariteit van de NSDAP en de SA bereikten kort voor de Nacht van de Lange Messen in 1934 een dieptepunt (zie Willem Melching en Marcel Stuivenga in Ooggetuigen van het Derde Rijk). De openingssequens, waarin de schaduw van het vliegtuig waarmee Hitler zal landen minutenlang getoond wordt, is een ware vondst. Boodschap: de “Redder des Vaderlands” komt als geroepen uit de hemel gezonden. Ook de bedachte decoupage van de verschillende kort op elkaar volgende shots in Speers stadion, waarbij de “Duitse Jeugd” reikhalzend uitkijkt naar de komst van de Führer, is veelzeggend. Na de oorlog verklaarde Riefenstahl nochtans in een interview over deze film: Not a single scene is staged... It is history, pure history. (Geen enkele scène is geregisseerd.... Het is geschiedenis, pure geschiedenis). Deze film werd verplicht vertoond in alle Duitse scholen in de jaren dertig. Hitler en Goebbels waren zich, met andere woorden, sterk bewust van de “Macht der Beelden”.[1] De film Olympia uit 1938, over de Berlijnse Olympische Spelen van 1936, bestaat uit twee delen: 1.Fest der Völker 2.Fest der Schönheit De artistieke kwaliteiten van deze films zijn niet omstreden; wel werden enkele gedeelten achteraf negatief besproken omdat ze als nazipropaganda gebruikt konden worden. Zo zijn daar het voortdurend terugkerende beeld van de wapperende vlaggen met hakenkruisen en de telkens terugkerende beelden van de Führer. Zelf heeft ze steeds volgehouden de ware aard van het regime niet te hebben beseft toen ze de documentaires maakte en uitsluitend esthetische doeleinden te hebben nagestreefd. Ten aanzien van Olympia heeft ze opgemerkt dat ze zelfs enigszins in conflict met het regime raakte doordat ze nadrukkelijk beelden van de overwinning van zwarte sporters toonde. Opgemerkt is dat de sportwereld van Riefenstahl van een verstilde, ijselijke schoonheid is. Bij haar kennen sporters geen emoties, geen geluk of teleurstelling, geen vermoeidheid. Zij zijn hun lichamen waarop de cineaste verliefd is. De machtige handen van een basketballer; de gespierde dij van een poedelnaakte speerwerper, de gewelfde armen van een turnster die op de balk een spagaat maakt zonder dat daarbij ook maar één gewatergolfd haarlokje in de war komt. Dit is de toevoeging aan de cinematografie. Riefenstahls films kregen na de Tweede Wereldoorlog een stigma: controversieel omdat de documentaires in opdracht van de nazi's waren gemaakt en zij, zoals architect Albert Speer, haar talent ten dienste stelde van de verheerlijking van Hitler en diens regime (1933-1945). Na een reeks processen werd zij vrijgesproken van medeplichtigheid aan het nazi-beleid en kreeg slechts het etiket Mitläuferin opgeplakt. Ze bleef tot het einde van haar dagen alle verantwoordelijkheid afwijzen en toonde geen berouw. Er kwam nochtans aan het licht dat zij gedurende de oorlog zigeuners uit een concentratiekamp had opgevorderd om te figureren in haar film Tiefland. Zij was zelfs die figuranten persoonlijk gaan monsteren op hun uiterlijk. Ook nadat later bleek dat het merendeel van deze “acteurs” was omgekomen in het concentratiekamp Dachau, bleef zij ontkennen. Na de oorlog kon zij geen financiering meer krijgen voor filmprojecten en verdiende jarenlang een karige boterham als fotografe. Later ontdekte ze, aangesproken door beeldmateriaal van de Britse fotograaf George Rodger, de Noeba's in Soedan, die ze uitgebreid op de gevoelige plaat vastlegde (met een eerste publicatie in 1974). Tijdschriften als Life en National Geographic toonden interesse voor haar camerawerk. Dit ontlokte aan Susan Sontag een genadeloze kritiek in haar essay toen zij het had over het fascinerende fascisme van Riefenstahls nieuwe werk. Sontag zag verbanden tussen het in beeld brengen van de Afrikanen door Riefenstahl en het toenmalig heersende schoonheidsideaal van de nazi's. Volgens Sontag was de visie van Riefenstahl sindsdien niet veranderd. Later ontpopte Riefenstahl zich als fervente diepzeeduikster en filmde met haar onderwatercamera onderwaterfauna en vissen. In dat verband merkte ze later op: Zelfs mijn vissen zullen ze fascistisch gaan vinden! Ik ben een artieste, politiek heeft mij nooit geïnteresseerd.
22 aug 1969 Na jaren afwezig te zijn geweest van concertpodia treedt Elvis Presley weer op, in Las Vegas. elvis maakt zijn heroptreden in het Aria Resort van het CityCenter in Las Vegas. Deze nieuwe show is een hulde aan Elvis Presley en gaat over de levensloop en enkele grote gebeurtenissen uit het leven van de grootste zanger ooit. Hoewel de mensen die achter het Cirque Du Soleil concept zitten deze show opgezet hebben is “Viva Elvis” geen circusact maar meer een show die je kunt verwachten in Las Vegas. De show is een aaneenschakeling van muzikale optredens, hoogtepunten uit Elvis Presley’s repertoire en acrobatische nummers. In Las Vegas spelen tientallen shows en het is dan ook aan de toerist om zijn keuze te maken. Spreekt de show Viva Elvis je aan dan kun je er alvast meer over lezen op de website van het Aria hotel. Je vindt er prijzen, data van voorstellingen en mogelijkheden om te boeken. Tijdens onze 5 bezoeken aan Las Vegas hebben we massa’s informatie verzameld. Hotels, reisverhalen, shows, … u kunt het allemaal nalezen. Maakt uw bezoek deel uit van een heuse rondreis door West Amerika? Ontdek onze routes en tips.
Glas Glas is een amorfe (niet-kristallijne) vaste stof. De bekendste verschijningsvorm is het kleurloze glas zoals het voor vensterglas en drinkglazen wordt gebruikt. Dit glas bestaat voornamelijk uit de stof silica of siliciumdioxide (SiO2). Hoewel glas geen kristalstructuur heeft is het, net als veel kristallen, doorzichtig en treedt er in glas, net als in kristal, lichtbreking op. Een bekende glassoort, voor gebruiks- en (vooral) siervoorwerpen, wordt kristalglas of kortweg kristal genoemd. Het verschil tussen glas en kristal is gedefinieerd op basis van het loodgehalte (glas met minder dan 4% loodoxide heeft de commerciële benaming "glas"). Het taalgebruik houdt zich niet altijd aan formele definities: het Spaanse cristal bijvoorbeeld, betekent (evenals vidrio) gewoon glas. Glas komt in de natuur voor als lavaglas (obsidiaan) en werd in die vorm al in de steentijd gebruikt voor dezelfde toepassingen als vuursteen. De vroegste sporen van glasfabricage zijn te vinden in Egypte rond 1500 v Chr, waar glas als glazuur op aardewerk wordt aangetroffen. In de eerste eeuw voor Chr. is de glasblaastechniek ontwikkeld en werden glazen gebruiksvoorwerpen, die daarvoor uiterst schaars waren, meer algemeen. De bekendste vorm van glas, in gebruik voor ramen, flessen, (drink)glazen, vazen e.d. is een mengsel van silicaten. De belangrijkste grondstof daarvoor is kwarts of silica (SiO2) meestal gewonnen uit zand. Silica is een zuur oxide, dat met water kiezelzuur kan vormen. In pure vorm kan van silica ook een glas gemaakt worden. Dit type glas is kwartsglas. In verhouding met andere soorten glas is kwartsglas moeilijk te bewerken en dus duurder. Het heeft een hoog en vrij abrupt smeltpunt, boven 1700 °C. Kwartsglas wordt alleen voor speciale doeleinden toegepast, bijvoorbeeld in cuvetten die UV-licht doorlaten en voor ampullen die hoge temperaturen moeten kunnen doorstaan. Net als kwartsglas bestaat bergkristal uit zuiver silica. Door de lange tijd die het kristalrooster heeft gekregen om zich te vormen, is het (quasi) volmaakt gekristalliseerd: het rooster bestaat uit regelmatige SiO4-tetraëders, die in een driedimensionaal patroon gerangschikt zijn. Het is daarmee een kristallijne vaste stof en niet een glas. Van buitenaf is dat verschil niet goed te zien, maar in het Röntgendiffractiepatroon is het verschil erg groot. Wegens de hoge verwerkingstemperatuur en de bijhorende hoge verwerkingskosten, worden bij commerciële glassoorten verzachterstoegevoegd zoals CaCO3 en Na2CO3. Deze gaan bij het smelten over in respectievelijk CaO en Na2O onder vorming van kooldioxide. De vermindering van het aantal dwarsverbindingen maakt het glas zachter en vermindert de glastemperatuur. Gewoon glas bestaat uit slechts 70% SiO2 en veel zachtmakers (10% CaO, 15% Na2O) en wordt verwerkt op 700 °C. Wegens zijn samenstelling noemt men het ook natronkalkglas. Het heeft een hoge thermische uitzetting en is daardoor niet geschikt voor laboratoriumtoepassingen. Daar wordt een glas met een bijzondere samenstelling (Pyrex) of het veel duurdere kwartsglas gebruikt. Die materialen zijn goed tegen snelle temperatuursveranderingen opgewassen. Commercieel glas wordt in drie grote groepen verdeeld: het vlakglas (ramen, autoruiten, spiegelglas, draadglas, ...). Autoruiten, met name de voor- en achterruit, zijn gemaakt van gelaagd glas. Dit bestaat uit twee op elkaar geplakte ruiten met daartussen een laag polyvinylbutyral (PVB). het verpakkingsglas – ook holglas genoemd – (flessen, (drink)glazen, vazen, gloeilampen, ...) het technisch glas (glasvezel, glaswol, ...) Voor het produceren van verpakkingsglas worden de volgende drie methodes gebruikt in glasfabrieken: Blaas/blaasproductie Pers/blaasproductie Persproductie Om deze holglasproducten de juiste vorm te geven worden glasvormen of glasmoulds gebruikt Het meeste glas wordt gefabriceerd door aan het zure SiO2 basische verbindingen, zoals natrium- of kaliumhoudende carbonaten, toe te voegen. Ook zware metalen zoals lood (in kristalglas) worden toegepast. Glas is chemisch gezien dus een mengsel van silicaten Na-K-Ca-Mg-...-Si-O. Afhankelijk van de precieze samenstelling heeft het glas verschillende eigenschappen, bijvoorbeeld een ander smeltpunt, een andere brekingsindex, dispersie of een andere uitzettingscoëfficiënt. Omdat bij verwarming een glazen voorwerp door uitzetting kan springen, maakt men glas met een speciale samenstelling ([boriumsilicaat]), waar dit soort problemen minimaal zijn. Voor toepassingen in de optica, met name voor speciaal gecorrigeerde objectieven, worden glassoorten met zeldzame aarden of fluoriet gebruikt die een extreem lage dispersie hebben. Blazers laten een bol van glas verwarmen aan het einde van een riet (holle metalen buis), en blazen in dit riet om het glas te laten uitzetten en aldus een bolvormig element uit glas te bekomen. Naderhand rekt men deze bolvorm uit (tot een cilindervorm), en snijdt men die cilinder overlangs. Dan kan men de cilinder platdrukken, en heeft men een plat glasoppervlak. Deze methode wordt ook gebruikt voor de massaproductie van flessen, bokalen en lampen in geautomatiseerde glasfabrieken. Het glas wordt geblazen bij een temperatuur tussen 870 en 1040 °C, "soda-calcium" glas kan nog geblazen worden bij een temperatuur van 730 °C. Nadien wordt het glas in een andere oven geplaatst van 500 °C. Dit gebeurt om het glas niet te snel te laten afkoelen waardoor het zou springen. Men maakt een bad van gesmolten glas, plaatst een (rechte) staaf horizontaal in de vloeistof, en trekt deze staaf omhoog. Het glas is zo viskeusdat deze de staaf zal meevolgen. Op deze manier wordt snel een plat glasoppervlak verkregen, hoewel dit niet perfect is. Oude ramen zijn vaak nog opgebouwd uit platen getrokken glas, dit is te zien door de zogenaamde trekstrepen: het glas is plaatselijk dikker en dunner, waardoor de ruit een vertekend beeld geeft. In Nederland werd in 1979 de laatste fabriek volgens dit procedé gesloten. Deze methode werd in 1952 uitgevonden door Pilkington: men giet het gesmolten glas boven op een bad van gesmolten tin. Het glas is lichter dan het tin, waardoor het erbovenop blijft drijven. Gesmolten metalen hebben een perfect vlak oppervlak en op deze manier is ook (de onderkant van) het glas perfect vlak. De oppervlaktespanning van het glas zelf zorgt voor een perfect gladde bovenkant. De floatglasmethode wordt vooral gebruikt voor het maken van grote glasplaten (6,0 x 3,21 m). Het wordt toegepast in een continu gietproces: aan één kant wordt het vloeibare glas op het vloeibare tin gegoten, aan de andere kant wordt de gestolde glasplaat verder afgekoeld en in gewenste afmetingen gesneden. Men kan naar wens de dikte van de glasplaat variëren tussen 0,4 en 25 mm. Momenteel wordt zo'n 90% van alle glas volgens deze methode gemaakt. De enige Nederlandse floatglasfabriek was in Tiel. Hier produceerde men tot 2012 ruim 50.000 m² glas, teruggerekend naar een dikte van 4 mm. België heeft meerdere floatglasfabrieken: een in Mol in de Kempen (40.000 m² per dag), vier in Moustier-sur-Sambre (280.000 m² per dag) en twee in Jemeppe-sur-Sambre (120.000 m² per dag), alles teruggerekend naar 4 mm dikte. frezen snijden met een glassnijder waterstraal snijden graveren etsen decoreren brandschildere Silicaten zijn zeker niet de enige materialen die een glasovergang ondergaan. We hoeven maar in de moderne huiskamer om ons heen te kijken. Veel van de kunststoffen die we daar aantreffen worden ook in de glasvorm toegepast. De kristallijne vorm is bij polymere kunststoffen zelfs eerder uitzondering dan regel. Het is zelfs mogelijk om metaalglazen te maken. Daartoe moet de smelt echter wel zeer snel afgekoeld worden, omdat glasvorming vooral gemakkelijk optreedt wanneer de smelt viskeus (stroperig) is en dat is bij metalen niet zo. De benodigde ultrasnelle afkoeling wordt bereikt door een dun straaltje gesmolten metaal op een trommel te schieten die snel ronddraait en van binnen uit sterk gekoeld wordt. Het zo gevormde materiaal heeft allerlei interessante eigenschappen maar kan slechts op kleine schaal en in dunne lagen vervaardigd worden Er wordt daarom naarstig gezocht naar legeringen waarvan de glasvorming wat minder moeizaam is en er zijn nu inderdaad een aantal materialen bekend waarvan ook in grotere massa metaalglazen te vervaardigen zijn.[1] Een groot voordeel van glazen is dat het isotrope materialen zijn, die geen korrelgrenzen vertonen. De isotropie en de relatief gemakkelijke vormbaarheid van een glas maakt het mogelijk om 'glasheldere' doorzichtige voorwerpen te maken. Ook andere eigenschappen zoals sterkte en hardheid zijn vaak erg goed en bovendien te regelen door de samenstelling te veranderen. Daarnaast kan glas goed tegen bijtende stoffen. Een nadeel is dat glas erg breekbaar is. Voor polymere glazen is dat ook het geval, maar het is mogelijk om materialen te maken die zowel glasachtige delen en rubberachtige delen bevatten, waardoor men het beste van twee werelden kan verkrijgen, zowel de hardheid van het glas en de taaiheid van de rubber. Een goed voorbeeld daarvan is HIPS (High-Impact Polystyrene). Wanneer een vloeistof voldoende snel wordt afgekoeld, ontbreekt vaak de mogelijkheid om te kristalliseren, doordat het materiaal de gelegenheid niet krijgt om groeikernen voor de kristalgroei te vormen. Bij het glaspunt of glastemperatuur, een temperatuur die meestal veel lager ligt dan het kristallijne smeltpunt ondergaat het materiaal dan een ander soort stollingsproces: een glasovergang. Bij beide vormen van stolling (glaspunt en vriespunt) gaan veel vrijheidsgraden van beweging verloren en kunnen de atomen van het materiaal niet meer vrij bewegen, maar alleen nog om een evenwichtspunt trillen. Het verschil tussen de twee overgangen is dat bij het vriespunt ook een ordening van de structurele eenheden van de stof plaatsvindt, wat bij een glasovergang achterwege blijft. Onder het glaspunt is het systeem een amorfe vaste stof, erboven een onderkoelde vloeistof. Het smeltpunt voor gewoon glas ligt rond de 520-600 °C. Er werd vroeger wel gezegd dat glas eigenlijk een vloeistof is die zeer langzaam stroomt. Dit zou te meten zijn door in oude ruiten de dikte van de onderkant te vergelijken met die van de bovenkant. [2] Dat verhaal, dat ook op scholen werd onderwezen, is echter onjuist. Volgens een berekening van Edgar Dutra Zanotto van de Universiteit van Sao Carlos in Brazilië in het American Journal of Physics zou zelfs glas met een lage viscositeit er 1032 jaar over zou doen om merkbaar te vervormen. [3] Aangezien dit vele malen langer zou duren dan de leeftijd van het heelal kan men bij kamertemperatuur moeilijk enige vloeiverschijnselen waarnemen. De dikteverschillen in oude ruiten zijn te verklaren uit fabricagemethoden die in het verleden werden gebruikt. Glasplaten werden gemaakt door het dikvloeibare glas rond te draaien. De buitenste rand werd daarbij dikker. Bij het plaatsen van de rechthoekig gesneden ruit, plaatste men de dikste kant aan de onderzijde, vanwege de stabiliteit. Er zijn wel stroperige vloeistoffen die eruitzien als een vaste stof, maar waarvan duidelijk is aangetoond dat het om een vloeistof gaat met een zeer hoge viscositeit, bijvoorbeeld pek of bitumen bij het pekdruppelexperiment. Daarbij gaat het om materialen waarvan het glaspunt veel dichter bij kamertemperatuur ligt (glasovergang). Volgens een andere benadering zou een glas een onderkoelde vloeistof zijn. Deze benadering gaat ervan uit dat een vloeistof bij afkoeling een vloeistof blijft, zolang het niet kristalliseerttot een kristallijne vaste stof. Aangezien glas niet uit kristallen is opgebouwd, zou het geen vaste stof zijn. Een praktischer definitie noemt een stof een vloeistof als het een homogene stof is die kan vloeien, of het nu kristallijn of amorf is. Ook een glas als dit is volgens die definitie duidelijk een vaste stof. In het algemeen is er duidelijk een temperatuur aan te wijzen waarbij een glas smelt en overgaat in een stroperige vloeistof en daarom worden in de wetenschap glazen in het algemeen onderscheiden van onderkoelde vloeistoffen. Ook volgens deze definitie is het antwoord op de vraag of een glas een vloeistof is dus negatief: een glas is iets anders dan een onderkoelde vloeistof. Een voorname bron van verwarring daarbij is dat het overgangspunt afhankelijk is van de frequentie van de temperatuurfluctuatie waarmee men het fenomeen bestudeert. Bij hogere frequentie is het punt wat hoger. Wanneer men een materiaal neemt waarvan het glaspunt vlak bij kamertemperatuur ligt is het dus goed mogelijk dat het breekt als een glazen vaste stof als men het snel op de grond gooit, maar vloeit als een vloeistof als men op een veel grotere tijdschaal bekijkt. Men spreekt van het tijdtemperatuur-superpositieprincipe om aan te duiden dat de tijdschaal en de temperatuurschaal gedeeltelijk uitwisselbaar zijn. De verschuiving van de glastemperatuur (Tg) met de tijdschaal is echter niet groot en dat verklaart ook waarom ver beneden het glaspunt (zoals voor vensterglas bij kamertemperatuur) geen vloeistofgedrag meer te verwachten is. Voor veel polymeren ligt dat wat anders. Dat zijn vaak glazen met een glastemperatuur die slechts 100200 °C beloopt in plaats van 700-1000 °C voor silicaten. Hoewel vloei ook voor deze materialen nauwelijks een rol speelt is er soms wel sprake van veroudering (aging) waarbij onder loop van jaren de mechanische eigenschappen van het polymeer geleidelijk veranderen. Dit is vooral een zaak waarmee men rekening moet houden als men de kunststof in een constructie wil toepassen. Ook deze veroudering is een gevolg van de nabijheid van het glaspunt.