Er waren eens twee ijsblokken. Zij hadden een koele relatie. De ene dacht: waarom komt de andere niet dichter? Als de andere ontdooit, dan ontdooi ik ook. Maar aangezien een ijsblok niet uit zichzelf ontdooit, ontdooide geen van beide. Op een middag, toen de zon eindelijk straalde, ontdekte het ene ijsblok dat het een beetje smelten kon en dat het vervloeide tot water. Ook het andere deed die wonderlijke ontdekking. Langs beken en rivieren vloeiden ze naar elkaar. Ze werden één water. En de kinderen lieten er kleine bootjes op varen. De kinderen lachten. En die vreugde scheen als een zon in het water.
Er was een man die stenen hieuw uit de rots. Zijn arbeid was zeer zwaar en hij arbeidde veel, doch zijn loon was gering, en tevreden was hij niet. Hij zuchte omdat zijn arbeid zwaar was. En hij riep: och, dat ik rijk ware, om te rusten op een baleh-baleh, met klamboe van rode zijde. En er kwam een engel uit de hemel die zeide: u zij zoals gij gezegd hebt. En hij was rijk. En hij ruste op een baleh-baleh, en de klanboe was van rode zijde. En de koning des lands toog voorbij, met ruiters voor zijn wagen. En ook achter zijn wagen waren ruiters, en men hield een gouden pajon boven het hoofd van de koning. En toen de rijke man dit zag, verdroot het hem dat er geen gouden pajon werd gehouden boven zijn hoofd. En tevreden was hij niet. Hij zuchtte en riep: Ik wenste koning te zijn. En er kwam een engel uit de hemel, die zeide: u zij zoals gij gezegd hebt. En hij was koning. En voor zijn wagen reden vele ruiters, en ook waren er ruiters achter zijn wagen, en boven zijn hoofd hield men een gouden pajon. En de zon scheen met hete stralen en verbrandde het aardrijk, zodat de grasscheut dor werd. En de koning klaagde dat de zon hem schroeide in het gelaat, en macht boven hem had. En tevreden was hij niet. Hij zuchte en riep: Ik wenste de zon te zijn. En er kwam een engel uit de hemel, die zeide: u zij gelijk gij gezegd hebt. En hij was de zon. Hij zond zijn stralen naar boven en naar beneden, naar de rechterzijde en naar de linkerzijde en alom. En hij verschroeide de grasscheut op het aardrijk, en het gelaat der vorsten die op aarde waren. En een wolk stelde zich tussen de aarde en hem, en de stralen van de zon stuitten daarop terug. En hij werd toornig dat zijner macht weerstaan werd, en hij klaagde dat de wolk machtig was boven hem. En tevreden was hij niet. Hij wilde wolk zijn die zo machtig was. En er kwam een engel uit de hemel die zeide: u zij gelijk gij gezegt hebt. En hij werd een wolk en plaatste zich tussen de zon en de aarde, en ving de stralen op zodat het gras groener werd. En dewolk regende in grote druppen op het aardrijk, en deed de rivieren zwellen, en banjirs voerden de kudde weg. En hij verwoestte door veel waters het veld. En hij viel neer op een rots die niet week. En hij klaterde in grote stromen, maar de rots week niet. En hij werd toornig omdat de rots niet wijken wilde, en omdat de sterkte van zijn stromen ijdel was. En tevreden was hij niet. Hij riep: aan die rots is macht gegeven boven mij. Ik wenste die rots te zijn. En er kwam een engel uit de hemel die zeide: u zij gelijk gij gezegt hebt. En hij werd rots. En bewoog niet als de zon scheen en niet als het regende. En daar kwam een man met een houweel en een puntige beitel en zware hamer die stenen hieuw uit de rots. En de rots zeide: wat is dat, dat die man macht heeft boven mij, en stenen houwt uit mijn schoot? en tevreden was hij niet. Hij riep: Ik ben zwakker dan deze... ik wens die man te zijn. Er kwam een engel uit de hemel die zeide: u zij gelijk gij gezegd hebt. En hij was steenhouwer. En hij hieuw stenen uit de rots met zware arbeid, en hij arbeidde zeer zwaar voor weinig loon. En hij was tevreden.
Iemand had twee zonen. Toen hij stierf kreeg ieder één helft van zijn land. Nu was de ene rijk, maar had geen kinderen, de ander had zeven zonen en was arm. De nacht, na de verdeling, kon de rijke zoon niet slapen. Mijn vader heeft zich vergist, dacht hij, want ik ben al rijk, maar mijn broer is arm en heeft geen land voor al zijn zeven zonen. En hij stond op en ging op weg om de grensstenen te verleggen, nog voor de dageraad. Ook de arme zoon lag wakker die nacht. Mijn vader heeft zich vergist, dacht hij, want ik heb wel zeven zonen, maar mijn broer is kinderloos en eenzaam-en hij stond op en ging op weg, om de grensstenen te verleggen. Toen de dag aanbrak, ontmoetten zij elkaar.
Op een dag kwam een rijke man bij de rabbi. Hij was wel rijk maar een vrek. De rabbi nam hem bij de hand en bracht hem naar het venster. Kijk eens naar buiten, zei hij. En de rijkaard keek naar de straat. Wat zie je, vroeg de rabbi. Mensen, antwoordde de man. Weer nam de rabbi zijn hand en bracht hem nu naar de spiegel. Wat zie je nu? Nu zie ik mezelf. Toen zei de rabbi: kijk, het venster is van glas en de spiegel is van glas. Maar het glas van de spiegel is bedekt met een laagje zilver. Van op het ogenblik dat er zilver wordt toegevoegd aan het glas zie je géén mensen meer, maar alleen jezelf.
Twee mannen woonden in dezelfde stad. De ene was rijk, de andere arm. De rijke had grote kudden schapen en runderen. De arme had niets. alléén maar één klein lam dat hij toch had kunnen kopen en dat hij in leven had gehouden. Het was bij hem opgegroeid, samen met zijn kinderen. Hat at van zijn bord, het dronk uit zijn beker, het sliep in zijn schoot. Het was voor hem zoveel als een kind geworden. Op een dag kwam er iemand bij de rijke op bezoek. En nu kon de rijke het niet over zijn hart krijgen om één van zijn eigen schapen of runderen te slachten, en daarvan een maaltijd te bereiden voor de vreemdeling die bij hem op bezoek was gekomen. Dus besloot hij het lam van de arme weg te halen en dat te laten slachten.
Eergisteren ben ik naar een zogenaamde rouwreceptie geweest. Ja, dat is een beetje chiquer dan een koffie. Een rouwreceptie. Naar aanleiding van het overlijden van een kat. Tja... dat had ik nog nooit meegemaakt. Ik wist niet dat dat bestond. Maar enfin, de kat was hun vele jaren zeer dierbaar geweest. Dus waarom niet, eigenlijk. En gisteren moest ik in de stad naar de begrafenis van een oude vrouw die ik gekend heb in de buurt, maar de laatste jaren wat vereenzaamd was. Buiten een handvol familie zat er in de kerk geen kat.
Als de goeroe 's avonds ging zitten om te bidden, liep de kat soms wel eens in de weg en leidde de biddende goeroe af. Daarom gebood hij de kat tijdens de avonddienst vast te binden. Lang nadat de goeroe gestorven was, bleef men de kat voor de avonddienst vastbinden. En nadat ook de kat gestorven was, bracht men een andere kat naar de tempel en overeenkomstig de gewoonte werd het dier voor de avonddienst vastgelegd. Eeuwen later schreven de volgelingen van de goeroe geleerde traktaten over de essentiële rol en betekenis van de vastgebonden kat tijdens de goed geleide gebedsdiensten.