24 aug 79 De Vesuvius is een vulkaan aan de westkust van Italië ten zuidoosten van Napels. De naam "Vesuvius" is afkomstig van het Oskisch "fesf", wat rook betekent. De vulkaan ligt in de vlakte van Campanië, heeft een doorsnede van 8 kilometer en is 1281 meter hoog. De Vesuvius ligt in de caldera van een oudere vulkaan, de Monte Somma. De caldera is ongeveer 18.300 jaar geleden gevormd.[1] Een vulkaan in een caldera wordt ook wel sommavulkaan genoemd. De Vesuvius is een stratovulkaan; strato- is afgeleid van stratum, Latijn voor 'laag'. Een stratovulkaan bestaat uit een afwisseling van lagen as en lava, die in de twee stadia van een uitbarsting van dit type vulkaan worden gevormd. De Vesuvius is een van de 16 Decade Volcanoes die zijn aangewezen door de IAVCEI in verband met hun geschiedenis van grote uitbarstingen en de nabijgelegen bewoonde gebieden. Sinds 1995 is de Vesuvius (en het omliggende gebied) beschermd als Nationaal park Vesuvius 1.Bij de uitbarstingen worden in het eerste stadium grote hoeveelheden as, stof en stenen uitgebraakt gedurende de eerste vier tot acht uren. De hoeveelheden stenen en as kunnen enorm zijn en een meters dikke laag vormen. Gebouwen worden hierdoor vernield. 2.In de tweede fase van de eruptie is er de gloeiendhete pyroclastische golf die langs de flanken van de Vesuvius naar beneden stroomt. Er is berekend dat het slechts vier minuten duurde voor deze massa de stad Herculaneum bereikte, terwijl die stad op zeven kilometer van de krater li De eruptie van het jaar 79 De bekendste eruptie van de Vesuvius is die van augustus 79. Dit was de gewelddadigste uitbarsting die tot nu toe in historische tijden plaatsvond. De top van de vulkaan explodeerde en de Romeinse plaatsen Pompeï, Stabiae en Oplontis werden volledig bedolven onder as en puimsteen, terwijl een pyroclastische golf Herculaneum trof. Ook verspreidden giftige gassen als koolstofmonoxide (CO) zich door Pompeï. Ongeveer 10.000 mensen werden gedood, waarvan maar 2300 lichamen zijn teruggevonden. Uit recent wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat mensen levend werden gekookt (in Herculaneum), "gezandstraald" door de gloeiend hete aswolk en vervolgens levend ontvleesd. De hersenpan explodeerde doordat de temperatuur van het superhete gas tussen de 500 en 550 graden Celsius bedroeg.[2] Een paar dagen voor de eruptie is Pompeï ook getroffen door een aardbeving waar ook nog andere slachtoffers bij vielen. Het verloop van deze ramp is vooral bekend door een ooggetuigenverslag van Plinius de Jongere in een brief aan de geschiedschrijver Tacitus (Epistulae VI, 16). Plinius Minor maakte aantekeningen gedurende de uitbarsting vanuit Kaap Misenum - een stad aan de andere kant van de baai en zo'n 30 kilometer van de Vesuvius. Ondertussen trok zijn oom Gaius Plinius Secundus maior, ook wel bekend als Plinius de Oudere, eropuit om mensen te gaan redden. Hij kon echter nergens aan land gaan. Uiteindelijk besloot hij naar Stabiae te gaan, maar Plinius de Oudere zou het niet overleven. Hij overleed aan de giftige gassen van de Vesuvius op het strand van Stabiae. De groep van zeer grote vulkaanuitbarstingen wordt tegenwoordig ook Plinische eruptie genoemd. Historische slachtoffers van de eruptie zijn: Drusilla Judea, achterkleindochter van Herodes de Grote Haar zoon Marcus Antonius Agrippa Plinius de Oudere, een wetenschapper, oom van Plinius de Jongere die de eruptie en de dood van zijn oom in twee brieven aan zijn vriend Tacitus beschreef. In de loop van de geschiedenis heeft de Vesuvius nog verscheidene keren zijn macht getoond en nog vele mensen gedood en steden vernield: in 1631 (deze was bijna even zwaar als de uitbarsting van 79), 1794, 1826, 1872, 1906, 1913, 1926, 1929 en voor het laatst in 1944. Deze uitbarstingen waren echter minder spectaculair en eisten minder slachtoffers dan de uitbarsting in 79. Bij de uitbarsting van 1944 is de lava niet via de bovenkant ontsnapt, maar via de zijkant van de vulkaan, waardoor een groot gat onder de oude korst ontstond. Dit gat is gevuld geraakt doordat de korst erboven instortte. De kraterbodem van vóór 1944 is als een donkere laag te zien vlak onder de huidige kraterrand. De Giro d'Italia kende op 29 mei 2009 een finish op de Vesuvius. Winnaar van de etappe werd Carlos Sastre. Dat was overigens geen primeur, want de Giro deed al twee keer eerder deze vulkaan aan. In 1959 kwam Charly Gaul er in de roze trui als eerste boven. 31 jaar later won de Spanjaard Eduardo Chozas op de Vesuvius. Over de uitbarsting van de Vesuvius in 79 na Christus zijn meerdere films gemaakt. Een voorbeeld is Pompeii: The Last Day, een docudrama uit 2003 over de uren van de uitbarsting van de Vesuvius. De film werd geproduceerd door de BBC. In de film Pompeii uit 2014 werd een vrij realistisch beeld geschetst van de pyroclastische stroom die in het jaar 79 de bevolking trof.
24 aug 1995 Windows 95 (versie 4.00.0950) is de eerste 32 bitconsumentenversie van Microsofts besturingssysteem Windows. Het werd op 24 augustus 1995 uitgebracht, ondersteund door een gigantische reclamecampagne (Start me up), die ertoe leidde dat klanten in rijen de nacht doorbrachten voor de winkels waar Windows 95 werd verkocht. Met Windows 95 werden de startknop en taakbalk geïntroduceerd. De startknop werd in de reclamecampagne gebruikt om aan te geven dat het opstarten van programma's nu gemakkelijker was. Daarom werd de song Start me up van de Rolling Stones in die reclame gebruikt. Pikant detail is dat de song de tekst "You make a grown man cry" ('Je maakt een volwassen man aan het huilen') bevat. Windows 95 bracht vele verfijningen en uitwerkingen aan Microsoft's besturingssysteem, zoals aanzienlijk verbeterde multitaskingen lange bestandsnamen. Wellicht de grootste verbetering was de integratie van MS-DOS, waardoor Windows 95 een onafhankelijk besturingssysteem geworden was. Windows 95 vormde een nieuwe mijlpaal voor de evolutie van Windows. Windows 95 werd ontwikkeld onder de codenaam Chicago. Het oorspronkelijke doel was Windows 95 al eerder (voor 1994) uit te brengen, intern bij Microsoft ging Windows 95 daarom door het leven als Windows '94 [1] [2] Dat doel werd niet gehaald, wat later leidde tot de uiteindelijke naam Windows 95. Over de steeds verder vooruitschuivende einddatum van Windows 95 zei exMicrosoftprogrammeur Marlin Eller: "Om een nieuwe datum van uitkomst te bedenken, gebruikten ze [het ontwikkelingsteam] historische gegevens en vulden het wat op. Uiteindelijk kwamen ze op 24 augustus 1995, een volle zeven maanden later". De laatste versies van Windows 95 hadden ondersteuning voor USB. Dat kon in de praktijk echter nauwelijks gebruikt worden, omdat programma's en drivers van apparatuur er geen rekening mee hielden dat Windows 95 ook USB zou ondersteunen Het bureaublad werd nu gebruikt, terwijl dat bij Windows 3.1 nog slechts de achtergrond was. Het bureaublad had een groenblauwe achtergrondkleur. De eerste versies van Windows 95 hadden een icoon voor "Deze computer", "Prullenbak" en het netwerk. De gebruiker had geen vaste plaats om de bestanden neer te zetten. Daarom kwam er later de map "Mijn documenten" bij. Het idee achter het bureaublad was om een kantooromgeving na te bootsen. Als een brief in de prullenbak werd gegooid, leek dat enigszins op hoe dat in het echt gaat. Het was ook de bedoeling om een icoon van een printer op het scherm te zetten. Een brief afdrukken was dan mogelijk door het bestand van de brief naar het printer-icoon te verslepen. Ruim 6 jaar later heeft Microsoft dit idee verlaten met Windows XP en de opvolgende versies. Daar is de standaard instelling zonder "Deze computer" en zonder de eigen map. Toch kan nog steeds een icoon voor "Deze computer" en een map voor de eigen documenten op het scherm geplaatst worden. De ondersteuning voor Windows 95 werd beëindigd per 31 december 2001. Windows 95 werd opgevolgd door Windows 98, een versie gebaseerd op Windows 95. Nieuwigheden waren o.a een geïntegreerde AGP-ondersteuning, functionele USB-drivers, ondersteuning voor meerdere beeldschermen en de integratie van Internet Explorer.
24 aug 1948 Jean-Michel André Jarre (meestal geschreven als Jean Michel Jarre) (Lyon, 24 augustus 1948) is een Frans componist en muzikant, gespecialiseerd in het maken van elektronische muziek met behulp van synthesizers. Hij wordt gezien als een van de pioniers van het genre, samen met andere artiesten zoals Tangerine Dream, Vangelis, Kraftwerk, Klaus Schulze, Larry Fast, Kitaro en Isao Tomita. Jarre staat bekend om zijn spectaculaire openluchtconcerten met lasers en vuurwerk, waarvan er drie het Guinness Book of Records haalden vanwege het enorme aantal toeschouwers. Jarre is de zoon van de Franse filmmuziekschrijver Maurice Jarre, die onder meer muziek voor de films Lawrence of Arabia, Doctor Zhivago en Ghost maakte. Hij brak door in 1977 toen zijn eerste internationale lp uitkwam: Oxygène. De daarvan afkomstige single Oxygène IV werd in verschillende landen een hit. Het orgel dat Jarre voor dit album gebruikte, een Eminent Unique 310, bereikte een cultstatus onder verzamelaars en muzikanten toen bekend werd dat dit instrument verantwoordelijk was voor de 'Jarre-sound'. Het daarop volgende album Équinoxe (1978) was net als Oxygèneeen groot succes en leverde de hitsingle Équinoxe V op. In 1981 gaf de Britse ambassade Radio Beijing een exemplaar van Oxygène en Équinoxe. De muziek op deze albums werd hierdoor de eerste buitenlandse muziek sinds tientallen jaren die op de Chinese nationale radio kon worden beluisterd.[bron?] De republiek nodigde Jarre uit de eerste westerse musicus te worden die er zou spelen. Jarre gaf een reeks concerten in Peking en Shanghai van 18 oktober tot en met 5 november 1981. Het livealbum The Concerts in China werd als dubbelalbum uitgebracht in 1982.[1] In 1983 trok hij internationaal de aandacht toen hij slechts één exemplaar van de lp Music for Supermarkets liet maken en vervolgens de mastertape vernietigde. Deze lp is destijds integraal via de radio te beluisteren geweest en daarna geveild. De muziek van Jarre is nog steeds een inspiratiebron voor hedendaagse muzikanten en de albums die hij zelf uitbrengt, vinden nog immer aftrek bij zijn fans. Jarres muziek wordt regelmatig gebruikt als achtergrondmuziek bij televisieseries en documentaires. In 1993 accepteerde hij de taak van UNESCO Goodwill Ambassador met als doel zijn bekendheid in te zetten voor milieubescherming (duurzame energie, water, het tegengaan van woestijnvorming), jeugd en tolerantie en bescherming van werelderfgoed. In 2003 kwam zijn scheiding van de Engelse actrice Charlotte Rampling in de Franse pers. De beide voormalige echtelieden gebruikten van alles om 'elkaar zwart te maken'. Jarre ging later een relatie aan met Isabelle Adjani, maar trouwde in 2005 met de Franse actrice Anne Parillaud. Eind 2010 werd ook dit huwelijk verbroken. Jarre gaf in december 2007 tien theaterconcerten in Parijs. De concerten duurden elk ongeveer 95 minuten en vonden plaats in theater Marigny. Op deze concerten werd Oxygène opgevoerd om het 30jarig bestaan van het album te vieren. Op 25 maart 2008 stond hij in theater Carré Amsterdam, als onderdeel van de Oxygène Tour, het verlengstuk van de concerten in Parijs. Deze tour, eveneens ter gelegenheid van het 30-jarig jubileum in 2007 van Oxygène, bestond uit concerten in verschillende theaters van Europa. In mei 2009 begon Jarre aan een wereldwijde tournee onder de naam In>Doors, waarmee hij ook Nederland weer aandeed. Op 26 mei 2009 gaf hij een concert in AFAS Livein Amsterdam. Aangezien het vervolg op de tour plaatsvond in 2010, was dit vervolg 2010 genaamd, tevens refererend aan het gelijknamige boek van sciencefictionschrijver Arthur C. Clarke en als ode aan deze schrijver. Tijdens de tour in 2010 werden, naast concerten in concertzalen en arena's, waaruit het eerste deel van de tour uitsluitend bestond, ook openluchtconcerten gegeven. Jarre kwam opnieuw naar Nederland en gaf op 27 november 2010 een concert in Rotterdam Ahoy. Na ruim dertien jaar was dit het tweede concert van Jarre in Rotterdam Ahoy. De tournee werd voortgezet in 2011. In oktober 2015 verscheen het album Electronica 1: The Time Machine. Voor elk nummer op dit album werkte Jarre samen met een door hem inspirerend of belangrijk bevonden artiest of act. John Carpenter, Vince Clarke, Armin van Buuren, M83, Gesaffelstein, Robert "3D" del Naja van Massive Attack, Edgar Froese, Boys Noize, Air, Little Boots, Fuck Buttons, Moby, Pete Townshend, Laurie Anderson en Lang Lang leverden bijdragen. Het album vormt het eerste deel van het tweeluik Electronica. Het tweede deel, Electronica 2: The Heart of Noise, werd uitgebracht in mei 2016. [2] Electronica 2 bevat bijdragen van Rone, Pet Shop Boys, Julia Holter, Primal Scream, Gary Numan, Hans Zimmer, Peaches, Sébastien Tellier, The Orb, Siriusmo, Yello, Jeff Mills, Cyndi Lauper, Christophe en Edward Snowden. Op 2 december 2016, precies veertig jaar na de Franse release van Oxygène, kwam het album Oxygène 3 uit. Dit laatste deel van een trilogie werd daarnaast samen met de eerste Oxygène en Oxygène 7-13 (1997) uitgebracht in een boxset, Oxygène Trilogy, waarbij Oxygène 7-13 werd hernoemd naar Oxygène 2 en een vernieuwde albumcover kreeg.
Papier is een materiaal waarop kan worden geschreven en getekend en dat kan worden bedrukt door middel van een druktechniek. Het is doorgaans wit gemaakt door een bleekproces van de grondstoffen. Het kan worden gemaakt van natuurlijke grondstoffen zoals riet, bamboe of hout, of door hergebruik van materialen zoals oude kleding of oud papier. Het woord papier komt van de Cyperus papyrus, een cypergrassoort die in Egypte langs de Nijl groeit. Voordat de mensheid het schrift ontwikkeld had, beschilderden mensen de wanden van grotten. Later schreven ze op andere materialen, waarvan alleen duurzaam (in de zin van zeer lang meegaand) materiaal overgebleven is: kleitabletten, gedroogde boombast, botten, schelpen en op het schild van een schildpad. Voor korte notities werden vaak potscherven gebruikt. De Romeinen schreven met een kraspen of stylus op wastafeltjes om notities te maken. Dit waren houten bordjes met bijenwas bedekt. Als ze de notitie niet meer nodig hadden werd de waslaag gladgestreken en was weer klaar voor hergebruik. In de Egyptische oudheid gebruikte men papyrus: men sloeg de stengels van riet dat langs de Nijl groeide plat, waardoor er rafels (vezels) ontstonden waar men vervolgens matjes van vlocht; na het drogen werd dit gladgeschuurd en kon men hier op schrijven. In het droge woestijnzand van Egypte zijn nog veel beschreven papyrusrollen (boekrollen van papyrus) bewaard gebleven, in tegenstelling tot in het vochtigere Europa waar vrijwel alle papyrusrollen vergaan zijn in de loop der tijden. Later, toen de aanvoer van het steeds duurdere papyrus uit Egypte niet meer voldoende was voor de behoefte aan schrijfmateriaal, schreven de mensen in Europa op het stevigere perkament. Dat werd gemaakt van dierenhuiden. Op dat perkament werd geschreven met een rietpen of bijgesneden ganzenveer. Heel veel perkament is nu nog te zien in musea omdat het, mits goed behandeld, erg lang meegaat. Boeken gemaakt van perkament zijn vaak eeuwen oud en daarom erg kostbaar. De wesp was de eerste papierfabrikant. De wesp bouwt haar nest van een soort karton. Vezels van planten mengt ze met haar speeksel tot een brij. De brij droogt en wordt hard. Aangenomen wordt dat Cai Lun, een Chinees, in 105 n. Chr. dit werk van wespen heeft afgekeken en zo het papier heeft uitgevonden. Hij klopte vezels van bamboeriet, de bast van de papiermoerbei en zijdeafval tot brij. Die brij verdunde hij met water en liet het drogen: hij had papier gemaakt. Inmiddels hebben grafvondsten aangetoond dat men in China vóór onze jaartelling al een soort van papier gebruikte. Uit recente archeologische vondsten in het noordwesten van China is gebleken dat het papier vrijwel zeker al bestond in de Han-dynastie (206 voor Chr.) Eeuwenlang bewaarden de Chinezen hun geheim. Toen namen de Arabieren Chinese papiermakers gevangen, tijdens een oorlog tussen het zich uitbreidende Arabische Rijk en het Chinese keizerrijk omstreeks het jaar 740 na Chr. Zo leerden de Arabieren het maken van papier. Dit materiaal verdrong al snel het minder stevige papyrus en het steviger, maar veel duurdere perkament. Later gebruikten ze fijnere materialen dan alleen ruwe plantenvezels, zoals katoenen en linnen lompen. In de middeleeuwen raakte dit prachtige papier ook in Europa bekend. Kooplieden namen het in hun schepen mee naar Spanje en Italië. Deze kooplui gingen aanvankelijk steeds terug naar Arabië om opnieuw voorraden papier te kopen. Later vonden ze het goedkoper om zelf papier te maken en deze kunst verspreidde zich snel over de rest van Europa. Vermoedelijk hebben ook kruisvaarders de kunst van het papiermaken afgekeken bij papiermolens rond Damascu De eerste vermelding van een papiermolen in de Zuidelijke Nederlanden was in 1405 in Hoei. In de noordelijke Nederlanden werd de eerste papiermolen in de buurt van Dordrecht gebouwd na de val van Antwerpen in 1585. Op de Veluwe waar veel snelstromende beken en sprengenvoor de watermolens waren voor de papierfabricage kwam deze industrie op in de 17e eeuw. Er ontstond een nieuw beroep, dat van de voddenman. Hij kocht in de dorpen en steden lompen op, om ze door te verkopen aan de papiermolens. Bij de toename van de productie en het belang van de drukpersen ontstond een zodanige schaarste aan lompen, dat die door verschillende staten als strategische grondstof werden beschouwd en daarom niet mochten worden uitgevoerd. In de papiermolen werden de lompen gesorteerd. Heel vroeger gebruikten men alleen witte stoffen. Dan maakte men de lompen nat en liet ze rotten. Daarna werden ze in smalle stroken gesneden en in een kuip met water gedaan. Urenlang stampten grote houthamers, aangedreven door waterkracht, de lompen tot kleine vezeltjes die zich vermengden met het water. Dan was de papierpap klaar. In 1680 vond men een machine uit die het maken van papierpap versnelde. Omdat het een Hollandse uitvinding was werd de machine een "Hollander" genoemd. In essentie was het een houten trommel bezet met messen op de trommel en messen op de wand waar de trommel doorheen draait. Door de ronddraaiende beweging worden de vezels verkort en/of gefibrilleerd ("een soort opruwen van de vezelwand") afhankelijk van de stand van de messen tot elkaar. Hoe fijner de brij hoe gladder het resulterende papier. Een vel papier werd geschept. De papiermaker (de schepper) dompelde zijn schepvorm, een houten raamwerk met een bodem van fijn gaas bestaande uit textiel of koperdraad, onder in de kuip met brij. Als hij hem eruit haalde, moest hij hem eerst heel goed schudden zodat de brij over de vorm verdeeld werd. Daarna gaf hij de schepvorm aan de man (de koetser) die het laagje papier "afkoetste" op een laag vilt. Door ieder vel op een laag vilt af te koetsen ontstond er een stapel die daarna zwaar geperst werd. De rest van het water stroomde weg. Tot slot werden de vellen aan droogstokken opgehangen om te drogen. Na het drogen was het papier nog niet geschikt om bedrukt of beschreven te worden. Het moest eerst belijmd worden. Daartoe werden de vellen in een lijmbad gedompeld en opnieuw gedroogd. Daarna werden de vellen opnieuw geperst en op maat gesneden. Hierna was het papier gereed voor gebruik. De lijm was beenderlijm die in koperen ketels werd gekookt, daarna door een doek gezeefd, vervolgens verdund met water en een oplossing van aluin. Soms werd er een beetje zwavelzuur aan toegevoegd. Vanaf ongeveer 1800 kwam de colofonium- of hars-aluinlijm in zwang. Deze werd direct aan het pulpmengsel toegevoegd. In het openluchtmuseum van Arnhem bevindt zich een papiermolen waar dit geschepte papier nog wordt vervaardigd. Ook gebeurt het nog op de Westzaanse papiermolen De Schoolmeester. In de eerste helft van de 19e eeuw ontstond er een schaarste aan lompen. Daarom zocht men naar nieuwe grondstoffen en er werd geëxperimenteerd met Espartogras en met stro. Omstreeks 1840 werd door Friedrich Keller ontdekt dat men houtcellulose als papiergrondstof kon aanwenden. Diverse procedés werden vervolgens ontwikkeld om de vezels van elkaar los te maken (chemische ontsluiting) en de lignine te verwijderen (houtvrij papier). Achtereenvolgens kende men het sulfietprocedé, het sodaprocedé, en het Kraft- of sulfaatprocedé. Sinds de 19e eeuw wordt veel papier van hout gemaakt, maar het grootste gedeelte van het papier (ongeveer 70%) wordt tegenwoordig van hergebruikt en ingezameld afvalpapier gemaakt. Hout dat in Europa wordt gebruikt voor de productie van papier en karton is zowel afkomstig van naaldhout als van loofhout. Het overgrote deel komt uit productiebossen en plantages in Scandinavië, ZuidwestEuropa en Noord-Amerika. Die bossen worden min of meer duurzaam beheerd. De papierindustrie gebruikt vooral dunningshout - kleine bomen en snoeihout als takken en kleine stammen - en zagerijresten. De dikkere delen van de stammen en de grotere bomen worden gebruikt voor de bouw-, meubel- en verpakkingsindustrie. De bomen kunnen op verschillende manieren worden fijngemalen tot een houtpap en daarna in een grote installatie gekookt. Dan ontstaat er, na toevoeging van enkele chemicaliën om de lignine tussen de celwanden op te lossen, een brij die voornamelijk uit cellulose bestaat. De brij kan worden gebleekt, totdat er witte pulp (celstof) overblijft. Deze celstof kan direct worden gebruikt indien de papiermachine geïntegreerd is met de celstoffabriek. Anders worden er balen van geperst die later in de papierfabriek weer worden opgelost om papierbrij te maken voor verdere verwerking. Er zijn maar weinig papieren die alleen uit vezels bestaan. Aan papier worden papierhulpstoffen toegevoegd, bijvoorbeeld tot 25% vulstoffen om onder andere de beschrijfbaarheid te verbeteren. De meest gebruikte vulstoffen zijn krijt (calciumcarbonaat) en chinaklei (kaolien). Om de vulstof aan de vezels te doen hechten dient een toegevoegd retentiemiddel. Om papieren minder doorzichtig te maken kan titaandioxide worden toegevoegd aan het papier. Dikwijls wordt nog een opwitter aan het papier toegevoegd zodat het witter wordt. Ten slotte krijgt het papier nog een oppervlaktebehandeling, doorgaans met een zetmeeloplossing of een coating voornamelijk bestaande uit pigmenten en bindmiddel. Om papier een kleur te geven worden pigmenten toegevoegd. De meest gebruikte pigmenten zitten in de vulstoffen zoals zinkwit en titaandioxide. Pigmenten worden ook gebruikt om de papiervezels een kleur te geven. De pigmenten worden tijdens het papierproductieproces aan de vezelmassa toegevoegd. Organische pigmenten binden eenvoudiger aan de vezels dan anorganische pigmenten. Een bekend voorbeeld zijn de azopigmenten die worden in het papierproductieproces gebruikt om het papier van een uniforme kleur te voorzien. Ze kunnen zich of aan de vezels of aan de oppervlakte van het papier binden. Bij kringlooppapier wordt gebruikt papier (oud papier) met water vermengd en van zijn vervuilingen en inkt ontdaan en tot nieuw papier of karton verwerkt. De productie van kringlooppapier heeft een lagere milieubelasting dan de productie van 'nieuw' papier. De milieubelasting van kringlooppapier wordt bepaald met behulp van het ABCD-systeem. A: Slechte en beschadigde goederen in de papierfabriek worden opnieuw gebruikt. Meestal als grondstof in de betreffende papierfabriek. B: Snij- en ander afval van drukkers en papierverwerkers wordt opnieuw gebruikt. C: Kantoorpapieren, zoals brochures, boeken en computerlistings, worden opnieuw gebruikt. D: Ongesorteerde consumentenpapieren, zoals kranten, telefoongidsen en tijdschriften, worden opnieuw gebruikt. Met een nummer wordt op een product het percentage aangegeven dat standaard bij de productie uit iedere categorie wordt gebruikt. Zo wordt een product met daarop '75B/25C' voor 75% van categorie Bpapier gemaakt, en voor een kwart van categorie C-papier. In Europa wordt meer dan de helft van al het papier opnieuw gebruikt. Het is daarmee het meest gerecyclede materiaal. Het percentage herbruikte papier ligt in Nederland zelfs nog boven het Europees gemiddelde. In Nederland werd in 2005 tegen de 2,5 miljoen ton papier en karton ingeleverd, dat is ongeveer 75% van het totale verbruik van papier en karton in Nederland. De papiermolens zijn vervangen door papiermachines die meer dan 100 meter lang kunnen zijn. Die maken het papier niet meer vel voor vel, maar in een continuproces wordt een eindeloze papierbaan tot grote rollen opgerold. De machines produceren variërend van enkele tot wel 2000 meter papier per minuut. Dit gebeurt door de, met veel water verdunde, vezels in een continuproces over een eindeloze band van een geweven kunststof zeefdoek te gieten. Aan het einde van de zeefpartij kan geen water meer worden verwijderd met de aldaar gebruikte methode van onderdruk en gaat de nog natte gevormde papierbaan naar de perspartij. In de perspartij wordt het papier uitgeperst tot ongeveer 50% water en 50% vezels. Om het laatste vocht er uit te halen wordt het papier daarna over grote met stoom verhitte cilinders geleid (dit is het langste deel van de papiermachine). Op het eind van de papiermachine kunnen walsenkoppels ervoor zorgen dat de gewenste gladheid wordt bereikt, waarna het eindresultaat op een grote (jumbo)rol opgerold wordt. Vaak wordt dan de rol, die tonnen kan wegen, in een nabewerking in kortere en smallere rollen gesneden en als zodanig afgeleverd aan de eindverbruiker, meestal een drukkerij of kartonnagefabriek, die dan het papier op gewenst formaat snijdt en verder verwerkt. Een andere nabewerking is het strijken van een coating op het papier, waardoor bijvoorbeeld een glanzende oppervlakte wordt verkregen, zoals bij magazine-papier Schrijven of drukken wordt gedaan met: houtvrij papier, gestreken papier, fotopapier, rijstpapier en schrijfpapier, met de toepassingen: boek, tijdschrift, krant, kunst, publicatie en envelop. Ook behangpapier valt hieronder. Papier voor verpakken betreft kraftpapier, karton en golfkarton. Toepassingen zijn onder andere: inpakpapier, kaftpapier, papieren tassen en dozen. Het gaat hierbij om de volgende papiersoorten en toepassingen: toiletpapier, zakdoekjes, papieren handdoek, tissue en vloeipapier. Veiligheidspapier met de toepassingen: bankbiljet, wissel, cheque (financieel), voucher en toegangskaarten. Sigarettenpapier is een heel bijzonder papier, want dit moet smaakloos zijn, goed brandbaar en heel licht. Daarnaast zijn er nog de volgende speciale papieren: vloeipapier, schuurpapier, filtreerpapier, rijstpapier en lakmoespapier. Papier kan worden verwerkt tot textiel. Binnen de tekenkunst gebruiken tekenaars al sinds eeuwen papier als ondergrond ('drager') voor hun tekeningen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om zwaar, houtvrij en zuurvrij tekenpapier of om een van de vele soorten aquarelpapier. Beeldende kunstenaars uit andere disciplines kunnen diverse papiersoorten gebruiken voor bijvoorbeeld papier-maché, pulp-art, origami en papierarchitectuur. Ook binnen de grafische kunst wordt veelal voor papier als drager van 'de afbeelding' gekozen. Een elektronisch boek (e-book) bestaat al geruime tijd: een klein apparaat waarin je een volledig boek kan downloaden via internet. Ook wordt er elektronisch papier ontwikkeld dat bestaat uit een (flexibele) displays met "elektronische inkt". Een vel papier van gangbaar formaat kan normaal gesproken niet vaker dan 7 keer worden dubbelgevouwen, omdat het dubbelgevouwen papier dan zo dik en tegelijk zo klein wordt, dat dubbelvouwen niet meer lukt. Toch zijn de MythBusters erin geslaagd om een vel papier 11 keer dubbel te vouwen. Dit vel was zo groot als een voetbalveld. Ze gebruikten hiervoor een hangar van de NASA. [1] Op een pak papier staat het gewicht vermeld. Standaard printerpapier is 80-grams, dat wil zeggen dat een vel van 1 m² 80 gram weegt. Een vel van A0-formaat is precies één m² en elk volgend nummer is de helft van zijn voorganger. Het gewicht van een A4 is dus dit getal gedeeld door 16. Een 80-grams A4'tje weegt dus 5 gram. Machinaal vervaardigd papier heeft een looprichting. Afhankelijk daarvan is het in de ene richting makkelijker te rollen en te vouwen dan in de andere en zal het bij bevochtiging en opdrogen met verschillende percentages rekken en krimpen.
vandaag jaren terug 23 aug 1929 karel van de woestijne
23 aug 1929 Carolus Petrus Eduardus Maria (Karel) van de Woestijne (Gent, 10 maart 1878 - Zwijnaarde, 23 augustus 1929) was een Vlaams schrijver en broer van de schilder Gustave. Karel van de Woestijne werd geboren in de Sint-Lievenspoortstraat te Gent. Aan zijn geboortehuis hangt een gedenkplaat. Zijn jeugdjaren bracht hij echter door in het nummer 106 in de Sleepstraat in Gent (waar ook een gedenkplaat hangt). Toen hij twaalf was, stierf zijn vader, een koperslager, aan een beroerte, waardoor hij het morele gezag overnam over zijn broers Edward, Maurice en Gustave. Hij genoot zijn middelbaar onderwijs aan het Koninklijk Atheneum aan de Ottogracht te Gent. Hij dweepte met de poëzie van Charles Baudelaire. In Gent studeerde hij ook Germaanse filologie en kwam hij in contact met het Frans symbolisme. Hij verbleef van april 1900 tot januari 1904 en van april 1905 tot november 1906 te Sint-Martens-Latem. In 1903 stierf zijn moeder, waardoor hij mee de verantwoordelijkheid kreeg over het ouderlijk bedrijf, dat zijn moeder had beheerd sinds zij weduwe was. Op 13 februari 1904 trouwde hij met Mariette van Hende, met wie hij een zoon Paul (1904) en een dochter Lily (1919) had. Van de Woestijnes vrouw overleefde hem veertig jaar. Hij was tijdelijk ambtenaar bij het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen. Hij werd vanaf 1906, op aanbeveling van de dichter Emmanuel De Bom, correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant te Brussel, met zijn rubriek "Kunst te Brussel" en met een weergave van de sociale en politieke gebeurtenissen in België. Hij woonde een tijdlang in Laken, onder meer in een beletagewoning aan de de Vrièrestraat 13. Hij verzorgde deze rubrieken drieëntwintig jaar lang. [1] Hij woonde met zijn gezin tussen april 1920 en voorjaar 1925 in Oostende van waaruit hij zijn rubriek "Kunst te Brussel" voortzette. Hij had in deze badstad regelmatig contact met de lokale kunstschilders James Ensor en Constant Permeke, zoals hij beschreef in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 3 september 1922. Tussen 1920 en 1929 doceerde hij Nederlandse literatuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Gent. Hij vestigde zich in 1925 in Zwijnaarde in "La Frondaie" op de Oude IJzerenweg 2 (nu Leebeekstraat) waar hij overleed op 24 augustus 1929. Hij was redacteur van achtereenvolgens de tijdschriften Van Nu en Straks (tweede reeks, 1896-1901) en Vlaanderen (1903-1907). Van dat laatste tijdschrift werd hij redactiesecretaris in 1906. De dichter stond bekend als een harde werker. Peter Theunynck, die 15 jaar lang werkte aan een nieuwe biografie over de dichter, omschrijft hem als heel eenzelvig en teruggetrokken, maar anderzijds zeer acti Janus met het dubbele voorhoofd (1908) Afwijkingen (1910) Goddelijke verbeeldingen (1918) De bestendige aanwezigheid (1918) Het vader-huis (1903) De boomgaard der vogelen en der vruchten (1905) De gulden schaduw (1910) De boer die sterft De modderen man (1920) God aan zee (1926) Het bergmeer (1928) De Vlaamsche primitieven: hoe ze waren te Brugge (1903) Kunst en geest in Vlaanderen (1911) De Nieuwe Esopet (1933) met tekeningen door Jozef Cantré Over schrijvers en boeken (1933-1936, postuum) Interludiën I en II (1912-1914) Zon in de rug (1924) De Leemen Torens. Vooroorlogse kroniek van twee steden (1928) Jan Albert GORIS, Karel Van de Woestijne, 1920. J. EECKHOUT, Herinneringen aan Karel van de Woestijne, 1930. P. MINDERAA, Karel Van de Woestijne, zijn leven en werken, 1942. Albert WESTERLINCK, De psychologische figuur van Karel Van de Woestijne als dichter . Een literair-psychologische studie, 1952. Herman TEIRLINCK, Karel Van de Woestijne, 1878-1929, 1956. M. RUTTEN, Karel Van de Woestijne, 1970. Fernand BONNEURE, Karel Van de Woestijne, in: Brugge Beschreven. Hoe een stad in teksten verschijnt, Brussel, Elsevier, 1984. R. BAEYENS, Selectieve bibliografie van en over Karel Van de Woestijne, 1992. Ria BECKERS & Anne-Marie MUSSCHOOT, Karel Van de Woestijne, in: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998. Peter THEUNYNCK, Karel Van de Woestijne. Biografie, Uitg. Meulenhof/Manteau, Antwerpen, 2010. Richard Baeyens stelde in 1992 in opdracht van Marnixring Drijpikkel, Grimbergen een bibliofiele uitgave samen van de bibliofiele edities van het werk van Karel van de Woestijne. De boekverzorging werd uitgevoerd door Louis Van den Eede die in het verleden vaak boekarchitectuur uitwerkte voor de uitgeverij Mercatorfonds, Antwerpen. Beeldhouwer Wilfried Pas realiseerde het borstbeeld dat in 1992 op de grens van Meise en Grimbergen op het initiatief van Marnixring Drijpikkel, Grimbergen werd opgericht. Dat project kreeg de steun van het Vlaamse Ministerie van Cultuur en van de Nationale Loterij. Wilfried Pas is eveneens de schepper van de standbeelden van Willem Elsschot (Mechelseplein), Paul van Ostaijen (1996, Minderbroedersrui) en van Gerard Walschap (2006, Maarschalk Gerardstraat) die in Antwerpen werden opgesteld. In zijn gedicht Non omnis moriar citeert Jan Eijkelboom een zin uit De modderen man II: "Ik ben met u alleen, o Venus, felle star".
23 aug 1913 De kleine zeemeermin (Deens: Den lille Havfrue) is een beroemd sprookje van de Deense schrijver Hans Christian Andersen, dat voor het eerst is uitgegeven in 1836. Het sprookje van de kleine zeemeermin begint met een beschrijving van de kleur, diepte en weidsheid van de zee. Daarin woont de meermin met haar vader de koning, haar oma en haar 4 oudere zussen. Op haar 15e mag zij, zoals alle meerminnen, naar de oppervlakte zwemmen en de wereld daarboven bekijken. De 5 zussen zijn geboren met 1 jaar tussen ieder, en in de kleinste zeemeermin groeit het verlangen om met haar zusters mee te kunnen naar de oppervlakte zodat ook zij de mensen en hun steden kan zien. Op haar 15e is het zo ver, zij zwemt naar de oppervlakte. Daar ziet ze een mooie prins op een schip en wordt op slag verliefd op hem. Een heftige storm steekt op en de prins komt bijna om, maar ze weet hem te redden en naar een strand vlak bij een tempel te brengen. Daar laat zij de bewusteloze prins achter. De kleine zeemeermin blijft naar de prins verlangen, ze verlangt naar het hebben van een ziel en een eeuwig leven na de dood zoals de mensen – in plaats van in schuim op de oppervlakte van de zee te veranderen zoals de meermannen doen. Ten einde raad gaat ze naar de zeeheks. In ruil voor een toverdrank die haar benen geeft, staat zij haar tong en daardoor haar mooie stem af aan de heks. Het drinken van de toverdrank voelt alsof er een zwaard door haar heen gaat en alsof ze over scherpe messen loopt. De enige manier voor haar om een ziel te krijgen, is zorgen dat de prins van haar houdt en met haar trouwt. Gebeurt dit niet, dan zal ze overlijden en tot schuim op de zee veranderen op de dag dat de prins haar hart breekt door met een andere vrouw te trouwen. Ze drinkt de toverdrank en ontmoet even later de prins. Hij voelt zich aangetrokken door haar schoonheid en haar mooie manier van bewegen. Ze kan niet met hem praten, omdat zij door het afstaan van haar tong stom is geworden. De prins houdt echter van haar zoals iemand van een klein kind houdt. Op een dag trekt de prins eropuit om een bruid te vinden. Hij gaat naar een van de buurrijken. Daar blijkt de dochter van de koning diegene te zijn die de prins op het strand vond waar de kleine zeemeermin hem achterliet na de storm. De prins wordt verliefd en na een korte tijd kondigt hij de bruiloft aan. Dat breekt het hart van de kleine zeemeermin, en ze wordt wanhopig terwijl de bruiloft nadert. Haar zusters weten raad, ze geven haar een mes dat ze in ruil voor hun mooie haar bij de zeeheks hebben gekocht. Als de kleine zeemeermin de prins vermoordt met dat mes, kan ze weer een meermin worden en terug naar haar familie gaan voor de rest van haar leven. Dit kan ze niet doen. Ze stort zichzelf in de zee en verandert in schuim. Zij sterft echter niet, ze wordt een dochter van de lucht die onzichtbaar is voor de mensen. Als ze 300 jaar lang goede daden heeft verricht, heeft ze haar ziel verdiend en komt ze het koninkrijk van de hemelen binnen. Gelukkig mag de dochter van de lucht voor ieder goed kind dat ze vindt een jaar van de 300 aftrekken, maar als ze moet huilen om een kwaad of ondeugend kind, voegt iedere traaneen dag toe aan de jaren. In de haven van Kopenhagen staat sinds 23 augustus 1913 een beeld van de kleine zeemeermin, gemaakt door de beeldhouwer Edward Eriksen, dat een van de bekende trekpleisters van de stad is. Het driedelige symfonisch gedicht Die Seejungfrau van Alexander von Zemlinsky is gebaseerd op het sprookje van H.C. Andersen. Een experimentele toonzetting werd gecomponeerd door Else Marie Pade in 1958. Sinds 1970 is in het Sprookjesbos in de Efteling een beeld van de kleine zeemeermin te zien. Disney maakte in 1989 een tekenfilm van het sprookje. Het verhaal is gebaseerd op het sprookje maar verschilt inhoudelijk enorm. Zie hiervoor: De kleine zeemeermin. Disneys De kleine zeemeermin heeft af en toe een stripverhaal in het weekblad Donald Duck. De Japanse producent Fuji maakte in 1991 een tekenfilm van het sprookje; in datzelfde jaar werd de serie ook bewerkt voor het Amerikaanse publiek door Saban. Zie hiervoor: Saban's Adventures of the Little Mermaid. In 2004 maakte DreamWorks Shrek 2, waarin de kleine zeemeermin ook even te zien is. In de extreem populaire Japanse serie Puella Magi Madoka Magica is de verhaallijn van het personage Sayaka Miki sterk gebaseerd op de kleine zeermeermin. Deze verkoopt namelijk haar ziel voor het helen van de hand van een jongen waar ze verliefd op was, waarna hij voor een ander kiest en zij in een heks verandert. Tijdens theaterseizoen 2011/2012 en 2012/2013 bracht Joop van den Ende entertainment een bewerkte versie van de musical The Little Mermaid naar Nederland. De hoofdrollen werden vertolkt door Tessa van Tol als Ariël, Tommie Christiaan als Prins Erik en Marjolijn Touw als Ursula. De musical ging eerst op tour door Nederland om vervolgens voor vast in het Beatrixtheater in Utrecht te staan.
piepschuim Geëxpandeerd polystyreen (Engelse afkorting: EPS, naar expanded polystyrene) of PShardschuim is een karakteristieke en vrijwel altijd witte kunststof, in de volksmond piepschuimgenoemd, of ook wel Isomo, merknaam van een West-Vlaams (Heule) bedrijf dat in 1956 begon met de productie van EPS (isomo staat voor 'isolation moderne'). Het is voorts ook bekend onder de merknamen Tempex, Styropor en Depron. EPS wordt meer dan 50 jaar voor vele doeleinden toegepast. Het is van oorsprong bedoeld als isolatiemateriaal en kent daarin nog steeds zijn grootste toepassing, naast verpakkingen en producten voor de grond-, weg- en waterbouw-sector. Polystyreen ontstaat door polymerisatie van het monomeer styreen. Styreen wordt op industriële schaal gemaakt uit ethylbenzeen door dehydrogenatie, dat op zijn beurt gemaakt wordt door alkylatie van benzeen met ethyleen. Aan het polystyreen wordt een blaasmiddel toegevoegd en vervolgens geëxpandeerd tot korrels. EPS-verwerkers verhitten de korrels met stoom; de korrels zetten dan uit en worden aan elkaar gesmolten. Na afkoeling resulteert dit in een blok, plaat of vlokken geëxpandeerd hardschuim. Een kubieke meter EPS bevat ongeveer 10 miljoen bolletjes, ook wel parels genoemd. Elke parel heeft ongeveer 3000 gesloten, met gas gevulde cellen. Naar volume bestaat EPS slechts voor 2% uit polystyreen en voor 98% uit gas. Het is dan ook zeer licht met een dichtheid van 15 tot 40 kg/m³. EPS is een goede warmte-isolator. De warmtedoorgangscoëfficiënt (λ) is, afhankelijk van de dichtheid en het toegepaste materiaal, ongeveer 0,035 W/(m.K). Vocht en waterdamp tasten EPS aan, het komt in de openingen van de cellen. Het is slecht tegen grondwater bestand; daarvoor wordt bij voorkeur XPS (geëxtrudeerd polystyreen) gebruikt. [bron?] Dankzij de specifieke celstructuur kan het grote mechanische drukbelastingen opnemen. EPS bestaat uit één materiaalsoort, waardoor het bij uitstek voor recycling in aanmerking komt. In de bouw wordt EPS veel toegepast voor thermische en geluidsisolatie en om trillingshinder te voorkomen. Zijn schokabsorberende eigenschappen maken EPS geschikt om in verpakkingen breuk te voorkomen. Het wordt toegepast als licht ophoog- of funderingsmateriaal in de wegenbouw, met name in de veengebieden in het westen van Nederland. Het is lichter dan veen en voorkomt verzakkingen van wegen grotendeels. EPS wordt veel gebruikt waar wegen op kunstwerken als bruggen of viaducten aansluiten. Veel viaducten over gedeeltes van de Betuweroute, zoals in de Alblasserwaard, zijn met EPS gebouwd. In de HSL-Zuid is EPS gebruikt voor de opritten naar de brug over het Hollandsch Diep. Kunstenaar Robert Jasper Grootveld gebruikte EPS om drijvende eilanden te bouwen. EPS wordt vaak gebruikt als bouwmateriaal voor praalwagens en maquettes. Het is gemakkelijk gedetailleerd vorm te geven met behulp van zaag, mes of gloeidraad. EPS is bij corsowagens een ideale ondergrond voor bloemen: met een spijkertje wordt de bloem vastgeprikt. EPS-producten worden vervaardigd in de vorm van blokken, platen of vormdelen. De blokken kunnen tot platen en vele willekeurige vormdelen worden gesneden. EPS-bouwproducten worden 'kaal' geleverd, zoals EPS-spouwplaten, 'broodjesvloeren' en in samengestelde hoogwaardige producten als sandwichpanelen of gecacheerde dakisolatie. De aanduiding van de EPS-kwaliteiten was in het verleden gebaseerd op de volumieke massa. Sinds 2000 geldt de Europese geharmoniseerde norm, NEN-EN 13163 en is de aanduiding gebaseerd op de druksterkte bij 10% vervorming (een materiaaleigenschap, géén toelaatbare spanning).
22 aug 1860 Paul Julius Gottlieb Nipkow (Lauenburg, 22 augustus 1860 – Berlijn, 24 augustus 1940) was een Duitse uitvinder. Hij wordt wel gezien als de grondlegger van de televisie.[ Nipkow werd geboren in Lauenburg in Pommeren (thans Lębork in Polen). In 1882 ging hij natuurkunde studeren aan de Universiteit van Berlijn. Tijdens zijn studie bedacht hij een mechanisme om beelden om te zetten in elektrische signalen. Via een snel ronddraaiende schijf met gaatjes die in een spiraalvorm zijn gerangschikt, kon een beeld worden afgetast, waarna het door een seleencel werd omgezet in elektrische signalen die konden worden verzonden. Aan de ontvangende kant kon uit deze signalen via een tweede (gelijksoortige) schijf een uit lijnen opgebouwd beeld worden samengesteld. Deze Nipkowschijf vormde de basis voor zijn elektrische telescoop. In 1885 werd hem hiervoor patent verleend. De praktische toepassing van zijn uitvinding leverde echter veel problemen op, vooral omdat het moeilijk bleek de Nipkowschijf van de zender en die van de ontvanger synchroon te laten lopen. Na zijn pensionering in 1919 werkte Nipkow aan dit probleem verder. In 1924 werd hem een patent verleend voor de synchronisatie van de Nipkow-zender en -ontvanger. In 1935 werd de Duitse televisiezender van Witzleben de Fernsehsender Paul Nipkow genoemd. Nipkow werd tot erepresident van de kersverse televisieafdeling bij de Rijksradiokamer benoemd. Ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag, op 22 augustus 1935, werd hem door de Johann-WolfgangGoethe Universiteit in Frankfurt een eredoctoraat in de natuurkunde toegekend. Officieel ontving Nipkow al deze ereblijken vanwege zijn belangrijke bijdragen aan de uitvinding van de televisie. In feite werd hij echter door de nationaal-socialisten voor propaganda-doeleinden gebruikt. Nipkow overleed twee dagen na zijn tachtigste verjaardag in Berlijn, waar Hitler voor een staatbegrafenis zorgde. Er waren prominenten uit de nazipartij aanwezig en op de kist lag een krans van de Führer. Nipkow werd in de Berlijnse wijk Pankow begraven. In 1998 werd op het huis in Pankow, waar hij het grootste deel van zijn leven had gewoond, een gedenksteen aangebracht.